BIJV 0 Eft HEL NIEUWE IANGEDIJKIR COURANT van ZONDAG 10 APRIL 1898. N°. 16. Zondag 17 April 1898. 7e Jaargang. VAN DE Feuilleton. GEBOET. berekend. Th. FONTANE. 13;. Toen men boven was, nam Ruth af scheid en ging naar links, terwijl Toby Lehnert door den gang geleidde, waarin een schemerdonker heerschtealleen aan het eiude was meer licht. Dit kwam uit die kamer van monsieur L'Hermite, die meest open stond, en waaruit behalve licht doorgaans veel rook van slechte tabak kwam. Lehnert wierp in het voorbijgaan een blik naar binnen en zag een mageren man van een goede vijftig jaar. Deze zag van zijn werk op en schoof zijn pet wat naar achteren, wat een groet kon betee- kenen, maar ook uit bloote nieuwsgierig heid kon wezen. Lehnert had geen tijd, er verder over na te denken, want Toby had de daar tegenoverstaande deur reeds geo pend en trad binnen, door Lehnert ge volgd. »Dit is alzoo je verblijf Lehnert, en ik hoop, dat het eene plaats van rust en Vrede voor je mag zijn 1" zei Toby. »Va- der heeft deze kamer voor je uitgezocht; hij dacht, dat het uitzicht op de bergen je genoegen zou doen." «Dat zal het. Bedank je vader voor zijne goedheid. En zeg me, hoe ik me tegenover mijn buurman gedragen moet? Is hij een Franschman «Ja, van geboorte. En het is zijn trots, en tevens zijn lievelingsonderwerp van ge sprek, dat hij de nationale veroordeelen tegen zich heeft. Hij was een lid van de Commune, ja meer, een aanvoerder er van hij heeft den aartsbisschop van Parijs laten doodschieten en zou later zelf even eens doogeschoten worden. Slechts door een wonde heeft hij er het leven afge bracht. Dat zgn allemaal dingen, waarvan ik je, als hij het zelf niet doet, later wel eens zal vertellen. Vandaag noch slechts dit, dat hij je vrede niet zal verstoren, Bogstens je nachtrust. Want hij is een onrustige natuur, die soms lust krijgt, zoo fliidden in den nacht een paar uur te jprateri. Misschien ook is het zgn geweten, dat hem wakker houdt. En dan zwalkt hij door het huis en maakt iedereen wakker eens kwam hij zelfs bij vader. En dan spreekt hij als een dwaas en deklameert lange gedichten over den menschelijken geest, die zijne laatste boeien moet ver breken." «Je houdt hem dus eenvoudig voor een onnoozele?" .•$H »0, neen, volstrekt nietgek is hq niet, *|itegendeel hij is zeer verstandig, hij kan Alles en weet alles. Hg is slechts fanatiek en overdrijft alles; overigens is hij als een kind. Hij is de vredelievendste van ons allen, en wordt aangedaan, als hij Ruth ziet. Dan verheldert zich zijn gelaat en ik geloof, als zij het beval, ging hij naar Nieuw-Caledonië terug. Van daar is hij namelijk ontvlucht. Maar wat spreek ik van monsieur L'HermiteJe zult hem lee- ren kennen, en in ieder geval is hg geen Ohderwerp van gesprek bg je intrek in je nieuwe woning. Want er kleeft bloed aan zijne handen." B Lehnert brandde de grond onder zijne ffoeten, toen Toby zoo sprak hij had een gevoel, alsof hij moest vluchten. Toby ech ter, niet vermoedende welke werking zijne woorden hadden, wees op een paar schil derijen en zei»Dit is de Remter in Ma- rienburg en dit is het klooster Oliva. Ken je ze? Het is het «enige Pruisische, wat we nog uit den ouden tijd in huis heb ben." Het was niet zonder verlegenheid, dat Lehnert dingen hoorde noemen, die hij niet kende. Het bleef hem echter gespaard, deze onkunde te laten blijken, want Toby brak af, zonder antwoord af te wachten, en verliet de kamer. Buiten keerde hij zich nog eenmaal om, en zei»Ik hoop, dat niets ontbreekt. Mocht dit echter zoo zijn, druk dan maar op die knop. Monsieur L'Hermite heeft dat zoo bedacht, want hij is een genie. Nu, je zult hem wel leeren kennen. Tot ziens. Thans was Lehnert alleen, een oogen- blik, waarnaar hij reeds lang had verlangd. Overmand door de veelheid van indrukken, die deze weinige uren hem gegeven had den, strekte hij zich op de sopha uit, en sloot de oogen. Hij wilde niet zien, om de beelden zijner ziel des te duidelijker voor oogen te hebben. Hij zag weer den ouden Obadja,glimlachend, voornaam als meerdere; monsieur L' Hermite, de kepi achter op het hoofd, gebogen over het werk. En dan weer zag hg Ruth's bijna nog kinderlijke gestalte, en een gevoel van oneindig verlangen greep hem aan. Waarnaar? Naar eene voor hem verloren gegane wereld? Hij stond op en keek de kamer rond. Alles was eenvoudig en zindelijk. Alle stoe len waren van bamboes, zelfs de schom melstoel aan het venster. Aan weerszijden daarvan hingen twee gravures: Washington en generaal Grant voorstellende. Overigens was er nog een bed,|en een tafel, waarop een bijbel lag. Hij nam de bijbel op, als wilde hij zijn toekomst er in lezen, en of hij hier vrede zou vinden. Hij sloeg het boek open en las: «Wat kunnen mij de menschen doen? Ik hoop op u. Gij hebt mijne ziel van den dood gered." De tranen stonden hem in de oogen. Hij ging naar het raam, deed het open, en zag naar buiten. Het gebergte was met dennen en allerlei ander naaldhout begroeid. Daartusschen slingerde zich een weg naar het dal, en waar de weg in het dal uit kwam, stond een wit huis, vervallen en zonder dak, voorheen een fort, het fort O' Brien. Daarover welfde zich de blauwe he mel, terwijl een heldere wolkenstreeo lang zaam voorttrok over den Kam van het ge bergte, wrarboven slechts een enkel stuk rots uitstak. »Dat is de Middagsteen." En daarna zag hij weer naar buiten en naar boven. Zijn blik bleef rusten op het witte huis en eene stem riep hem toe, dat daar zgn lot zou worden beslist. Maar de stem zei niet, of het zou zgn ten zegen of ten ongeluk. XVIII Twee weken waren voorbijgegaan,en Leh nert had zgne nieuwe omgeving leeren ken nen. Hij zag geen heerschen, maar een geest van orde en liefde zorgde er voor, dat alles regelmatig ging, als een uurwerk. De dag begon met eene godsdienstoefening, die doorgaans slechts kort duurde, omdat Obadja begreep, dat afmatting de dood is voor alle stichting. Gewoonlijk las hg een psalm voor of iets uit de geschiedenis der aartsvaders. Als dan onmiddelqk na de gods dienstoefening het ontbijt was genuttigd, gaf hij persoonlijk de aanwijzingen voor den dag, wat hij, gesteund door zijne nauw keurige kennis van den grond, en het ver slag door Toby en Kaulbars, of door Leh nert den vorigen avond gegeven, zeer wel kon doen. 's Middags zag men elkaar niet, wijl het eten werd meegenomen of gezon den werd, zoodat men zich eerst om ze ven uur 's avonds aan een gemeenschappe- lijken maaltijd vereenigde, waarna dan nog wat werd gepraat. Men scheidde echter spóedig, want de dag begon al weer vroeg. Het was geen hartelgk, maar toch een zeerj vreedzaam verkeer, waarin men leefde, wat Lehnert des te meer verwonderde, daar de bonte menschen massa, waaruit het per soneel van Nogat-Ehre bestond, zelfs niet door den band eener gemeenschappelijke, godsdienstige overtuiging werd bijeengehou den. De echtgenooten Kaulbars waren Lu- thersch, Maruschka, de Poolsche, was Ka tholiek, en L' Hermite was eenvoudig atheïst, zoodat van de geheele huishouding, behalve de familie Obadje natuurlijk, alleen de Indiaansche bedienden tot de «gemeente" behoorden, waarin zij na voorafgaande on derrichting, gewoonlijk met hun twintigste jaar werden opgenomen. En dat die allen zoo met elkaar in vrede leefde, daarvoor vond Lehnert geene andere verklaring als de geest van Obadje, die het vredesevangelie niet alleen predikte, maar ook in zijn handel en wandel belichaamde. Een gevolg daarvan was, dat Lehnerts gevoel van dankbaarheid en vereering steeds toenam. Maar hoe oprecht dit gevoel ook was, in eene opgewekte stemming kon hij niet geraken. Hij gevoelde zich verlaten, en moest zich nu en dan bekennen, dat hij in zijne moeielijkste en slechtste dagen, ja voor jaar en dag nog bij de twijfelachtige lieden aan den Sakramento, vroolijker en bijna ook gelukkiger was geweest, dan hier onder de bekeerden en niet-bekeerden van Nogat-Ehre. Vrede en vriendschap heersten daar, maar wat hem meer en meer ontbrak was con versatie en vertrouwelijkheid. Obadja, met al zijne voortreffelijkheden, was ongenaak baar, Toby en Ruth waren te jong, Ma ruschka te kinderachtig en monsier L' Her mite te eenzelvig en terughoudend. Bg dezen stand van zaken bleven hem slechts zijne beide landslieden over, de beide Kaulbarsen, en dat was hart, want hunne nuchterheid kende geene grenzen. Nogtans, Lehnert be greep, dat hg bij gebrek aan iets beters, wel al zijne krachten mocht inspannen, om met hen op een goeden voet te blgven, vooral omdat door zijne komst hun macht in huis minstens met de helft was vermin derd, en zij hem dit volstrekt niet lieten merken of ontgelden. En zoo verliep er dan geen dag, of Leh nert trachtte een gesprek aan te knoopen, nu eens wat vluchtiger, dan weer iets de gelijker. Lehnert probeerde het met alles, met heden en verleden, met zaken van al gemeen en persoonlgk belang. Kaulbars kende echter maar éen onder werp zijne eigen voortreffelijkheid in te genstelling met de vele gebreken der Ameri kanen. Op zekeren dag kwam het gesprek op Ruth en Toby, en .al spoedig wist Kaul bars het op zijn lievelings-thema te brengen. «Die beide kinderen zgn toch de zonne schijn van Nogat-Ehre," zei Lehnert. «Ik kan Ruth niet aanzien, zonder te denken aan de leliën des veldsmaar ook Toby, hoe flink is hij, en hoe verstandig en vlug! Als Obadje vandaag sterft, wat God ver hoede, dan neemt hij de geheele onderne ming over." «Ja, dat doet hij, de verbeelding er voor heeft hijdie hebben ze hier allemaal. Nau welijks is een jongen de kinderschoenen ontwassen, of hij wordt domine of magi straat, of ze sturen hem als gezant naar Turkije Nu, voor de Turken is het mis schien goed genoeg. En als er oorlog dreigt, en het zal los gaan tegen Utah ofMexiko, dan bakken ze de generaals en de oversten zooals wij de broodjes. En wie vandaag nog advocaat is, of apotheker of boekhandelaar, die is morgen overste en dan gaat het op een vechten van heb ik jou daar. En dan trekken ze er op los en zingen Yankee-Doodle en doen, alsof ze minstens de wereld willen veroveren zoo lang ze nu met het spoor reizen gaat hetmaar als het marcheeren begint, en het eerste kamp komt op het eerste bivouak, dan is Holland in last. Dan is er niets, dan man keert het aan alles, en het hongerlijden begint, en als ze veertien dagen in den modder gelegen en nog geen vijand ge zien hebben, dan vallen hun de laarzen van de beenen, en geen naad houdt er meeren als dan de vijand komt, dan ketsen de geweren of weigeren heelemaal, omdat het kruit niet deugt of de patro nen niet passen. En waarom is dat zoo? Omdat alles maar vertooning is en geen ernst; ernst is alleen, dat de leverancier zijn geld krijgt voor de ransels, die altijd drukken en voor zijne mantels van vloei papier. Ik heb er gezien Lehnert wilde hem tegenspreken, maar Kaulbars liet zich het woord niet ontnemen, en ging maar getrouw voort: «Ik heb er gezien, die als lompen van het lijf vielen. En waarom Omdat alles handelszaak is, en waar alles handel is, daar is alles be drog. En als ik nu vraag«Waarom is alles bedrog?» dan kan ik alleen antwoor den, omdat zij niets kennen dan geld en niets willen dan geld en niets aanbidden dan geld. En waaraan ligt dat? Omdat ze verwend zijn. En waarom Omdat ze niet dienen. Toby heeft ook niet gediend, en daarom is hij ook niet ferm en forsch. Blauwe dassen draagt hij, maar een blauwe strik is geen fermheid, en een lange, slappe ruggegraat maakt iemand niet forsch.» Hiermee was Kaulbars voorloopig uit gepraat, en vond Lehnert gelegenheid, om er tusschen te werpen «Ik ben verwonderd, u zoo streng te hoo- ren oordeelen. Toen de groote oorlog in '63 gevoerd werd, waren we beide nog in Europa, en wat we er later van hebben gehoord, daar moet men toch respect voor hebbenze hebben gevochten als de beste troepenze werden goed verpleegd en er was geen sprake van te sterven van hon ger. En daarom is mgn gevoelen, dat het hier niet allemaal bedrog is.» «Bedrog is het, en wie gediend heeft «Ik heb ook gediend, Kaulbars." Kaulbars glimlachte. «Waarbij «Bij de Görlitzer jagers." «Ja, bg de jagers, dat is altgd maar zoo wat. Dat is geen vleesch en geen visch die gaan eigenlijk altijd maar zoo'n beetje op de jacht en zijn geen echte soldaten, k heb bij de vierentwintigeis gelegen, Ka pitein Görschen, vijfde compagnie. Heb je daar wel eens van gehoord Ik meen van Görschen. Dat wil zeggen, er waren eigen lijk twee Görschensde eene heette Otto dat was ook een heele bestemaar de onze heette Frans, en had ook al meege vochten bg de Düppeler schansen. Maar de schans stoof weg als snuif. Ja, zoo zijn de vierentwintigers. Hoor eens, Menz, de jagers mogen goed wezen; ik wil er niet tegen strijden. Maar dit staat vast, op dienen komt het aan, en ieder moest re kruut geweest zijn en de honneurs en de signalen kennen. Maar gediend hebben ze hier niet, en de honneurs kennen ze niet. Ruth, nu ja, Ruth is een aardig ding, en Toby is een knappe jongen. Ze lijken ei genlijk wel prins en prinses. Maar, dat is het hem juist. Wie geen prins is, moet er ook zoo niet uitzien. En Toby? Hg weet alles beter en eigenlijk is hij toch nog maar een kwajongen. Maar dat behoort hier zoo. Met zijn twintigste jaar is hij bij het gezantschap in Japan en met zijn vierentwintigste is hg opperpries ter in Nogat-Ehre. Want de oude wordt krukkig en eeuwig kan hij toch niet le ven, al was hij zoo vroom als Abraham of als Job" Wordt vervolgd ÏT, n ruiten, wat de ig hebben gelaten, en verdrietigen blik leeuw. min of meer har- an en de jeugdige lente en den grijzen raanschouwelijking enige opengeslagen 'oedkunde, dictaten lij het lezen had tijd, toen die aan was hem, alsof hij i ouden leeraar ets uwer leerlin- begrepen en zich woorden te han- e schoono theorie goed werken op nen en. ja! en had hij gehan- zestigtal leerlingen i opvoeder en ver in alle richtingen te school weer voor dt zichnaar lf is zijn plicht als >ok buiten de school l hij een paar zijner rragen „wie van u waren de antwoor- oorts, meester" en n „Hendrik" hij de school ver- 1 antwoord kunnen ter kende Hendrik. Iers geweest, omdat in had, en hoewel ijk was ontvangen, ne woning, om met beteren, wanneer e ouders", hadden zeiden immers zelf. koster alweer om - tot haar echtge- lezig is brandhout zjjne vrouw voorbij komen is, om zijn e gemoet: „zeg is, ing te maoken, as litbraking van het wverdrietig en zucht: „schoone i Weekblad maakt -kraam, welke hij Amstelveld heeft e, op de volgende de zaak: landsche i? iehoorende tot het vrijheid genoemd, jd over het gewei tegenover een op apitein gepleegd is smaad en schimp men een man, om- in dit gebeurde aan ijk mr. Israels, uit paarueusiai, went terrein aoor genoemaen neer aan de naamlooze vennootschap in erfpacht zal worden afgestaan. Bij het verstrekken der inlichtingen stond de Hr. Boogh zoo nu en dan stil, om in bijzonderheden te vertellen welke moeielijkheden overwonnen uer. net weru wenscueipK guoorueeiu, aat ae kooi- bouwers als de belanghebbenden ook iets bijdroe gen. Daarom werd besloten die bouwers op te roepen tot eene vergadering en hen voor te stel len, naar proportie van hunne bouwerij bij te dra gen in de kosten en wel 3 cent per snees. nfijiten uit de volgende rfistorisc/ie schets. 't Is onvriendelijk buiten ruw de Maartsche noord ooster jaagt woest de Maart- «ehe sneeuwbuien tegen de ruiten, en dwingt ons binnen te blijven or Fransche Beig- netkranien boven de mijuo te begunstigen met dat begane onrecht willen instemmen Neen, dat zult ge niet, daarvoor zijt ge Nederlander die met kracht en geweld in de bres gespron gen zijt. Komt dan allen in mijn kraam, mijn van ouds bekende echt Nederlandsche kraam

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1898 | | pagina 5