BIJVOEGSEL
„NIEUWE LANGEDIJKEH COUHANT
van ZONDAG 31 JULI 1898.
N*. 32.
Zondag 7 Augustus 1898.
7e Jaargang.
VAJST DE
Feuilleton.
51 OUDE PBOFESSOB.
1.
DOOR
EDUARD ENGEL.
Uit liet Duitsch door C. H. W. B.
4.)
Doodmoede was hij in den leunstoel bij
het raam nedergevallen en hoorde onbe
wegelijk het onophoudelijk getingel aan.
Eensklaps hoorde hij door den tonenvloed
zeer helder een ongewoon geluid. Eerst
zacht als en koeltje dat door de twijgen
suistvervolgens sterker en sterker aan
zwellend tot een knarsen en flinten. Hij
huiverde. Hij wist niet vanwaar het kwam
hij wist niet dat het zijn eigen naar adem
hijgende borst was, welks steunen de kwel
ling, die van gene zijde van den muur
kwam, overstemde.
IV.
Van dien dag sprak hij met Karoline
nauwelijks een woord meer. Alle arbeid
bleet rusten. Wel ging hij iederenmorgen
nog naar de academie evenals voorheen
maar lang toch niet meermen verhaalde
in academische kringen, dat de beroemde
professor zich den dood zijner vrouw toch
meer had aangetrokken, dan men van den
hardvochtigen mathematikus verwacht had
en zijn jongere collega, een buitengewoon
hoogleeraar zonder jaarwedde, verheugde
zich in stilte reeds over zijn spoedige be
vordering. »Ja. ja." sprak hij op mede
lijdenden toon »zulk een lange, gelukkige
echtverbintenis, en nu zoo plotseling door
den dood gescheiden zooiets kan ieder
niet verdragen." En de leeraar in de phy-
siologie, knoopte hieraan nog eenige op
merkingen vast en besloot zjjn rede met
een aanhaling uit Goethe.
Professor Gotthold Milde liet omstreeks
half November op het zwarte bord afkon
digen, dat hij voor korten tijd naar hij
hoopte zijn voordrachten moest staken,
ten einde zich te ontspannen.
En nu leefde hij voor zijn «ontspanning
In welke kamer hij ook was, overal hoorde
hij het helsch spektakel. Een kleine afleidende
bezigheid had hij gevonden, die hem me-
nigen dag in beslag nam. Hij wilde ze
leeren kennen, alle vier «beesten" benevens
hun doen en laten. Zoo stond hij dan dag
op dag in den vroegen morgen voor het
raam, dikwijls op het balkon en keek ze
na, als ze het huis verlieten en de straat
opgingen naar de in de buurt zijnde dames
kostschool voor den deftigen stand. Alleen
de oudste en de derde zag hij zoodoende
en weldra wist hij precies wanneer beider
schooldag begon en eindigde.
De tweede ging niet naar school, ze kreeg
les in huisze was doofstom. De jongste
zesjarige was nog te jong voor die school
uit den deftigen stand. Door zorgvuldige
berekeningen en naspeuringen was hij
allengs ook te weten gekomen, wanneer
en hoe ieder speelde. Dat in de schooluren
het instrument niet stil behoefde te staan,
daarvoor zorgde voornamelijk Ada, de
doofstomme, met haar nooit moe wordende
vingers. Van de vier haatte hij deze het
minst, met de diepliggende donkere vra
gende oogen in het lange bleeke kinderge
laat en haar spookachtig gebarenspel met
de vingers, als ze op de wandeling sprak
met haar gouvernante. Ze was ongeveer
een jaar of veertien.
Dan volgde het «wonderkind", de jongste.
Van deze waren de oefeningen in de tertsen
en octaven en de dikwijls eenige minuten
aanhoudende volmaakt schoone triller. Een
oudachtig ernstig kindergezicht. Ze verge
zelde haar doofstomme zuster dikwijls op
de wandeling, als de twee andere van school
tehuis waren gekomen. Ze was in de vin
gertaai hebben even als de doofstomme.
De oudste was een schraal, zestienjarig
bakvischje met een bleekzuchtig, dom pop-
pengezic.ht. Ze zat thans in de hoogste
klasse der school en stond op het punt
haar examen te doen voor de kweekschool
voor onderwijzeressen.
Wat de professor zelf niet had te weten
kunnen komen, had hij van Karoline ge
hoord, die een merkwaardige belangstelling
voor de buurmeisjes aan den dag legde.
De oudste was die met de valsche toon
ladders en de vijf maten uit den «Bettel-
student."
De derde was een vroolijk blondkopje
van ongeveer twaalf jaar met lange, dunne
vlechten.
«Het ondeugendste beest van de vier,»
zeide de professor tot Karoline. En hij
wist wat hij zeizoo dikwijls zij den ouden,
droefgeestigen man in de straat ontmoet
had, ja als ze hem slechts op het balcon
in 't oog kreeg, maakte ze een diepe, snib
bige buiging voor hem.
Het was zoodoende December geworden,
toen hij de vier grondig kende. Een bij
zonder sneeuwrijke winter had de weinig
bereden straat met een dicht wit kleed
overdekt. Het Kerstfeest was aanstaande,
de scholen hadden vacantie, die voor de
dochters uit «den deftigen stand» natuur
lijk eenige dagen vroeger, dan-die voor
iedereen. Het helsch rumoer aan gene zijde
van den muur was r.og doller geworden.
Rusteloos, de nagels krampachtig in de
binnenvlakte der handen gedrukt, holde de
arme man door de kamer. Sedert eenige
dagen had hij behalve de toonladders en
trillers, behalve de bewuste vijf maten uit
den «Bettelstudent» nu reeds eenige hon
derden malen enkele noten gehoord van
het kerstlied: «O, gij heerlijke, ogij zalige
nacht.» Hij had watten in de ooren gestopt
en was in het verst verwijderde hoekje van
de hoekkamer gevlucht,te vergeefs. Het
scheen hem toe, dat het geluid niet meer
door den muur drong, neen het zat in hem
zelf, het week niet meer van zijn zijde.
Hij was de straat opgeloopen, het hield
niet op. En alle geluid om hem heen loste
zich op in dien gehaten loon, van dat
schoone, nu ook ontwijde en vreeselijk
verminkte kerstlied. Een dof steunen als
een kreet om hulp ontsnapte zijn borst.
Hij gevoelde dat er een eind aan moest
komen hoe dan ook hij moest krankzinnig
worden, of hij was het reeds, of er moest
iets verschrikkelijks gebeuren.
De dienstmaagd had het souper klaar
gezet. Hij zat aan tafel en staarde op het
witte tafellaken. Hij sloot de oogen. als
deed het schelle licht onaangenaam aan;
hij wilde niets meer zien, want alles scheen
rood toehet witte laken, de sneeuw op
de straat, ja zelfs het brood, waarin hij
nadenkend het mes had geboord zagen er
uit als bloed.
Met heldere slagen verkondigde het ouder-
wetsche uurwerk op den schoorsteen, dat
het zeven uur was. De oude kromp by het
hooren hiervan ineen. Op dit uur verliet
de oudste der «vier beesten» het huis ha-
rer fransche onderwijzeres in dePotsdam-
merstraat, over een half uurtje zou ze hier
zjjn, om het «wonderkind» op het klavier
af te lossen. Weinige minuten nadat de
laatste slag van het uurwerk had weerklon
ken, was hij op straat en de vochtige met
sneeuw bezwangerde wind waaide omzijn
fladderende lokken, toen hij somber staar-
oogend voor zich uitziende den weg insloeg
naar den Thiergarten.
V.
Den volgenden morgen vond de professor,
die sinds langen tijd voor de eerste maal
een gat in den helderen winterdag had ge
slapen, op de ontbijttafel naast de Vossische
Zeitüng een harteljjken brief van zijn zuster,
waarin ze hem uitnoodigde de kerstvacantie
bij haar te komen doorbrengen.
Vroolijk en met veerkrachtigen tred
ging hij naar zijn schrijftafel om haar da
delijk mede te deelen, dat hij de uitnoodi-
ging aannam. Zulk een reisje met het
heldere winterweder lachte hem bij
zonder toedadelijk na de vacantie zou
hij dan zijn voordrachten en zijn vraagstuk
ernstig weer aanpakken. Hij gevoelde zich
wederom als in zijn beste dagen. Er had
den een paar rijtuigen stilgehouden voor
het huis zijner buren, maar hij had er ver
der geen acht op geslagen. Wat gingen hem
zijn buren aan? Welke buren? Hij dacht
aan geen buren hij kende ze met. Het
werd weder stilhet was ook stil aan geene
zijde van den muur, stil als in een grafge
welf. Vergenoegd greep hij naar de Vos
sische Zeitung, sloeg ze met een gevoel van
behagelijkheid open en begon te lezen. Eerst
de koninklijke benoemingen en onderschei
dingen, vervolgens het hoofdartikel het bui-
tenlandsch nieuws en eindelijk de plaatse
lijke nieuwstijdingen. Bovenaan las hij zon
der bijzondere aandacht het volgende met
vette letters gedrukt bericht:
»In den laten avond van gisteren ver
breidde zich het bericht door de stad van
een vreeselijken raadselachtigen moord.Tus-
schen 7 en 8 uur vonden twee slotenma
kers van de fabriek van Borsig die van
Moubit komende, door den Thiergarten op
weg waren naar de Lützonstraat, op den
hoek van de Regenten en Thiergarter.straat
het nauwlijks verstijfde, met bloed bedekte
lijk van een jong meisje uit den deftigen
stand, de oudste 16jarige dochter van den
alom bekenden heer van J. uit de Land-
gravenstraat.
De ongelukkige keerde naar huis terug
van haar onderwijzeres in de Potsdammer-
straat. Behalve de doodelijke, ongeveer vijf
centimeter lange, streekwonde in den nek,
klaarblijkelijk toegebracht met een breed,
scherp mes, vertoonde het lijk geen teeke-
nen van geweld.
Zij lag met het gelaat voorover in de met
bloed doorweekte sneeuw, juist onder den
grooten ahorn op den hoek. De mogelijk
heid van een moord om roof te plegen is
uitgesloten, want horloge, ketting en porte-
mannaie waren onaangeroerd gelaten. De
noodige stappen om opheldering te erlangen
in deze vreeselijke zaak zijn dadelijk door
de bevoegde macht met den loffeljjkster.
ijver gedaan."
De professor had kalm tot het einde het
bericht gelezen en belde Karoline om den
brief naar de post te brengen. Zij had niet
kunnen nalaten te vrapen»Hoort ge wel
mijnheer professor hoe doodstil het hier
naast is?"
»Jawel Karoline."
»Heeft mijnheer de professor ook al in
de krant gelezen van den vreeselijken
moord?"
»Ja, Karoline."
«Heer in den hemel, wat een vreeselijke
moord
De oude antwoordde niets dan »Ga spoe
dig naar de post, Karoline en pak vervol
gens mijn koffer."
Vervolgens had hg den secretaris der
academie geschreven dat men den studen
ten kon mededeelen dat hij dadelijk na de
vacantie in Januari zijn voordrachten zou
hervatten. Denzelfden middag vertrok hjj
opgeruimd naar zijn zuster.
De politie was met koortsachtigen ijver
werkzaam om den moordenaar op te sporen.
De vader van het vermoorde meisje had
een premie van 5000 mark uilgelooft voor
de ontdekking van den booswicht. De
nieuwsbladen meldden dag op dag, dat men
den moordenaar op het spoor was, maar
nog niets met zekerheid wist. Het eenige
wat met zekerheid kon vermeld worden,
was, dat de moordenaar zich van zijn slacht
offer langs den zoom van den Thiergarten
moest hebben verwjjdeid. Een fijn bloed
spoor liep op afstanden van drie a vier voet
tot een lagen met sneeuw bedekten hees
ter. Aan dezen had de misdadiger klaar
blijkelijk het mes afgewischt, want door
de sneeuw die erop lag, liep duidelijk een
breede bleekroode groef. Des daags na den
moord stond een agent op de plaats waar een
donkerroode plek op de sneeuw zichtbaar
wastoen was het dooiweer geworden en
de aarde had het ongezoende bloed opge
zogen.
Professor Milde had de Kerstvacantie
kalm en opgeruimd bij zijn zuster doorge
bracht. Van zjjn vreeselijk lijden sedert de
komst der nieuwe buren tot aan zijn ver
trek uit Berlijn had hij zijn bloedverwan
ten met geen enkel woord gesproken. Iedere
herinnering daaraan scheen hij te hebben
verloren.
Toen zijn zuster, die in de courant van
den vreeselijken moord had gelezen, haar
broeder om inlichting vroeg, daar de familie
der verslagene immers in dezelfde straat
woonde als hij, brak hij norsch het gesprek
over de zaak af en men kwam er niet we
der op terug. De vreeselijke gebeurtenis
hield de lezers der nieuwsbladen tot Nieuw
jaar bezig, en werd toen verdrongen door
een dubbelen moord, gepleegd op een rijk,
gierig echtpaar en raakte vervolgens geheel
in het vergeetboek.
Toen de professor den 8 Januari opeen
helderen vriezenden dag in zijn woning te
Berlijn terugkeerde was het eerste, waar
naar hg op zijn schrijftafel greep de laatst
verschenen aflevering der «Ballistische stu
diën", waarin hij een soort repliek vond
op zijn laatst epistel. Met jeugdige frisch-
heid begon hij dadelijk een verdediging op
te stellen, die hem tot laat in den avond
in beslag nam. Het was toch heerlijk zoo
rustig als hg nu in zjjn kamer werken kon 1
Den volgenden morgen begaf hij zich op
den gewonen tijd naar de academie. Hij
knipte van innig welbehagen met de vin
gers toen hjj langs den Thiergarten met
vasten tred zjjn weg vervolgde. Bjj den
bewusten heester, tegenover de plek, waar
de moord gepleegd was, bleef h jj een oogen-
blik nadenkend staan. Een huivering ging
hem door de leden en hjj zag angstig om,
als zocht hij iets en wist zelf niet wat.
Doch spoedig vervolgde hij opgeruimd zijn
weg en bleef alleen in de nabijheid van
de Brandenburger Poort een oogenblik staan
onder een eikeboom bij de leeuwengroep
van Wolff, om het vroolijk spel van een
eekhoorn gade te slaan, die van den eenen
tak op den anderen huppelde.
Precies na het academische kwartiertje
trad hjj vroolijk groetend het overvolle audi
torium binnen, werd met toejuichingen ont
vangen en begon met duidelijke stem zjjn
voordracht. Een enthousiastisch gejuich ver
gezelde hem tot aan de deur, toen hij zich
na een schitterende voordracht verwijderde.
Op zijn terugweg naar huis ontmoette hjj
op den hoek der Landgravenstraat een
schoon, slank meisje in diepen rouw ach
ter haar een lakei, eveneens in het zwart
eerst toen ze voorbij was, herkende hjj haar
het doofstomme dochtertje van den heer
Von Jansenius.
Veertien dagen waren sedert zijn terug
keer verloopen, en alles was weer als voor
heen. Rustig, zonder droomen waren zjjn
nachten, vrooljjk iedere morgen en stil en
ongestoord zjjn avonden.
Hjj had opzettelijk met den wederaan-
vang van zjjn hoofdarbeid gedraald en zich
met lichtere studie beziggehouden dit was
voor hem als 't ware uitrusten vóór hij
aan het beslissend werk begon.
Slot volgt.
eer 5 ct.
ïimte berekend.
e- juaag.
/.uu zal
inj voor net raam ie staren siuaeeritamer
iblik stond de „nieuw-
ouding, maakte rechts-
ïieren.
aide, waar men Yeel last
o.a. den suikerpot ge
nen met goed succes een
egepast. Men heeft n.l.
it huis dicht aan den
imen gezaaid en de dier-
Aan den killen noord-
aan, ook het midden
van alleen de kasten
ur beschouwden ze als
udbloem zich verhief op
naar buiten,
c lezen wij het volgende
Jobstijding,
erland van zesduizend
en manschappen dat
gs, voortdurend dienst
aden met extradiensten
echtstreeks of middel-
ar allerlei autoriteiten
m wel zoo goed bij aan-
voorvallen in de maat-
ïtrooming, hoog water,
.ar van oproer, volks
in vorsten of voorname
ilitie, proeve van der-
kolaasfeest, Kerstmis,
rres, allerlei verkiezin-
rzaak van vreugde of
iche volk of dat leger
jer komt een verlof van
rs toe, maar het is er
voorgeschreven aantal
kan bekomen op een
waarbij gevergd wordt,
urende den publieken
tenzij het zijn langen
iest te verlengen,
zelden een woord van
leer boot aan aanvallen
;n aard.
r der post- en telegraaf-
dat het van 31 Augus
ts jaars geen verlof kan
en stil staan. Dat leger
signeerd al dien tijd en
igde al weder geen deel
Job.
sneeuw. Duideljjk voor
e, dat gebeuren moest,
nmers moeten gebeuren,
te licht om het te vol-
tsten de schaduwen van
laar toch het stond
te hem gebiedend met
Sn eindelijk was de tjjd
dien wenk gehoor kon
as het, toen hjj door de
den weg insloeg naar
Üleen de hier en daar
de sneeuw gaf een mat
n in de lucht was het
zee op een stormachti-
;t hoe dikwjjls hjj ook
>est toch komen. Iede-
i 4 en 5 uur bracht zij
oom den minister, die
voonde. Het sneeuwen
k de snijdende oosten
en.
r wandelen langs den
•garten, deed den ouden
kloppen en hameren in
echts ophieldEenmaal
Istaan, een benauwende
ensklaps door het hoofd
er wel zeker van dat
uit den muur zijner
Kwam? Had hg misschien