Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N\ 32.
Zondag 7 Augustus 1898.
7e Jaargang.
N ieu wstij dingen.
Feuilleton.
SI OUDE PBOÏISSOB.
,1
UWE
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct.
UITGEVER:
J. II. KEIZER.
BUREEL:
Noordscharwoude.
PRIJS DER ADYERTENTIËN:
Van 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Blij dit nummer behoort een
bijvoegseï.
Een verstandige vrouw.
Zekere huisvrouw verheugde zich in 't bezit
van een zeer fatsoenlijk en vlijtig dienstmeisje,
dat haar in alle opzichten uitstekend voldeed,
maar sedert eenigen tijd gebeurde het nogal
eens, dat er juist op die dagen, dat het meisje
haar ouden vader mocht bezoeken, allerlei klei
nigheden in huis ontbraken, zonder dat men kon
uitvinden waar die gebleven waren. Dit duurde
een poosje zoo voort, tot groot verdriet van de
vrouw des huizes, wie het zeer speet om het
meisje, dat zij wel moest verdenken, en die te
vergeefs peinsde op het middel om haar die on
deugd af te leeren.
Eens, toevallig op de meidekamer komende,
viel haar oog onwillekeurig op een half geopende
mand, toen zij er in keek, vond zij een weinig
gemalen koffie en suiker. Nu was het juist weder
de dag dat Rika (zoo heette het meisje) gewoon
was naar huis te gaan, en sedert een paar dagen
ontbrak er ook weer koffie en suiker. Het speet
haar werkelijk, dat zij nu de bewijzen had van
de oneerlijkheid van het meisje, want oneerlijk
was het toch, al was het ook maar een kleinig
heid. Maar zij was een verstandige vrouw en liet
niets merken. Toen echter het meisje bij haar
kwam en vroeg of zij naar huis kon gaan, zeide
zij„Niet waar, Rika, je hebt een ouden vader
thuis?" „Jawel, mevrouw." „Welnu, de
oude man zal misschien wel een en ander kun
nen gebruiken, dat gij hem moeilijk geven kunt
hier hebt je wat geld en een pond suiker, geef
dat je vader met mijn vriendelijke groeten; je
kunt dan ook meteen die oude kamerjapon van
mijn man en die warme pantoffels medenemen."
En daarna gaf zij haar het geld en de bewuste
kleedingstukken.
Het meisje werd vuurrood van verlegenheid,
en een oogenblik scheen het als wilde zij nog
iets meer zeggen dan de weinige woorden van
dank, die zij in haar schaamte kon uitbrengen.
Maar de volgende dagen ontbrak er niets meer
in koffie of suikerbus, en sedert werd er in 't
geheel niets meer gemist. Daarenboven was er
voortaan geen trouwer en degelijker dienstmeisje
denkbaar en daarom kan het misschien zijn nut
hebben, dit geval hier mede te deelen, ter leering
van andere huisvrouwen. Menigeen immers zou
dadelijk alle huisgenooten tot getuigen hebben
geroepen, het ook misschien deze en gene vriendin
„onder het zegel van geheimhouding" hebben
medegedeeld en daardoor niet alleen den goeden
naam van het meisje grootelijks hebben geschaad,
maar haar ook wellicht verbitterd en in 't kwade
gehard. Mogen dezulken van onze verstandige
huisvrouw leeren, in dergelijke gevallen de juiste
gedragsljjn te volgen („Echo.")
Gebruikte schoolboekjes en cahiers.
De heer Valkhoff te Arnhem heeft in zijn als
district8-schoolopziener uitgebracht jaarverslag
terloops een eenvoudigen maar toch wel prac-
tischen raad, om met gebruikte schoolboekjes en
cahiers nog nut te doen. Hij schrijft:
„Er is bij 't vele, dat er gedaan wordt om het
vervliegen van 't bitter klein beetje kennis tegen
te gaan, noch wel iets te doen, dat met de school
bibliotheek kan samenwerken ten goede.
„Het is de Gemeentebesturen te verzoeken de
oude en half versleten leer- en leesboeken aan
de kinderen te mogen afstaan. Menig dorpskind
zal 't een genoegen zijn, zijn oude leesboek weer
eens in handen te krijgen, nu zijn eigendom, en
wellicht doen oudere broers eu zusters, misschien
wel vader en moeder er hun voordeel mede. Ik
ken dorpen, waar dit plaats heeft en zoo'n half
versleten schoolboekje is soms een schat in menige
arbeiderswoning.
„Zoo moesten ook volgeschreven cahiers, waarin
verhaaltjes, briefjes, rekeningen, modellen van
verschillende aard door het kind zijn ingeschre
ven, zijn eigendom blijven. Het blijft eene her
innering uit de schooljaren en kan dienst doen.
„Ik weet het, 't is maar een druppel aan den
emmer, mijn idee, maar men achte het geringste
niet te gering, als het de besehaving in de hand
kan werken."
Het vuurwerk.
Omtrent het vuurwerk, dat in den avond van
den 7en September aan de overzijde van 't IJ
te Amsterdam ontstoken zal worden, vernemen
wij, dat het 25 groote noinmers zal bevatten.
Een dier nommers is een nabootsing van oorlogs
schepen in slaglinie en bevat o.a. een volledig
uitgemonsterde torpedo; dit stuk is 75 Meter
breed. Een ander stuk stelt voor een wielerwed
strijd van dames. Op het geluid van een pistool
schot starten twee dames met de kleuren van
haar club getooid.
Nog een ander nummer stelt voor deu water
val van de Niagara. Het slotstuk is 70 Meter
breed en 30 Meter hoog en is een hulde van de
provincie Noord-Holland aan de Koningin.
Onder de kleinere nommers wordt iets nieuws
beloofd; n.l. groote ballons die door magnesium
licht in de hoogte gaan en dan in de lucht een
schitterend vuurwerk ontsteken.
Het vuurwerk worde geleverd door den heer
August Buchenbacher, vertegenwoordiger van de
firma James Pain en Son te Londen. („Tel.")
Een sollicitatie eener onderwijzeres.
In een der gemeenten in de provincie Gronin
gen werd onlangs een onderwijzeres gevraagd.
Bij de sollicitatiestukken was het volgende
briefje hetwelk de vraag wettigt; hoe kan zoo
iemand de acte van onderwijzeres verkrijgen?
M.H.
WelEdle Heer Burgemeester.
Daar ik iu kennis ben komen dat Mejufvrouw
„van" bij u te is benoemd als onderwijzeres
dat ik mij daadlij k als sollicitante voor als
onderwijzeres aangeeft in de goedgunstige voor
spraak van uwe welwillende goedheid en
van de raads medewerking mij ten zeerste aan
bevelende.
Noem ik mij uw dw. dienares.
(„N. Gr. Ct.")
Een „nieuwtjeslooper."
Men schrijft aan de „N. R. Ct." uit Nijmegen:
Toen verschillende leden van de loge St. Lo-
dewijk alhier zich verleden Zondag, na eene ver
gadering, naar Hees zouden begeven, waar een
gezamenlijke maaltijd zou worden gehouden,
had aan de viaduct, terwijl ze] op de tram
wachtten, de volgende aardige ontmoeting plaats.
Een heer met een lintje in het knoopsgat,
vervoegde zich bij een paar der hoeren om te
vernemen welke corporatie het was, dewijl hij
was „nieuwtjeslooper" voor „De Gelderlander
het bekende R. K blad uit Nijmegen.
Een der heeren verwees hem toen tot een
ander, zeggende: „Wij zijn er ook maar zoo
bij, maar bij dien heer moet je wezen." Hij er
heen Kun je me ook zeggen welke corporatie
dit is, ik ben nieuwtjeslooper van „De Geider-
lander"en wilde gaarne in het blad verslag hiervan
doen. O, wel zeker, mijnheer! Wij zijn allen
vrijmetselaars. We hebben vanmiddag vergade
ring gehad en gaan nu met de tram naar Hees,
waar we bij den^ heer Giesing zullen dineeren.
Dankje. Mag ik het ook in „De Gelderlan
der" laten zetten? O, gerust, mijnheer!
Maar zeg me eens, ik zie daar een lintje bij u,
waar hebt ge dat verdiend Wel, in '85, in
Afjeh. Het is voor belangrijke krijgsverrichtin
gen Ik had daar een baantje. Ik was sergeant
en schrijver bij kolonel Demineni. Maar jij hebt
ook zoo'n lintje, is dat niet van de Willems
orde Jawel, mijnheerMaar ik heb ook de
belangrijke krijgsverrichtingen! Zoo! Waar
heb jij die gekregen Wel, ik was in '85
op AtjehZoo, zoo, en wat had jij daar voor
baantje O, ik was er gouverneurGod
allemachtig! dan is u mijnheer Lagang Tobias
en op hetzelfde oogenblik stond de „nieuw
tjeslooper" in militaire houding, maakte rechts
omkeert en verdween.
Tegen mieren.
Bij een huis te Zuidwolde, waar men veel last
had ran de mieren, die o.a. den suikerpot ge
ducht aanspraken, heeft men met goed succes een
middel uit de krant toegepast. Men heeft n.l.
aan de zonzijde van het huis dicht aan den
muur, een regel goudbloemen gezaaid en de dier
tjes zijn alle verdwenen. Aan den killen noord
kant treft men ze zelden aan, ook het midden
gedeelte had er geen last van: alleen de kasten
aan den zuidelijden muur beschouwden ze als
hun terrein, totdat de goudbloem zich verhief op
hunne platgetreden paden naar buiten.
Als ingezonden stuk lezen wij het volgende
in „De Telegraaf."
Alweder een Jobstijding.
Er is een leger in Nederland van zesduizend
officieren, onderofficieren en manschappen dat
overdag, 's nachts, Zondags, voortdurend dienst
moet doen
dat bij allerlei gelegenheden met extradiensten
belast wordt en daartoe rechtstreeks of middel-
ljjk opgeroepen wordt door allerlei autoriteiten
van andere dienstvakken en wel zoo goed bij aan
gename als onaangename voorvallen in de maat
schappij, als daar zijnoverstrooming, hoog water,
storm, brand, oproer, gevaar van oproer, volks
feesten, meetings, reizen van vorsten of voorname
personen, oproeping der militie, proeve van der
gelijke oproeping, St. Nikolaasfeest, Kerstmis,
Nieuwjaar, groote manoeuvres, allerlei verkiezin
gen, kortom er is geen oorzaak van vreugde of
leed voor het Nederlandsche volk of dat leger
ondervindt er leed van.
Aan elk lid van dat leger komt een verlof van
14 dagen of minder 'sjaars toe, maar het is er
verre af, dat elk lid zijn voorgeschreven aantal
verlofdagen bekomt of die kan bekomen op een
aangenamen tijd.
Dat leger is het eenige, waarbjj gevergd wordt,
dat alle administratie gedurende den publieken
dienst moet geschieden, tenzij het zijn langen
dienst daarmede nog verkiest te verlengen.
Dat leger hoort hoogst zelden een woord van
lof, maar staat meer en meer boot aan aanvallen
van lasterlijken en brutalen aard.
Aan dat leger, het leger der post- en telegraaf-
beambten, is meegedeeld, dat het van 31 Augus
tus tot 10 September dezes jaars geen verlof kan
krijgen, zoodat alle verloven stil staan. Dat leger
is dus in de kazernes geconsigneerd al dien tijd en
zal aan de algemeene vreugde al weder geen deel
mogen nemen. Job.
DOOR
EDUARD ENGEL.
Uit het Duitsch door C. H. W. B.
5.)
(SLOT).
Het was op een zondagvoormiddag. De
klokken der Apostelkerk klonken vreedzaam
door de stille winterlucht. Hij stond voor
het raam en luisterde er naar, zooals hij
altijd had gedaan. Zij stoorden hem niet
ze behoorde tot datgene, wat hjj seen aan
genaam geruisch" noemde.
Hij hield van het klokgelui bijna even
veel als van het pianospel zjjrier Helene.
Dichte sneeuwvlokken dwarrelden uit de
laag nederhangende, grauwe lucht naar be
neden.
Ginds vóór het andere hoekhuis hield een
melkwagen stil met een ouden, mageren
schimmel er voor. Het verkleumde dier liet
de kop hangen en beefde over zijn geheele
lichaam. De professor pruttelde in zichzel-
ven op den dierenplager, die het arme
paard met zulk weder geen dek overwierp.
Nu ging de melkwagen verder en stoorde
den professor niets meer. Dichter en dich
ter viel de sneeuw, door den feilen oosten
wind voortgezweept. Nog altjjd luidden de
klokken veel langer dan anders.
Wat moest dat beduiden Die vreemde
klokken Altijd nog maar doorEr kwam
geen eind aan.
Hij had het willen uitschreeuwen, doch
hij kon niet. De adem stokte hem in de
keel. Met het hoofd voorovergebogen, met
fonkelende oogen en met de vingers der
beide handen uitgespreid, was hij midden
in het vertrek geslopen. Hij draaide het
hoofd langzaam zijwaarts en luisterde in
de richting van den muur. Steeds dreigen
der spalkte hij de oogen open, als wilde
hij ook met deze opvangen, wat zijne ooren
hoorden. Sidderend woelde hij mei de hand
in het opengetrokken hemd en sloop, als
kon men hem ginds hooren, zachtjes over
het tapijt naar den muur. Daar bleef hij
een poos onbewegelijk staan, terwijl zijn
lippen zich openden, zoodat zijn tanden
zichtbaar werden. Het was als voelde hij
weder de borrelende stroom uit zijn hart
opstijgen en met een ruk scheurde hij zijn
hemd vaneen en begroef zijn nagels in de
bloote huid, zoodat het bloed op verschei
den plaatsen te voorschjjn kwam. De bran
dende pijn der bloedende wonden en het
gezicht van zijn bebloedde vingers deden
zijn razernij ten toppunt stijgen. Hij balde
dreigend de vuisten tegen den muur als
kon hjj zoodoende de in zijn ooren klinkende
tonen vernietigen. Maar het baatte niet.
Steeds wilder, scheen het hem £oe, werd
de tonenvloed. O, hij wist, welke van de
furiën het ditmaal was; hij kende de speel
wijze van het doofstomme meisje, die hem
haar maalstroom van tonen in de ooren
slingerde.
Het was als streed hij een strjjd niet
met menscben, noch met geesten, maar
met een vijand die beide geljjk scheen te
zijn, die nu eens lichamelijk, en dan weer
spookachtig voor.hem terugweek, die zich
door hem doormidden houwen, vernietigen
liet en toch weder aanvallend op hem los
kwam. Nu scheen de vijand de overhand
te krijgen, de professor althans week lang
zaam achteruit.
Vóór hem in het schijnsel van der. win
termorgen zag hij het immers, hoe de muur
zich opende eerst niet verder dan de breedte
van het scherpe van een mes, toen wjjder
en wijder en uit de gapende opening kwam
de vijand op hem af met zwaaiende armen
en beenen, zwijgend, zielloos starend, maar
toch op hem af, op hem af! Strompelend
vluchtte hij het vertrek uit, door Helene's
kamer naar de hoekkamerdaar had hij
in een oogwenk uit de donkere kast in den
muur het lange blinkende vleeschmes ge
nomen en terwijl hij het moordend staal
boven zijn hoofd zwaaide, was hjj terugge-
ijld. En nu begon een zwijgende, vreese-
lijke strijd tusschen den gemartelden man
en datgene, wat hij met zijn wijd geopende
met bloed beloopen oogen daar vóór zich
zag, wat met duizende wendingen voor en
om hem sprong en met lange vingers naar
hem greep.
Het mes doorsneed zigzagsgewijze de
lucht, maar steeds weder ontweek het vijan
delijk spook zijn steken en slooten. Geen
geluid ontsnapte de lippen van den oude,
slechts een hijgend, piepend steunen, dat
steeds gejaagder werd als kwam het uit
de borst van een tot stervens toe getergd
dier. Eindelijk hield ook dit op.
Met een dot geluid was de doodelijk af
gematte strijder ter aarde gezonken terwijl
het lange voor hem uitstekende mes een
diepe snede in het tapijt boorde.
Toen hjj zich na een lange diepe bezwij
ming met moeite ophief, duurde het getin
gel daar ginds nog steeds voort. Maar de
oude scheen er bijna niet meer op te let
ten. Met wankelenden, slependen tred ging
hij naar de afgelegen hoekkamer en ging
daar iu somber nadenken verzonken, voor
zich zitten uitstaren. Het eene uur na het
andere verliepbij verroerde zich niet. Hij
was doodmoede, toch wilden zijn oogen zich
niet sluiten.
Tot Karoline, die hem het middagmaal
bracht, zei hij, dat hij niet eten kon van
daag. Zoo zat hij voor het raam te staren
in de dwarrelende sneeuw. Duidelijk voor
hem stond het eene, dat gebeuren moest.
Ook toen had het immers moeten gebeuren.
Doch het was nog te licht om het te vol
brengen. Eerst moesten de schaduwen van
den avond dalen. Maar toch het stond
voor hem en wenkte hem gebiedend met
bloedige vingeren. En eindelijk was de tjjd
daar, dat hij aan dien wenk gehoor kon
geven, en hjj ging.
lluim vier uur was het, toen hjj door de
uitgestorven straat den weg insloeg naar
den Thiergarten. Alleen de hier en daar
tot duinen opgejaagde sneeuw gaf een mat
schemerlicht t boven in de lucht was het
donkergrijs, als de zee op een stormachti-
gen ovond.
Zij kwam nog niet hoe dikwijls hij ook
omzagmaar ze moest toch komen. lede
ren Zondag tusschen 4 en 5 uur bracht zij
een bezoek bij haar oom den minister, die
Unter den Linden woonde. Het sneeuwen
had opgehouden, ook de snijdende oosten
wind was gaan liggen.
Het op en neder wandelen langs den
zoom van den Thiergarten, deed den ouden
man goed. Als dat kloppen en hameren in
zijn gloeiend hoofd slechts ophield Eenmaal
bleef hij angstig stilstaan, een benauwende
gedachte was hem eensklaps door het hoofd
gevlogen was hij er wel zeker van dat
die helsche muziek uit den muur zijner
studeerkamer kwam? Had hij misschien