81 IJV01ÜGSEL NIEUWE LANGEDIJKER COURANT van MB9AS 1 MEI 1898. N°. 19. Zondag 8 Mei 1898. 7 e Jaargang. VAiST DE L. imte berekend. Feuilleton. GEBOET. door Th. FONTANE. 15). Ook Toby was met Uncas veel buiten op de hoenderjacht Op een dezer jachten was hij heel tot fort 0' Brien gekomen, en toen hij 's avonds met rijken buit be laden, terugkeerde, was hij zoo verrukt over den schoonen aanblik van het landschap, dat hij voorstelde er den volgenden dag ge zamenlijk heen te gaan, en op het palisa den omgeven bastion een pic-nic te houden. Ruth had zijn plan zeer toegejucht, en besloot, vader niet alleen om toestemming te vragen, maar hem over te halen, om mee te gaan, wat niet moeielijkzou vallen, daar zij zijne plannen kenden, om het fort van de regeering te koopen, en tot het mid delpunt van eene nieuwe kolonie te maken. En Ruth had zich niet misrekend. Obadja had met blijkbare vreugde haren voorslag aangenomen, en zoo was het uitstapje op twee uur van den volgenden dag bepaald. In twee wagens reed men er heen, ter wijl Kaulbars met den mondvoorraad al vooruit was, en dat hij genoeg had mee genomen bleek op overtuigende wijze toen men aan het uitpakken ging en de menigte korven en trommels met brood en koek te voorschijn kwamen. »Maar nu een vuur," zei Toby. Wij kun nen niet de vermetelheid hebben, om ons met eene droge keel door dezen berg van levensmiddelen te willen dooreten. Dan zou zelfs Maruschka schipbreuk lijden. Dus koffie, veel koffie, anders zijn ve verloren, en hier onder deze ahornplatanen, die niet alleen schaduw, maar ook tegen den wind beschutting geven, hier willen we een vuur aanmaken. Me dunkt, we moesten maar oude planken var. het fort nemen het jonge hout is nog te nat, en als we geene planken vinden, dan nemen we een paaler zijn er genoeg, en wegens vernieling van staatseigendom zullen ze ons niet aanklagen." Met deze woorden ging hij naar de met puntige palen omgeven wal, en wilde een er van uit den grond werken. Ruth wilde hem daarbij behulpzaam zijn dooreen steen, die in den weg lag, weg te kantelen. Maar hare kleine handen waren te zwak, en daarom snelde Lehnert toe, om haar te hel pen. En het gelukte ook. Maar op hetzelfde oogenblik, dat de steen kantelde, kwam er een adder voor den dag, beet Ruth in de pols en was in het struikgewas verdwenen. Met een gil viel Ruth op de knieën en zei met eene onuitsprekelijke treurige stem »Nu -moet ik sterven." Maar nauwelijks had ze deze woorden ge sproken, of Lehnert greep hare hand en zoog met hartstochtelijke kracht het gif uit de wonde. Dit alles duurde korter dan de beschrij ving gevaar en redding vielen samen in één oogeriblik. Ruth echter bleef liggen en zei»Nu sterft gij." »Neen, Ruth, neenEn al was bet zoo, wat is er aan mij gelegen?" XXIII. Lehnert werd den volgenden dag door een hevige koorts aangetast en allen vrees den voor zijn leven. Ruth en Maruschka zwommen in tranen, en L'Hermite raasde door het huis, en hield redevoeringen. Ieder klaagde, zelfs Kaul bars, die echter niet kon nalaten zijne klacht van iets als eene aanklacht verge zeld te doen gaan. »Het gift opzuigen, is klare onzin uitbranden dat is het beste, dat weet ieder kind, en dat zou ook voor Ruth het beste geweest zyn en voor Leh nert ook. Nu zou hij er wel aan moeten geloovenen dat Ruth er door kwam. was ook nog niet vast. Maar dat komt er van, als men onverstandig handelt. Gelukkig kwam het anders uit, en alle vrees van Ruth en alle wjjsheid van Kaul bars bleek ongegrond. De koorts had met het gift niets te maken, en was eenvoudig het gevolg van te groote vermoeienis, zoo dat reeds op den derden dag, de arts, die van Fort Culloeh werd gehaald, de verze kering kon geven, dat Lehnerts genezing niet lang op zich zou laten wachten. Lehnert was zeer gelukkig en ontving, toen alle zorgen voorbij waren, nog eens den dank der familie. Zijn geluk vermeer derde echter nog, toen Obadja den volgen den dag het gebed deed, waarin hij met bijzonderen nadruk zei, dat de liefde het eenige loon voor het dienen was, en daarop den bijbel nam en las: »En Jacob kreeg Rachel lief en sprak ik wil u dienen ze ven jaren lang om Rachel's wil. En Lu ban antwoorddehet is beter, dat ik ze u geef dan aan een ander. Alzoo diende Jacob om Rachel zeven jaren en het schenen hem slechts zeven dagen, zoo lief had hij haar. Ruth bloosde. Want zonder dat er een woord tusschen haar en Obadja was ge wisseld, begreep ze, dat haar vader haar in het hart had gelezen. Ja, Lehnert was gelukkig en slechts één ding ontbrak hem zich over zijn geluk te kunnen uitspreken. Hij voelde, dat hij daartoe nog niet het recht hadwant het woord, dat Obadja had beloofd, was nog altijd niet gesproken. Misschien had hij dit zwijgen toch niet kunnen volhouden, wanneer L'Hermite, zijn trouwe vriend, nieuwsgieriger was ge weest. Maar deze vermeed het blijkbaar, eenige vraag te doen, ja zelfs ieder gesprek over Ruth en Lehnert en hunne verhou ding tot elkaar. Lehnert brak er zich het hoofd over, waarom L'Hermite toch zoo deed. Van nijd of qverzucht kon geene sprake zijn, dat lag niet in L'Hermites karakter, en als deze, onnanks zijne vriend schap voor Lehnert, niet wilde spreken over hetgeen Lehnert het naast aan het hart lag, dan moest daar iets anders ach ter schuilen. Dit vermoeden werd zóó sterk, dat hij eindelijk, ondanks al zijr.e voorne mens, besloot, zich daarover zoo spoedig mogelijk zekerheid te verschaffen. Deze gelegenheid deed zich dan ook spoe dig voor. Het was na een muziekavond en Ruth had toegegeven aan den wensch van Lehnert en ook van L'Hermite, om het lied nog eens te zingen, dat in de September dagen zoo'n beslissenden invloed op Lehnert had uitgeoefend. Deze geraakte dan ook weer geheel onder den invloed van de woor den en meer nog onder dien van Ruth's stem en had tranen in de oogen, toen het eindigde. Toen de beide vrienden heen gingen, noodigde L'Hermite Lehnert uit nog even te komen praten, waaraan Leh nert gevolg gaf. »Nu", zei L'Hermite, »wat is er Leh nert. Ik verbeeld me, dat je me iets te zeg gen hebt.» »Ja, al sedert lang.» »Nu, goed.» »Ik bemin Ruth.» L'Hermite glimlachte. »Wie niet?» »Ah, ik begrijp je, je vind het eene aan matiging.» »L'Hermite schudde het hoofd »of misschien, een onrecht.» »Noch het een, nog het ander.» »0f je bedoelt, dat ze mjj niet bemint?» «Integendeel.» »Nu. wat dan »Mjjn beste Lehnert,» zei L Hermite, ter wijl hij zich in postuur zette. »Je weet, dat ik niet veel geloof. Maar aan één ding ge loof ik, aan een Noodlot. En omdat er een Noodlot is, gaat alles zjjn gang, donker en raadselachtig, en slechts nu en dan schiet er een licht door de duisternis, waarbij ons een blik wordt gegund op de wetten van het Eeuwige.» »Nu?» »En zulk een wet is het ookwie een maal buiten de maatschappij is gestooten, keert er nooit weer in terug. En daar helpt geen hoogepriester en geen profeet, al was het Obadja zelf. Het Noodlot is sterker, en het is het beste, Lehnert, datje je aan deze gedachte went. Ik heb het ook gedaan. En als dit gelukt, dan zal je er tenminste dit van hebben, wat ik er ook voor heb het geluk der eenzaamheid. En dan zie je met minachting neer op de armzalige komedie, die Wereld en Leven heet.» Lehnert staarde hem aan, met starren blik. L'Hermite echter, wiens bewegingen steeds zenuwachtiger werden, vervolgde »Doe afstand vanRuth Je krijgt haar niet. En al zou morgen je bruiloft gevierd wor den, ik zeg je, Lehnert, je krijgt haar niet. Je valt dood voor het altijd neer. En anders Ruth. Geloof me, het mag zoo niet wezen. Daar is zoo iets merkwaardigs in de wereld orde, en lui, zooals wij pardon ik zeg opzettelijk als wij die neemt het Nood lot onder de wielen van zijn waven en verplettert ze, als ze gelukkig denken te worden. XXIY. Lehnert stond, toen hij na L'Hermites woorden in zijne kamer was teruggekeerd, als van jden bliksem getroffen. Hij moest bekennen, dat hetgeen L'Hermites^ mond had uitgesproken, ook de stem in zijn bin nenste hem maar al te dikwijls had toege roepen, Wat zijn vriend angstverwekkend omstrikt hield, had ook hem in de macht. Waarom was hij zoo getroffen, toen hij met het kruis op de borst bij L'Hermite door het raam keek? En waarom zag hij den volgenden dag iemand op den weg liggen, toen hij naar fort O'Brien reed Zinsbe drog? Neen. Geweten! Hem hielp geen be rouw,geen schuldbekentenis; 't was gebeurd En op hetzelfde oogenblik, dat er nog slechts ééne schrede was tusschen hem en zijn ge luk, bemerkte hij dat die enkele schrede nog een afgrond was. Hij martelde zijn brein af met overpein zingen over de toekomst, en kon geen rust vinden. Zoo verliep de nacht en eerst tegen den morgen sliep hij in. Niet lang sliep hij. Maar hoe kort de slaap ook geweest was, zoo had deze hem toch voor een groot deel zijne kracht en zjjn moed teruggeschonkenen toen hij het raam openstiet, en morgenlicht en lente lucht in zijne kamer diongen, was het hem, alsof de benauwende voorstellingen, die ge durende den nacht in zijn geest hadden ge spookt, oplosten als de nevels, die optrok ken langs het gebergte. Er drukte eene schuld op hemmaar heette het niet in het gebed, dat Christus zelf had geleerd»en vergeef ons onze schuld?» En als Christus zoo geleerd en bevolen had, moest er toch ook eene moge lijkheid van vergeving zijn, en bij innig leed wezen ook eene zekerheid. Zoo peinsde hij verder, en toen bij het morgengebed het oog van den ouden Obadja zoo vast en vrien delijk op hem rustte, als ooit te voren, was alles, waarmee L'Hermite hem en wat erger was, hij zich zelf had bang gemaakt, overwonnen en verdwenen. L'Hermite, die wel zag, wat er in de ziel van zijn vriend omging, vermeed het, op zijne duistere profetie terug te komen. In tegendeel, toen ze weer bij elkander waren, sloeg hij een vrooljjken toon aan, om den in druk zijner vroegeren woorden weg te ne men of althans te verzachten. En ofschoon Lehnert inzag, dat dit slechts gebeurde, om hem gerust te stellen, droeg het toch niet weinig bij, om zijne hoopte verlevendigen. Ook Obadja's steeds toenemende vriende lijkheid, gaf hem veel van zijne oude vroo- lijkheid en frischheid terug; en wat niet minder medeweikte was dit, dat zich van Toby een ware hartstocht voor de jacht had meester gemaakt, tot welks bevredi ging niemand beter kon meewerken dan Lehnert, die de deugden van een goed schut ter en een flink bergbeklimmer in zich ver- eenigde. Dit laatste was de hoofdzaak. Want een gemakkelijk afzoeken van den beganen grond, was sinds lang geene sprake meer; steeds hooger in het gebergte werden de tochten uitgestrekt, waarbij Lehnert hem steeds moest vergezellen. Zoo was het in het laatst van Mei ge worden, en Toby wenschte een steenarend te schieten, die hoog in het gebergte Toby wist procies de plek, waar nestelde. Want hij wilde tot bij het nest klauteren, en de jongen er uit halen en grootbrengen, om ze aan den zoölogischen tuin inGaloeston ten geschenke te geven, wat hij in een on bewaakt oogenblik aan den directeur had beloofd, zoodat het eene eerezaak voor hem was geworden, zijn plan te volvoeren. Het was op den laatsten dag van Mei, dat Toby zich tot dezen tocht gereekt maakte. 'Lehnert, die noodzakelijk op het land moest wezen, kon niet mee, derhalve een jonge Indiaan, die een bijzondere lieve ling van Toby en Ruth was, Lehnerts plaats moest vervullen, wat trouwens reeds meer was gebeurd. Hij heette, naar eene lichame lijke eigenaardigheid: Short-sorr, d.w.z. Kortarm. Beiden, Toby en Shortarm, waren zeer vroeg, reeds kort na middernacht, op weg gegaan, en hoopten met zonsopgang bo ven en op zijn laatst tegen den middag in Nogat-Ehre terug te zijn. Maar reeds was het vier uur, en nog was Toby niet terug. L'Hermite, door Ruth en Maruschka, die zich beangst begonnen te maken, aangezocht, ging naar Lehnerts kamer, om van daar uit in de richting van het gebergte te kijken. Maar hoe helder het ook was, hij bemerkte niets. Eindeiijk, na lang turen, zag hij Lehnerts, die te paard van het veld terugkeerde en langzaam kwam aanrijden. Hij wenkte met de pet, waarop Lehnert zijn paard de sporen gaf, en wel dra Nogat-Ehre betrad. Daar vond hij reeds zijn vriend, die hem mede deelde, dat men zich over Toby ongerust maakte. Zij spra ken nog met elkaar, toen ook Obadja bij hem kwam, en een levendige bewoordingen aan zijn onrust, waaraan hy eerst niet had willen toegeven, uitdrukking gaf. De klok sloeg half slag. Half vijf. Ook Ruth en Ma ruschka waren de trap afgekomen; zij ween den. Lehnert overdacht de zaak met de hand aan het voorhoofd. Tusschen hen doorliep Uncus te janken, en als hij bij Lehnert bleef staan, scheen hij te vragen: »Waar is Toby?» Het verstandigdige dier wist wel, dat Lehnert alleen kon helpen. Op dit oogenblik slaakte Ruth een gil. Shortarm kwam buiten adem aanloopen, wieip zich voor Obadja op de knieën en zei »Toby is, is »Is dood?» »Neen, hij is verdwaald. We zijn elkaar kwijt geraakt. Ik kon hem niet meer terug vinden.» En nu vertelde hij met trillende stem, dat Toby, dicht bij den »Look-oud,» den hoogsten bergtop, op eenige daar opgesta pelde rotsmassa's was geklauterd, en hem bevolen had te wachten. Maar na een half uur en langer was hij nog altijd niet terug. Ook had hjj geen hulpgeroep gehoord. Niets Toen was hij er zelf ook bij op geklauterd. Maar Toby had hij niet gezien. Dood kon hij niet wezen. Want hoog was het niet en gevaar was er niet bij. Maar hij was ver dwenen. Hjj moest op het veld en verder in het bosch verdwaald geraakt zijn. Slot volgt. me onthouden De pro- 1 eene vergadering op esluiten in hoeverre hij werkzaam aandeel zal t men hier en ook in listrict de vergadering 'ereeniging te gemoet. veel of. die de eigenaardigheid flesch water zet, die •elgrims uit het Heilige dat ze opnieuw gaat luit, indien ze in een gelegd, wordt ook in junteren. Een Rijks- ningen heeft dit voor- nen. ïadden niets in te bren- ïrouw lieten ingeze- e melktappers bekend )t meer 6, maar 5 cents betalen. ïoodzaakt toe te geven. )rn bezit een kip, een eiken morgen met het alf uur en langer even- mwde te Eindhoven. 'hans is zij, nog geen het sterven van haar :je gestolen! paar weken geleden, ning in de Domkerk, toen er gecollecteerd 25 in het kerkezakje roor welk doel dit be- lat van dergeljjke gif- s, melding wordt ge- blad, zoodat het dan ïtrokken persoon trok, •egel scheen te hebben van ter zijde vernam, mer werd afgeweken, in en achtte hij zich i het kerkbestuur met 3 stellen. Het gevolg toezicht werd gehou- irkwikken, maar vond brood, dat hem tegen- den hond toe. Uncas en kroop weer naar m de hand. zich in deze bewijzen en streelde het schoone hem door het hoofd: i redden, je bent ver- ster! Loop naar huis, js haar den weg hier ;ered. En nu, vooruit, woord begrepen, maar met den staart en ging zag Lehnert aan. En n de trouwe oogen van Toe, vooruit 1" ielp, nam hij zjjn ge- e naar het arme dier. an en draafde, zonder i heen. Een flikkering hnert in het oog. Maar daar was de hond te- srder gegaan, dan de dronken. En nu kwam rug, versterkt ook in ornemen. en," zei Lehnert met jjn lot. »Het is Gods Uncas. Je geeft me zjjn plicht betrach- e." in koortsachtige droo- rst, toen het gelui van tot in het gebergte 6«.uu rtsco uuuger, sieeus nooger, en r-«..uciwiv™, xjyigroote moeite optrekken. De hoogte bedroeg in acht. Maar tot zijn verderf. Want op-toen het middag werd, gevoelde hij den had het vaste vertrouwen, dat hij Toby zou een goede honderd voet en eer tien minu- eens gleed hij uit, kon zich zoo gauw niet honger en weldra ook een brandenden dorst, vinden, zoo niet onderweg, dan toch in dejten verloopen waren, was Lehnert bover.ivastgrjjpen, en rolde naast zyn weitasch]Hjj zocht in zijn weitach nuar iets, dat een teeken geven i, zoo goed ik kan.» En daarbij nam hij liet naast hem lig gende geweer en schoot het in de lucht af. En de echo droeg den knal steeds verder en misschien tot onder in het dal. Hjj bleef

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1898 | | pagina 5