IS IJ YO EO Eli IflEUWB IANGEDLJKER CQÜRANT va» SOWDAO 3 APBZZ. 1398. N". 15. Zondag 10 April 1898. 7e Jaargang. VAN DE n Feuilleton. m GEBOET. door Th. FONT AN E. 112). Vroeger, toen hij nog in Dakota was, en 's avonds bij een borreltje met hen den >Éj gek hoorde steken, had het misschien ge- kund, omdat hij niet beter wist. Maar thans wist hij, dat tot vrome menschen waren, vlijtig en waarheidlievend en vijanden van den eed en van den oorlog. En hij zou, als het ware, willen inbreken in zulk een oord van vrede en vreedzaamheid Dat mocht hij [niet doenhij behoorde daar niethij zou een stoornis wezen. En, al was hij dat niet Ivoor hen, en den vrede der vreedzamen niet verbrak, zou hij dan zoo'n leven kun nen uithouden? Was de oorlog eigenlijk niet de gelukkigste tijd in zijn leven ge weest? En wat verwierp de Mennoniet meer, dan den oorlog? Zoo peizend, keek hij langs de spoorbaan, die op eenige schreden afstand, vlak voor hem langs, naar het Noorden voerde. Was het niet beter, dezen ijzeren, voorgeschre ven weg te volgen, zooals hij het oorspronke lijk had gewild? Hij overlegde nog, toen hij naast den spoorweg, een sierlijk wagentje over het land zag aankomen, en in hetzelfde oogen- blik herkende. Het was hetzelfde wagentje, dat gisteren den weg naar Nogat-Ehre had ingeslagen, en Ruth's sluier, die ook thans wepr fladderde, deed allen twijfel vervliegen. En met dien twijfel vervielen ook'alle be denkingen, en stond het bij hem vast, dat hij het bij dë Hornbostels moest beproeven. Hij ging het rijtuigje tegemoet. Toby gaf zijne zusters de leidsels in handen, sprong er af. en groette Lehnert. »AUes in orde", zei hij. «Ik heb er met vader over gespro ken, en het staat nu aan u, bij ons in dienst te treden. Vader is blij, een landsman meer bij zich te hebben. En nu, sta me nu toe, te herstellen, wat ik gisteren heb ver zuimd. Dat is mijne zuster Ruth; neem plaats in ons rijtuig, en ga naast haar zit ten. Of nog beter, wij gaan beide achterin en Ruth stuurt, want ze kan rijden, als de beste koetsier." Terwijl Toby door praatte, sloeg het wa gentje een landweg, in, en ging het, op steeds grooter wordenden afstand van de spoorbaan, door maïsvelden, waarin het wa gentje wegschool. Ook door velden met an dere gewassen ging de tocht. De bloeiende velden geurden zoo heerlijk en de schel letjes van het paard klonken zoo liefelijk zacht, dat Lehnert zich verbeeldde, in het yaderland te zijn, en gelukkig te zullen worden, als vroeger. »Is dat alles uw land?" vroeg hij, wijzende op de bouwlanden links en rechts. Ja, zei Toby, »dat wil zeggen, het is alles Nogat-Ehre. Maar wat mijn vader persoon lijk bezit, ligt verderop, dat zult ge morgen zien; en dan zult ge nog meer op kijken, want daar staat alles nog veel beter. Ge moet wetén, dat vader moeite noch kosten aan zijn land spaart, en al het nieuwe in voert en onderzoekt, ondanks zijn hoogen leeftijd." »Is uw vader dan al zoo oud? En gij zijt beiden nog zoo jong?" »Drie-en-zeventig", zei Ruth lachend. »Dan moet hij laat getrouwd zijn." Thans verdubbelde zich het gelach. Maar Toby, die gevoelde, dat dit lachen Lehnert verlegen moest maken, gaf nu opheldering en vertelde, dat hun vader driemaal ge huwd was geweest. De kinderen uit het eerste huwelijk waren naar Pruisen terug gegaan die uit het tweede woonden nog in Dakota, en zij waren de jongsten. Op dit oogenblik begon de bodem eenigs- zins te klimmen, en toen men boven was, werd op korten afstand, eene blinkende, langerekte huizenrij zichtbaar, waarnaar Ruth met de zweep wees. »Dat is Nogat-EhreZie je het? Over een kwartier zijn we er. Die laatste boerderij, tusschen die populieren, dat is ons huis. En dan kun je zien, hoe wij leven. Het zal je wel bevallen. Maar ik spreek, alsof het al vast was, dat je bij ons kwaamt, en ik weet nog niet eens je naam Toby, waarom heb je mij zijn naam niet ge noemd Toby lachte. »Omdat ik hem zelf nog niet weet. En vader heeft er ook niet naar gevraagd. Maar nu zal het toch waarlijk tijd worden, als we niet met een naamlooze in huis zullen komen." »Ik heet Lehnert Menz." »Nu Lehnert, ik hoop, dat we goede vrin den zullen worden," zei Ruth. XVI. Intusschen was men een brug gepasseerd, en sloeg het wagentje een met jonge aca- sia's bezette weg in, aan welks eene zijde eene van de bergen komende beek schuimde, terwijl aan den andeien kant zich de huizenrij uitstrekte. Men was in Nogat-Ehre. Voor zooveel Lehnert gedurende den rit door de lange dorpstraat kon waarnemen, zagen de boerderijen er vrij wel gelijk uit een woonhuis van ééne verdieping met het front naar de straat, terwijl de groote stal len dwars stonden. Sommige hadden een prieeltje van kamperfoulie voor hunne deur overal was een houten hek de afscheiding van het tuintje voor het huis, waarin tusschen taxus en palm meest malva's en zonne bloemen stonden, alsof het tuintjes uit de Nogat- en Weichsel-vlakte waren. Het hart van Lehnert ging open bij het gezicht van die op vaderlandschen trant aangelegde perkjes, en hij keerde zich om, ten einde een geschilderde bijenkorf nog eens goed op te nemen, toen het rijtuig stil hield voor een groot, eenvoudig huis, dat een nuchteren indruk maakte en in tegenstelling met het andere zonder tuin was, en door zijn eenvoud, door zijne hooge ramen en een paar gothische houtversie ringen, aan een kerkgebouw herinnerde. »Hier zijn we er," zeide Toby, nam zijne zuster de leidsels uit de hand, en wachtte, tot er een knecht kwam, wien hij paard en rijtuig kon toevertrouwen. Daarna traden alle drie de gang van het huis binnen. Bij de trap gaf Ruth Lehnert de hand tot af scheid, en zei: »de hoofdzaak niet te ver geten. De Heer zegene u binnen deze mu ren." En hiermee snelde ze de trap op, naar hare kamer. Toby glimlachte, toen hij zag, hoe Lehnert haar nastaarde. Hij nam hem bij den arm en zei: »Kom, ik zal je bij vader brengen." In de gang was niets te zien, dan drie deuren, waarvan er thans twee openston den, zoodat zij naar links een blik gunden in eene ruime slaapzaal, en naar rechts in een hooggewelfde hal. Dejial, die een mach tigen indruk maakte, moest men door, wilde men in Obadja's woon- en studeer vertrekken komen. Ook hier was alles zeer eenvoudig ingericht. Eene zware, eikenhou ten tafel en eenige stoelen daar omheen, en een kastje voor zilver en glaswerk maakten het eenigste ameublement uit. Een mat leidde naar eene kleine deur, die Toby thans opende. En nu liet hij Lehnert voor gaan en volgde. Zoo donker het in de hal was, zoo licht was het hier, want in breede stroomen viel het licht door een hoog venster op Obadja's schrijftafel. Toen hjj hoorde, dat er iemand binnentrad, keerde hij zich om, zonder ech ter op te staan. »Vader," zei Toby, »ik breng u hier Leh nert Menz.» »Lehnert Menz?» herhaalde kalm en vriendelijk de oude. »Heb ik goed ver staan?» »Tot uw dienst,» zei Lehnert. Obadja glimlachte op deze militaire toe stemming. »Nu, Lehnert, ge wilt het dus bij ons probeereri? Toby heeft me verteld, hoe onze wegen zich vroeger reeds hebben gekruist. Neem een stoel, en schik wat bij me, opdat ik u beter kan zien. Met al het andere gaat het nog goed, daarvoor zij Gode geprezen, maar met het zien wil het niet meer. En toch zie ik iemand gaarne in de oogen. Het oog zegt nog meer dan de stem.» Lehnert deed, zooals hem bevolen was, en bleet nu wachten, totdat de oude Obadja hem zou ondervragen over zijn verleden, ja meer, hij verlangde er naar. Al de jaren had de last van zijne misdaad hem op de ziel gedrukt, en hij wenschte vurig, zijn hart eens bloot te leggen en door eene openhartige bekentenis troost en opbeuring en verlichting te vinden. Maar deze ver wachting vervulde zich niet, en al ontging het hem niet, dat Obadja hem van ten zijde onderzoekend aanzag, het kon hem nog min der ontgaan, dat iedere vraag naar zijn verleden met opzet werd vermeden. »Ik hoor van mijn zoon Toby", nam Obadja na een wijle weder het woord, »dat gij een Pruis zijt; en dus een landsman van me, en in ieder geval een landsman van mijne twee oudste zoons, die de Nieuwe Wereld weer verlaten hebben voor het oude vaderland. En misschien hebben zij daarin juist gehandeld. Want de vryheid, waarop wij hier roemen en waarin wij ons ver heugen, is een tweesnijdend zwaard en de heerschappij der massa en de eeuwige schommeling in de wetgeving, vervullen ons, hoezeer ik de vrijheid liefheb, met een onrust, dien men niet kent, waar de macht is in handen van weinigen. Orde en arbeid, waarop het aankomt, zijn in het land, waarin wij beiden geboren zijn, inheemsch, en daarom zijn mij de Pruisen de liefsten en nuttigste medearbeiders in mijn werk." Hier poosde Obadja, zooals een prediker zijne preek af breekt, _om na eenige oogen- blikken zijne toespraak voort te zetten en Lehnert zweeg, wijl hij gevoelde, dat er thans een overgang moest komen. En die kwam dan ook werkelijk. »De nuttigste medearbeiders", herhaalde Obadja. »En dat geldt ook van uw land genoot, den braven Kaulbars, die thans aan het hoofd staat van mijne onderneming. Hij is een eerlijk man, zonder leugen of bedrog, een getrouw arbeider en stipt in de vervulling zijner plichten, en hèeft, wat ik het meest in hem waardeer, den rech ten lust in bet werk en verheugt zich in den zegen Gods als zoodanig een oogst te zien mislukken gaat hem aan het hart. ook al is iedere halm verzekerd. Het is hem alleen om voordeel te doen. Ja, zoo is hij, en waarlijk, ik zal hem, zoolang de Heer mij het leven spaart, in eere houden. Maar u, landsman, is een stijfhoofd en een bet weter, die zich naar het nieuwe land, waarin hij nu woont, niet kan schikken, en alles op zijne oude wijze wil regelen en doen. Hij gehoorzaamt wel, omdat hij in gehoor zaamheid is opgevoed, maar het is eene doode gehoorzaamheid, en die is onvrucht baar, niet alleen in hart en ziel, maar ook op het arbeidsveld daarbuiten, en zoo be rokkent hij mij schade, zonder het te wil len. En nu wil ik raad schaffen; daarin wil ik verandering brengen, en daartoe neem ik u in dienst. Ik heb in uw oog ge lezen en ik ken u nu ge zijt eerzuchtig, enge hebt iets op uw geweten, dat u tot nog toe rusteloos heeft voort gedreven door de wereld, en ik zie het teeken op uw voorhoofd. Maar ik weet ook, dat gij een moedig hart hebt, en een edelen zin, die zich niet verloochent, waar liefde hem op wekt. En deze liefde zal u geworden. Dat zjj u ten troost. Niemand, die mijn drem pel heeft betreden, is ongetroost van hier gegaan. In den naam van Hem, die de liefde was, roep ik u toe: »Komt allen tot mij, die belast en beladen zijtLenhert Menz, uw last zal van u genomen worden. Ik zegen u |§En Lehnert voelde, terwijl hij het hoofd boog, dat de hand van Obadja zijn schedel aanraakte. XVII. Daarnaast in de groote hal, was intus schen voor Lehnert een ontbijt klaar gezet, en wel door vrouw Rosalie Kaulbars in eigen persoon, die niet alleen al het noodige zelf had aangedragen, maar ook de ontbijt tafel op vaderlandsche wijze had versierd. Zoo kwam het, dat de kan met melk met een bloeienden lindentak prijkte. Eieren en ham ontbraken niet bij iet eenvoudige maal. Toen Lehnerl Obadja's kamer verliet, had vrouw Kaulbars zich teruggetrokken, om niet nieuwsgierig te schijnen. In haar plaats vond hij er Toby en Ruth, de laatste vergezeld van Uncas, een bijzon der prachtigen, wit en zwart gevlekten Newfoundlander, die zijne meesteres op den voet volgde. «Storen we je, als we bij je gaan zitten 7" vroeg Toby, terwijl hij Lehnert naar de tafel geleidde, waar gedekt was. Lehnert zocht naat een antwoord, maar hij vond het niet. Zooveel liefde was hem in zijn leven nog nooit voorgekomen. Hij legde zijne hand op de leuning van den stoel en vouwde toen de handen, voor het eerst sedert vele jaren. Broeder en zusters zwegen en waren aan gedaan. Toen ze echter zagen, dat Lehnert zijne kalmte had herwonnen, zeide Toby »Dus Lehnert, we blij ven je wat gezelschap houden. Kijk eens, Uncas sluit ook al vriend schap met je. Niet waar, Ruth, dat betee- kent wat. Hij is niet dadelijk tegen iedereen vriendelijk." Ruth zag wel, hoe bijzonder Lehnert in genomen was met den lindetak, waarvan hij eenige bloesems had afgeplukt. »Dat heb je aan vrouw Kaulbars te dan ken,» zei Ruth. »Die zeide, dat in Pruisen zoo het gebruik was. En toen heb ik den tak geplukt, maar, om de waarheid te zeg gen, maar half gemeend. Want vrouw Kaul bars, eri vooral hij, willen hiet alles Prui sisch maken, en daar jij ook een landsman van hen bent, vrees ik, dat we hier nog eene Pruisische kolonie worden.» »Geen nood,» lachte Lehnert, »ik heb al het oude aan de overzijde van den oceaan gelaten.» Zij bleven nog wat keuvelen over de liefde tot het oude vaderland, die een ieder, ook in den vreemde, er toe drijft, de oude gewoonten en gebruiken in eere te houden. Toen Lehnert ondertusschen zijn maal had geëindigd, zei Ruth: »Nu, is het denk ik tijd, Toby, dat we Lehnert zijne kamer eens laten zien.» Alle drie gingen de trap op, waarbij Toby vóór ging. De bovenverdieping was van eene geheel andere inrichting als het benedenhuis. Ter wijl dit laatste grootendeels voor kerkelijke en bij gelegenheid voor gezelschappen diende, was de eerste geheel aan de gezel ligheid en het familieleven gewijd. Zij was door een gang in twee rijen vertrekken ver deeld, waarvan de links liggende door Toby, Ruth en hare oude Poolsche dienstbode Maruschka werden bewoond, terwijl die aan de andere zijde vertrekken waren voor gasten en vreemdelingen. Een daarvan was voor Lehnert bestemd, en lag tegenover de kamer, die door monsieur L'Hermite werd bewoond. {Wordt vervolgd r 5 ct. mte berekend. verborgen Zoo spreke de blijde boodschap van den Paasch morgen tot ons met een boodschap van leven dat verwint, van het goede, dat nooit Wit, Schagen en J. Zijp, Wognum. Het examen werd afgenomen door de heeren Nobel, De Gier en Muys en gedeeltelijk bjjgewoond door de heeren K. Breebaart Kz. en L. J. T. Groneman ïje een nuis en t guiaen ou per week, nou maarZij keek het mannetje eens aan, maar die zag er zoo netjes uit, en hij was zóó beleefd. Kortom, het oude mensch haalde haar knipje voor den dag, en een oogenblik la- .47'/2 rijker, op straat. r niets van de zaak geval aan de politie t, dien zij daar kreeg, soldaten. ;er is aangeboden om Idigensdag van de Ko eren en minderen kos- ekken en daartoe aan 3n, zonder kosten voor r en cacao toe te zen- m minister van oorlog hedendaagsche lar de betrek- Dstbode. in Gezonde welstand, i Post Lopper van ban Gevraag Hebt ik ien Hep ik vernomen 1 Tijd om er Naar te e er be Ding Hop. Ik ouwt ik wor Dus Hed- j de bruggom en een Huweljjk, "Dat es is lonk Heeroud irs Knecht Goede Ger ten Diensten en een agen in vakbladen de 3ren. Maar men dient 3 hout timmerhout is. ait een toom, waarop voorkomt, bij groote 1 haan, dan kan men ruchting verlaten. Men garantie van bevruch- n de eieren van 2-ja- it opzicht. ,Prov. Gron. Ct." van wordt, een wetsont- ;rent een staatsleening .lioen, waaruit o.a, de spoorlijnen bekostigd teek- en maandbladen, klom van 923 in 1897 ie laatste 5 jaar is dit eerenberg," te Bloemen- pen jaargemiddeld 1312 weder de ervaring, dat jl mogelijk individueele ig handhaven der huis- ddel is om den patiënt ppij aan te passen, werden aangewend. De adden plaats en hadden ,r—Langedijk. jen en begrootingen van ion, stallen en reraisen, Vrijdag 15 April a.s., uur, ter bezichtiging en 'baan van den heer H. v. chtegaal") bij de voorma- gemeld is, werden de ont- i onderzocht en goed- choltens, hoofd-ingenieur aterstaat, en A. Dhooge, de stoomtram Alk- bouwkundige teAlkmaar heer A. Vis te Oudkarspel t gebied van aanleg van en begrootingen maakte, lard, op genoemde tijden ie inlichtingen aan heeren ellenden te geven, die bij tgenoodigd, door een be- gstelling te doen blijken. In de pers der „bourgeoisie" zegt de Am- sterdamsche Correspondent van de Nieuwe Gro ninger Courant is al bijzonder weinig notitie ge nomen van Domela Nieuwenhuis aftreden als

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1898 | | pagina 5