Weekblad voor LANGEDLJ K en Omstreken.
N\ 25.
Zondag 19 Juni 1898.
7 e Jaargang.
J. H. KEIZER.
De reiziger en de tempel der wijsheid.
Nieuwstij dingen.
Feuilleton.
OM
KLEINIGHEID.
NIEUWE [f
LAIG1DIJKER COUftAHT.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 et-, franco p. post 60 ct.
UITGEVER:
BUREEL:
Noordscharwoude.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Vele, vele jaren geleden besteeg een reiziger,
vermoeid van het klimmen, het laatste eind van
een woesten weg, die naar den top van een
hoogen berg leidde. Op dien berg stond een
tempel. En de reiziger had een gelofte gedaan,
dat hij dien bereiken zou, voor de dood hem dit
belette. Hij wist, dat de reis lang en de weg
steenig was. Hij wist, dat deze top het moeilijkst te
beklimmen was van de geheele bergketen, die
den naam van „de Idealen" dreeg. Maar hij was
moedig en vol hoop, en zijn voet stond vast.
Hij had het begrip van tijd verloren, maar den
moed verloor bij niet.
„Zelfs als mocht ik bewusteloos bij den weg
neerzinken," zeide hij tot zichzelf, „zoodat ik den
top niet bereiken kan, ik ben toch op weg ge
weest naar „de hooge Idealen."
Zoo sprak hij zichzelf moed in, als hij ver
moeid was. Hij gaf de hoop niet op.
En nu had hij den tempel bereikt.
Hij schelde en een oude man met wit haar
opende de poort. Hij glimlachte droevig, toen
hij den reiziger zag.
„Toch weer een", prevelde hij, „Wat betee-
kent dit toch
De reiziger hoorde niet, wat hij binnensmonds
sprak. „Grijsaard," zeide hij, „zeg mij, ben ik
eindelijk gekomen aan den grootschen Tempel
der Wijsheid? Ik heb mijn geheelen leven be
steed, om hierheen te reizen. O, het is zoo moei
lijk, de Idealen te bereiken".
De oude man legde zijn hand op den arm
van den reiziger.
„Luister", zeide hij zacht. „Dit is niet de
Tempel der Wijsheid. En de Idealen zijn geen
bergketen, zij zijn een uitgestrekte vlakte en de
Tempel der Wijsheid staat in het midden. Gij
hebt den vérkeerden weg genomen. Arme rei
ziger
Het licht in de oogen van den reiziger ver
flauwde. Zjjn moed zonk. En hij werd oud, oud
en stram. Hij leunde zwaar op zijn staf.'j
„Kan men hier rusten vroeg hij vermoeid.
„Neen."
„Is er een weg aan de andere zijde van deze
bergen
„Neen."
„Hoe noemt men deze bergen
„Zij hebben, geen naam."
„En de Tempel welken naam draagt de
Tempel
„Ook die heeft geen naam."
„Dan noem ik hem den Tempel van het Ge
broken Hart," zeide de reiziger.
Hij keerde zich om en ging heen. Maar de
oude man met witte haren volgde hem.
„Broeder," zeide hij, „gij zijt niet de eerste,
die hier komt, misschien zijt gjj de laatste. Ga
terug naar de vlakte en vertel den menschen, die
daar wonen dat de Tempel der ware Wijsheid
in hun midden isiedereen mag dien binnen
treden, wanneer hij dit wenscht, de poort is zelfs
niet gesloten. De tempel is altijd in de vlakte
geweest, te midden van het leven, van werk en
inspanning. De geleerde, zoowel als de steen
houwer mag er binnentreden. Gij moet er iede-
ren dag van uw leven voorbijgekomen zijn het
is een eenvoudig eerbiedwaardig gebouw, heel
anders dan uw kerken."
„Ik heb er de kinderen bij zien spelen", zeide
de reiziger. „Toen ik een kind was, speelde ik
daar ook. Had ik het maar geweten. Maar het
verleden is voorbij
Hij wilde gaan rusten op een grooten steen
maar de oude man belette hem dat.
„Ga niet rusten," zeide hij. „Als gij eens
daar rust, zult gij niet weer opstaan.
Als gij eens rust, zult gij voelen, hoe moede
gjj zijt-"
„Ik wensch niet verder te gaan," zeide de
reiziger. „Mijn reis is volbracht, het mag zijn
in de verkeerde richting, maar zij is volbracht."
„Neen, vertoef hier niet", overreedde de oude
man hem. „Keer terug op uw schreden. Uw
hart is gebroken, maar gij kunt anderen redden,
voor zij zoo ver zjjn. Dengenen, die gij op dezen
weg ontmoet, kunt gij raden terug te keeren.
Tot hen, die deze reis ondernemen, kunt gij
zeggen, niet te gaan en gij kunt er hen op wij
zen, hoe dwaas het is, te denken, dat de Tem
pel der ware Wijsheid gebouwd-zou zijn op een
verlaten en gevaarlijken berg. Zeg hun, dat, al
schijnt het dat God hard is, Hij zoo wreed niet
zijn kan. Zeg hun, dat „de Idealen" geen berg
keten zijn, maar hun eigen vlakte, waar hun
groote steden gebouwd zijn, waar het koren
groeit en waar mannen en vrouwen hun zwaren
arbeid verrichten, nu in kommer, dan met
vreugde.
„Ik zal gaan," zeide de reiziger. En hij ver-
troic.
Maar hij was oud en vermoeid de reis was
lang, en het valt zwaarder op den eenmaal af-
gelegden weg terug te keeren, dan dien weg
voor het eerst in te slaan. Het stijgen met de
kracht van hoop en moed tot hulp was moei
lijk genoeg; het dalen zonder dat was bijna
onmogelijk.
Het was dus' niet te verwachten, dat de rei
ziger de vlakte zou bereiken. Maar, al was dit
niet het geval, hij had de reis er heen onder
nomen. En niet veel reizigers doen dit.
Het bovenstaande is een parabel, ontleend aan
een aardig boekje van de Engelsche schrijfster
Beatrice Harraden, waarvan enkele jaren gele
den een Nederlandsche vertaling verscheen.
Toen dit boekje, eigenlijk een novelle ons dezer
dagen weder in handen kwam, trof het ons,
hoezeer deze gelijkenis uitmunt door schoonheid
van vorm en waarheid van gedachte.
En ook door de oorspronkelijkheid der gedachte.
Want het tegengestelde, dat men zijn ideaal niet
in het lage moet zoeken, maar iets hoogers zich
als doel moet stellen, wordt dikwijls op allerlei
wijzen vefkondigd, en zelfs wordt aan hen, die
zonder eenige zelfzucht hun zorgen aan de ver
betering der maatschappelijke toestanden wijden
en daarbij vóór alles beter in de eenvoudige be
hoeften van voeding, woning, kleeding, trachten
te voorzien, niet zelden verwijtend tegemoet ge
voerd, dat de mensch niet van brood alleen leeft.
Doch hier hebben we nu integendeel een para
bel, om te waarschuwen zijn ideaal niet te hoog,
of liever niet op een verkeerde plaats,niet in geheel
verkeerde richting te zoeken. „De tempel der ware
wijsheid" ligt niet op een moeilijk te bereiken,
eenzame plek, ver van de menschelijke samen
leving verwijderd. Het is eene vergissing, als
men meent der wereld te moeten afsterven en
geheel alleen een bergpad te beklimmen, om het
hoogste goed te verwerven. Neen, de tempel der
ware wijsheid staat midden in het gewoel der
wereld, niet op een bergtop, maar in de vlakte,
te midden van het leven, van het werk, van de
inspanning. De idealen zoeke men niet buiten,
maar in het midden der wereld van menschen,
waar hun steden gebouwd zijn, waar mannen
en vrouwen, vaak in kommer en ellende, hun
zwaren arbeid verrichten.
Daar zoo zouden wij allen willen toeroe
pen daar ligt der menschen arbeidsveld, daar
is goed te doen, zoekt daar uw idealen. Want
het hoogste van zelfopoffering, van liefde, van
ultruisme, van medelijden, is slechts te midden
uwer medebroeders te vinden, het ideaal van
deugd en kracht en goedheid, de tempel der ware
wijsheid, is daar.
Hoeveel moeitevolle levens zijn er verspild in
het beklimmen van den berg, wiens top niets
ten nutte van den menschheid kon opleveren P
Hoevelen besteden nog voortdurend hun krachten
aan studiën en aan arbeid, die geheel buiten
het leven der menschen liggen? Wat zou de
l) Voorbijgaande schepen in donkeren 'n^cht, van
Beatrice Harraden. Naar het Engelsch door A. C. C
Amsterdam, H. J. W. Becht.
menschheid reeds veel verder op den weg van
den vooruitgang zijn, indien alle geestkracht zich
aan haar had gewijd en niet zooveel ware ver-
bruikt in het beklimmen van steile bergpaden,
die nergens heenvoeren.
Niet, dat er op het gebied der natuurweten
schap en der industrie niet genoeg uitvindingen
worden gedaan, in dit opzicht valt waarlijk over
den vooruitgang niet te klagen, maar het is er
nog zoo ver van af, dat allen daarvan voldoende
genieten. Het is nog maar zulk een kleine min
derheid, aan wie de voordeelen van den stoffe-
lijken vooruitgang onzer eeuw ten goede komt,
en zoo heel velen, midden in ons hoogst beschaafd
Europa hebben nog dag aan dag de grootste
moeite, om de eenvoudigste levensbenoodigdhe-
den te verkijgen, zoodat voor hen van het sma
ken van eenigszins rijker levensgenot geen sprake
kan zijn.
Richtte zich de denkkracht der menschen
meer en meer op de middelen, om een betere
verdeeling der aardsche goederen te verzekeren,
werd er minder moeite besteed aan het zoeken
van idealen in de hoogte en meer het oog ge
richt gehouden op de vlakte, waar het welzijn
der menschen valt te bevorderen en dus de tem
pel der ware wijsheid te vinden is, dan zou er
spoedig minder ellende, meer geluk in deze we
reld zijn.
Dr. Vitus Bruinsma.
Bildsche Courant van 3 Maart j.l.
Een Amsterdamsche familie, die Don
derdag een nieuwe villa te Bussum hoopte te be
trekken, kreeg j.l. Vrijdag-avond bericht, dat het
huis met de meubelen totaal was afgebrand.
De gril van een koolmees.
Te Loosdrecht heeft een koolmees haar nest
gebouwd binnen in een pomp die onophoudelijk
gebruikt wordt. Zij vliegt uit en in langs den
slinger, zoodra deze even niet in beweging is, en
welke loopt rakelings langs haar nest. Bij afwis
seling wordt de kap, die het nest afscheidt van
de buitenlucht van de pomp genomen en desniet
tegenstaande liggen thans in het nestje negen
jongen.
Ergerlijke baldadigheid.
Te Nieuw-Vennep (Haarlemmermeer) heeft
men Woensdagnacht op ergerlijke wijze huisge
houden. Eenige baldadigen hebben zich toegang
verschaft tot de machine Tan den korenmolenaar
van Staveren, aldaar, de sluiting verbroken, de
machine beschadigd door afneming der schroeven
Novelle van JASSY TORRUND,
uit liet Duitsch door C. H. W. B.
VIII.
In deze houding vond de verpleegster
Franciska, toen ze een half uur later het
vertrek binnentrad; ze richtte Franciska op
en bracht haar te bed. De jonge vrouw liet
haar lijdelijk begaan, ze had koorts en ijlde.
Zuster Valerie zat den ganschen nacht voor
haar sponde en luisterde naar de gejaagde
woorden, die ze nu eens tot haar man, dan
weer tot een vreemde richtte, wien ze met
smeekende gebaren bezwoer, haar te hel
pen, haar niet ongelukkig te maken. Zuster d<
Valerie was slechts eenmaal opgestaan om
de deur te sluiten die naar de kamer van
Ernst leiddedaar zag ze ook haar anderen
patient slapeloos liggen met opene. somber'
blikkende oogen.
Ze keerde zuchtend naar Franciska's bed
terug, bad haar rozenkrans en vlocht de
namen harer beide zieken in haar gebed.
In den nanacht werd Franciska allengs d<
kalmer en sliep eindelijk in.
Den volgenden morgen was ze veel be
ter; ze stond op en toen dokter Böhmer
kwam, vroeg ze hem dadelijk ot ze spoedig
weer mocht uitgaan. Hjj lachte haar uit
en wees gemeenzaam met den vinger naar
het voorhoofd. »Met dien oostewind, meid
lief?
Hoe komt ge er bij Daarmee beschouwde
hij die zaak als afgedaan en ging overtoi
de orde van den dag.
Franciska hoorde hem zwijgend aan en
sloeg een blik op den scheurkalender; hij
wees den 4en Maart aan. Den zesden, dus
overmorgen, moest ze voor het gerecht.
Ze wist, dat een enkel machtwoord van
dokter Böhmer haar uitstel kon verschaf
ten, maar dat was geen afstel. Ze zweeg en
dacht na hoe ze haar plan zou kunnen ten
uitvoer brengen. En toen eindelijk de ge
vreesde dag aanbrak, kwam het toeval zelf
haar te hulp.
Ernst had des nachts razende hoofdpijn
en de zuster gaf hem, op dokter Böhmers
verordening morfinedruppels en toen deze
niet hielpen, eenige uren later nog een
tweede dosis. Hierop bedaarde de pijn en
de zieke viel in een diepen, rustigen slaap,
zoodat zuster Valerie in den morgen
met een gerust hart haar post verlaten kon.
Toen Franciska ontwaakte, was het reeds
negen uur. Nog anderhalf uurZe sloop op
de teenen naar Ernst's bedgoddankhij
sliep zoo zou ze ongemerkt kunnen heen
gaan! Met koortsachtige haast maakte ze
toilet een eenvoudige zwarte japon, die
le vale bleekheid van haar gelaat nog
deed uitkomen; hoed en pelsmantel lagen
reeds klaar. Franciska strekte juist de hand
er naar uit, toen zich iets in de kamer er
naast bewoog Ernst riep zacht haar
naam.
In de volgende seconde stond ze naast
hem; moede, met halfgesloten oogen zag
hij haar aan plotseling trok haar zwarte
japon zijn aandacht, terwijl hij zich met
moeite oprichtte, vroeg hij, baar met wijd
geopende oogen aanziende: Franciska,
waar wilt ge heen?"
Ze stond naast zjjn bed, bevende over al
haar leden, en drukte den zieke zacht inde
kussens terug, terwijl ze haar best deed een
uitvlucht te vinden. Hij verzette zich hier
tegen met al de kracht, waarover hij te be
schikken had, omklemde haar pols en riep
»Gjj moogt niet uitgaan Franciska, ge
moetde dokterhij hield
op, greep met beide handen naar zijn sla
pen en steunde: »Mjjn hoofd, mijn hoofd'
Geef me de druppels!"
Terwijl Franciska haastig naar de pijn
stillende druppels zocht, die zuster Valerie
uit voorzorg binten het bereik van den
zieke had geplaatst, doemde in de koortsige
hersenen van den man een vreeseljjk ver
moeden op! Dit was dan een van de hei
melijke wegen, waarvan Aurelia had gespro
ken; zjjn vrouw helaas! Zijn vrouw be-
ip droog hem, den zieke. Bjj herinnerde zich
-dien brief, die zucht van Franciska om iets
te willen verbergen hij hoorde den ver-
standigen, ouden huisvriend nog zeggen
»Ze heeft iets, dat haar kwelt en haar geen
rust laat."
Al deze zaken schenen in elkaar te pas
sen als de schakels van een keten gedach
ten en vermoedens, die tot nu toe nooit in
hem waren opgekomen, doorkruisten zijn
brein hij doorleefde als het ware in één
minuut al de laatste weken, hij had ant
woord op zijn vragen, grond voor zijn twij
fel als een zee scheen hem alles toe, als
een woeste, golvende zee, waarin hij onder
ging en toen eensklaps klonk hem als
ver verwijderd Franciska's vraag indeoo-
ren »Is dit het rechte fleschje, Ernst?"
Hij deed de oogen open en knikte toe
stemmend. Nog leefde hij, nog had hij zijn
bezinning, nog was Franciska bij hem
maar als ze ging, als ze wellicht nimmer
terugkeerde tenminste niet zóó terug
keerde, als zij heen gegaan was, was het
dan niet beter dat
Ernst Wodrich hief het bleek, met koud
zweet bedekt gelaat op en worstelde als
een drenkeling, dien de woedende golven
willen verslinden als een wanhopige wor
stelde hij tegen deze ontzettende gedach
ten en vermoedens om een seconde helder
te zijn een seconde, die over zjjn leven
en het hare zou beslissen.
Hoeveel druppels Ernst?"
Ernst zag haar met een helderen door
dringenden blik aan. »Vjjftig druppels",
sprak hij doodskalm.
Franciska schudde twijfelend het hoofd;
ze tilde het papierstrookje aan den hals van
het fleschje op2030 druppels had daarop
gestaan, maar het getal 20 op het eind van
het strookje was bij ongeluk er afgescheurd
en de dertig was zóó geschreven, dat ze ge
makkelijk voor 50 kon worden aangezien.
Vijftig druppels.
^Terwijl ze peinsde en dacht over het
vreeselijke uur, dat haar weldra te wach
ten stond, telde Franciska werktuigelijk de
druppels af, dertig, veertig, vijftig en
Ernst zag toe en telde mede en het was
hem alsof zijn leven druppelsgewijze weg
vloeide in de eeuwigheid.
Op dit oogenblik trad het kamermeisje
binnen met het ontbijt voor haar meester
zij bleef in wachtende houding staan en
zag hoe Franciska de druppels in den le
pel telde zij zag ook hoe de hand van deze
trilde, zoodat er een paar druppels over den
rand vielen.
Ernst slikte de bittere druppels in, zjjn
oogen rustten nog altijd met denzelfden
helderen, bjjna bovenaardschen blik op het
bleeke, onrustige gelaat zijner vrouw. Maar
zij sloeg de schoone, kommervolle oogen
niet op ze gaf hem op zijn verzoek een
teugje wijn en daarna legde hjj het hoofd
neder en sprak, terwijl hij een diepen zucht
loosde»Ik dank u Franciska. Zoo dat
zal goeddoen."
»En het ontbijt mijnheer?" vroeg Lize,
bedeesd naar voren tredend.
Ernst maakte een afwijzende beweging
met de hand
»Op 't oogenblik niet, dank je Lize."
Lize wierp een schuwen blik op haar
meester en daarna op haar meesteres. Hoe
vreemd waren beiden, zoo ernstig, zoo stil
juist alsof ze oneenigheid hadden gehad
dacht ze. »Franciska" had mijnheer tot
mevrouw gezegd dat had ze nog nooit