Het Witte Kruis.
Daartoe uitgonoodigd door de afd. Langedijk
van het W. K., trad de Weled. Zeergel. Heer
II. van den Berg, arts te Haarlem, in een der loka
len van den heer A. Kist te Zuid Scharwoude
op, met het onderwerp: „Ademhaling en Lucht-
verversching."
Hoewel de verg. ook toegankeljjk was gesteld
voor niet leden der afd. en voor dames, bestond
het auditorium des sprekers slechts uit een 40-
tal belangstellenden, zeker niet te groot voor een
afd. met ruim 350 leden. We willen hopen, dat
weg en weer de hoofdreden is geweest voor de
ze geringe opkomst; betreurenswaardig zouden
we 't achten, wanneer gebrek aan belangstelling
als hoofdoorzaak moest genoemd worden. Een
gunstig teeken mag het zeker genoemd worden,
dat ook eenige dames zich onder 's sprekers ge
hoor bevonden.
De Voorz. der afd., de heer F. C. Fleischer,
opent de verg. met de verklaring, dat het hem
een groot genoegen is, 't woord te mogen geven
aan den heer Yan den Berg ter behandeling van
het aangekondigde onderwerp, 't Is de eersts maal,
zegt de voorz., dat van wege de afd. een spre
ker met een bepaald onderwerp optreedt, doch
hij hoopt en verwacht, dat de Spr. de lust tot
bijwoning van dergelijke bijeenkomsten mag op
wekken, zoodat deze avond de eerste worde van
eene reeks, waarbij gewezen kan worden op eene
volle zaal, en hiermede geeft hij 't woord aan
den heer van den Berg.
Spreker vangt aan met te zeggen, dat van
geene wetenschap of ontdekking vooraf het groote
nut valt te bepalen. Noemen we uit de natuur
kunde slechts do electriciteit. Bij hare ontdekking
dacht niemand aan de telegraaf, telephoon, enz.
Wie weet, wat diensten de electriciteit ons in
de toekomst nog zal bewijzen.
Spreker beschouwt de hygiëne als eene doos
van Pandora. Allerlei verschrikkelijks geeft ze
ons te aanschouwen, wat ons beangst zou kunnen
maken, doch geeft in vele gevallen ook weer de
middelen aan de hand, om het kwaad als 't ware
te bezweren.
Spr. wijst op de koepok-inenting, met hare
heilzame gevolgen. Yoor deze bekend was, wer
den velen 't slachtoffer der gevreesde ziekte; te
Londen b.v. 3000, in 't geheele Britsche rijk
40000 per jaar, terwijl onder de ingeënten hoe
genaamd geen sterfgevallen aan pokken voor
komen.
Van grooten invloed moet in de hygiëne ook
beschouwd worden de antiseptische-wondbehan-
deling, waarbij de werking van smetstoffen on-
sehadeljjk wordt gemaakt.
Dan denkt spr. aan den grooten, eenvoudigen
geleerde, Pasteur, die het middel vond tegen
hondsdolheid. Bij hoevele patiënten is door in
spuiting deze zoo vreeselijke ziekte al niet voor
komen
Groot moeten ook geacht worden de verdien
sten van den Duitschen geneeskundige, prof. Koch,
die zooveel studie maakte van do tubercel-bacil-
len. Mocht hij al geen onfeilbaar middel vinden,
toch leerden we van hem, de grootste voorzich
tigheid in acht te nemen bij den omgang met
patiënten.
Wie zal thans nog, om maar iets te noemen,
van een lijder aan tuberculose b. v. een zakdoek
in gebruik nemen, voor deze ontsmet of althans
flink uitgekookt is? De stoffen door teringlijders
opgegeven, weten we, moeten in eene antiseptische
vloeistof worden opgevangen.
Een paar leerlingen van Koch namen tal van
proeven met het heilserum, waarvan vele met
zeer gunstig gevolg.
Als een sterk voorbeeld van de gunstige wer
king van het serum wijst spr. op 't feit, dat te
's Graveland, waar van de 5 eerst aangetaste pa-
tienten door eene kwaadaardige dyphteritisch
spoedig 4 stierven voor het serum was aange
wend, terwijl van de 58 met serum behandelde
patiënten slechts 6 stierven.
Genoeg zegt spr. ter staving van de bewering,
dat beoefening der hygiëne stellig van groot be
lang is, vooral ter voorkoming van ziekten.
De verschillende verrichtingen van het men-
schelijk lichaam moeten met elkaar in harmonie
zijn kennis dier verrichtingen is voor ons daarom
van groot belang.
Dezen avond wil spr. wijden aan de beschou
wing eener functie, welke ons lichaam heeft te
verrichten van de wieg tot het graf, de adem
haling. In de eerste plaats wil spr. duidelijk ma-
kon, hoe de ademhaling plaats heeft. De hoofd
organen voor de ademhaling zijn de longen. Deze
hangen in de borstkas, welke gevormd wordt
door de ruggewervels met de daaraan verbonden
ribben en het borstbeen. Door dit beenderstelsel
omsloten, heeft de borstkas den klokvorm. In
haar geheel wordt de borstkas door spieren om
geven.
Luchtpijp en strottenhoofd behooren mede tot
de ademhalingsorganen. In het strottenhoofd be
vindt zich de stemspleet, gesloten door de strot-
klep, die te beschouwen is als de poort, waar
door de lucht hare intrede en uittocht in de
borstkas doet.
Bij het eten en drinken, wordt door eigenaar
dige bewegingen van tong en strottenhoofd, de
strotklep zorgvuldig door den wortel der tong
gesloten. Geschiedt diÉ niet, dan treedt het z.g. zich
Verslikken op. Iets van spijs of drank drinkt dan
t luchtkanaal, veroorzaakt prikkeling en moet
door hoesten worden verwijderd. Voedsel en drank
passeeren onder gewone omstandigheden echter
de strotklep en worden in den slokdarm gescho-
ven, die achter 't strottenhoofd is gelegen. Bij 't
spreken en ademhalen is de stemspeet open. De
uchtpijp verdeelt zich in 2 takken, longpijpen
Senaamd. Deze splitsen zich weer en die split-
81,ng wordt voortgezet, zoodat de vertakkingen
emdigen in uiterst fijne blaasjes, longblaasjes ge
naamd. De longen krijgen daardoor 't aanzien
eener sponsachtige zelfstandigheid. De beide lon
gen zijn bol aan de buiten-, hol aan de binnen
vlakte en vormen zoo te zamen als 't ware een
nis, waarin het hart eene plaats vindt.
Aan de binnenzijde der longen treedt de slag
ader in, die zich vertakt en weer vertakt tot hij
eindigt in duizenden z. g. haarvaten,die de long
blaasjes omgeven.
De buitenvlakten der longen zijn omgeven door
het weivliës, dat door vochtafscheiding longen
en borstkas gemakkelijk langs elkaar laat bewe
gen. Aan de onderzijde wordt de borstkas afge
sloten door het middenrif, dat in rust of bij ver
slapping niet vlak, inaar gewelfd is, met de bol-
zijde naar boven. Bij de ademhaling speelt het
middenrif eene gewichtige rol.
De ademhaling berust op beurtelingsche ver
wijding en vernauwing der borstkas. Deze bewe
gingen volgen de longen. Bij de uitzetting der
longen zou een luchtledig ontstaan, doch dit wordt
aangevuld met toetredende dampkringslucht, die
door de strotklep naar binnen stroomt. Bij de
uitademing heeft natuurlijk het omgekeerde
plaats; door inkrimping der longen wordt de,
laten we maar zeggen, onbruikbaar geworden
lucht, uitgedreven.
Borstkas, wervelkolom en afzonderlijke wervels
worden door den hr. Y. d. B. op eene plaat aan
gewezen, terwijl eene andere plaat Strottenhoofd
met stemspleet, luchtpijp, longen, hart en mid
denrif duidelijk te aanschouwen geeft. Vooral
vestigt spreker ook de aandacht op een zeer ver
groot voorgesteld longblaasje, waarop de vertak
king in aderlijke en slagaderlijke haarvaten dui
delijk wordt voorgesteld.
Door een eenvoudig toesteltje toont spreker de
beweging der ribben aan bij de inademing, waar
door de borstkas verwijd wordt. De inademing
wordt hoofdzakelijk echter veroorzaakt door span
ning van het middenrif, waardoor de bolzijde
daarvan meer vlak wordt, hetgeen verruiming
der borstkas ten gevolge heeft. Dit wordt met
eene teekening op 't zwarte bord verduidelijkt-
Bij diepe inademing helpen tusschenribs- en
andere spieren mede tot verruiming der borstkas.
Op elke inademing volgt onmiddelijk uitade
ming. Deze wordt veroorzaakt door ontspanning
van het middenrif, opheffing der ingewanden
door de buikspieren en het naar beneden trek
ken der ribben, door welke functiën de borstkas
vernauwd, de longen samen gedrukt en de lucht
naar buiten gedreven wordt.
De gewone, geregelde ademhaling heeft on
willekeurig en onafgebroken plaats, wat niet
wegneemt, dat we willekeurig de ademhaling
kunnen versnellen of vertragen, zelf3 voor eene
korte wijle kunnen doen stilstaan.
De eigenlijke weg voor toetreding der lucht
is de neusholte. Niet ongelukkig echter heeft
deze in geval van abnormaliteit een plaatsver
vanger, n.l. den mond. De Natuur heeft den
mensch in alle opzichten fijn bewerktuigd.
De ademhaling verschilt in snelheid naar den
leeftijd, temperatuur en te verrichten arbeid.
Zoo hebben bij een pasgeboren kind 44, bij
een 5-jarige 26, bij een 25-jarige 18 ademhalin
gen per minuut plaats. Bij de dieren hangt dit
in hooge mate van de grootte af. De kanarie
b.v. ademt per minuut 100 maal in en uit, de
hond en de kat 20 tot 25 maal.
Spreker staat vervolgens eenige oogenblikken
stil bij 't snorken, niezen, zuchten, geeuwen,
snikken en lachen.
Zullen, zegt spr. verder, de opbouwende of on
derhoudende bestanddeelen van ons voedsel in
ons lichaam werkelijk van dienst zijn, dan moe
ten deze in aanraking worden gebracht met zuur
stof. Zonder zuurstof is geen leven mogeljjk.
Hebben we onze voedingstoffen slechts af en
toe tot ons te nemen, lucht is bij voortduring
noodig. De dampkringslucht bestaat in hoofdzaak
uit zuurstof en stikstof en wel in verhouding
als 21 tot 79 (andere stoffen dan buiten reke
ning gelaten.) De zuurstof onderhoudt de adem
haling, de verbranding veroorzaakt de roest; de
stikstof matigt de werking der zuurstof. Koolstof
is mede een weinig in de lucht aanwezig, ten
gevolge der uitademing van menschen en dieren.
Aanwezigheid van 1 °/0 koolstof veroorzaakt ech
ter reeds hoofdpijn, 10 °/o is bepaald doodelijk.
Eerst op het einde der vorige eeuw werd de
ademhaling nauwkeurig verklaard. De ademha
ling veroorzaakt de omwisseling van onbruikbare
gassen uit 't bloed, met de bruikbare uit de
lucht. Dit heeft plaats aan de oppervlakte der
longblaasjes, waar de koolzuur uit het donkere
slagaderlijke bloed wordt opgenomen door de in
geademde lucht, terwjjl deze zuurstof afstaat en
daarmede het lichtere, aderlijke bloed vormt, dat
weer voor den groei en 't onderhoud van 't li
chaam dienst kan doen.
Hier wijst spreker op de eigenschap der gas
sen, dat ze elkaar trachten te doordringen, dat
deze werking (diffusie) ook plaats heeft door dunne
wanden als b.v. het dierlijk vlies. Bij de adem
haling nu heeft de uitwisseling van koolzuur
uit 't bloed tegen zuurstof uit de lucht plaats
door de z.g. rok der haarvaten en de uiterst
dunne huid der longblaasjes.
Verontreinigde lucht wordt gemakkelijk door
't bloed opgenomen, waarop de werking van
chloroform ook berust, en waardoor de invloed
van vergiftige gassen zich zoo spoedig laat gelden.
Wellicht rijst bij een der hoorders de vraag,
of er geen gevaar voor gebrek aan zuurstof be
staat. Spr. deelt ter gerustelling mee, dat aan
wezige hoeveelheid zuurstof weder wordt aange
vuld door het plantenleven en bovendien, de
hoeveelheid zuurstof is zoo groot, dat zonder bij
voeging na duizenden jaren nog slechts eene
vermindering van 21 tot 20 °/o teconstatee-
ren zou zijn. In dit opzicht dus geen gevaar.
Doch groot gevaar levert de ademhaling in be
dorven atmospheer.
Als bewijs haalt spr. 't volgende o. a. aan.
Vroeger werden de hier ingevoerde apen veelal
opgesloten in hokken en stierven toen dikwijls
aan longtering; thans, nu ze in open kooien
worden gehouden, komt dit veel minder voor.
Ten nutte van 't vrouwelijk deel van zijn
gehoor mag spr. z. i. niet nalaten te wijzen op
het groote nadeel aan het dragen van te stijf
geregen corsetten verbonden. De ademhaling
wordt daardoor bemoeilijkt, de spijsvertering be
lemmerd; sommige organen te veel gedrukt en
daardoor in meerdere of mindere mate tot wer
keloosheid gedoemd, waardoor ze als 't ware
gaan kwijnen. Schrille voorbeelden worden aan
gehaald ter staving van deze bewering, waardoor
spr. hoopt, bij de dames de overtuiging te heb
ben opgewekt, dat nauwe corsetten schadelijk
zijn voor de gezondheid. Na dezen kleinen zij
sprong komt spr. terug^ op de bedorven lucht,
en haalt daarbij aan, verschillende gevallen van
verstikking, door gebrek aan zuurstof en over
maat van koolzuur met stikstof. Daarom, zegt
spr. moqt, veel zorg gedragen worden aan voort-
durenden toevoer van versche lucht, wat in de
kleinere woningen der groote steden vaak veel
te wenschen overlaat. Kleine pauze.
De spr. toont, voor hij verder gaat, met een
eenvoudig toestelletje de werking der tusschenrib-
spieren aan, welke werking daardoor voor ieder
duidelijk wordt. Genaderd aan het 2e gedeelte
van zijn onderwerp, wil spr. eenige oogenblik
ken stilstaan bij de ventilatie.
Zoolang de bouwkundigen daarin nog niet
beter voorzien, dienen we wel zelf maatregelen
te nemen, 's Zomers hoog de ramen opgeschoven,
zelfs in de ziekenzaal, mits onder behoorlijke
voorzorgsmaatregelen. Ook 's winters echter zou
spr. de lucht af en toe vrijen toegang willen
verleenen, al voorziet dan ook de natuur in lucht-
verversching langs natuurlijken weg, door scheu
ren en spleten, door poriën van de bouwmate
rialen. Verschil in temperatuur tusschen buiten
en binnen, de wind, de diffusie, zijn zoovele
oorzaken, die de versche lucht dwingen om in
te gaan.
Alweer verkeeren de stadswonningen in dit
opzicht vaak in minder goede conditie, wijl ze
maar zelden aan alle zijden door de luchtzee
omringd zijn.
Bovendien dienen daar de vaak kleine woon
kamers tevens tot slaapvertrekken voor 't geheele
gezin, waarin dan nog vaak ook de kookkachel
staat, zoodat we veilig kunnen aannemen, dat
de atmospheer er de bron van kwalen, longziek
ten in de eerste plaats, moet zijn. Goede venti
leering moet geacht worden een hoofdmiddel te
zijn ter voorkoming van longziekten.
In Davos, gelegen in het hoogland van Zwit
serland, laat men de patiënten zelfs slapen in
een vertrek, waar de ramen open staanernstige
patiënten plaatst men bij zonneschijn in de bui
tenlucht.
Waar de natuurlijke ventileering te kort schiet,
moet kunstmatige tot een plicht gerekend wor
den. Daar echter 't openen van ramen of deu
ren vaak tocht, of te sterke afkoeling veroor
zaakt, dient men op betere ventileering bedacht
te zijn. Dit kan geschieden óf door opzuiging der
bedorven lucht óf door het-kunstmatig indrijven
van versche lucht. Hoewel tocht terecht wordt
gevreesd, drijft men die vrees soms zoo ver, dat
ze alle ventileering uitsluit, en dat vindt spr.
hoogst afkeurenswaardig.
YTaar we ongehinderd in een koelen wind kun
nen loopen, laat tocht vaak zijn nadeeligen in
vloed gelden.
Hoe komt dit zoo? Tocht komt uit eene be
paalde richting, wordt spoedig gevoeld, doordien
hij plaatselijke afkoeling veroorzaakt, daardoor
worden de zenuwen geprikkeld, de bloedvaten
trekken zich plotseling samen en de inwendige
organen worden dan met bloed overvuld, het
geen storing in den bloedsomloop der huid ver
oorzaakt.
Goede ventilatie mag geen tocht veroorzaken.
Op ééne zaak wil spr, nog wijzen, n.l. op de
mechanische verontreiniging der lucht door stof.
Langdurige ademhaling in eene met stof bezwan
gerde atmospheer is bepaald zeer nadeelig. De
longen van steenhouwers toonen ten laatste niet
meer dat sponsachtig weefsel, doch zijn verhard
en zwart van kleur.
Het dansen moet daarom ook als zeer nadee
lig voor de ademhaling worden aangemerkt,
vooral waar de dansvloer met zand is bestrooid.
Ook de temperatuur is van invloed op de adem
haling. Groote verschillen moeten worden ver
meden. 60° Farenheit geeft een behagelijk ge
voel aan 't menschelijk lichaam. Dan is de
warmte, die door geleiding tot ons komt, verre
te verkiezing boven uitstralingswarmte.
Hiermede verklaart spr. aan 't einde zijner
rede gekomen te zijn. Zijn doel was, belangstel
ling op te wekken voor goede ventileering. Spre
ker meent, dat voordrachten de hygiëne rakende,
nuttig en heilzaam kunnen zijn in de gevolgen,
al ware 't maar enkel dit, dat bij het volk belang
stelling werd opgewekt ten aanzien der gezond
heidsleer. Stellig zou hieruit voortvloeien meer
dere gezondheid, meerdere kracht, meer geluk.
De voorz. meent, dat in het applaus, dat op spre
kers rede volgt, 't bewjjs ligt, dat deze met be
langstelling is gevolgd. Hij ziet in sprekers rede
ook eene doos van Pandora, want hoeveel lee-
lijks de spr. ook voor onze oogen heeft moeten
laten passeeren, hij heeft ons toch ook de hoop
gelaten.
De voorz. stelt de gelegenheid open, vragen
tot den heer Y. d. Berg te richten aangaande't
behandelde onderwerp. Hiervan maken Ds.
Boeijenga en de heer Slot gebruik.
De eerste vraagt of het gaan in eenzelfde
richting, bij een kouden wind tot op zekere hoogte
niet gelijk moet gesteld worden met tocht. Ten
andere heeft de geachte Spr. stellig gesproken in
naam der wetenschap, doch 't heeft den heer B.
min of meer pijnlijk aangedaan, waar de Spr.
de uitdrukking bezigde: De Natuur heeft den
mensch zoo uitnemend bewerktuigd. De heerB.
vraagt: is dit het werk der Natuur?
Door den heer Slot wordt gevraagd, hoe het
komt, dat men in eene bedorven atmospheer geene
belemmering ontwaart in de ademhalingswerk
tuigen, maar drukking in 't hoofd.
De heer van den Berg antwoordt, dat wat de
eerste vraag betreft, onder gewone omstandig
heden men van een kouden wind niets te duchten
heeft, doch wel wanneer men b. v. bezweet is.
Ten aanzien van het tweede punt verklaart hij
in de gewraakte uitdrukking het woord Natuur
gebezigd te hebben in den zin van Hoogere
Macht, wat zeker met 's vragers opvatting over
eenkomt.
Ten aanzien van de vraag van den heer Slot,
merkt Spr. op, dat schadelijke gassen, spoedig
worden opgenomen in het bloed, en als eerste
gevolg daarvan hoofdpijn optreedt.
De Voorz. De vragen, die gedaan zijn mo
gen we zeker beschouwen als bewijzen van be
langstelling.
Dat zoo iveinig gevraagd werd, vindt zijn grond
ongetwijfeld in de helderheid en duidelijkheid,
waarmede de heer van den Berg het onderwerp
heeft behandeld. We brengen hem daarvoor on
zen hartelijken dank, bevelen onze afdeeling in
zjjne belangstelling en vriendschap aan, en slui
ten deze vergadering.
Vervolg Buitenland.
De zaak Dreyfus en alles wat
daarmede samenhangt.
Het wordt al mooier met de herzieningsproce
dure in de Dreyfuszaak: de commissie uit de
Kamer, welke het regeeringsvoorstel tot over
dracht van de beslissing op de herzieningsaan-
vraag van mevrouw Dreyfus aan de vereenigde
kamers van het Hof van Cassatie in behande
ling heeft, is tot de conclusie gekomen, dat de
enquête door den. eersten president van het Hof
van Cassatie mr. Mazeau ingesteld in verband
met de aantjjgingen van De Beaurepaire, niet
grondig genoeg is geweest, dat er verschillende
gapingen waren in de verklaringen van sommige
getuigen en de antwoorden der beschuldigden
en de regeering, vertegenwoordigd door den mi
nisterpresident Dupuy en den titularis van ju
stitie Lebret, heeft zich gehaast een aanvullend
onderzoek te gelasten aan mr. Mazeau en zijn
beide helpers Yoisin en Dareste!
Toch verwacht men, dat het rapport der com
missie vroeg genoeg kan verschijnen, opdat het
debat in de Kamer Maandag a.s. een aanvang
kan nemen. Ondertusschen hebben de nationa
listen en de antisemieten uit de Kamer besloten
zich vóór het wetsvoorstel der regeering te ver
klaren, hoewel beide groepen van meening wa
ren, dat het eigenlijk wel het minste was, wat
het kabinet tegenover de openbare meening doen
kon.
De strafkamer van het Hof van Cassatie heeft
de experts Teyssonnières, Charavay, Gobert, Pel-
letier en Bertillon gehoord, altijd weer over het
borderel, natuurlijk.
Misschien herinnert men zich nog, hoe in 1894
van de schriftkundigen, die moesten onderzoeken
of het bewijsstuk tegen Dreyfus, het zoogenaamde
„borderel", inderdaad door dezen geschreven was,
de heer Teyssonnières zulks volmondig
beaamde, de heer Pelletier het stellig
ontkende, de heer Charavay tot de slotsom kwam,
dat het schrift hetzelfde was als dat van ontwij
felbaar door Dreyfus geschrevenen ter vergelij
king voorgelegde stukken, maar met eene
beperking. „Er bestaan," verklaarde hij, „stellige
overeenkomsten tusschen de beiderlei geschriften,
en het geïncrimineerde stuk is van denzelfden
persoon, óf van zijn dubbelganger."
Sedert hij kennis heeft genomen van Ester-
hazy's schrift (in 1894 was van dezen hoege
naamd geen sprake) ziet hij tusschen dit laatste
en 't schrift van het borderel veel méér over
eenkomst. Men vindt er de trekken van Ester-
hazy's normaal, gewoon schrift iu terug, tegen
slechts enkele van dat van Dreyfus, op grond
waarvan men in 1894 kon aannemen, dat het
borderel geschreven was door Dreyfus, met zoo
veel mogelijk verdraaide hand. Een ding stond
echter voor hem vast: dat zijne eigene conclu-
siën van 1894 niet waren vol te houden zonder
vernieuwd onderzoek.
Met andere woorden, de bewering dat het
borderel van Dreyfus is, berust nog slechts op
de verklaring van den heer Teyssonnières, die bij
het proces tegen Zola niet in een zeer voordeelig
licht verscheen, en van den bekenden Bertillon,
met wiens voor ieder onbegrijpelijke methode tij
dens en na dat proces zoozeer de spot werd ge
dreven.
Tusschen Esterhazy en kolonel Du Paty de
Clam moet het 24 Januari 11. voor de crimineele
kamer bij confrontatie, tot ernstige incidenten
zijn gekomen, waarbij Du Paty de Clam een zeer
treurige rol speelde. Driemaal riep Esterhazy
hem toe: „Gij hebt gelogen, gij zijt een gemeene
leugenaar", en het moet in verband met een en
ander zijn, dat de regeering, vertegenwoordigd
door Lebret en De Freycinet, het besluit zou heb
ben genomen Esterhazy zoo spoedig mogelijk het
hazenpad te doen kiezen, in de vrees wel voor
nieuwe incidenten, waarbij nog andere militairen
dan Du Paty de Clam ontmaskerd zouden worden
Het gerucht loopt, dat de heer Loew, de aan
vallen moede, waaraan hij in (len laatsten tijd
heeft bloot gestaan, voornemens is ontslag te vra
gen als president der crimineele Kamer van het
Hof van Cassatie.
De heer Paul Mayer heeft voor het Hof van
Cassatie verklaard, dat het borderel van de hand
van Essherhazy is. Ook andere schriftkundigen
hebben dezelfde verklaring afgelegd.