NIEUWE
Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken.
N'. 43.
Zondag 23 October 1898.
7 e Jaargang.
Nieuwstijdingen.
LAMIJKER COURANT.
Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag.
ABONNEMENTSPRIJS
voor Noordscharwoude, Oudkarspel, Zuidsciiarwoude en Br. op Langedijk
per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct.
UITGEVER:
J. EL KEIZER.
BUREEL:
Hoordscliarwoude.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 15 regels 30 ct., elke regel meer 5 ct.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Brieven rechtstreeks aan den Uitgever.
Htij dit niimnier behoort een
bijvoegsel.
De Heer B. Boon te Amsterdam, behandelt
in een opstel, voorkomende in het Zondagsblad
van „Het Nieuws van den Dag" van 16 Octo
ber de „rupsenplaag."
Wij achten het noodzakelijk, dat'onze lezers
en vooral zij, die er belang bij hebben, kennis
nemen van den inhoud van dit opstel, hetwelk
is geschreven in het belang van de groente
verbouwers.
De rupsenplaag*.
In de laatste dagen kunnen wij bijna geen
courant inzien, of wij lezen een berichtje uit
dezen of genen hoek van het vaderland, waarin
geklaagd wordt over de rupsenplaag. Nu eens
zien wij, dat de Langedjjker bouwers een slecht
jaar zullen maken, daar de koolvelden zoo goed
als kaal gegeten zijn, dan weer lezen wij in
locale bladen, als b.v. „Kennemerland," dat er
uit „deze streek (n.l. Beverwijk e.o.) weinig kool
aan de markt zal komen." En als we naar bui
ten gaan en onze weg voert toevallig langs kool
akkers, dan kunnen wij met eigen oogen zien,
dat er inderdaad geen overdrijving is in de nieuws
berichten. Zoo kunnen wij b.v. even buiten Am
sterdam, in de Watergraafsmeer: een veldje boe
renkool zien, of liever een veldje, waarop de
overblijfselen van boerenkool staan. Wij zien
n.l. de naakte stronken, waaraan nog slechts de
kale bladnerven resten; al het bladgroen is op
gegeten door honderden bjj honderden rupsen.
Deze kleine boosdoenertjes leveren door hun
vraatzucht eene welsprekende demonstratie be
treffende „de macht van het kleine," ook waar
het zaken geldt, die van ons standpunt van eco
nomische menschen tot het kwaad rekenen.
De practische mensch vraagt hij zoo'n rupsen
plaag onmiddellijk, hoe hij er van verlost kan
worden.
Maar die belangstellend kennis neemt van
hetgeen er om hem heen gebeurt, voelt nog
andere vragen bij zich opkomen. Hoe kan in
sommige jaren het rupsenaantal zoo onrustbarend
hoog stijgen P Waarom geschiedt zulks niet elk
jaar? En waardoor wordt het verbroken even
wicht in de natuur weer hersteld.
Als antwoord op de eerste dezer drie vragen
mag beweerd worden, dat de levensomstandighe
den dit jaar voor de ontwikkeling der koolrup
sen zoo gunstig mogelijk waren. Slechts die die
ren toch treden als schadelijk op, die zeer zwak
zijn en geen of weinig verdedigingsmiddelen heb
ben. Zij zijn door de natuur met een sterk voort
plantingsvermogen bedeeld en in gewone omstan
digheden zjjn de voor hen schadelijke invloeden
juist sterk genoeg om evenwicht te maken met
dat sterke voorttelingsvermogen. Onder die scha
delijke invloeden hooren de atmospherische toe
standen wel in de eerste plaats genoemd te wor
den. En nu kunnen wij nagaan, dat die buiten
gewoon gunstig waren voor de koolrupsen gedu
rende dezen zomer.
Yoor ik hierover verder uitweid, moet ik even
vermelden, dat men onder de „koolrupsen" de
rupsen samenvat van een vrij groot getal soorten
vlinders. De meest voorkomende rupsen behooren
evenwel tot een drietal dagvlinders en even zoo
veel nachtvlinders. Bedoelde dagvlinders zijn onze
witjes: het groote en kleine koolwitje en het
knollenwitje. De beide eersten gelijken vooral als
vlinder zeer veel op elkaar, terwijl van de beide
laatsten de rupsen zóóveel overeenkomst hebben,
dat slechts een geoefend vlinderkenner ze kan
onderscheiden.
De rupsen van 't groote koolwitje zijn door
hare algemeenheid overbekend: zij zijn zoo goed als
onbehaard, geel met min of meer groenachtige
tint en bezaaid met kleinere en grootere zwarte
of donkerbruine stippen, waartusschen lichtere
strepen over rug en zjjden zijn uitgespaard. De
rupsen der beide andere vlinders zijn fluweelgroen
met kleine zwarte, wratachtige knobbeltjes en
hebben - langs de zijden eene onduidelijke gele
langsstreep. Door hare groene kleur vallen zij
veel minder in 't oog dan die van 't groote
witje. Bovendien leven zjj meer afzonderlijk, daar
de wijfjes van 't groote witje de eieren in hoop
jes van 30 50 afzetten, terwijl de beide andere
telkens maar één ei leggen.
De andere rupsen zijn hoofdzakeljjk van den
kool-uil en den gamma-uil, benevens de aardrups.
Hoewel zij ook schadelijk, soms zelfs zeer scha
delijk zijn, zal ik hierover ditmaal niets meer
zeggen en mij tot de witjes bepalen, waarvan de
levensgeschiedenis zoowel als de levenswijze bij
alle drie vrijwel dezelfde is.
In Mei komen zij gewoonlijk te voorschijn uit
de poppen, die overwinterd hebben. Al spoedig
begint het eier leggen, dat nu meestal geschiedt
op wilde planten (die aan de koolsoorten ver
want zijn), zooals krodde of herik, steenbreck e. m.a.
Na veertien dagen komen do kleine rupsjes
uit en beginnen dan dadelijk zich te goed te
doen. Is het gedurende de eerste dagen afwisse-
selend weer, dan sterven zjj bij massa's. Dit jaar
schijnt het tegenovergestelde evenwel het geval
geweest te zijn. Zeker ben ik er evenwel niet
van, daar ik pas meer aandacht aan de rupsen
der tweede generatie ben gaan wijden.
Mijne veronderstelling kan echter niet zoo heel
ver bezijden de waarheid zijn, daar de tweede
generatie een buitengewoon groot aantal vlinders
opleverde.
De rupsen van Mei hadden zich in Juni en
Juli verpopt en uit deze poppen kwamen in 't
laatst van Juli en begin Augustus de vlinders.
Omstreeks 10 of 11 Augustus werd mijne aan
dacht gevestigd op een verbazend groot aantal
poppen die tegen de muren van de Rijksgebouwen
bij de haven te IJmuiden zaten. Het aantal liep
stellig naar de duizend. Deze hadden als rups
geleefd op de wilde crucifeeren, die om bedoelde
gebouwen in de duinen stonden.
Toevallig was ik juist getuige van het uitko
men van een paar honderd witjes, die zelfs tot
in de kantoren rondvlogen.
Hoewel ik geen bepaalde rupsenplaag ver
wachtte, begreep ik toch, dat het aantal kool
rupsen dit jaar zeer groot zou kunnen zijn. Daar
wij sedert dien tijd aanhoudend buitengewoon
mooi weer hebben gehad, konden de rupsen, die
uit de eieren dezer generatie kwamen, zich on
der gunstige omstandigheden ontwikkelen, zoo
als ieder dan ook ziet. Deze rupsen zullen zich
weldra verpoppen, overwinteren en a.s. voorjaar
weer als vlinder over de velden zweven.
De vrees schjjnt alzoo gewettigd, dat er a.s.
zomer nog meer koolrupsen zullen zijn dan dit
jaar. Toch geloof ik niet, dat zulks het geval
zal zijn.
De natuur is reeds bezig het verbroken even
wicht te herstellen Zij heeft hare maatregelen
reeds genomen, om de koolwitjes weer tot hun
normale aantal terug te brengen.
Daartoe heeft zij een heirleger van kleine in
secten opgeroepen, die als de onverzoenlijkste
vijanden van de witjes beschouwd moeten wor
den. Ik bedoel de kleine sluipwespen, die welis
waar dit jaar de rupsenplaag niet konden tegen
gaan, maar die dan toch haar „Tot hiertoe en
niet verder!" hebben uitgesproken.
Sluipwespen leggen hare eieren in lar
ven of poppen van andere insecten, eten die uit
en beletten aldus, dat deze zich verder voort
planten. Er zijn zeer groote onder, maar ook
buitengewoon kleine; de grootste worden bjjna
een Üalven d.M. lang, terwijl de kleinste nog
geen m.M. zijn.
In de koolwitjes (n.l. in de rupsen en poppen)
patasiteeren hoofdzakelijk twee kleinere soorten,
ongeveer 5 en 3 m.M. lang. De eerste, die ook
verreweg de talrijkste is, leeft in de rupsen. To
gen den tijd, dat deze zich zouden gaan verpop
pen, komen do larfjes der sluipwespen door de
huid naar buiten. De arme rups blijft onder die
bedrijven stil zitten.
Hoewel wij, van ons standpunt gezien, de
sluipwespen zeer nuttig moeten noemen, vormen
zij toch eene vreeseljjko illustratie van den strijd
om het bestaan in de natuur.
Als die sluipwesp-larfjes dan naar bniten ge
komen zijn, gaan zij zich ook verpoppen; daar
toe vervaardigen zjj zich eerst een goudgeel om-
huseltje, cocon geheeten.
In dezen tijd kan men die cocons herhaalde
lijk tegen muren, schuttingen, boomstammen,
soms zelfs binnenshuis tegen zolders enz. zien.
Enkele er van kunnen nu nog uitkomen, om de
allerlaatste rupsen van witjes nog te belagen.
De larven van dezen zullen zich ook nog ver
poppen en daarna met de overigen overwinte
ren.
Al3 er dan in 't laatst van Mei weer rupsen
zijn, komen de kleine sluipwespen uit, zoeken
de rupsen op, boren ze de legboor in de huid
en laten de eiertjes naar binnen glijden.
„Rupsen-eierenhoorde ik menigmaal zeggen,
wanneer iemand die sluipwespen-cocons zag, en
dan moest ik er meestal vlug bjj zjjn om te be
letten, dat zij vernietigd werden. Zoo worden er
nog steeds eene menigte sluipwespjes uit onwe
tendheid gedood. Gelukkig wordt er in den laat
sten tijd meer kennis verspreid aangaande de
levende natuur en ontwaakt meer en meer de
belangstelling voor hare geheimen.
Nu, dit mag wel, wanneer ons blijkt, dat niet
alleen die belangstelling inderdaad verdiend is,
maar tevens, dat de zaak dikwjjls, zooals in dit
geval, een zoo bij uitstek practischen kant heeft.
Behalve den algemeenen naam van sluipwes
pen, voeren deze insecten geen afzonder)jjken
Hollandschen naam, zoodat ik hen wel met
den wetenschappelijken naam moet noemen.
De sluipwesp, waarover wjj zooeven spraken,
heet Microgaster glomeratus L.de tweede soort,
die in de poppen der witjes leeft, is iets kleiner
en glanzend metaal-blauwgroen van kleur. Deze
heet Pteromalus puparum.
Do buitengewoon talrijke sluipwespen, die zich
nu ontwikkelen, zullen a. s. voorjaar weinig rup
sen der eerste generatie sparen, zoodat het te
voorzien is, dat met één jaar de rupsenplaag
reeds weer geëindigd zal zijn. Langer dan twee
jaar duurt het stellig niet.
In het belang dus van den landman zeggen
wjj met nadruk: „Neemt kennis van de levens-
wjjze en de bestaansvoorwaarden uwer vjjanden
in de natuur, maar bestudeer tevens die uwer
vrienden en bescherm deze laatsten, waar gjj
kunt."
Om te eindigen, vermeld ik nog even, dat in
natte herfsten zeer veel rupsen door schimmels
worden aangetast en daardoor sterven. Verder
„doodt (de winter veel van) het schaadljjk on-
gediert", en ten slotte spreken de vogels in deze
zaak ook een woordje mee.
Amsterdam. B. Boon.
Plotselinge genezing.
In verband met het bericht, betreffende een
wonderbaarljjke genezing van den 21-jarige
dochter van G. Voerman in de Groenestraat te
Kampen, op Zaterdag j.l., schrjjft de „Kamper
Ct." hebben we aldaar een bezoek gebracht,
waaromtrent wjj het volgende kunnen mede-
deolen
Toen we de kamer binnentraden zat genoemde
jonge dochter groente schoon te maken en ver
welkomde ons zeer opgewekt.
Zij vertelde ons, dat zjj sedert 9 jaren, ten
gevolge van een ziekte, aan beide beenen ver
lamd was geweest, dat ze al dien tjjd stokdoof
was en aan één oog blind, ofschoon aan bedoeld
oog niets buitengewoons te zien was.
Steeds moest zjj op hare knieën rondkruipen.
Een buitengewoon grootte eeltplek voor de
knieën was daarvan het bewjjs. Al sinds 5
jaren was van geneeskundige hulp geheel afge
zien, omdat geen baat daarbjj gevonden word.
Zaterdagavond nu kwam een uur vroeger dan
gewoonljjk het verlangen naar bed bjj haar op,
en aan de moeder, die haar steeds naar bed
moest helpen, bevreemdde dit, omdat het een
uitzondering was. Tegen 11 uur dien avond
ontwaakte zij stond uit het bed op en verklaar
de aan hare moeder, dat zjj zich genezen ge
voelde zjj kon weder zeer goed hooren en zien
en ze liep, hoewel gebrekkig, langs de tafel rond.
Hare beenen, al dien tjjd zeer wit van kleur
en gevoelloes, alsook hare voeten en teenen, waar
op zelfs do nagels niet aangroeiden, hebben thans
weer de gewone vleeschkleur aangenomen.
Al spoedig kwam het meisje, zonder dat wij
het haar verzochten, op de beenen en liep voor
ons eenige malen de kamer rond, waggelend, maar
zooals ze verklaarde, al veel beter dan de eerste
maal. De voetzolen zjjn geheel rond en volge-
groeid, en 't loopen gaat dus lastig; ook in de
heupen is ze nog zwak. Ze zei, dat ze vroeger
hooit moede werd van 't zitten, dagen lang, en
nu sedert Zaterdag gevoelt ze zich door weinig
zitten reeds vermoeid.
Op onze vraag of nu een dokter geraadpleegd
was, over hetgeen verder de herstelling bevor-
derljjk kan zijn, vooral in 't loopen, antwoordde
ze ontkennend.
Zij beschouwde hare genezing geheel als een
bijzondere genade Gods, en in dankbare stem
ming was zij uitbundig in haren lof; meerma
len kwam ze als 't ware in vervoering.
Schreiende verklaarde zjj, God niet dankbaar
genoeg te kunnen zjjn voor hare genezing naar
lichaam en niet minder naar ziel, waarom zij
hem in haren ellendigen toestand zoo menigmaal
in stilte gesmeekt had.
Het druk geloop van belangstellenden en
nieuwsgierigen heeft haar overspannen, naar 't
ons voorkwam, en zjj geloofde zulks ook, daar
sommigen het al te lang maakten en van geen
heengaan wilde weten.
Ons wil het toeschijnen, dat hier eene gunsti
ge ommekeer iu een verstoorden bloedsomloop
heeft plaats gehad, en dat aan het meisje ge
legenheid moet worden gegeven, wat meer tot
kalmte te kunnen komen.
Dit is zeker, dat we hier met een buitenge
woon geval van genezing te doen hebben.
Nog merkwaardiger, dan het geval, dat zich
te Nieuwerkerk bjj het loten van vijf broe
ders heeft voorgedaan, is hetgeen we van Stol-
wjjk kunnen melden. Uit een gezin van 9 broe
ders hebben er nu 8 deelgenomen aan de loting.
Zeven waren reeds vrjjgeloot; verleden week
volgde no. 8 hun voorbeeld. Nu over enkele jaren
de laatste nog; 't zou wel schande zjjn, als die
er een laag nummer uithaalde.
Pas op, Kees!
Omtrent de tram Schagen—Wognum
kunnen we meedeelen, dat de proefrit van 14
Oct. j.l. bevredigend is geweest. Zooals reeds
meegedeeld, is 20 Oct. nogmaals een proefrit ge
houden, waarbjj de prov. Hoofdingenieur van
Waterstaat en de Hoofdingenieur van den prov.
Waterstaat tegenwoordig waren en op 31 Octo
ber a. s. zal de ljjn voor het publiek worden
opengesteld. (Sch. Ct.)
Of ze zullen smullen!
De toebereide gort, die den gevangenen eens
per week als middagspijs wordt toegediend en
die tot, heden uit 25 K.G. gort, 3 K.G. Rund-
vet en 1,5 K.G. zout voor elke 100 rations wordt
bereid, zal met Januari a.s. te beginnen met
stroop gemengd worden, gerekend 6 K.G. voor
de 100 rations.
'tis een proef voor een half jaar door den
miuister van justitie bevolen te nemen.
Het blozend boertje uit Watergang, dat
verleden week voor het eerst in zijn leven ver
nam, dat het vervalschen van melk eene straf
bare zaak in Nederland is, kwam heden zijn
vonnis vernemen.
Dit luidde: Twee maanden gevangenisstraf!
Het boertje keek leelijk op zijn neus. „Edel
achtbare, twee maanden? Gaat daar nu niets
van af?"
Toen hij overtuigd was, dat er in de rechts
zaal niet te marchandeeren viel, als aan de ha-
ringfokkerjj, droop onze vriend af, lang niet op
zjjn gemak.
Zjjne klanten, die jaren lang 30 pet. water in
hunne melk hebben gehad, zjjn gewroken.
In dezen tjjd voedert men aan het vee
vrjj wat groenvoer, o.a. bladeren van bieten, van
knollen, van vroege koolrapen, enz. Hiermee
dient men echter zoo spaarzaam mogeljjk te zjjn