Brieven uit „de Streek",
Nieuwe nijlpaarden in Artis.
De Tel. schrijft:
„Herman" en „Betsv" gingen heen, eerst hij
in 1888, toen zij in 1896, en het Nijlpaarden
gebouw bleef leeg. Vaak werd er gevraagd, wan
neer komen er weer nieuwe, maar vragen is ge
makkelijker dan krijgen; het mocht „Artis" niet
zoo gauw gelukken nieuwe exemplaren aan te
schaffen.
Maar sedert gistermorgen is het weer levend
in de groote hal, met het diepe zwembad. Vroo-
lijk dartelen daar zooais jonge nijlpanrden
dartelen twee eenjarige, jeugdige „Herman's"
en „Betsy's" rond in het voor hen vervaardigd
hok met zijn miniatuur badplaats.
Ondanks den stormachtigen nacht ze arri
veerden gisterochtend vroeg per sneltrein uit Ham
burg verkeert het paar in uitstekenden toe
stand en voelen zij zich in de op 78 graden ver
warmde woning reeds zeer op hun gemak Speel-
en plaagziek als alle kinderen, laten zij elkan
der bijna geen oogenblik met rust. Ook met hun
oppasser hebben zij reeds vriendschap gesloten.
Het is een aardig gezicht deze twee uit Senega
tot ons gekomenen en een werkelijke aanwinst
voor Amsterdam's dierentuin. Voorloopig mogen
zij echter nog geen bezoek ontvangen. Als ze
over een paar dagen uitgerust en geheel geïn
stalleerd zijn, zal het hun aangenaam zijn.
Valsche bankbiljetten van f25!
Een persoon uit Weert heeft te Helden een
valsch bankbillet in ontvangst genomen.
Men zij nogmaals gewaarschuwd, daar de
valsche billetten van de echte goed te onderschei
den zijn, doordien er geen watermerk in voor
komt en dat het woord „gevangenisstraf" staat
geschreven als: „gefangenizstraf".
De zeewering te Callantsoog.
Aan het onderzoek in de afdeelingen van de
Staten van Noord-Holland over het voorstel van
Gedeputeerde Staten betreffende de zeewering
te Kallantsoog, is door 66 leden deelgenomen.
Enkelen hnnner wenschten nadrukkelijk te
verklaren, dat zij niet erkennen een verplichting
der provincie, om te zorgen voor de verdediging
der Noordzeekust. Waren zij desniettegenstaande
bereid de provincie te doen bijdragen in kosten
voor aanleg en onderhoud, dan is dit om een ge
schil tusschen rijk en provincie te doen eindigen.
Dat de provincie, niettegenstaande hare zeer
aanzienlijke bijdrage geen invloed mag oefenen
over den aard der uit te voeren werken, over
de wijze en den tijd van uitvoering en van on
derhoud; dat zij 2/3 te betalen heeft in de kos
ten van aanleg en onderhoud der door het rijk
noodig geachte en uitgevoerde werken, ondervond
bij velen ernstige bedenking.
De overgroote meerderheid wenschte te zien
vervallen het voorschrift, dat de onmidnellijk
belanghebbende gronden, voor zoover billijk en
mogelijk, met een deel der bijdrage zullen wor
den belast immers de Minister heeft de eisch
tot vorming van een waterschap prijsgegeven.
Algemeen werd betreurd het gemis eener kos
tenberekening, zij het dan ook eene globale. Men
meende, dat over eene kustl'è'hgte van 8100 M.
ongeveer 41 hoofden zouden geplaatst moeten
worden, vorderende een uitgaaf van f 922,500,
d.i. voor de provincie f615,000. Met inbegrip
van onderhoudskosten zal aan rente en aflossing
een jaarlijks bedrag van f 90,000 op de provinciale
begrooting moeten worden uitgetrokken.
Eier-productie.
Een ingezetene van Winschoten heeft van den
24 Maart 1897 tot denzelfden datnm van Maart
98, nauwkeurig aanteekening gehouden van het
aantal eieren, gedurende dien tijd door zeven
kippen gelegd. In de opeenvolgende maanden
werden respectievelijk 9.8, 148, 141, 130, 138,
137, 119, 76, 18, 10, 44 en 21, alzoo gezamenlijk
1080 eieren in een jaar, of gemiddeld 90 eieren
per maand gelegd. De kippen patrijskleurige
Italianen worden met tarwe en gerst hoofd
zakelijk gevoederd. Des morgens wordt hun ge
broeid meel gegeven. Jammer genoeg, heeft be
doelde persoon de onkosten niet genoteerd. Thans
wordt dit ook gedaan en 't blijkt, dat die onkos
ten nu 10 ets. per week bedragen. Dit bedrag
is 's winters natuurlijk veel hooger.
XXIV.
Toen ik in mijn 21ste brief over de markt-
vereeniging „de Tuinbouw" sprekende, als
mijne meening te kennen gaf, dat bij volhar
ding in de door haar aangenomen houding, de
oprichting van eene nieuwe marktvereeniging
te Bovenkarspel kon worden tegemoet gezien,
dacht ik er niet aan dat daartoe reeds zoo
spoedig stemmen zouden opgaan. Toch is dit
reeds geschied. De leden van de tuinbouwver-
eeniging „de Streek" werden n.l. deze week
opgeroepen om te beraadslagen over een voor
stel van het bestuur, tot stichting van een
eigen markt aan het stationsterrein te Boven
karspel.
Een groot aantal leden gaf blijk van hare
belangstelling in deze zaak. üit de gevoerde
discussieën bleek ten duidelijkste, dat men over
het geheel weinig symphatie gevoelde voor de
marktvereeniging te Grootebroek doch tevens
dat men er van overtuigd is, dat het stations
terrein te Bovenkarspel als de aangewezen
plaats voor de hoofdmarkt moet worden be
schouwd.
Door den Heer K. Kooiman werd in over
weging gegeven zich te richten tot de markt
vereeniging „de Tuinbouw" met het verzoek,
aan de wenschen van de buitenleden tegemoet
te komen. Anderen daarentegen achtten zulks
vergeefsche moeite, omdat de ervaring reeds
heeft geleerd, dat de meerderheid van „de
Tuinbouw" voor geene redeneering vatbaar is.
Toch meende men om verschillende redenen,
dat nog niet moest worden besloten tot stich
ting van eene nieuwe markt naast de bestaande.
De Heer D. Smit stelde dan ook voor om de
behandeling van dit voorstel voor onbepaalden
tijd te verdagen. De Heer Van der Goes gin g
in zoover met den Heer Smit mede, dat ook
hij zich voor verdaging verklaarde, mits het
in een der najaarsvergaderingen opnieuw ter
tafel zou worden gebracht. In dien geest werd
dan ook een' besluit genomen. De marktver
eeniging „de Tuinbouw" te Grootebroek is hier
mede eene wenk gegevenmoge zij die ter
harte nemen. Zij heeft het thans in hare macht
hare positie, niet alleen te handhaven, doch
te versterken.
Zal zij van die macht gebruik maken? Zal
zij haar eenzijdig standpunt verlaten en reke
ning gaan houden met de belangen en billijke
wenschen van het algemeen"'?
In dat geval zal de tuin bouw vereeniging
„de Streek" er niet aan denken zich als con
currente op te werpen, doch volhardt zij in hare
eenzijdigheid, dan wordt in 1899 ongetwij
feld eene tweede markt te Bovenkarspel ge
sticht.
Hoewel ik in beginsel strijd tegen vermeer
dering van het aantal markten, moet ik het
optreden van „de Streek" toejuichen. Ik ben
er van overtuigd, dat wij daardoor eene stap
genaderd zijn, tot de totstandkoming van eene
centrale aardappel markt. Ot deze markt nu
mettertijd zal worden beheerd door „de Tuin-
bouw„ of door „de Streek" is van onderge
schikt belang te achten. De Tuinbouw kan
door haar groot ledental dit doel evenwel spoe
diger bereiken dan „de Streek", doch ook deze
laatste vereeniging zal, zoo noodig, daarin on
getwijfeld slagen.
Berichtte ik u onlangs dat door laatstge
noemde vereeniging cultuurproeven met groene
komkommers, glas koolrabis enz. werden over
wogen, thans kan ik u daaromtrent nader
mededeelen, dat met beide genoemde produc
ten ongeveer 4 H.A. zal worden bezaaid en
beplant. Hoewel ook werd aanbevolen proe
ven te nemen met de cultuur van doperwten,
schorseneeren en aardbezieën, was daarvoor
weinig animo. Toch zal, wat beide laatstge
noemde producten betreft, daaraan uitvoering
worden gegeven. Yoor Schorseneeren werd 75
oude roeden beschikbaar gesteld, terwijl 6350
aard bezieplan ten, van de bekende variëteit
„Jucunda" zullen worden uitgeplant.
Op de jongste vergadering van „deStreek"
werden door een paar nandelaren nog al
eenige bezwaren geopperd die, zijn ze gegrond,
het welslagen dier proef, zeer twijfelachtig
maken. De voorzitter merkte daarbij op, dat
het hem verbaasde die bezwaren eerst thans
te hooren uiten, omdat volgens de door den
Heer Van der Goes bij de handelaren inge
wonnen informatieën, die proef zeer door hen
werd aanbevolen. Tevens werd één hunner,
de Heer Bakker, er op^ gewezen dat, waar
door hem ook de vorige vergaderingen werden
bijgewoond, 't ongetwijfeld meer doel zou heb
ben getroffen, Indien hij had gesproken, voor
dat tot de proef werd besloten. Toch acht ik
de proef nog niet tot mislukking veroordeeld.
Bedoelde Heeren verwarden de groene volle-
gronds komkommer voortdurend met zooge
naamde bommen (groote augurken) of met
bakkomkommers.
K.
Buitenland.
Uit twee der kleinere Balkan-staten wordt
weer allerlei ongunstigs gemeld. Uit de Bulgaar-
sche hoofdstad komt het bericht, dat de betrek
kingen met Turkije in bedenkelijke mate gespan
nen rakenvoor een conflict wordt zelfs ge
vreesd. Gelijk men weet zijn in het Bulgaar-
sche grensgebied de woelingen reeds lang drei
gend. Vorst Ferdinand moet een zijner vertrouw
den, een oud-minister van financiën, naar Peters
burg gezonden hebben, om de Russische regee
ring te polsen, ot het al tijd is om tegen Tur
kije handelend op te treden?
Gladstone is bedlegerig, doch zijn lijden
scheen geringer. Twee dokters hadden een con
sult te Hawarden, alwaar de zieke thans ver
toeft. Zij besloten niet tot een operatie over te
gaanhet voornaamste gevaar moet bestaan in de
aanvallen van hart-verzwakking, die de heer Glad
stone reeds meermalen gehad heeft. Uit alle lan
den kwamen brieven te Hawarden om naar den
toestand van den ouden staatsman te vernemen;
de Koningin van Engeland heeft verzocht gere
geld op de hoogte gehouden te worden.
Het beroep in cassatie van Emile Zolaen
Perrieux, den directeur der „Aurore", tegen het
vonnis der „Assises" is voor de zitting van 31
Maart a.s. op de rol van de strafkamer van 't
hof van Cassatie geplaatst.
Een in keurigen band vervat adres van 70
der voornaamste Deensche schrijvers en publi
cisten is aan Emile Zola toegezonden. In zeer
harteljjken vorm brengen zij hem hulde voor
zijn onverschrokken optreden voor waarheid en
recht. Veroordeeld door zijn rechters, noemen zij
hem overwinnaar voor de hoogere rechtbank van
hen, die bovenal naar de stem van hart en ge
weten willen luisteren. „De tijd zal aan Zola
recht laten wedervaren en zijn gevangenis een
maal tot een plaats der eere maken."
De dames De Pressensé, Trarieux, Havet, Ré-
ville, Mever, Psichari-Renan e. a. hebben in de
Parijsche bladen een oproeping gericht tot de
Fransche vrouwen, om met haar een verzoek
schrift aan de regeering te onderteekenen, ten
einde voor mevrouw Dreyfus verlof te verkrij
gen zich bij haar man op het Duivelseiland te
voegen.
Het rapport der Jfame-commissie is te
Washington ontvangen. En hoewel de inhoud
aan het groote publiek, nog onbekend is, wordt
toch weer opnieuw verzekerd, dat de president
Mc. Kinley de zaak met de grootste kalmte zal
behandelen en geen houding tegen Spanje zal
aannemen, waardoor dit land als tot een oorlog
gedwongen wordt. Hij blijft dus zijn voorzichtige
politiek handhaven, en zal een oorlog vermijden
zoolang zulks maar eenigszins mogelijk is. „Ik
ben tegen een oorlog," moet hij zeer onlangs aan
een zijner bezoekers gezegd hebben. „Ik ben
vast besloten, hem met alle mij ten dienste
staande middelen te voorkomen en ik geloof ook
niet, dat het tot een oorlog zal komen."
De vraag is evenwel, welke houding het Con
gres zal aannemen. Volgt het echter de raadge
vingen van den president, dan zal het zich niet
onberaden in een avontuur werpen, dat voor den
Amerikaanschen handel noodlottig kon zijn.
Bezonnen mannen begrijpen dit en er gaan
dan ook reeds stemmen op, die den wensch uit
spreken, dat, indien er werkelijk verwikkelingen
tusschon Amerika en Spanje mochten ontstaan,
enkele Europeesche mogendheden haar tusschen-
komst zouden aanbieden.
Een spoorrit van Londen naar Pe
terborough (G/j uur) op de loopplank van
een waggon heeft onlangs de Deensche consul
te Newcastle moeten doen. Hij stapte bij Fins-
bury-park te Londen even uit, om naar den re
stauratie-wagen te gaan. De trein, die daar maar
zeer kort ophield, begon alweder voort te gaan
eer hij er was; hij bereikte echter den restau
ratiewagen, sprong op de trede maar aan den
anderen kant, bij het gesloten portier van het
Dlatform aan de voorzij van den waggon. Hij
dopte, maar men hoorde hem niet binnen in
den wagen. Hij trachtte een glasruit in te druk
ken, maar het gelukte hem niet en hij moest
nu, zonder overjas, de verkleumde handen aan
een koperen leuning geklemd, anderhalf uur op
de loopplank blijven, terwijl de sneltrein in vlie-
ie vaart voortsnorde, tot aan Peterborough
eerste station, waar de trein stilhield. Toen
kon de arme man, verkleumd en uitgeput, ein
delijk in den restauratiewagen komen, waar hij
spoedig wat warms gebruikte en na verloop van
een half uur geheel hersteld was.
Vaccinatie van een bruiloftsgezelschap.
In eenige staten van Zuid-Amerika zijn de ne
gers meer beangst voor het lancet van den vac
cineerenden dokter, dan voor de pokken. In de
stad Atlanta, waar de bevolking voor het grootste
deel uit negers bestaat, wordt dan ook sinds ge-
ruimen tijd een soort anti-vaccinatie-oorlog ge
voerd, die herhaaldelijk tot vermakelijke buiten
sporigheden en demonstraties van de zijde der
zwarten aanleiding geeft. Eenige weken geleden
vernamen de met de vaccinatie belaste ambtena
ren, dat een groote negerbruiloft zou plaats heb
ben, waarop een groot aantal personen was ge-
noodigd. De dokters en hun assistenten smeedden
in verband hiermede een waar complot, waarbij
zij zich de medewerking van een groot aantal ge
wapende politieagenten verzekerden. Toen de ju
belende bruiloftsstoet in het betrokken huis vol
tallig bijeen was, omsingelde men dit, liet deu
ren en vensters bewaken en overrompelde de arge-
looze gasten op het oogenblik dat zij zich met het
bruidspaar aan tafel wilden zetten. Twee resolute
dokters maakten zich meester van den als een
wildeman om zich heen slaanden bruidegomeen
ander ving de half bewustelooze bruid in zijn ar
men op en nadat beiden gevaccineerd waren,
maakte men jacht op de gasten, die door stevige
politiehanden werden gegrepen en één voor één de
operatie ondergingen. De aanvankelijk heftig te-
genspartelende lieden zagen spoedig in, dat alle
tegenstand nutteloos zou zijn en onder een onbe
schrijfelijk gejammer en gehuil lieten zij ten
slotte alles met zich doen. Triomfeerend marcheer
den de merkwaardige samenzweerders na de alge-
heele vervulling van hun plicht af eri lieten het
aan de gasten over, de zoo wreedaardig onder
broken feestvreugde opnieuw te doen beginnen.
INGEZONDEN.
Geachte Redacteur!
Als ik de vrijheid neem. u eenige plaatsruimte
in uw blad te vragen, geschiedt dat niet omdat
ik mij ongeroepen wil mengen in de polemiek,
tusschen den Heer J. S. en uwen verslaggever,
maar omdat ik het in 't belang van de in de
polemiek betrokken zaak acht hier iets ter sprake
te brengen, dat mij al lang op het hart lag en
dat er nu maar uit moet, en omdat ik meen door
de mededeeling daarvan de aandacht te kunnen
vestigen op een gezichtspunt dat naar ik meen
te mogen beweren, door uw verslaggever maar al
te veel uit het oog wordt verloren.
Om met het eerste te beginnenHet is een
feit dat niet alleen aan de onthouders maar ook
aan belangstellende nietonthouders is opgevallen,
dat behoudens de eerste keer (20 Maart 1897)
toen Prof. van Rees sprak de plaatselijke pers,
hoegenaamd geen nota heeft genomen van de
steeds meer zich uitbreidende en in steeds meer-
deze kringen sympathie vindende onthoudings
beweging.
Ik zeg dit niet, omdat ik zoo gaarne een ver
slag van wat mede mijn werk is in eene cou
rant geplaatst zie, want ik weet te goed welke
voor en nadeelen daaraan verbonden zijn, om die
ijdelheid te bezitten; maar omdat er vooreerst
kringen zijn die slechts door middel van eene
courant kunnen bereikt worden en dan ook eene
zekere nieuwsgierigheid bezitten naar wat door
zoovelen besproken wordt, maar omdat dit ver
zuim een eigenaardig licht werpt op de houding
der pers en verklaart hare stemming tegenover
de zaak, die naar ik meen ook in deze polemiek
de doorslag geeft.
Aan de pers is opgelegd, de schoone taak de
aandacht van het lezend publiek te vestigen op
alles, dat een bewijs is van zedelijken of maat-
schappelijken vooruitgang. Zoo zij dit nalaat
verliest zij hare voornaamste beteekenis.
En nu komt het mjj en velen met mij voor
dat het beginsel der geheel-onthouding van dien
aard is, dat indien het algemeen werd gehul
digd, ook, ten opzichte van andere vragen dan
het drank vraagstuk, dit een groote schrede voor
waarts zou zjjn op den weg van^den voorujitgang.
Wij onthouders, en ziedaar ?n 't kort bns be
ginsel, erkennen onze verantwoordelijkheid voor
het lijden dat uit de drinkgewoonte voorkomt,
en wij willen het niet bij woorden laten, maar
achten bovenal de daad noodig. Die daad is hef
breken met de drinkgewoonte.
Velen hebben mij in den loop van het laatste
jaar verklaard dat als gevolg van de prediking,
van het beginsel der onthouding hun blik op het
leven geheel anders was geworden.
Dit M. de Redacteur, kan ik niet anders noe
men dan een groote schrede voorwaarts op den
weg van de levensvernieuwing onzer lijdende
maatschappij.
En, het doet mij leed dit te moeten neer
schrijven, maar het moet in het belang der
menschheid, ik kan het feit dat de kolommen
der plaatselijke pers wel openstonden voor aller
lei onbelanglangrijke berichten (ongelukken etc.,)
terwijl voor deze zaak zelfs geen bescheiden
plaatsje beschikbaar was niet anders verklaren,
dan doordat of de groote beteekenis der ont
houdingsbeweging den voorlichters der publieke
openie ontging of andere redenen in het spel
waren.
Ja eens is er nota genomen van ons streven.
Dat was bij gelegenheid der uitvoering op 17
Dec. 1897. Maar toen bleek uw verslaggever
meer gekomen te zijn om het „rederijken" dan
om de zaak der onthouding.
Immers de moeite die ik mij gaf om in de
tijdruimte tusschen de bedrijven aan het aan
wezige publiek de beteekenis van ons streven
duidelijk te maken, wist hij niet anders te om
schrijven dan in deze minder vleiende woorden
De voorzitter de heer Melchers kon natuurlijk
niet nalaten in lange betoogen het nut der ont
houding in het licht te stellen.
Alsof ik lijd aan eene zekere praatziekte, als
of ik het spreken beoefen als eene soort sport
zooals anderen hunne ontspanning hebben in
roeien, zwemmen kolven.
Hij wist voorzeker niet dat ik den avond te
voren eene zeer moeielijke spreekbeurt met de
bat te Enschedé gehad had en dienzelfden dag,
na eene reis van p.m. 7 uren was thuis geko
men. Hij kan zich waarschijnlijk niet voorstellen
dat men ook wanneer men vermoeid is spreekt
omdat spreken plicht is, met het oog op de
gunstige gelegenheid, zijn beginsel te verkondigen
aan menschen die de gewone vergaderingen niet
bezoeken.
Als men dus nog nota neemt van onze ver
gaderingen, gebeurt dat op zulk eene wijze dat
het der zaak meer na- dan voordeel doet.
Die hulp kunnen wij waarlijk missen. Zulk
eene uitdrukking verraadt eene partijdigheid die
bij een verslaggever niet past.
De fout schuilt hierin en nu kom ik tot het
gezichtspunt dat naar ik meen uw verslaggever
over het hoofd zag, dat deze bij het beoor-
deelen van onze uitvoeringen uitgaat van het
standpunt der „rederijkerij," terwijl wij ons too-
neelspel bezien uit het oogpunt van het begin
sel der geheel-onthouding.
Wilt ge bewijs? Als er geen tooneelspel was
zou uw verslaggever de zaak doodzwijgen zoo
als hij tot heden deed. Buiten tooneel- of mu
ziekuitvoeringen, schijnt er volgens uwe courant
niets belangrijks aan de Langedijk te gebeuren.
Nu en dan eens een politieke vergadering maar
daarmede basta.
Onze kunst, voor zoover zij kunst is staat in
dienst van een hoog beginsel. Zijne kunst schijnt
daar geen rekening mede te houden. En nu wil
ik het hoegenaamd niet doen voorkomen alsof
aan het spel der onthouders niets ontbrak, maar
mij dunkt wanneer men week aan week zich
oefent met geen andere bedoeling of belooning
dan om door zijn spel en den indruk dien men
naar gelang der meerdere of mindere volmaakt
heid wekt, het publiek de oogen te openen voor
den omvang van de drankellende en sympathie
te kweeken voor zijn beginsel en strijd, dus niet
om het pnbliek, bijwijze van verstrooiing, ge
notvolle kunstavonden te verschaffen, men wel
wat meer verdient dan enkele algemeenheden,
waaruit het lezend publiek geen anderen indruk
kan ontvangen dan een ongunstigen, een indruk
die waarschijnlijk niet gedeeld wordt door het
meerendeel der hoorders en hoorderessen, die
blijkbaar zeer getroffen waren door het spel.
Men moet iemand bevoordeelen naar het doel
dat hij zich stelt, maar make zich niet van het
leveren ran bewijs af door algemeenheden als
uw verslaggever doet in zijn antwoord aan J. S.
Dat zijn waarheden als koeien die iedereen
kent ook de heer J. S., ook ik. De vraag is
maar of wat hij zegt toepasselijk is op het spel
der onthouders. Het bewijs daarvan levert hij
niet.
Waarlijk indien de kunst alleen diende om
de menschen te verstrooien of zooals de afge
zaagde term luidt, kunstvolle avonden te ver
schaffen dan zou zij hare opvoedende kracht
missen. Zij wordt kunst doordat zij in dienst
staat van een hoog beginsel. Boven de kunst
staat de religie, de drang des gewetens. Wie
critiek wil oefenen, of zich een oordeel wil vor
men, vrage eerst in hoeverre het geweten spreekt
in de daad en veile dan zijn oordeel.
Dankend voor de plaatsruimte,
Uw Dw.,
Z.-S. 24/3 '98. G. W. MELCHERS.
In antwoord.
Mijnheer Melchers!
Ik schuw 't licht niet, en 't is daarom dat ik
wederom aan uw verzoek voldoe en uw stuk
opneem.
Ik zeg wederom, omdat 't in den laatsten tijd
meermalen gebeurd is dat ge om plaatsing ver
zocht van hetgeen ge u als plicht rekenaet te
moeten zeggen in het openbaar.
Gij kunt mij in dit geval dus niet van tegen
werking mijnerzijds voor alles wat u ter harte