van de „Nieuwe Langedjker Courant" Mr. E. FOKKER BIJVOEGSEL van Zondag 22 Januari 1809. in cïe openbare vergadering der Politieke Vereeniging V R IJ HE ID", aan de Langedijk en te Sint Pancras, gehouden 18 JANUARI bij den heer A. KIST, te Zuidschar woude. De hr. Jb. Greidanus, voorz. van bovengenoemde politieke vereeniging, reept het welkom toe aan leden en belangstellenden, daarbij zijn leedwezen betuigende, aangezien hij dit welkom gaarne aan een grooter publiek had toegeroepeneen u personen uit een zoo volkrijken streek slechts opgekomen, getuigd van geen zeer groote be- laMetegenoegen deelt de voorz. mede, dat onze afgevaardigde ter Staten-Generaal, Mr. Fokker, zich bereid heeft verklaard heden avond voorde vergadering op te treden met een onderwerp van zeer groot belang, een onderwerp, dat mag ge rekend worden tot de vragen van den dag. Namens het Bestuur deelt de voorz. mee, dat Mr. Fokker zijne rede in eens zal uitspreken, dan ongeveer 20 minuten gepauzeerd zal worden, om vervolgens gelegenheid te geven tot debat, met dien verstande echter, dat aan ieder debat ter hoogstens 10 minuten zal worden verleend, teneinde Mr. Fokker daarna in de gelegenheid te stellen ieder met hoogstens 10 minuten te beantwoorden. Vervolgens verzoekt de voorz. welwillende aan dacht voor den spreker en geeft hiermede het woord aan Mr. Fokker, wiens rede hier moge volgen. Geëerde aanwezigen. Waarom dit onderwerp ter behandeling voor dezen avond genomen? Het antwoord op die vraag vindt ge reeds voor een goed deel in hetgeen door den voorz. is gezegd. „Pensioneering tegen invaliditeit en den ouden dag in verband met het rapport van de staats commissie," ziedaar een onderwerp, dat m. i. aan spraak mag maken aan de orde van den dag ge steld te worden. Vooraf wil ik u even in herinnering brengen, wat aan dit rapport is voorafgegaan. In 1886 werd een parlementaire enquette-com- miissie gevormd, belast met een onderzoek naar den arbeid van kinderen en andere werkkrach ten in de fabrieken. Het rapport door deze com missie uitgebracht, leidde tot de conclusie, dat het lot der werklieden, door ouderdom ot gebrek niet meer in eigen behoefte kunnende voorzien, in de eerste plaats verbetering eischte. Voor de zulken moest worden gezorgd, maar de richting, waarin gewerkt moest worden, om tot dien be teren toestand te komen, werd, helaas, niet aan- voortzette, werd ook geoordeeld, voorziening is noodig, maar nog geenszins werd de gevolgtrek king uitgesproken„De Verzekering van invaliden en ouden van dagen moet door inmenging van den Staat geschieden." Eerst in '96 onder 't ministerie Tak werd van deze zaak in de Troon rede gewag gemaakt. Zooals we fféhter weten, trad dit ministerie spoedig af, en 't opvolgende, Van Houten-Roël, heeft de zaak niet overgenomen. Zeer begrijpelijk volgde daaruit ontstemming van de werklieden; er ontstond eene beweging ten gunste van deze kwestie, en door alle rich tingen werd de wenschelijkheid van verzekering uitgesproken. Door den afgevaardigde Held werd in Maart van '95, in de Tweede Kamer een motie voor gesteld, die tot strekking had, dat een onderzoek zou worden ingesteld naar de financiëele zijde van dit vraagstuk, 't Gevolg dezer motie was, de benoeming eener Staats-Commissie in Juli '95 en na een driejarigen arbeid kwam deze Commissie in Juni '98 voor den dag met het rapport, dat tot leiddraad zou dienen ter behan deling van 't aangekondigde onderwerp. Vooraf deelt de geachte Spreker mede, dat dit rapport eindigt met eene, voor de zaak zelve geene gunstige slotsom. De Comm. toch acht verplichte verzekering door den Staat opgelegd niet raadzaam, aangezien de kosten te hoog zou den worden. Wederom dus teleurstelling en ontstemming, vooral bij de belanghebbenden. Spr. meent evenwel, dat die ongunstige slot som vooral te wijten is aan de samenstelling der Staats-Comm., alsmede aan de wijze, waarop deze Comm. door den toenmaligen Min. van Water staat enz. aan 't werk was gezet. Enkele gedeelten uit 's Ministers toespraak worden door Spr. aangehaaldo. a. 't volgende „De Regeering wenscht 't geheele vraagstuk on derzocht en in alle opzichten aan den toetssteen der werkelijkheid beproefd. Derhalve, richt het oog niet alleen op de schoone vruchten, doch let vooral ook op andere belangen, die misschien zouden kunnen worden geschaad, 't Voordeel eenerzijds worde geen nadeel anderzjjds, waar de goede wil niet zal ontbreken, zou toch wel licht 't vermogen te zwak blijken te zijn. Of de Comm. zich ook wat veel door deze waarschuwende woorden heeft laten leiden Spr. meent hierop een bevestigend antwoord te mo gen en moeten geven. In de eerste plaats toch heeft zij voor haar onderzoek drie lange jaren gebruikt, en komt dan met de conclusie: Invoering van verplichte verzekering enz. is niet wenschelijk. Toch acht Spr. de arbeid dezer Comm. van hooge waarde, daar er veel wetenswaardig in het rapport te vinden is en juist zooveel, wat pleit voor invoering, daar er vele belangrijke er kenningen in opgenomen zijn. In de Comm. had zitting eene minderheid van besliste tegenstanders, eene van besliste voorstan ders en eene, die de schaal nu eens tot voor, dan tot tegen deed doorslaan. Bij de stemming in die comm. werd met groote meerderheid uitgesproken, dat de toestand der arbeider bepaald treurig is, dat de loonen te ge ring zijn, dan dat de arbeider zelf de premie zou kunnen betalen. Zonder staatsbjjdrage zou 'tdus niet gaan. In het rapport wordt tevens erkent, dat vrij willige verzekering als mislukt moet beschouwd worden. De uitkomsten in 't binnen- en buiten land bewijzen, dat algemeene vrijwillige verze kering nog lang tot de vrome wenschen zal be- hooren. Ten duidelijkste spreekt in dit opzicht ook het algem. Nederl. werkl. fonds, dat al blij is met 't alsluiten van een 100 polissen, waar dit getal een 20 a 30000 per jaar moest zijn. Hoe dit komt? De premiën zijn doodeenvoudig te hoog, de werkman kan 't niet betalen. Frankrijk en België wijzen op gelijke resultaten. De comm. zegt dan ook, dat men staat voor de keuze: verplichte verzekering of geene verze kering. Met 15 tegen 5 stemmen werd in de comm. ook beslist, dat de staat de verplichting wel zou mogen opleggen. Ook spr. meent, dat de staat daartoe 't volste recht heeft, wijl het algemeen belang er door gebaat zou worden. Teneinde door enkelen wellicht niet verkeerd begrepen te worden, weDscht spr. even eene om schrijving te geven van het begrip invaliditeit, zooals dit in 't rapport wordt bedoeld. Invalide is hij of zij, die door den arbeid gebrekkig, min of meer versleten, is geworden. De vraag doet zich nu voor, is iemand inva lide of niet? Zeker, de grenzen zijn hier niet zoo gemakkelijk te trekken, doch de tegenstanders overdrijven, waar ze dit bezwaar onoverkomelijk achten. De tegenstanders beweren ook, dat 't zoo uiterst moeilijk is de premie vast te stellen. Ook des kundigen beweerden dat, doch de ervaring in Duitschland heett geleerd, dat inde praktijk die moeilijkheid niet zoo groot is. Toch wordt dit steeds als een krachtig argu ment tegen de verplichte verzekering aangevoerd. Men beschouwt het als een stap in den blinde, doch vergeet, dat door betere omschrijving van invaliditeit verbetering is aan te brengen. In Duitschland, waar men reeds op eene er varing van 8 jaren kan wijzen, werkt het aan genomen premiestelsel uitstekend, getuige de 4000000 Mark, die men (wel is waar over een kapitaal, dat over millioenen loopt) heeft over gehouden. In elk geval zal duidelijke omschrij ving er veel toe bijdragen, om met meer zeker heid de premie vast te kunnen stellen. Moet alleen tegen den ouden dag of ook tegen invaliditeit maatregelen worden genomen? Spr. erkent, dat 't eerste alleen gemakkelijker zou zijn, doch is met de kleine meerderheid in de Staats- Comm. van oordeel, dat voor beiden gezorgd moet worden. We kunnen in dit opzicht ons alweer Duitschland ten voorbeeld stellen. De meerdere kosten moeten zeker een punt van overweging zijn, doch 't verschil is niet zoo verbazend groot. Wilde men zich beperken tot ouderdomsverzeke- ring, dan zouden 6 a 7 en neemt men ook invali diteitsverzekering 8 a 9 millioen noodig zijn. 't Maakt natuurlijk ten opzichte der premie een groot verschil ot men vroeg of laat eene ver zekering sluit. Dientengevolge neemt de vrijwil lige verzekering geen hoogen vlucht, immers voor iemand van eenigen leeftijd wordt de premie al spoedig te hoog, en juist als men nog jong is, denkt men niet aan de verre toekomst. Daarom wenscht Spr. op 16 jarigen leeftijd den plicht opgelegd te zien in het staatsfonds te worden opgenomen, doch ook op te nemen arbeiders van hoogeren leeftijd en wel tegen gelijke premie; het te kort moet dan door den Staat worden aan- Nu, spr. acht deze regeling niet van overwe gend belang, daar iemand, die voor /.ijn 65ste jaar versleten is, dan toch aanspraak /.oa kunnen maken op invaliditeits-pensioen. In 't rapp. der St.-Comm. zijn c'e arbeiders gerangschikt in klassen loonklasseu. Des te hooger iemands Icon, d te hooge1 zijne premie, doch oak des te hooger zjnpensi- oen. Zoo is voor de laagste loonklas e het ininimum- pensioen per jaar 75 gld., voor de hoogste loon- klasse 132 gld. per jaar. Er zijn 5 klassen aan genomen zij die per jaar 250 gld. verdienea behooren tot de laagste, zij die 1000 gld. verdienen tot de hoogste loanklasse. Waar de spr. nu toch reeds eenige aijfera heett genoemd, wit hij daarmee even doorgaan, even wel niet verder, dan voor een goed begrip der zaak noodzakelijk zal zijn. Misschien is 't sommigen niet duidelijk wat ver 70 a 80 jaar gesteld zien, wat natuurlijk een groot versehil maakt ten aanzien der aflossing. Waar Spr. op zijn vraag naar den tijd, van den Voorz. ten antwoord bekomt, dat nog enkele minuten beschikbaar zijn wil hij zich eenigszins in zijne rede bekorten. Teneinde, wanneer dit bepaald noodig mocht blijken, vervolgt hij, aan de financiëele bezwaren nog iets te gemoet te komen, zou de wachttijd voor ouderdoms-pensioen b. v. in stede van op 5 ge steld kunnen worden op 20 jaar. Wel is waar zouden dan 46 jarige arbeiders daaraan geen deel kunnen nemen, doch daarin kon dan weer de invaliditeits-verzekering voorzien. In elk geval meent Spr. dat de jaarljjksche uitgave van den Staat geschat op 8 a 9 milli oen, minstens terug gebracht kan worden op 6 a 7 millioen. En dat moet en kan gevonden worden. Spr. missm.iou 6Uu.u..5^ (I is er niet maar 200 terstond voor t(? binden, om verstaan moet worden onder minimum-pensioen, een last van eenige millioenen op de schouders Ter verduidelijking dan het vol gendo. Voor men van den Min. van Financien te schuiven, maar van het staatsfonds zou kunnen trekken moet deze millioenen, meent hij, zouden nog wel te men voor invalidi.eit 3 jaar, voor ouderdom min- vinden zpn. Waarop? stens 5 jaar premie hebben betaald. gevuld. Gesteld de wet treedt in werking in 1900. Aan genomen de premie voor 16 jarigen moet zijn 20 ct per week. Nu zou iemand die dan 25 jaar is hoo ger premie moeten betalen; stellen we 30 ct. per week. Die 10 ct. per week meer zou dan voor rekening komen van den Staat. Wanneer men eens rondom zich ziet, en eens opneemt t aan tal arbeiders boven 16 jaar (en deze moeten toch allen worden opgenomen) dan begrijpt men aan stonds, dat dit overgangstijdperk den Staat op eene aanzienlijke uitgave moet komen te staan. Hoe 't dan staan zal, wanneer 't gros eenmaal 65 jaar is? „Ja", zegt Spr., „die dan leeft, dan zorgt." Dit staat vast, zal deze verzekering kunnen slagen, dan moet de Staat het hooger premie bedrag van arbeiders boven 16 jaar bijpassen. Straks eenige cijfers. Volgens de Staats Comm., en ook naar Sprekers meening, moet echter ook de werkman zelt iets bijdragen, alsmede de werk gever en wel ieder de helft van de premie vast gesteld voor een 16-jarige. Volgens de Staats comm. en de heer Held zou de premie vastgesteld kun nen worden op 16 ct., doch Spr. neemt voor- loopig liever aan 15 a 20 ct. pek week. Naar globale berekening zou door de werklie den in !t geheel 5 millioen gld. moeten worden opgebracht. Zeker een aanzienlijk bedrag, doch er zouden ook een millioen arbeiders zijn, om hunne bijdrage te leveren en zij 't offer zwaar, men kreeg waar voor z'n geld. Ook van de' zijde der werklieden gaan stem men op, waarbij op 't groote nut dezer zaak wordt gewezen. Thans wil spr. de vraag beantwoorden, wie on der deze verzekering vallen. Allen, die in dienstbetrekking zijn, ook dienst boden, onderwjjzers, andere gemeente ambtena ren, enz. met een loon beneden 1000 gld. Dit is bok het oordeel der St -Comm. Welk jaar moet bereikt worden, om in 't ge not van ouderdoms-pensioen te komen. De St.- Comm. wil 65, in Duitschland is 70 jaar gesteld. Ook is voor ons land 60 jaar genoemd, doch dit zou de financiën van den Slaat zoodanig treffen, dan men dit denkbeeld maar spoedig heeft laten varen. Bedrjjfs- en vermogensbelasting worden ver- Is men tot' pension'Tering "wegens invaliditeit hoogd met 10°/o, dit zou geven. 12 ton. Meer succes- gekomen, dan verhoogd elke jaarpreroie (wan- h v. lf»0A_ dit zou neer we den spr. goed hebben begrepen, die van de eerste drie jaren, wachttijd genoemd, niet meegerekend) ook 't pensioen. Voor 10 jaar bijdrage wordt 't pensioen der laagste loonklasse verhoogd met 56 gld. dat der hoogste loonklasse met 155 Voor 20 jaar laagste 75 20 hoogste 180 En zoo kan 65-jarige leettjjd verhooging geven van 111 gld. voor de laagste en 267 gld. voor de hoogste loonklasse. De verhooging wordt voor iedere klasse dus bij 't minimum pensioen gevoegd. In 't rapport wordt nog een andere kunstterm gebruikt, n.l. uitsluitingsleeftijd. Iemand boven de 60 jaar tot 't staatsfonds toe tredend, zou op 65-jarigen leeiijjd nog de 5 ja ren wachttijd niet achter den rug hebben. In 't overgangstijdperk zou zoo iemand ook op d>ea lee.tijd toch aanspraak moeten kunnen maken op pensioen. Spr. zou 't wenschelijk vinden, die oudjes io- validiteits-peusioen te verleenen. Bij veigeljjkiog met het Duische stelsel, is 't hier besprokene voo{ den arbeider gunstiger, aan gezien 5 jaar eerder ouderdoms-pensioen zou worden verleend, 't pensioen zelf iets hooger, de premie iets minder zou zijn. Naar de becijfering der St.-Comm. zou t stel sel 223 miilioen of 50 jaren achtereen 8 a 9 mil lioen vorderen. Ea dat gaat niet meeat die Comm. spr. zegt het zou moetena's 't noodig was. Doch, volgens spr. heelt de St.-Comm. over alle kanten I duur gerekend en geen wonder, aangezien ver- zekering-specialiteiten een woordje mee gepraat hebben, en die zouden natuurlijk niet gaarne zien, dat bij invoering, de werkelijke uitgaven de raming overtroffen. Toch meent spr., dat men zich, door de tegen standers geholpen, wat al te veel aan den veili- gen kam heeft gehouden en te veel op rekening van de invaliditeitskanseu heett gebracht. Enkele punten, de millioenen geldende, wil spr. even ter sprake brengen. Bjj de kapitaalsbelegging is de St.-Comm. uit gegaan van eene rentevoet van 3%. Duitschland heeft 3' 2 gerekend. De RjjkspustspaarbanK ninakt (en deze is zeer beperkt in de beleg ging) 3.14 Eene der Levensverzekering-Maat schappijen w|j8t op 3.8 tot 4.3 In Duitschland maakte men nog'ets meer dan de geraamde 3'/2 doch de St.-Comin. hield zich veiligheidshalve maar aan 5 u0. Spr. durft evenwel gerusteljjk 3.3 stellen en dit maakt reeds een groot verschil gemiddeld 15 meer aan premiëndit over zulke groote sommen berekend loopt in de mil boenen. Het aantal verzekerden naar de berekening der St.-Comm., volgens de volkstel'ing van 1890, zouden 1,050000 werklieden boven de 16 jaar zijn. De Comm. nam voor de veiligheid daar nog 50000 bjj en kwam tot he; cjjfer 1100000. Deze zouden in de termen vallen, om in de ver zekering te worden opgenomen, doch de Comm. vergat, naar 't schjjnt, dat nu ook waren mee gerekend, patroons, werklieden met meer dan 1000 gld. loon, reeds gepensioneerden, staats ambtenaren. Nu, de St.-Comm. erkend dan ook in haar rapport, dat ze wel wat ruim gerekend heeft. Zien we naar Duitschland, dan zou 't aan tal gerechtigden stellig niet boven 1000000 ko men, wanneer ook daar de hoogste loonklasse 1000 gld. ware, en die is er 1200 gld., dus nog een verschil in 't voordeel van Nederland. Veilig mag daarom 10 aan premie minder worden gerekend, wat een aftrek op de 196 mil lioen geeft van even 19 millioen. Dan de sterftekans. Deze is aangenomen raar de volkstelling van 1890, doch al weer met bij voeging van 10 °/0, want zegt de St.-Comm., de kansen worden grooter. Spr. vindt evenwel daar voor geen redenstellig is de arbeidende klasse in dit opzicht in minder goede conditie, dan de meergegoeden, terwjjl toch de St.-Comm. allen op één lijn gaat stellen. Ten opzichte der verzekering, vervolgt spr., kunnen drie stelsels worden gevolgt. Ie. Ieder jaar draagt zijn eigen lasten. (Om slagstelsel). Dit zou in de eerste jaren hoege naamd geene uitgaven vorderen, doch later veel en veel meer, dus niet gewenscht. 2e. De last, die van de verre toekomst, ook reeds op 't tegenwoordige liggen, wat direct hoo ge premie vereischt. 3e. Zoogenaamde permanente premie, waarbij gerekend wordt naar een gemiddeld, b. v. tus- schen 16 en 30 jaar, waarbij de jongeren iets te veel, de ouderen iets te weinig betalen, doch te zamen 't gemiddelde. Dit laatste stolsel lokt Spr. 't meest aan. Nog iets. Waar de St. Comm. een overgangs tijdperk neemt van 40 k 50 jaar, zou Spr. lie- sierecht van de groote kapitalen, b. v. 10%, dit zou geven een millioen. Invoerrechten of verhooging daarvan, althans van sommige artikelen vooral weelde artikelen, daarmee ware nog licht 1 millioen te vinden. Verhooging van Wijn-en ge distilleerd-belasting (reeds voorgesteld maar inge trokken, opnieuw voorstellen) nog eens lb2 mil lioen, verhooging der belasting op tabak, wat ze ker ook een belangrijk bedrag zou opleveren. Spr. wenscht dus de middelen te vinden uit belasting-verhooging. Waar eene zoo nuttige zaak in 't leven geroepen moet worden, dienen de be zwaren uit den weg te worden geruimd. Alles te zamen genomen meent Spr., dat de invoering eener wet, deze zaak betreffende, niet tot de onmogelijkheden behoeft gerekend te wor den. Desnoods wil Spr. voor de hoogste loonklasse nog wel het overgangstijdperk weglaten, waar mede nog een 14 15 millioen uitgewonnen zou worden. Doch nu genoeg over de millioenen. Spr. meent te hebben aangetoond, dat er op de cijfers der St.-Comm. inderdaad wel wat valt af te dingen. Ja, nog even een sterk staaltje. De Comm. wil de militieplichtigen voor rekening van den Staat verzekeren. Best, maar ze rekent daarvoor nog maar even 27 millioen. Voor 12.000 man 1 jaar verzekerd, moet worden betaald 4 '/2 mil- 1 lioen. Doch men wil een diensttijd van 8 mnd. Hiermede is geene rekening gehouden en toch geelt het een verschil van l'/2 millioen. Dan nog is 60 ct. per lid gerekend voor administra tie, wat in Duitschland gebleken is re veel te zijn. Doch nu gaat men nog bovendien aan 't kapitaliseeren en rekent op 1.100000 verzeker den, wat zal blijken, zooals te voren reeds ge zegd is, minstens 100000 te veel te zijn. De minderheid in de St.-Comm. verklaarde zich voor herziening der grondslagen, teneinde de zaak mogelijk te maken. M. i. geachte vergadering, zoo eindigt de Spr. zijne rede, m. i. is 't een groot offer waard, wan neer daarmede een einde kan gemaakt worden aan een toestand, die niet alleen treurig, maar een schandaal is voor onze maatschappij. Ieder z|j bereid, mede te werken tot de oplossing van dit vraagstuk, want er moet geholpen worden en spoedig ook, want de nood is hoog. Daarom mjjnh. de Voorz. acht ik 't onze taak, de pu blieke opinie wakker te schudden, opdat deze worde een sterke aandrang voor de Regeering, om zoo spoedig mogeljjk met een ontwerp voor den dag te komen. Na de pauze neemt de voorz. het woord, daarbjj de gelegenheid openstellende tot nadere gedach ten wisseling over het onderwerp door Mr. Fok ker aan eene zoo nauwkeurige beschouwing on derworpen. Hiervoor melden zich aan de beerenW. Kok, P. Berkhout en C. W. Böttger,terwjjl de heer P. G. Dukeraan den Voorz. verlof vraagt, na afloop van het debat een enkel woord persoonlijk tot den heer Fokker te mogen spreien. De heer Kok zegt: In 't geen mijnheer Fok ker heeft gesproken, meen ik meer te zien een nieuwe manier van uitknjjpeu. De staathuishoud kundigen weten heel goed, dat het kapitaal ge vormd wordt door de arbeiders. Niet de arbeider maar de kapitalisten moest men maar eens uitknijpen. Neem maar eeDS het leger met zijn officieren en hoogere lui. Hooge tractementen, groot pen sioen, en in de 40 jaren dienst verdienen ze nog het zout in hun eten niet. Daar moest maar eens liever aan geknepen wordeu. En dan het koninkljjke huis. Daar was ook wel wat uit te knijpen. De werkman en de kleine werkgever zijn al gelijk aan een droge spons, daar valt niet meer uit te knijpen. De heer P. Berkhout. Wanneer ik Mr. Fok ker goed begrepen heb, zou de premie moeten betaald worden door den werkman en den werk gever, maar wanneer een arbeider slechts 5, 6 a 7 gld. weekloon heelt, zal 't moeielijk gaan, hem ook maar 't geringste te laten bijdragen en ik vrees, dat indirect al/oo op de neringdoende de druk zou wordeu overgebracht. Dan zou ik ook nog willen vragen, hoe het zal moeten gaan met het losse werkvolk. Wie moet de premie betalen voor een los arbeider De heer Böttger. Uit de stemmingen in de 2e Kamer is me gebleken- dat Mr. Fokker heeft mede gewerkt tot ver-s ,ing ven het oorlogsbut- get. Voor het vinden van middelen voor de zaak heden avond hier behandeld, wjjst bij echter ver hooging van verschillende belasliugf aan. Ik zou gaarne van den geachfen spr. vernemen, ol dat oorlogsbutget niet zoodanig te verlagen zoude zijn, dat we konden komen tot geheele pensionee ring door den Staat.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1899 | | pagina 5