van de „Nieuwe Langedjker Courant"
Mr. E. FOKKER
BIJVOEGSEL
van Zondag 22 Januari 1809.
in cïe openbare vergadering der
Politieke Vereeniging V R IJ HE ID",
aan de Langedijk en te Sint Pancras,
gehouden 18 JANUARI bij den heer A. KIST,
te Zuidschar woude.
De hr. Jb. Greidanus, voorz. van bovengenoemde
politieke vereeniging, reept het welkom toe aan
leden en belangstellenden, daarbij zijn leedwezen
betuigende, aangezien hij dit welkom gaarne aan
een grooter publiek had toegeroepeneen u
personen uit een zoo volkrijken streek slechts
opgekomen, getuigd van geen zeer groote be-
laMetegenoegen deelt de voorz. mede, dat onze
afgevaardigde ter Staten-Generaal, Mr. Fokker,
zich bereid heeft verklaard heden avond voorde
vergadering op te treden met een onderwerp van
zeer groot belang, een onderwerp, dat mag ge
rekend worden tot de vragen van den dag.
Namens het Bestuur deelt de voorz. mee, dat
Mr. Fokker zijne rede in eens zal uitspreken,
dan ongeveer 20 minuten gepauzeerd zal worden,
om vervolgens gelegenheid te geven tot debat,
met dien verstande echter, dat aan ieder debat
ter hoogstens 10 minuten zal worden verleend,
teneinde Mr. Fokker daarna in de gelegenheid
te stellen ieder met hoogstens 10 minuten te
beantwoorden.
Vervolgens verzoekt de voorz. welwillende aan
dacht voor den spreker en geeft hiermede het
woord aan Mr. Fokker, wiens rede hier moge
volgen.
Geëerde aanwezigen.
Waarom dit onderwerp ter behandeling voor
dezen avond genomen?
Het antwoord op die vraag vindt ge reeds
voor een goed deel in hetgeen door den voorz.
is gezegd.
„Pensioneering tegen invaliditeit en den ouden
dag in verband met het rapport van de staats
commissie," ziedaar een onderwerp, dat m. i. aan
spraak mag maken aan de orde van den dag ge
steld te worden.
Vooraf wil ik u even in herinnering brengen,
wat aan dit rapport is voorafgegaan.
In 1886 werd een parlementaire enquette-com-
miissie gevormd, belast met een onderzoek naar
den arbeid van kinderen en andere werkkrach
ten in de fabrieken. Het rapport door deze com
missie uitgebracht, leidde tot de conclusie, dat
het lot der werklieden, door ouderdom ot gebrek
niet meer in eigen behoefte kunnende voorzien,
in de eerste plaats verbetering eischte. Voor de
zulken moest worden gezorgd, maar de richting,
waarin gewerkt moest worden, om tot dien be
teren toestand te komen, werd, helaas, niet aan-
voortzette, werd ook geoordeeld, voorziening is
noodig, maar nog geenszins werd de gevolgtrek
king uitgesproken„De Verzekering van invaliden
en ouden van dagen moet door inmenging van
den Staat geschieden." Eerst in '96 onder 't
ministerie Tak werd van deze zaak in de Troon
rede gewag gemaakt. Zooals we fféhter weten,
trad dit ministerie spoedig af, en 't opvolgende,
Van Houten-Roël, heeft de zaak niet overgenomen.
Zeer begrijpelijk volgde daaruit ontstemming
van de werklieden; er ontstond eene beweging
ten gunste van deze kwestie, en door alle rich
tingen werd de wenschelijkheid van verzekering
uitgesproken.
Door den afgevaardigde Held werd in Maart
van '95, in de Tweede Kamer een motie voor
gesteld, die tot strekking had, dat een onderzoek
zou worden ingesteld naar de financiëele zijde
van dit vraagstuk, 't Gevolg dezer motie was,
de benoeming eener Staats-Commissie in Juli
'95 en na een driejarigen arbeid kwam deze
Commissie in Juni '98 voor den dag met het
rapport, dat tot leiddraad zou dienen ter behan
deling van 't aangekondigde onderwerp.
Vooraf deelt de geachte Spreker mede, dat
dit rapport eindigt met eene, voor de zaak zelve
geene gunstige slotsom. De Comm. toch acht
verplichte verzekering door den Staat opgelegd
niet raadzaam, aangezien de kosten te hoog zou
den worden.
Wederom dus teleurstelling en ontstemming,
vooral bij de belanghebbenden.
Spr. meent evenwel, dat die ongunstige slot
som vooral te wijten is aan de samenstelling der
Staats-Comm., alsmede aan de wijze, waarop deze
Comm. door den toenmaligen Min. van Water
staat enz. aan 't werk was gezet.
Enkele gedeelten uit 's Ministers toespraak
worden door Spr. aangehaaldo. a. 't volgende
„De Regeering wenscht 't geheele vraagstuk on
derzocht en in alle opzichten aan den toetssteen
der werkelijkheid beproefd. Derhalve, richt het
oog niet alleen op de schoone vruchten, doch
let vooral ook op andere belangen, die misschien
zouden kunnen worden geschaad, 't Voordeel
eenerzijds worde geen nadeel anderzjjds, waar
de goede wil niet zal ontbreken, zou toch wel
licht 't vermogen te zwak blijken te zijn.
Of de Comm. zich ook wat veel door deze
waarschuwende woorden heeft laten leiden Spr.
meent hierop een bevestigend antwoord te mo
gen en moeten geven.
In de eerste plaats toch heeft zij voor haar
onderzoek drie lange jaren gebruikt, en komt
dan met de conclusie: Invoering van verplichte
verzekering enz. is niet wenschelijk.
Toch acht Spr. de arbeid dezer Comm. van
hooge waarde, daar er veel wetenswaardig in
het rapport te vinden is en juist zooveel, wat
pleit voor invoering, daar er vele belangrijke er
kenningen in opgenomen zijn.
In de Comm. had zitting eene minderheid van
besliste tegenstanders, eene van besliste voorstan
ders en eene, die de schaal nu eens tot voor,
dan tot tegen deed doorslaan.
Bij de stemming in die comm. werd met groote
meerderheid uitgesproken, dat de toestand der
arbeider bepaald treurig is, dat de loonen te ge
ring zijn, dan dat de arbeider zelf de premie zou
kunnen betalen. Zonder staatsbjjdrage zou 'tdus
niet gaan.
In het rapport wordt tevens erkent, dat vrij
willige verzekering als mislukt moet beschouwd
worden. De uitkomsten in 't binnen- en buiten
land bewijzen, dat algemeene vrijwillige verze
kering nog lang tot de vrome wenschen zal be-
hooren. Ten duidelijkste spreekt in dit opzicht
ook het algem. Nederl. werkl. fonds, dat al blij
is met 't alsluiten van een 100 polissen, waar
dit getal een 20 a 30000 per jaar moest zijn.
Hoe dit komt? De premiën zijn doodeenvoudig
te hoog, de werkman kan 't niet betalen.
Frankrijk en België wijzen op gelijke resultaten.
De comm. zegt dan ook, dat men staat voor
de keuze: verplichte verzekering of geene verze
kering. Met 15 tegen 5 stemmen werd in de
comm. ook beslist, dat de staat de verplichting
wel zou mogen opleggen. Ook spr. meent, dat
de staat daartoe 't volste recht heeft, wijl het
algemeen belang er door gebaat zou worden.
Teneinde door enkelen wellicht niet verkeerd
begrepen te worden, weDscht spr. even eene om
schrijving te geven van het begrip invaliditeit,
zooals dit in 't rapport wordt bedoeld. Invalide is
hij of zij, die door den arbeid gebrekkig, min of
meer versleten, is geworden.
De vraag doet zich nu voor, is iemand inva
lide of niet? Zeker, de grenzen zijn hier niet zoo
gemakkelijk te trekken, doch de tegenstanders
overdrijven, waar ze dit bezwaar onoverkomelijk
achten.
De tegenstanders beweren ook, dat 't zoo uiterst
moeilijk is de premie vast te stellen. Ook des
kundigen beweerden dat, doch de ervaring in
Duitschland heett geleerd, dat inde praktijk die
moeilijkheid niet zoo groot is.
Toch wordt dit steeds als een krachtig argu
ment tegen de verplichte verzekering aangevoerd.
Men beschouwt het als een stap in den blinde,
doch vergeet, dat door betere omschrijving van
invaliditeit verbetering is aan te brengen.
In Duitschland, waar men reeds op eene er
varing van 8 jaren kan wijzen, werkt het aan
genomen premiestelsel uitstekend, getuige de
4000000 Mark, die men (wel is waar over een
kapitaal, dat over millioenen loopt) heeft over
gehouden. In elk geval zal duidelijke omschrij
ving er veel toe bijdragen, om met meer zeker
heid de premie vast te kunnen stellen.
Moet alleen tegen den ouden dag of ook tegen
invaliditeit maatregelen worden genomen? Spr.
erkent, dat 't eerste alleen gemakkelijker zou zijn,
doch is met de kleine meerderheid in de Staats-
Comm. van oordeel, dat voor beiden gezorgd moet
worden. We kunnen in dit opzicht ons alweer
Duitschland ten voorbeeld stellen. De meerdere
kosten moeten zeker een punt van overweging
zijn, doch 't verschil is niet zoo verbazend groot.
Wilde men zich beperken tot ouderdomsverzeke-
ring, dan zouden 6 a 7 en neemt men ook invali
diteitsverzekering 8 a 9 millioen noodig zijn.
't Maakt natuurlijk ten opzichte der premie
een groot verschil ot men vroeg of laat eene ver
zekering sluit. Dientengevolge neemt de vrijwil
lige verzekering geen hoogen vlucht, immers voor
iemand van eenigen leeftijd wordt de premie al
spoedig te hoog, en juist als men nog jong is,
denkt men niet aan de verre toekomst. Daarom
wenscht Spr. op 16 jarigen leeftijd den plicht
opgelegd te zien in het staatsfonds te worden
opgenomen, doch ook op te nemen arbeiders van
hoogeren leeftijd en wel tegen gelijke premie;
het te kort moet dan door den Staat worden aan-
Nu, spr. acht deze regeling niet van overwe
gend belang, daar iemand, die voor /.ijn 65ste
jaar versleten is, dan toch aanspraak /.oa kunnen
maken op invaliditeits-pensioen.
In 't rapp. der St.-Comm. zijn c'e arbeiders
gerangschikt in klassen loonklasseu.
Des te hooger iemands Icon, d te hooge1
zijne premie, doch oak des te hooger zjnpensi-
oen.
Zoo is voor de laagste loonklas e het ininimum-
pensioen per jaar 75 gld., voor de hoogste loon-
klasse 132 gld. per jaar.
Er zijn 5 klassen aan genomen zij die per jaar
250 gld. verdienea behooren tot de laagste, zij
die 1000 gld. verdienen tot de hoogste loanklasse.
Waar de spr. nu toch reeds eenige aijfera heett
genoemd, wit hij daarmee even doorgaan, even
wel niet verder, dan voor een goed begrip der zaak
noodzakelijk zal zijn.
Misschien is 't sommigen niet duidelijk wat
ver 70 a 80 jaar gesteld zien, wat natuurlijk
een groot versehil maakt ten aanzien der aflossing.
Waar Spr. op zijn vraag naar den tijd, van
den Voorz. ten antwoord bekomt, dat nog enkele
minuten beschikbaar zijn wil hij zich eenigszins
in zijne rede bekorten.
Teneinde, wanneer dit bepaald noodig mocht
blijken, vervolgt hij, aan de financiëele bezwaren
nog iets te gemoet te komen, zou de wachttijd voor
ouderdoms-pensioen b. v. in stede van op 5 ge
steld kunnen worden op 20 jaar. Wel is waar
zouden dan 46 jarige arbeiders daaraan geen
deel kunnen nemen, doch daarin kon dan weer
de invaliditeits-verzekering voorzien.
In elk geval meent Spr. dat de jaarljjksche
uitgave van den Staat geschat op 8 a 9 milli
oen, minstens terug gebracht kan worden op 6
a 7 millioen.
En dat moet en kan gevonden worden. Spr.
missm.iou 6Uu.u..5^ (I is er niet maar 200 terstond voor t(? binden, om
verstaan moet worden onder minimum-pensioen, een last van eenige millioenen op de schouders
Ter verduidelijking dan het vol gendo. Voor men van den Min. van Financien te schuiven, maar
van het staatsfonds zou kunnen trekken moet deze millioenen, meent hij, zouden nog wel te
men voor invalidi.eit 3 jaar, voor ouderdom min- vinden zpn. Waarop?
stens 5 jaar premie hebben betaald.
gevuld.
Gesteld de wet treedt in werking in 1900. Aan
genomen de premie voor 16 jarigen moet zijn 20
ct per week. Nu zou iemand die dan 25 jaar is hoo
ger premie moeten betalen; stellen we 30 ct. per
week. Die 10 ct. per week meer zou dan voor
rekening komen van den Staat. Wanneer men
eens rondom zich ziet, en eens opneemt t aan
tal arbeiders boven 16 jaar (en deze moeten toch
allen worden opgenomen) dan begrijpt men aan
stonds, dat dit overgangstijdperk den Staat op
eene aanzienlijke uitgave moet komen te staan.
Hoe 't dan staan zal, wanneer 't gros eenmaal 65
jaar is? „Ja", zegt Spr., „die dan leeft, dan
zorgt."
Dit staat vast, zal deze verzekering kunnen
slagen, dan moet de Staat het hooger premie
bedrag van arbeiders boven 16 jaar bijpassen.
Straks eenige cijfers. Volgens de Staats Comm.,
en ook naar Sprekers meening, moet echter ook
de werkman zelt iets bijdragen, alsmede de werk
gever en wel ieder de helft van de premie vast
gesteld voor een 16-jarige. Volgens de Staats comm.
en de heer Held zou de premie vastgesteld kun
nen worden op 16 ct., doch Spr. neemt voor-
loopig liever aan 15 a 20 ct. pek week.
Naar globale berekening zou door de werklie
den in !t geheel 5 millioen gld. moeten worden
opgebracht. Zeker een aanzienlijk bedrag, doch
er zouden ook een millioen arbeiders zijn, om
hunne bijdrage te leveren en zij 't offer zwaar,
men kreeg waar voor z'n geld.
Ook van de' zijde der werklieden gaan stem
men op, waarbij op 't groote nut dezer zaak wordt
gewezen.
Thans wil spr. de vraag beantwoorden, wie on
der deze verzekering vallen.
Allen, die in dienstbetrekking zijn, ook dienst
boden, onderwjjzers, andere gemeente ambtena
ren, enz. met een loon beneden 1000 gld. Dit is
bok het oordeel der St -Comm.
Welk jaar moet bereikt worden, om in 't ge
not van ouderdoms-pensioen te komen. De St.-
Comm. wil 65, in Duitschland is 70 jaar gesteld.
Ook is voor ons land 60 jaar genoemd, doch dit
zou de financiën van den Slaat zoodanig treffen,
dan men dit denkbeeld maar spoedig heeft laten
varen.
Bedrjjfs- en vermogensbelasting worden ver-
Is men tot' pension'Tering "wegens invaliditeit hoogd met 10°/o, dit zou geven. 12 ton. Meer succes-
gekomen, dan verhoogd elke jaarpreroie (wan- h v. lf»0A_ dit zou
neer we den spr. goed hebben begrepen, die van
de eerste drie jaren, wachttijd genoemd, niet
meegerekend) ook 't pensioen.
Voor 10 jaar bijdrage wordt 't pensioen der
laagste loonklasse verhoogd met 56 gld.
dat der hoogste loonklasse met 155
Voor 20 jaar laagste 75
20 hoogste 180
En zoo kan 65-jarige leettjjd verhooging
geven van 111 gld. voor de laagste en 267 gld.
voor de hoogste loonklasse.
De verhooging wordt voor iedere klasse dus
bij 't minimum pensioen gevoegd.
In 't rapport wordt nog een andere kunstterm
gebruikt, n.l. uitsluitingsleeftijd.
Iemand boven de 60 jaar tot 't staatsfonds toe
tredend, zou op 65-jarigen leeiijjd nog de 5 ja
ren wachttijd niet achter den rug hebben. In 't
overgangstijdperk zou zoo iemand ook op d>ea
lee.tijd toch aanspraak moeten kunnen maken op
pensioen.
Spr. zou 't wenschelijk vinden, die oudjes io-
validiteits-peusioen te verleenen.
Bij veigeljjkiog met het Duische stelsel, is 't
hier besprokene voo{ den arbeider gunstiger, aan
gezien 5 jaar eerder ouderdoms-pensioen zou
worden verleend, 't pensioen zelf iets hooger, de
premie iets minder zou zijn.
Naar de becijfering der St.-Comm. zou t stel
sel 223 miilioen of 50 jaren achtereen 8 a 9 mil
lioen vorderen.
Ea dat gaat niet meeat die Comm. spr.
zegt het zou moetena's 't noodig was. Doch,
volgens spr. heelt de St.-Comm. over alle kanten I
duur gerekend en geen wonder, aangezien ver-
zekering-specialiteiten een woordje mee gepraat
hebben, en die zouden natuurlijk niet gaarne
zien, dat bij invoering, de werkelijke uitgaven
de raming overtroffen.
Toch meent spr., dat men zich, door de tegen
standers geholpen, wat al te veel aan den veili-
gen kam heeft gehouden en te veel op rekening
van de invaliditeitskanseu heett gebracht.
Enkele punten, de millioenen geldende, wil
spr. even ter sprake brengen.
Bjj de kapitaalsbelegging is de St.-Comm. uit
gegaan van eene rentevoet van 3%. Duitschland
heeft 3' 2 gerekend. De RjjkspustspaarbanK
ninakt (en deze is zeer beperkt in de beleg
ging) 3.14 Eene der Levensverzekering-Maat
schappijen w|j8t op 3.8 tot 4.3
In Duitschland maakte men nog'ets meer dan
de geraamde 3'/2 doch de St.-Comin. hield
zich veiligheidshalve maar aan 5 u0.
Spr. durft evenwel gerusteljjk 3.3 stellen
en dit maakt reeds een groot verschil gemiddeld
15 meer aan premiëndit over zulke groote
sommen berekend loopt in de mil boenen.
Het aantal verzekerden naar de berekening
der St.-Comm., volgens de volkstel'ing van 1890,
zouden 1,050000 werklieden boven de 16 jaar
zijn. De Comm. nam voor de veiligheid daar
nog 50000 bjj en kwam tot he; cjjfer 1100000.
Deze zouden in de termen vallen, om in de ver
zekering te worden opgenomen, doch de Comm.
vergat, naar 't schjjnt, dat nu ook waren mee
gerekend, patroons, werklieden met meer dan
1000 gld. loon, reeds gepensioneerden, staats
ambtenaren. Nu, de St.-Comm. erkend dan ook
in haar rapport, dat ze wel wat ruim gerekend
heeft. Zien we naar Duitschland, dan zou 't aan
tal gerechtigden stellig niet boven 1000000 ko
men, wanneer ook daar de hoogste loonklasse
1000 gld. ware, en die is er 1200 gld., dus nog
een verschil in 't voordeel van Nederland.
Veilig mag daarom 10 aan premie minder
worden gerekend, wat een aftrek op de 196 mil
lioen geeft van even 19 millioen.
Dan de sterftekans. Deze is aangenomen raar
de volkstelling van 1890, doch al weer met bij
voeging van 10 °/0, want zegt de St.-Comm., de
kansen worden grooter. Spr. vindt evenwel daar
voor geen redenstellig is de arbeidende klasse
in dit opzicht in minder goede conditie, dan de
meergegoeden, terwjjl toch de St.-Comm. allen op
één lijn gaat stellen.
Ten opzichte der verzekering, vervolgt spr.,
kunnen drie stelsels worden gevolgt.
Ie. Ieder jaar draagt zijn eigen lasten. (Om
slagstelsel). Dit zou in de eerste jaren hoege
naamd geene uitgaven vorderen, doch later veel
en veel meer, dus niet gewenscht.
2e. De last, die van de verre toekomst, ook
reeds op 't tegenwoordige liggen, wat direct hoo
ge premie vereischt.
3e. Zoogenaamde permanente premie, waarbij
gerekend wordt naar een gemiddeld, b. v. tus-
schen 16 en 30 jaar, waarbij de jongeren iets te
veel, de ouderen iets te weinig betalen, doch te
zamen 't gemiddelde.
Dit laatste stolsel lokt Spr. 't meest aan.
Nog iets. Waar de St. Comm. een overgangs
tijdperk neemt van 40 k 50 jaar, zou Spr. lie-
sierecht van de groote kapitalen, b. v. 10%, dit zou
geven een millioen. Invoerrechten of verhooging
daarvan, althans van sommige artikelen vooral
weelde artikelen, daarmee ware nog licht 1
millioen te vinden. Verhooging van Wijn-en ge
distilleerd-belasting (reeds voorgesteld maar inge
trokken, opnieuw voorstellen) nog eens lb2 mil
lioen, verhooging der belasting op tabak, wat ze
ker ook een belangrijk bedrag zou opleveren.
Spr. wenscht dus de middelen te vinden uit
belasting-verhooging. Waar eene zoo nuttige zaak
in 't leven geroepen moet worden, dienen de be
zwaren uit den weg te worden geruimd.
Alles te zamen genomen meent Spr., dat de
invoering eener wet, deze zaak betreffende, niet
tot de onmogelijkheden behoeft gerekend te wor
den. Desnoods wil Spr. voor de hoogste loonklasse
nog wel het overgangstijdperk weglaten, waar
mede nog een 14 15 millioen uitgewonnen
zou worden.
Doch nu genoeg over de millioenen. Spr. meent
te hebben aangetoond, dat er op de cijfers der
St.-Comm. inderdaad wel wat valt af te dingen.
Ja, nog even een sterk staaltje. De Comm.
wil de militieplichtigen voor rekening van den
Staat verzekeren. Best, maar ze rekent daarvoor
nog maar even 27 millioen. Voor 12.000 man
1 jaar verzekerd, moet worden betaald 4 '/2 mil-
1 lioen. Doch men wil een diensttijd van 8 mnd.
Hiermede is geene rekening gehouden en toch
geelt het een verschil van l'/2 millioen. Dan
nog is 60 ct. per lid gerekend voor administra
tie, wat in Duitschland gebleken is re veel te
zijn. Doch nu gaat men nog bovendien aan 't
kapitaliseeren en rekent op 1.100000 verzeker
den, wat zal blijken, zooals te voren reeds ge
zegd is, minstens 100000 te veel te zijn. De
minderheid in de St.-Comm. verklaarde zich voor
herziening der grondslagen, teneinde de zaak
mogelijk te maken.
M. i. geachte vergadering, zoo eindigt de Spr.
zijne rede, m. i. is 't een groot offer waard, wan
neer daarmede een einde kan gemaakt worden
aan een toestand, die niet alleen treurig, maar
een schandaal is voor onze maatschappij. Ieder
z|j bereid, mede te werken tot de oplossing van
dit vraagstuk, want er moet geholpen worden
en spoedig ook, want de nood is hoog. Daarom
mjjnh. de Voorz. acht ik 't onze taak, de pu
blieke opinie wakker te schudden, opdat deze
worde een sterke aandrang voor de Regeering,
om zoo spoedig mogeljjk met een ontwerp voor
den dag te komen.
Na de pauze neemt de voorz. het woord, daarbjj
de gelegenheid openstellende tot nadere gedach
ten wisseling over het onderwerp door Mr. Fok
ker aan eene zoo nauwkeurige beschouwing on
derworpen.
Hiervoor melden zich aan de beerenW. Kok,
P. Berkhout en C. W. Böttger,terwjjl de heer P. G.
Dukeraan den Voorz. verlof vraagt, na afloop van
het debat een enkel woord persoonlijk tot den heer
Fokker te mogen spreien.
De heer Kok zegt: In 't geen mijnheer Fok
ker heeft gesproken, meen ik meer te zien een
nieuwe manier van uitknjjpeu. De staathuishoud
kundigen weten heel goed, dat het kapitaal ge
vormd wordt door de arbeiders.
Niet de arbeider maar de kapitalisten moest
men maar eens uitknijpen.
Neem maar eeDS het leger met zijn officieren
en hoogere lui. Hooge tractementen, groot pen
sioen, en in de 40 jaren dienst verdienen ze nog
het zout in hun eten niet. Daar moest maar
eens liever aan geknepen wordeu. En dan het
koninkljjke huis. Daar was ook wel wat uit te
knijpen. De werkman en de kleine werkgever
zijn al gelijk aan een droge spons, daar valt niet
meer uit te knijpen.
De heer P. Berkhout. Wanneer ik Mr. Fok
ker goed begrepen heb, zou de premie moeten
betaald worden door den werkman en den werk
gever, maar wanneer een arbeider slechts 5, 6
a 7 gld. weekloon heelt, zal 't moeielijk gaan,
hem ook maar 't geringste te laten bijdragen en
ik vrees, dat indirect al/oo op de neringdoende
de druk zou wordeu overgebracht.
Dan zou ik ook nog willen vragen, hoe het
zal moeten gaan met het losse werkvolk. Wie
moet de premie betalen voor een los arbeider
De heer Böttger. Uit de stemmingen in de
2e Kamer is me gebleken- dat Mr. Fokker heeft
mede gewerkt tot ver-s ,ing ven het oorlogsbut-
get. Voor het vinden van middelen voor de zaak
heden avond hier behandeld, wjjst bij echter ver
hooging van verschillende belasliugf aan. Ik
zou gaarne van den geachfen spr. vernemen, ol dat
oorlogsbutget niet zoodanig te verlagen zoude
zijn, dat we konden komen tot geheele pensionee
ring door den Staat.