Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. N°. 37. Zondag 11 September 1898. 7e Jaargang. Nieuwstijdingen. Feuilleton. nieuwe m LAMEDIJ tor Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 0O ct. UITGEVER: J. H. KEIZER. BUREEL: Aoordscharwoude. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. De Inhuldigingsf'eesten te Amsterdam. Het is naar den machtigen indruk dien het ontving,op den dag van den plechtigen intocht van Hare Majesteit Wilhelmina der Nederlanden bin nen Amsterdam op Maandag 5 Sept. jl., dat een der dagbladen het volgende schreef: Wees gegroet, blijde dag van de Inkomste on zer jonge Koningin. Wees gegroet! Amsterdam juicht u blijde tegen, beminnelijke Koninginne bij de gratie Gods, het strooit u bloemen voor den voet; het jubelt u toe bij iedere schredehet laat u het welkom toeklinken van torenspits en trans, uit schalmei en in zilveren klokkenliedhet geeft u dat welkom te lezen op eereboog bjj eereboog; het laat omhoog en om laag, op de grachten der rijken en in de straten der armen, van ge\el tot gevel u het wolkom toewuiven door het geliefde oranje, door de kleu ren van de Nederlandsche vlag; maar hartelijker en welsprekender, dan de feesttooi het u zeggen zal, klinkt de stem, de machtige stem van die tien- en honderdduizenden, die als een overwel digende kreet de lucht vervult en het harte van geweldige geestdrift slaan doet; het is, Koning inne, het welkom van uw volk: Heil, Welkom! Koningin Wilhelmina level Al vroeg, zeer vroeg bewogen zich duizenden langs den weg; en de treinen brengen telkens nieuwen voorraad, als een stortvloed ze werpende op het Stationsplein, die met Oranje getooide menschen, die hier de feestdagen komen vieren. Om zes uur zitten er reeds menschen op het balkon van Zeemanshoop op den Dam. Dat wordt dus een zitje van 10 uur. Yele jongens en meisjes gaan om negen uur naar school. Ze hebben haast, want ze ontvan gen daar geschenken, en hopen vandaag om tien uur weer op straat te zijn. Alles glimt van genot De agenten hebben meer haast dan gewoonlijk, en zijn vooral druk in het midden der stad. De straten zjjn nog vrij, straks wordt dat wat den Intochtsweg betreft eenigszins anders, want ziet, daar trekken reeds de leden der burgervereeni- gingen met hun nu nog afgerolde banieren naar het Paleis voor "Volksvlijten vandaar uit zullen ze over den intochtsweg verdeeld worden. Netjes zien ze er uit, al die kalme mannen, met hun versierde borst. Het zjjn de vertegen woordigers van 46 vereenigingen, met 15,000 le den, en van die allen zijn er straks langs den weg 5000 bijeen om hun Koningin hulde te bieden. Een plaats! in het groote Amsterdam is he den zoo weinig plaats. Wie benijdt ze niet neen, we benijden van daag niet maar wie zou niet gaarne een plaatsje hebben daarachter die met bloemen omljjsde spiegelruiten, waar de gastheer en de gastvrouw een interessant gezel schap bijoen hebben. Vriendelijke jonge dames, met oranje getooid, geestdriftig gestemd. Hoe onze Heeren- en Keizersgrachten nu mooi zijn, nu er geen venster onbezet is, en alles de le vende versiering van blijde aangezichten weer kaatst. Treffend gezicht voor don vreemdeling. De tribunes komen telkens meer vol. Ook de drijvende. Hoe kleurig zijn ze. Maar stil, daar trekken de wachten op. Er wordt ruimte gemaakt. Met zachten dwang wordt de menigte terug gezet. Het is een harde kamp om een plaatsje in de eerste rij te behouden. Jongens en dienstboden zijn het eerst aan bod, maar tot oude moedertjes toe hebben zich in de volte gewaagdgeen wonder, de oude oogen zul len in lang zulk een schouwspel niet zien, mis schien nooit weer. Voorzichtig aan maar, zoo, tusschen die twee schutters door is er nog wel wat te zien. Daar zijn nu ook de burgervereeni- gingen op hun plaats, alles komt terechtde poli tie helpt en maakt ruim baan. Daar is ook de voor deze gelegenheid expresseljjk vervaardigde bereden politie; ze zitten kranig te paard, en ze weten wel, dat men de Amsterdammers met kalmte heel wat verder krijgt dan met geweld. Na heel wat getob schijnt nu eindelijk de in tochtsweg te zijn afgezet; nu naar het Weesper- poortstation, om eens te zien wie daar aankomen. De hoofdversiering der zaal bestaat uit een prachtige collectie levende planten, die in de hoeken en aan den ingang aangebracht, aan het statige eenige levendigheid geven. Zoo worden de hoeken gebroken door palmen groepen waaronder boomen van 3,75 M. hoogte ter wijl ter halve hoogte van de colonnes, die zich in het midden der zaal bevinden, verguld vlecht werk is gemaakt. En ia deze manden bevinden zich fraaie bloemen, die tot boven aan het plafond opklimmen. Tot zooverre wat betreft het inwen dige der ontvangstzaal. Heeft men hierbij naar eenvoud gestreefd, het uitwendige kan in den volsten zin des woords koninklijk genoemd wor den. Daar komen reeds de autoriteiten, die H.M. hier zullen begroeten. Het is een schiterende aanblik, al die prach tige uniformen, ze dwarrelen nu nog een weinig door elkaar, maar aanstonds, als de koninklijke trein binnenkomt met onze Koningin, dan neemt een ieder zijn plaats in. De donder van het geschut verkondigt, dat de Koningin Amsterdam binnenrijdt; zie daar is de trein. De versierde locomotief nadert snel, en dampt en fluit, de spoorwegambtenaren dpringen van de balcons der rijtuigen, en de autoriteiten naderen eerbiedig het rijtuig, waar H.M. uitkomt. Dat is de Koningin. Nadat H. M. in de wachtkamer alzoo door de daar aanwezige autoriteiten is gecomplimen teerd, treed Zij naar buiten en ontvangt den jubelgroet van den blijden feesttooi der hoofd stad. De compagnie dienstdoende schutterjj op het stationsplein, de compagnie infanterie Terheffen het vaandel. Het Wilhelmus klinkt in plechtige tonen, en daarbuiten neemt het volk het jubel geschal van de muziek over, en als een breede machtige stroom breekt de kreet los van onver moeibaar gejuich; de] kreet, die van het station tot aan het Paleis voortgolft, en waaraan kracht wordt bijgezet door duizenden handen die om hoog gaan, door hoeden en zakdoeken die ge zwaaid worden, door alles wat bjj dezen heer- 'ijken intocht te aanschouwen en te genieten valt. De storm van gejuich dreunt door de lucht, en in haar statiekoets gezeten, een weinig bleek van ontroering, maar met dat lief gelaat, dat ons al len toespreekt door eenvoud en hartelijkheid, ziet ge onze Koningin. In dit rijtuig heeft ook de Koningin-Moeder plaats genomen, en als door een wolk van gejuich omringd, gejuich uit alle ven sters, van daken, van tribunes, gejuich overal, trekt de statige koets door acht paarden getrok ken langzaam voorbij, langzaam, maar toch nog te vlug, te spoedig. En overal waar de stoet langs gaat golft hot geestdriftig gejuich met telkens nieuwe uitbarstingen voorthet is schoon, wonder schoon 1 Zoo trekl alles, onder voortdurend gejuich naar den rijk versierden Dam, die een onbeschrijflijk schoonen aanblik oplevert. Overal menschen. Op alle daken. Nadat H.M. het Paleis onder den baldakijn door is binnengetreden, verschijnt zij op het Paleisbalcon, en in statige volgorde, met muziek en vliegende vaandels defileeren de troepen voor H.M. de Koningin, en onder vrooljjke muziek trekken ze af, de troepen. Oorverdoovend is het gejuich waarmee de Vorstin wordt begroet, en de aanblik van het juichende volk voor het paleis maakt een alles overtreffenden, een machtigen, een grootschen indruk. De plechtige Inhuldiging. Toen bewoog zich de menigte naar den Dam om vroeg te zijn in de nabijheid van het Paleis en van de Nieuwe Kerk, waar de Inhuldiging van H. M. de Koningin zou plaats hebben. Tegen ruim negen uur kwamen een groot aan tal rijtuigen aanrijden met de leden der beide Kamers van de Staten-Generaal, met de burge meesters van de groote gemeenten, met Commis sarissen der Koningin van de provinciën, met hoofdofficieren, ministers, leden van den Raad van State, Grootkruizen der Nederlandsche Orden, le den van den Hoogen Raad der Nederleden «n an dere hooge Staatscollegiën, die de plechtigheid in de kerk zouden bijwonen. De kerk is voor deze inhuldigingsplechtigheid op zulk een wijze versierd en zóó met tribunes betimmerd, dat er geen sprake van zou zijn, de plaats te herkennen waar men zich bevond, wan neer niet het prachtige koperen koorhek aanwe zig was om tot richtsnoer te dienen. Het gedeelte achter dit hek, het z. g. koor, wordt niet gebruikt en is boven het hek afge sloten met palmen, terwijl achter het hek een zwaar rood fluweelen gordijn is opgehangen. Voor het hek is de troon geplaatst. In afwij king van de troon versieringen bij de inhuldigings plechtigheden in 1848 en 1849, is nu een han gende troonhemel aangebracht, waardoor het fraaie koperen hek zichtbaar is gebleven. Deze hemel, die den vorm heeft van een koepel, en de karmo zijnkleurige trijp waarmee ze is bekleed en waar uit ook de gordijnen bestaan, zijn Nederlandsch fabrikaat. De Koninklijke kroon die boven op den koepel staat is vervaardigd door den ornamentist Stoltefus in den Haag. Van binnen is de troonhemel ge voerd met witte zijde, bezaaid met gouden sterren, in het midden prijkt een in relief gedreven gou den zon. Van den troonhemel hangen twee karmo zijnkleurige trijpen gordijnen, met hermelijn, met een sierlijke bocht af tot aan de pilaren ter weers zijden van het koperen hek. De troon heeft behalve den reeds besproken hangenden koepel, niets bijzonders; het platform waarop H.M. de Koningin zal plaats nemen is drie kleine treden hooger dan de vloer der kerk. De troonzetel voor H.M. de Koningin is dezelfde die gebruikt is bij de inhul digingen van de Koningen Willem II en Willem III; de zetel, bestemd voor de Ko- Paul en Augusta. Oorspronkelijke novelle. 1.) Het begin van de historie. Amsterdam is een groote en woelige stad. Deze opmerking zullen misschien verschillende lezers niet bizonder belangrijk vinden en vooral zij, welke er hunne woonplaats hebben of om be roepsbezigheden zaken" zeggen de koop lui de hoofdstad wekelijks bezoeken, hellen er misschien wel toe over om den aanvang al vrjj eenvoudig te oordeelen. Schrijver dezes buigt onder dat oordeel gewillig en nederig het hoofd en maakt zijn compliment over het schran dere er van en heeft geen andere verontschul diging in te brengen, dan dat hij, een begin moetende maken aan zjjn verhaal, dat niet beter wist te doen, dan met het geschrevene. Het begin toch van een menigte dingen is moeieljjk, moeieljjker dan men zoo oppervlakkig wel denktdat is het geval met goede en met kwade zaken en vooral met eene novelle of een roman. Die zich de moeite wil getroosten ettelijke van zoodanige geschriften op te slaan en in te zien, zal bemerken dat deze bewering even waar is, als dat Amsterdam woelig is en groot. Laat ons maar eens bedaard eenige roman netjes ter hand nemen en de eerste regels er van lezen. In verreweg de meeste vangt de schrijver aan met het weer, 't Was 'n ruwe Decembernaeht, heet het, of't was herfst, of ook welde regen stroomde van den hemel, en zoo verder. Een ander deel van dusdanige lectuur begint met de beschrijving van den held van het ver haal, die in een mantel gewikkeld, in diepe ge dachten verzonken, met haastige schreden, of zoo iets, zijn entree maakt, 'n Derde gedeelte be paalt zich bjj den tjjd 't uur v&n middernacht sloeg, de kerkklok trilde zeven, acht of meer slagen door den stillen avond, enz., enz., want het uur is natuurlijk evengoed voor wjjziging vatbaar als het weer en de helden. In deze omstandigheden zal men mjj toestem men, dat het inderdaad niet gemakkeljjk is, ten opzichte van het begin, niet in herhaling van reeds vroeger gebezigde aanloopen te vervallen en al beginnende te voldoen aan den billijken eisch van het lezende publiek, om iets nieuws te leveren. Dat nieuws nu meende ik gevonden te hebben in de zinsnede dat Amsterdam groot is en woelig. Is er voor den bewoner onzer hoofdstad en voor hare getrouwe bezoekers door de gewoonte weinig belangrijks in het groote en woelige van Amsterdam, het is dit te meer voor hen die maar zelden in de gelegenheid zjjn er hunne opmer kingen over te maken. Dezulken toch verbazen zich bij eiken tred, dien ze door de bevolkte straten, over al de drukte om hen en wanneer ze een gevoelige ziel de hunne noemen en hun karakter een niet al te praktische vorming heeft ondergaan, maakt wat ze zien en hooren een eigenaardigen indruk op hun gemoed. Niet zelden brengt de zich immer bewegende menschenmassa met zjjn verschillende typen hunne verb eeldingskracht in beweging, die dan de zaden in zich opneemt, waaruit in stille uren, als ze weer ge keerd zjjn in gewone omgeving, gansche geschie denissen ontkiemen en ontluiken. En inderdaad, Amstels straten leveren dikwerf overvloedige stof tot ontfonking der fantasie. Wat al rijkdom en pracht, in de onmiddeljjke nabjjheid van armoê en ellende, wat al voorspoed en weelde, als het ware hand aan hand met onmiskenbaren achteruitgang en rampzaligheid 1 Hier kracht, ge zondheid en levenslust en 'n enkele tred verder ziekte en leed, zich in al hunne treurig heid afspiegelend op 't bleeke en ingevallene ge laat van den lijder. En wat al velen onder die zich met den eigenaardigen haast der bewoners van groote steden voortspoedende menigte, welke de vraag doen rjjzen: wie zou hij of zij zjjn, wat zou hun verleden, wat hun heden, wat hun toekomst wezen? Wanneer op Dinsdag, waarop dit verhaal be gint en die een regenachtige Septemberdag was, iemand met eene werkzame verbeelding in de Kalverstraat dicht bjj den Dam post had gevat, om de voorbjjgangers op zjjn gemak op te nemen, hjj zou zich stellig zeker dikwjjls die vragen hebben gedaan, want er schenen wel meer voet gangers dan gewoonljjk op de been en onder hen tal van wandelaars, die door het een of ander de aandacht tot zich trokken. Bizonder was dit het geval met een jongeling van omstreeks zeventien jaren en een meisje on geveer een jaar jonger. Op het eerste oog af, kon men zich eigenljjk geen rekenschap geven, waarom ze zoo boven al die anderen boeiden. Hunne kleeding was zoo eenvoudig en zonder zich meer dan noodig was met de wereld om hen te bemoeien, vervolgden ze hun weg met den gewonen Amsterdamschen pas, hjj blijkbaar in gedachten verzonken, een dun rottingje in zjjn hand heen en weer wie gende, zjj haar kleedje op de zedigste wjjze van de wereld optillende, om den rand er van te beveiligen voor het natte slik der trottoirs. Bjj een langere beschouwing echter en daartoe werd de toeschouwer ondanks zich zelf gedreven merkte hjj in beide een tint van fatsoenljjkheid op en richtte hjj dan den blik op hun gelaat en manieren, dan kwam hjj onwille keurig op de gedachte, dat de twee jongelui be tere dagen hadden gekend dan die, welke ze bezig waren te doorleven. Vooral het meisje had iets edels in trekken en houding en ook in haar nederig kleedje deed zij zich voor als eene schoone bloem. Op den Dam gekomen, sloegen zij den weg in naar de Warmoesstraat, waar ze voor een smal en niet zeer groot huis stil hielden. De jongeling belde aan, waarop een loopmeisje de deur ontsloot en de jongelui langs een steilen trap Amsterdam heeft geen andere naar boven klommen. Op een soort van portaal ontdeden beiden zich van hun overkleederen en gingen daarop, zoo weinig mogeljjk gedruis makende, eene voorka mer binnen. Hen daar volgende ontwaarde men een ta- meljjk ruim vertrek, sober maar toch met smaak gemeubeleerd. Het was duidelijk aan alles opte merken, dat een zorgvuldige en nette hand ge tracht had aan de kamer een goed voorkomen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1898 | | pagina 1