Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N°. 28.
Zondag 10 Juli 1898.
7e Jaargang.
Nieuwstijdingen.
Feuilleton.
SI OUDE PB0FSS5QB.
NIEUWE
IHIGIDUkM CailSiNT
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidsciiarwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O ct.
UITGEVER:
J. II. KEIZER.
BUREEL:
IVoordseliarwoude.
PRIJS DER ADVERTENTLËN:
Van 1—5 regels 30 ct-, elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten wórden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
IDEALEN.
Als er ooit in het égoïsme iets billijks, iets
eerbiedwaardigs zelfs, kan gelegen zijn, dan is het
wel stellig bij de verdediging van zeker recht op
hetgeen wij gewoon zijn „een onbezorgden ouden
dag" te noemen. Buiten den scherp afgebaken-
den cirkel van ons dagelijksch leven met zijn re
gelmatig wederkeerende werkzaamheden strekt
zich een andere uit, minder vast van omtrekken
het ideaal van een tijdperk van rust, als overgang
tot den slaap waaraan geen eind komt.
Hoe betrekkelijk gering is het aantal dergenen,
die het verwezenlijkt zien, hoe kleiner nog dat
van hen, voor wie de ouderdom de zorgen ver
bant, wien hij een wolkenlooze levensavond wordt!
Waarlijk, als geen andere wenschen en vooruit
zichten ons bemoedigden, dan zou veler last nog
zwaarder zjjn.
Ook de arbeid zelf heeft zijn idealen. Eerstens
het onbaatzuchtigste van alle, het bereiken van
don hoogsten graad van voldoening wegens plicht
betrachting. Voor verreweg de meesten is er geen
ander. Zij werken met dozijnen, met honderden
aan dezelfde taak; de plek, waar elk van hen
gezaaid heeft, is nooit met nauwkeurigheid aan
te wijzen; de korrelen, die zij uitstrooien, ver-
:mengen zich met die welke aan de hand der
•.anderen ontvallen, en als te eenigcr tijd de
;akker welig prijkt, dan kan niemand zich beroe-
imen op zijn persoonlijk aandeel. Zoo werken wij
woort, als de koraaldiertjes in de diepe zeewe
ïbouwen onze cellen aaneen, in het rif, dat ca
verloop van eeuwen boven de oppervlakte op
duikt, is het werk van allen en van niemand.
'Toch hebben we ons met deze bescheiden rol te
vergenoegen, stil onzen weg te gaan, nagenoeg
•onopgemerkt. Haar wie des ondanks zijn arbeid
liefheeft, zich daaraan wijdt met volle kracht,
:geloof maar dat hij heel hoog staat, en in de
auditing voor zichzelven een rijker belooning
windt dan velen vermoeden.
Genot is echter het voorrecht van hem, die
op een eigen, hem persoonlijk toebeschikt ar
beidsveld zijn krachten kan toonen, zijn gaven
kan ontwikkelendie, al werkende, niet opgaat
in de massa, doch gelegenheid vindt, iets te
scheppen dat hem toebehoort, dat zijn karakter
draagt. Er is geen sterke prikkel noodig, om hem
tot idealisme te voeren, immers het kan bijna
niet anders, of hij stelt zich den heiligen eisch,
dat werk zoo goed te verrichten als menschelijke
ikrachten vermogen. Zal niet eenmaal het oogen-
iblik daar zijn, waarop hij het gereedschap ne-
(derlegt, en, van alle zijden zijn werk beschou
wende!, daarin de weerspiegeling zal zien van
:zjjn 'hoogste voorstellingen zal hij niet de vreugde
^genieten, die het hart overmeestert wanneer wij
onze taak aan een nauwkeurig onderzoek onder
werpende, kunnen zeggen dat zij „af" is
Welnu, die groote blijdschap is voor ons allen
weggelegd, onverschillig welke onze maatschap
pelijke werkkring is. Behalve hetgeen van ons
geëischt wordt om het brood der dagelijksche
spijziging waard te zjjn, hebben we nog een
geheel eenige, afzonderlijke taak, een, die we
met niemand deelen, waarvoor we de onbe
perkte verantwoordelijkheid dragen, een voor
welker volvoering we de eer, voor welker ver-
waarloozing we de schande ongedeeld zullen in-
Die taak is ons eigen leven. We hebben ons
zeiven te maken, ons eigen karakter op te bou
wen, eigen zedelijk bestaan en eigen geluk te
verheffen tot het hoogst bereikbaar peil. En al
wat wij doen en ondergaan, wat we van ande
ren navolgen of aan anderen onderwijzen, wat do
omgeving opj ons uitwerkt en wat deze aan ons
ontleent, het staat alles met die eenige, met
die allesbeheerschende taak in het nauwst ver
band.
Om een goed stuk werk te kunnen leveren
hebben we een model noodig. Slechts genieën
kunnen oorspronkelijk zijn, iets geven wat
alleen uit henzelven voorkomt en wij ken
nen wel eenige namen van voorgangers op het
gebied van kunst of wetenschap, wij kennen-
er ook op dat van de zedelijke ontwikkeling.
Wij, gewone menschen, vangen hier en daar de
trekken op, die ons navolgenswaard toeschijnen;
zij zijn de bouwstoffen voor den te verrichten
arbeid. zij vormen te zamen hot beeld, naar
hetwelk wij ons werk willen inrichten.
Dat beeld is voor ons het ideaal.
Een vrucht van den zoekenden en denkenden
geest. Een voorstelling, ons steeds vooruitzwe-
vende, van hetgeen wij zijn kunnen en worden
moeten. Men spreekt weieens van onbereikbare
idealen en meent zelfs, dat zij deze eigenschap
noodwendig moeten bezitten. Dat is misschien
slechts ten deele jnist. Er is geen eisch, met be
trekking tot ons moreel bestaan, waaraan we niet
kunnen voldoen dat bewijst het zelfverwijtals
wij bemerken er beneden te zijn gebleven en
de ideale mensch, die daar voor ons oprijst als
de vorm, dien wij hebben aan te nemen, is niets
anders dan de belichamelijking van hetgeen ons
spiegelbeeld zou wezen als wij waren zooals wij
wensehten te zijn. Haar de zaak is, dat het ide
aal zich verplaatst; als wij het zijn genaderd,
heeft het weer schooner gedaante verkregen,
staat het weer wat verder van de werkelijkheid;
wij zijn beter geworden, maar tegelijk ook heb
ben we ontdekt dat we oneindig verre zijn van
de volmaaktheid. Ons ideaal is de lieve moeder,
die haar kind loopen leertis de kleine vlak
bij haar, gereed om zich met een zegevierenden
uitroep in haar armen te storten, dan is de goede
lcidsi rouw weer wat verderaf gaan staan om tot
nieuwe krachtsinspanning op te wekken. En zoo
streven we het denkbeeldig model van waarheid
en schoonheid na, om er hoe langer hoe meer
op te gelijken, en in die toenemende gelijkenis
de bron te vinden van het hoogste geluk.
Niet slechts de geschiedenis van het verleden,
ook de ervaring van het heden is gevuld met de
namen van mannen en vrouwen die, zich niet te
vreden stellende met rustig in kleinen kring den
zedelijken vooruitgang te bevorderen, door een
meer omvattend streven zijn bezield en krachti
ger invloed willen uitoefenen op den zoo onbe-
vredigenden toestand der maatschappij. Hun idea
lisme neemt grootscher afmetingen aanzij ach
ten zich geroepen tot handelingen 'van wijder
strekking.
Het is uit den kring van dezen, dat de her
vormers te voorschijn komen. Onder dezen de
besten onzer broederen. Die groote voorstelling
eener uitgebreide roeping wekt tot daden, die een
geheel volk ten zegen zijn en verheft tot een toe
wijding, waarvan onmetelijke gevolgen zijn te
waehten. Dat is idealisme van den edelsten huize.
Ja, maar het biedt ook gevaren.
Om een groote taak te verrichten zijn groote
krachten noodig, en niet ieder, die ze vermeent
te hebben, bezit die. Ook moeten gelegenheden
en omstandigheden meewerken, en men vindt die
niet altijd pasklaar. Er zijn vele maatschappelijke
hervormers opgetreden, die niets hebben achter
gelaten dan hun naam en de verstrooide over
blijfselen van hun werk; er zijn anderen geko
men, die met een schijnbaar eenvoudige daad een
grondslag hebben gelegd, waarop een grootsch ge
bouw is verrezen. Henri Dunant schreef zijn
„Herinnering aan Solferino" en maakte daarmede
een begin met de heerlijke stichting „Het Roode
Kruis", als een engel op de slagvelden versche
nen; Mrs. Stowe schreef haar „Negerhut," en gaf
op die eenvoudige wijze den stoot aan de verbre
king van het juk der slavernjjdaarentegen zijn
er vorsten en hooggeplaatste staatsdienaren ge
weest, die evenals keizer Jozef II metgrootsche
plannen rondliepen, maar er niets van ten uit
voer brachten. Het ware idealisme heeft tal van
helpsters en helpers noodig om op ruime schaal te
kunnen werken en iets blijvends tot stand te bren
gen de voornaamste heetenvolharding, geduld,
bescheidenheid, doorzicht en nog een tiental
namen meer.
En dan nog iets. Wie groote dingen zich voor
stelt te doen, moet op mislukking rekenen en
dan, om niet geheel voor niet te leven, de
kloine niet veronachtzamen. Stel, dat er een Au
giasstal moet gereinigd worden, en gij u geroe
pen voelt die taak aan te vatten, zult gij er dan
tevens aan denken, uw eigen huisje in zindelij*
ken staat te houdeu? Want zie, het eerste mocht)
bij nadere beschouwing, u een te zwaar stuk
werk blijken, wat zou het wezen als gij aan
het laatste niet hadt gedacht? Dit nu is de fout
van vele hervormerszij zetten alle kansen op het
groote plan, zonder iets voor de kleinere zaken be
schikbaar te houden. Daar zijn er verschenen, die
met groote welsprekendheid de heele maatschappij
haar ideaal voorhouden en aan wie men bijna ge
neigd zou zijn haar in handen te stellen, om haar
eens een flinke kuur te doen ondergaan, maar
in wier eigen kleine huishouding een verwarring
heerscht, die zelfs Jan Steen's traditioneelen war
boel in de schaduw stelt. En daarom mogen wij
wel aandringen op een gezond idealisme, dat niet
verloopt in plannen en toekomstbeelden, maar dat
de werkelijkheid onder de oogen neemt, van alle
zijden beziet en ook in de kleine hoekjes naspoort.
Een idealisme dat, zoo het de heele menschheid
niet kan omvatten, zich met een deel, als 't
moet met een zeer klein deel, weet te verge-
RotterdNbl.)
E8n goed zaakje.
Onder de vele industrieën, waaraan Oranje
liefde, gepaard aan koopmansvernuft, in dit hul
digingsjaar het aanzijn geeft, schijnt zooiezen
wij in „Het Vaderland" langzamerhand ook
het loterij bedrijf een plaats te zullen innemen. Deze
industrie heeft dit voor, dat ze een gemakkelijke
manier is om geld te verdienen ten koste van on-
noozelen, die er in loopen. Edoch, daarom acht
het blad het niet overbodig onnoozelen te waar
schuwen.
Het blad zag namelijk een prospectus van een
geldloterij „ter herinnering aan de Kroningsfees
ten". Deze onderneming geeft uit 100,000 loten
a flO, recht gevende op 742 hooge prijzen, waar
onder 1 van f 100,000, 1 van f 50,000, verschei
den kleinere en verder 75 stuks van f 1000 en
640 vau f425. Ook halve en kwart loten zijn
verkrijgbaar. Wie zou niet eens een kansje willen
wagen vraagt „Het Vad." al is dat kansje
om een prijs to krijgen ook zeer klein.
Al die prijzen samen bedragen echter zoo
berekent het blad. f 650,000. Voor de mensch-
lievende ondernemers blijft dus een voordeeltje
van f350.000. Natuurlijk gaat daar het een en
ander af voor administratiekosten, en ook 10 pCt.
vergoeding, die met groote mildheid ter beschik
king worden gesteld van bankiers en commissio
nairs in effecten, die aan de plaatsing helpen.
Toch zal nog een aardig stuivertje overblijven.
Wie nu „ter herinnering aan de Kroningsfees-
EDUARD ENGEL.
JJit het Duitsch door C. H. W. 1
I.
Vóór het open venster van zijn studeer
vertrek stond de grijze professor Gotthold
Milde en zag naar buiten in de anders zoo
stille, thans met menschen gevulde straat.
Het was middag. De zon van een helderen
Octoberdag wierp zijn stralen op het huis.
Ze schitterde met verblindenden glans op
de met blank metaal beslagene en met
bloemen overdekte doodkist van de vrouw
van den professor, die zoo juist met een
doffen ruk door de dragers op den lijkwagen
was geschoven. Ze wierp ook een schitte
rend licht op de blinkende schelletjes van
de paarden vóór den meubelwagen die vóór
het aangrenzende huis, weinige schreden
van den lijkwagen stond.
De dooden trekken eruit, de levenden erin,
dacht de oude professor; dat noemt men
het leven.
Twee brutale, met elkander twistende
musschen wiegden zich op een rank van
den roestbruinen wilden wingerd, die zich
om het kleine balkon vóór de studeerka
mer des professors "slingerde. Ze waren
klaarblijkelijk niet bang voor den ouden
heer; ze kenden hem goed en pikten de
broodkruimeltjes, die hij halt in gedachten
voor hen strooide op, als iets dat hen van
rechtswege toekwam. Om elk kruimeltje
had er echter een luid snavelgevecht plaats
en toch was voor beide rijkelijk gezorgd;
de professor glimlachte zacht. Dan echter
trok er een donkere schaduw over zijn ge
laat en hij trad met een diepen zucht van
het venster. De kamer was gevuld met
rouwdragendenhij zag ze nauwelijks: be
vriende professoren, buren, zijn zwager en
zuster, die voor de begrafenis uit Stettin
waren gekomen; maar hij was als verbijs
terd en zijn groote, waterige blauwe oogen
zochten hulpeloos de deur naar de gang.
Hij zou blootshoofds de kamer hebben
verlaten,indienzijn zwager hem den omfloer
sten hoed niet had aangegeven. Plotseling,
hij was reeds bq de deur, keerde hij zich
om, ging met haastigen tred het vertrek
door naar de aangrenzende kamer zijner
overleden vrouw, als had men hem daar ge
roepen en keek met troostelooze blikken het
vertrek rond. Zij dwaalden over het ouder-
wetsche mahonyhouten naaitafeltje, bij het
hoekvenster, waar bloemen stonden over de
sierlijke schrijftafel daarnaast over de open
staande piano, waarvoor nog een oud geel
gevlekt muziekstuk open lag. Het klonk hem
in de ooren, als hoorde hij nu hier, dan daar
een stem; hij schudde mismoedig het grijze
hoofdhet was de wind, die zacht de zonne
schermen voor de vensters in beweging
bracht.
Nu stond hij buiten, op de straat en zag,
half verblind, door het schitterend zonlicht,
verlegen rond. Wat gaapten ze hem aan,
die talrijke nieuwsgierige menschengezich-
tenWas dit de eenzame Landgravenstraat?
Woonden daar zooveel menschen? Maar
ook uit de aangrenzende straten tusschen
het Kanaal en de Keurvarstenstraat waren
ze toegestroomd, de nieuwsgierigen en de
leegloopers, misschien ook twee of drie deel-
nemenden. Wie kende professor Milde niet
in deze stille stadswijk. Voor ruim dertig
jaren was hij hier komen wonentoen de
pas ontstane straat nog ver vérwqderd was
van de drukke wijken van Berlijn en Char-
lottenburg en men er als 't ware nog «bui
ten" woonde. Met zijn jonge schoone en
hem kende, en dat was waar, in den letter
lijken zin van het woord.
Alle kinderen op straat in bijzonder
die uit de kelders en achterbuurten ken
den hem en zqn milde hand in het geven
van appels, peren en suikergoed.
Ook nu stonden ze aan weerszijden der
lijkkoets te wachten op hun milden vriend.
De doode hadden ze ternauwernood gekend,
zoo zelden ging de stille professorsvrouw uit.
Kwam de professor echter dag in dag uit
na het middaguur van het Kanaal den hoek
om, dan stonden ze reeds geschaard, de
schooltasschen nog op den rug, en spalk
ten de oogen iets wijder open om te zien,
wat voor lekkers hij vandaag wel had mede
gebracht. Al naar het jaargetijde dit mee
bracht, kwam er afwisseling in zijn geschen
ken dat hij echter éénmaal ook slechts met
zachtmoedige vrouw had hij het eerste huis ledige zakken de Landgravenstraat was in
betrokken, de jonge, maar toch reeds be
roemde professor in de mathesis aan de
Berlijnsche hoogeschool, die met zijn ver
handeling over »de kortste verbindingslqnen
op gebogen vlakken" de groote, gouden me
daille voor wetenschap en een leerstoel aan
de eerste universiteit des rijks had verwor
ven. Nog voor het tweede huis in de, in
wording zijnde straat voltooid was, was
Gotthold Milde gewoon hoogleeraar, bezitter
van de «orde van verdienste en toch dezelfde
eenvoudige man gebleven.
Voor hem bestond slechts zijn vrouw
Helene en zijn wetenschap. Later was
mijn wetenschap en mijn vrouw
Helene.
De buren zeiden van hem, dat ieder kind
geslagen, konden de oudsten onder het be-
delvolkje zich niet herinneren.
Dicht achter het lijk stond de zware rouw
koets; aan het portier wachtte de superin
tendent op den naasten bloedverwant der
overledene. En toen deze nu met matte,
wankelende schreden het rijtuig naderde,
werden er een menigte kleine handjes naar
hem uitgestoken en het roodharige vierjarige
dochtertje van den schoenlapper uit den
kelder zei met een fijn stemmetje op ver
wijtenden toon: «Hebt u geen lekkers, oom
professor
De superintendent bracht de kleine rood
harige met een gestrengen blik tot zwijgen,
terwijl de professor na een vergeefschen
greep in den rokzak achter den geestelijke
in de zwarte kopts steeg.
«Aan alle voorzeggingen, aan alle kennis
komt een einde, doch de liefde blijft." Met
deze woorden was de superintendent zijn
troostrede begonnen, ofschoon h\j wist, dat
de mathematicus geen kerkelqk man was.
De oude professor hoorde het zachte ge-
ruisch der schoone bijbelwoorden als door
een dichten nevel. Hij had de oogen geslo
ten en dacht dertig en meer jaren terug.
Reeds eenmaal, vele jaren geleden, was hij
in een dergelijke koets achter den ljjkwagen
gereden, toen zijn vader begraven werd. In
een krankzinnigengesticht was deze gestor
ven slechts éénmaal als twaalfjarige knaap
had hij zijn vader gezien, doch deze had
zijn kind niet herkend. Ook toen had zulk
een geestelijke naast hem gezeten en
woorden gesproken, even als thans.
Met gesloten oogen zag hij in den zonne
schijn Heienes fijne, slanke meisjesgestalte
zooals hij haar voor de eerste maal had ge
zien in den met seringengeur doortrokken
tuin haars vaders. In Griefswald was het
geweest en hij was na een duel op den
sabel, dat een gevangennisstraf van veertien
dagen ten gevolge had, door haar vader den
toen maligen rector, een professor in de theo
logie, tot zich geroepen met ambtelijk,
een zaak van menschlievendheid en christen
plicht.
Dat duel had zijn eigenaardige aanlei
ding gehad
Gotthold Milde was een der vreedzaamste
studenten, hjj had voor een theoloog kun
nen doorgaan. Enkele malen echter kon hij
in matelooze, onbegrqpeljjken toorn ontste-