BIJ VOEGSEL
„NI10W1LANGEDDOR COURANT"
van ZONDAG 20 NOVEMBEB1898.
gang.
VAN DE
Feuilleton.
Paul en Augusta.
Oorspronkelijke novelle.
11.)
»Ik heb haar lief met al de trouw van'n
eerlijk hart. Paul,» zeide hij, geweldig op
zijne borst kloppende, als om te bewjjzen
dat hij waarheid sprak, »en om haar een
maal de mijne te mogen noemen, wil ik mij
inspannen om mijn naam beroemd tema
ken, even als vroeger de liefde van 'n
smid een schilder maakte, zal ze dit thans
in mij van 'n klerk doen.» Paul kon 'n glim
lach niet bedwingen over al de illusiën van
zijn vriend, maar verzekerde hem ook, dat
hij gaarne zou zien, dat hij zijne wenschen
eenmaal vervuld werden.
Beers gaf hem een krachtigen handdruk
in ruil voor zijne goede wenschen en na
nog 'n uurtje in zeer vertrouwelijke kout
te hebben doorgebracht nam hij afscheid,
om, zoo als hij zich uitdrukte, nog eens bjj
zijn eentjes te droomen en zich te verma
ken met het bouwen van zijne luchtkastee-
len, architectuur, volgens zijne meening, van
onschadelijken en goedkoopen aard.
Toen Paul alleen was, bepaalden zich zjjne
gedachten al spoedig bij de familie van Ar
kum en maakte zich eene zekere nieuws
gierigheid van hem meester naar dat huis
gezin. Laat ik het eens beproeven, meende
hij, bevalt het niet, dan kan ik er op de
eene of andere wijze wel weêr 'n eind aan
maken, wie weet waarvoor het goed is
en als Beers gelijk heeft, dat de heer van
Arkum een kundig man is, valt er licht iets
van hem te profiteeren.
Met deze gedachten ging onze vriend sla
pen en wij laten hem alleen, om hem op
het bepaalde uur bij den handelaar op het
sWater" weder te ontmoeten.
»Zou ik meneer of mevrouw wel eens
mogen spreken, meisje?" Met deze vraag
vervoegde zich Paul des anderen daags 's
avonds ten huize van den heer van Arkum
en werd door het dienstmeisje, op bevel
van mevrouw die hem toevallig hoorde, bin
nengelaten.
Paul groette en maakte zich bekend. »0
zoo, is u meneer Lansveld? Jawel, docter
van Tin hoven heeft mij over u gesproken
wacht, gaat u even in deze kamer bij mijne
dochter, ik zal intusschen mijn man van
uwe komst verwittigen, hij is op zijn'ka'n-
toor." Dit zeggende opende ze de deur
van het woonvertrek, waar ze Paul aan
Mathilda presenteerde en hem verzocht
plaats te nemen en zich vervolgens naar
het kantoor begaf, waar de heer des huizes
met zijne correspondentie bezig was.
De eerste indruk, welke' Mathilda op
Paul maakte, was die van diepe ontroering
toen de schoone hem met eene neiging be
groette, was het voor zijn gevoel of hem
een bovenaardsch wezen verscheen spra
keloos van bewondering staarde hij de
schoone verschijning aan en eerst toen hare
volle, melodieuse stem zich tot hem richtte
en over dagelijksche zaken met veel tact
begon te spreken, kwam hij in zoo verre
een weinig tot zich zelf, dat hij, hoewel
dan ook nog altijd stotterend en op afge
broken toon haar kon antwoorden. Zulk een
meisje had Paul nog nimmer gezien, zulke
heerljjke oogen hadden nog nimmer hunne
donkere diepte door de zjjnen laten peilen,
zulk eene gratieuse houding, zulke sierlijke
vormen en aangename manieren aan
schouwde hij nimmer te voren. Hemel, welk
een klank in hare stemzijn geheel zenuw
gestel beefde van deze ontmoeting en de
fijnste vezel, de kleinste spier trilde op de
enkele gedachte aan zoo veel liefelijks en
schoons. Mathilda, die zeer goed opmerkte,
welke de indruk was die zjj op den jonge
ling maakte,[sloeg blozend de oogen neder
en toen hare mama, die inmiddels weder
binnen kwam, Paul verzocht haar te volgen
naar het kantoor en deze daaraan gehoor
gevende Mathilda alleen liet, betrapte zij
zich zelve al spoedig op eene vergelijking
van Paul Lansveld met andere jongelui van
hare kennis, welke vergelijking in het ge
heel niet ten nadeele van onzen vriend, uit
viel, ja zóó gunstig was, dat de schoone we
zenlek boos om hare eigene gedachten werd.
De bijeenkomst van Paul en den heer
van Arkum duurde een geruimen tijd, daar
de koopman eenige dringende zaken had,
welke hjj nog dien zelfden avond wenschte
te behandelen en waartoe zijn bezoeker al
dadelijk zijne hulp aanbood.
Toen het noodzakelijke verricht was, werd
onze vriend nog eens binnen verzocht en
sleet in den gezelligen kring van de huis-
genooten een alleraangenaamst uur en ge
raakte met allen op een bijzonder goeden
voet. Vooral was dit het geval met Mat
hilda, op wier gemoed Paul bij voortduring
een goeden indruk bleef maken, terwijl de
jongeling zich wederkeerig als door eene
machtige magneet tot haar voelde aange
trokken.
Hoewel de bepaling was gemaakt, dat
Paul driemalen in de week zou komen om
den heer van Arkum behulpzaam te zijn,
nam hij zich al dadelijk voor, zoo hij daar
toe maar de minste aanleiding kon vinden,
een paar keeren meer te komen en dat wel
onder het voorwenden van zijne zucht, om
van de bekwaamheden en de ondervinding
van Mathilda's vader tot zijn eigen voordeel
te profiteren.
In het leven van onzen vriend kwam van
die ure at aan een geheele ommekeer: in-
stede van geregeld te studeeren, maakte
hij groote wandelingen langs eenzamé pa
den in plaats van zich te oefenen in het
onderscheid van persoonlijke en onpersoon
lijke rekeningen, balansen, intrestbereke
ningen, enz. legde hij zich toe op het ma
ken van verzen zijne handleidingen tot de
kennis der warenleer verruilde hij voor ro
manlectuur aan zijn toilet besteedde hij
drie malen meer tijd en kosten dan hij im
mer gedaan had in één woord, hij was
tot over de ooren verliefd en alle kentee-
kenen dier ziekte waren ten duidelijkste
bij hem op te merken, tot niet geringe sa
tisfactie van zijn vriend Beers, die op zijne
oprechte verklaring, dat hij Mathilda voor
het liefste meisje van de wereld hield, zich
vergenoeed in de handen wreef en hem op
zeer opgeruimden toon toevoegde »nu wat
heb ik je gezegd, heb ik gelijk of niet?"
Paul verklaart zijne liefde en
Beers verbaast de wereld
DOOR ZIJNE PLANNEN.
Getrouw aan zijn opgevat voornemen, om
zooveel mogelijk van Mathilda's gezelschap
te profiteren, legde Paul er zich op toe, om
zoo dikwijls als hij er gelegenheid voor had,
den heer van Arkum op te zoeken. Deze
geraakte van lieverlede aan den jongeling
gewend en zag hem gaarne bij zich. Ook
mevrouw was blij, als Paul haren man
gezelschap kwam houden, want het scheen
wel dat de koopman dan niet zoo mistroos
tig was en minder onderhevig aan vlagen
van zwaarmoedigheid. Die zwaarmoedigheid
was en bleef voor .mevrouw nog immer een
punt van zeer veel bezorgdheid, want zij
kon de geheime vrees nooit goed onder'
drukken, dat de sombere buien van haar
eehtvriend haren oorsprong hadden in ach
teruitgang van zaken en als ze daaraan
dacht, beefde ze onwillekeurig. Achzij
herhinnerde zich nog zoo goed het verle
den, dat zoo rijk was geweest aan treu
rige dagen en de gedachte alleen aan de
mogelijkheid ten tweeden male in zulk een
toestand te geraken, maakte haar zenuw
achtig.
Daar Paul in de gegeven omstandigheden
eer aangemoedigd werd om zijne visites te
herhalen dan afgestooten, bleef hij niet in
gebreke van het hem gunstig lot gebruik
te maken en was uit dien hoofde zelden
's avonds meer op zijn kamer te vinden.
De drukte aan het kantoor van den heer
van Arkum was niet zóó groot of er schoot
genoegzame tijd over om in den huisely'ken
kring door te brengen, waar onze vriend
zich spoedig zeer vrij begon te bewegen en
als een lid der familie werd beschouwd.
Vooral met Mathilda was Paul binnen een
betrekkelijk korten tijd op een zeer goeden
voet, en daar de jongelui nu en dan nog
al eens met hun beiden waren, werden zjj
hoe langer hoe vrjjer met elkander en er
ontstond langzamerhand een zekere band,
die hen te zamen bond en den een voor
den ander als het ware onmisbaar maakte.
De heer en mevrouw van Arkum zagen zeer
goed deze toenadering en wel verre van er
iets op tegen te hebben, deden ze of ze er
niets van bemerkten en lieten de jongelui
ongestoord hun gang gaan. Hoewel de echte
lieden nimmer met elkander over de moge
lijkheid eener verbintenis tusschen Paul en
Mathilda hadden gesproken, koesterden
toch beiden den stillen wensch, dat de om
gang der jongelui tot zoo iets mocht leiden,
en wel om dezelfde redenen. Die redenen
waren geen andere, dan de vrees van toe
komstige donkere dagen, welker komst me
vrouw als door een zeker voorgevoel ge
waarschuwd vermoedde en mynheer nacht
en dag met een bekommerd gemoed als ze
ker beschouwde. Die zekerheid putte de
handelaar uit zijne boeken, die hem aan
toonden dat hij ongelukkig was geweest en
zware verliezen had geleden, welke verlie
zen, hjj beefde als hij er aan dacht,
hem den een of anderen tjjd stellig zouden
noodzaken zjjn betalingen te staken. De
gedachten aan zoo iets hadden den koop
man sedert geruimen tijd gekweld en gepij
nigd ze waren de oorzaak geweest van zjjn
rusteloosheid, van zijn waken bij nacht en
zijn treurigheid bij dag, zij hadden hem
rust noch duur gegund, maanden aan een,
zijne gezondheid geknakt, zijn levenslust
verwoest en hem meer dan eens den wensch
doen koesteren naar de ure des doods. In
Paul begon hij hoe langer hoe meer iemand
te zien, die voor zijne vrouw en dochter
zou kunnen zorgen, als hij, bezweken onder
den zwaren slag, niet meer voor haar zou
kunnen werken. Gaarne zou hij zijne toe
stemming geven, als de jongeman, zooals hjj
en niet ten onrechte vermoedde, die toe
stemming zou komen vragen om Mathilda
als zjjn toekomstig vrouwtje te mogen be
schouwen.
Mevrouws bespiegelingen omtrent dit
punt kwamen met eenige kleine wijzigingen
op hetzelfde neder. Ook zij zou het gaarne
zien dat Paul zich verklaarde: dar. toch was
Mathilda verzorgd en behoefde zij niet meer
zoo angstig te zijn omtrent haar verder lot.
In de gegevene omstandigheden spreekt
het van zelve, dat toen Paul eindelijk
Mathilda zijne liefde beleed en deze weder
keerig haar hartje openlei, de ouderlijke
zegen met warmte werd gegeven en allen
zonder onderscheid zeer ingenomen waren
met het gesloten engagement. Pauls zus
ter, door hem van zijn geluk onderricht,
haastte zich, niet weinig nieuwsgierig naar
hare toekomstige zus, met Mathilda kenms
te maken en was reeds dadelijk met haar
ten hoogste ingenomen. De beide meisjes
gevoelden zich reeds bij de eerste ontmoe
ting bijzonder tot elkander aangetrokken en
sloten al spoedig eene hartelijke vriend
schap.
Minnaars zijn 'n vreemd soort wezens en
allen zonder uitzondering bijzonder genegen,
om over de deugden hunner dames in het
breede uit te weiden. Elke gelegenheid
daartoe grijpen ze met graagte aan en waar
ze een luisterend oor vinden, ontbreekt het
hun nimmer aan stof, bedoeld onderwerp
betreffende.
Het ligt dus voor de hand, dat Paul ook
zijn vriend Beers gestadig over Mathilda
sprak en met hem menig luchtkasteel op
bouwde, dat hij opsierde met tal van schoon
heden, geput uit eene door verliefdheid ge
prikkelde fantasie.
Hij was dit ook van plan te doen op
zekeren avond toen Beers hem eene
visite kwam brengen op zijne kamer, welke
hij juist wilde verlaten om zjjne geliefde
op te zoeken, toen zjjn vriend binnen
stormde.
Deze belette hem dat echter door den
uitroep: »Paul, beste vriend! - - ik heb'n
groot en tevens 'n belangrijk nieuwtje."
»Zoo en dat is?"
Dat is, mon ami! niets meer of minder
dan dit, dat ik met het einde van dit kwar
taal het kantoor verlaat.
»Het kantoor verlaat?" riep Paul met een
onmiskenbare verbazing.
»Ja vriendje! ik hang de kantoorjas aan
den kapstok, steek de stalen pen in 't vuur
en breek in eeuwigheid mjjne hersenen niet
meer met al wat op credit en debet betrek
king heeft."
«Niet! en wat ga je dan doen?"
»Raad eens!"
»Dat kan ik niet raden."
»Ook goed, dan zal ik je het maar zeg
gen."
»Dat lijkt mij beter toe."
»Ik word schilder."
«Schilder??»
sPiecies, voortaan, dat is te zeggen als
't kwartaal om is, verwissel ik de pen voor
't penceel en word artist.»
Paul keek hem verbaasd aan en wist niet
recht of zijn vriend schertste, dan wel in
ernst sprak. »Waar om kijk je me zoo mal
aan? vroeg deze.
«Waarom? dat weet ik zelf niet, het komt
mij wat vreemd op mijn dak.»
»Dat wil ik wel gelooven, zoo zjjn er
meer.»
»En wat zegt de patroon ervan, die heb
je 't toch zeker al verteld?»
«Natuurlijk.»
»En
»Och, hij zei niet veel, je weet, het is
zjjne gewoonte niet om veel te spreken, 't
eenige wat hij deed was zijne schouders op
halen en mij tamelijk medelijdend aanzien,
als of hij bij zich zei ven dacht; ga je gang,
doe wat je wilt, later zal je wel ondervin
den, dat je dwaas deed.»
Paul was met den patroon van die ge
dachte, maar wilde zjjn vriend niet grieven
met hem zulks te vertellen, daarom
zweeg hij.
Beers zag zeer goed, wat er in zjjns vriends
brein omging en hem de hand op den schou
der leggende vroeg hij: »En jjj Paul, vind
je 't ook niet dwaas? Zeg maar gul uit hoe
je 'r over denkt.»
»Om je de waarheid te zeggen, ja.»
»Dat dacht ik wel amice, dat dacht ik
wel, maar je weet niet alles, anders zou je
bepaald van 'n beter gevoelen zijn.»
»Ik dacht om je moeder, Beers! en om
de ongewisse toekomst die je met't goede
mensch te gemoet gaat op dte kunstenaars-
baan.»
»Gij zijt 'n goede jongen Paul, dank je
voor je belangstelling, maar wees gerust,
hoor 't oude mensch zal geen gebrek ljjden
zoolang ik er ben, laat ik je de zaken eens
even uit elkaar zetten.»
»Met pleizierik ben nieu wsgierig de toe
dracht te vernemen.»
»Roelantz de schilder ken je?»
»Ja wel.»
»Nu, die meneer heeft mij den stap
aangeraden dien ik ga doen en mij verze
kerd, dat hij mjj de behulpzame hand zal
bieden.»
«Beloven ja, maar beloven en doen.»
Wordt vervolgd).
tend.
e vermei-
a. waakhond
Dinsdag heeft
in de boerderij
i Sloterweg bij
zijn geschreew
inraad aan het
r man wekken
edig bij de hand
dat iemand be-
u te verschaffen
>e knechts, twee
a hun zoete rust
wat er aan het
inken. Een der
r met den boer
ud, het huis uit.
of andere reden