Het Witte Kruis. Daartoe uitgonoodigd door de afd. Langedijk van het W. K., trad de Weled. Zeergel. Heer II. van den Berg, arts te Haarlem, in een der loka len van den heer A. Kist te Zuid Scharwoude op, met het onderwerp: „Ademhaling en Lucht- verversching." Hoewel de verg. ook toegankeljjk was gesteld voor niet leden der afd. en voor dames, bestond het auditorium des sprekers slechts uit een 40- tal belangstellenden, zeker niet te groot voor een afd. met ruim 350 leden. We willen hopen, dat weg en weer de hoofdreden is geweest voor de ze geringe opkomst; betreurenswaardig zouden we 't achten, wanneer gebrek aan belangstelling als hoofdoorzaak moest genoemd worden. Een gunstig teeken mag het zeker genoemd worden, dat ook eenige dames zich onder 's sprekers ge hoor bevonden. De Voorz. der afd., de heer F. C. Fleischer, opent de verg. met de verklaring, dat het hem een groot genoegen is, 't woord te mogen geven aan den heer Yan den Berg ter behandeling van het aangekondigde onderwerp, 't Is de eersts maal, zegt de voorz., dat van wege de afd. een spre ker met een bepaald onderwerp optreedt, doch hij hoopt en verwacht, dat de Spr. de lust tot bijwoning van dergelijke bijeenkomsten mag op wekken, zoodat deze avond de eerste worde van eene reeks, waarbij gewezen kan worden op eene volle zaal, en hiermede geeft hij 't woord aan den heer van den Berg. Spreker vangt aan met te zeggen, dat van geene wetenschap of ontdekking vooraf het groote nut valt te bepalen. Noemen we uit de natuur kunde slechts do electriciteit. Bij hare ontdekking dacht niemand aan de telegraaf, telephoon, enz. Wie weet, wat diensten de electriciteit ons in de toekomst nog zal bewijzen. Spreker beschouwt de hygiëne als eene doos van Pandora. Allerlei verschrikkelijks geeft ze ons te aanschouwen, wat ons beangst zou kunnen maken, doch geeft in vele gevallen ook weer de middelen aan de hand, om het kwaad als 't ware te bezweren. Spr. wijst op de koepok-inenting, met hare heilzame gevolgen. Yoor deze bekend was, wer den velen 't slachtoffer der gevreesde ziekte; te Londen b.v. 3000, in 't geheele Britsche rijk 40000 per jaar, terwijl onder de ingeënten hoe genaamd geen sterfgevallen aan pokken voor komen. Van grooten invloed moet in de hygiëne ook beschouwd worden de antiseptische-wondbehan- deling, waarbij de werking van smetstoffen on- sehadeljjk wordt gemaakt. Dan denkt spr. aan den grooten, eenvoudigen geleerde, Pasteur, die het middel vond tegen hondsdolheid. Bij hoevele patiënten is door in spuiting deze zoo vreeselijke ziekte al niet voor komen Groot moeten ook geacht worden de verdien sten van den Duitschen geneeskundige, prof. Koch, die zooveel studie maakte van do tubercel-bacil- len. Mocht hij al geen onfeilbaar middel vinden, toch leerden we van hem, de grootste voorzich tigheid in acht te nemen bij den omgang met patiënten. Wie zal thans nog, om maar iets te noemen, van een lijder aan tuberculose b. v. een zakdoek in gebruik nemen, voor deze ontsmet of althans flink uitgekookt is? De stoffen door teringlijders opgegeven, weten we, moeten in eene antiseptische vloeistof worden opgevangen. Een paar leerlingen van Koch namen tal van proeven met het heilserum, waarvan vele met zeer gunstig gevolg. Als een sterk voorbeeld van de gunstige wer king van het serum wijst spr. op 't feit, dat te 's Graveland, waar van de 5 eerst aangetaste pa- tienten door eene kwaadaardige dyphteritisch spoedig 4 stierven voor het serum was aange wend, terwijl van de 58 met serum behandelde patiënten slechts 6 stierven. Genoeg zegt spr. ter staving van de bewering, dat beoefening der hygiëne stellig van groot be lang is, vooral ter voorkoming van ziekten. De verschillende verrichtingen van het men- schelijk lichaam moeten met elkaar in harmonie zijn kennis dier verrichtingen is voor ons daarom van groot belang. Dezen avond wil spr. wijden aan de beschou wing eener functie, welke ons lichaam heeft te verrichten van de wieg tot het graf, de adem haling. In de eerste plaats wil spr. duidelijk ma- kon, hoe de ademhaling plaats heeft. De hoofd organen voor de ademhaling zijn de longen. Deze hangen in de borstkas, welke gevormd wordt door de ruggewervels met de daaraan verbonden ribben en het borstbeen. Door dit beenderstelsel omsloten, heeft de borstkas den klokvorm. In haar geheel wordt de borstkas door spieren om geven. Luchtpijp en strottenhoofd behooren mede tot de ademhalingsorganen. In het strottenhoofd be vindt zich de stemspleet, gesloten door de strot- klep, die te beschouwen is als de poort, waar door de lucht hare intrede en uittocht in de borstkas doet. Bij het eten en drinken, wordt door eigenaar dige bewegingen van tong en strottenhoofd, de strotklep zorgvuldig door den wortel der tong gesloten. Geschiedt diÉ niet, dan treedt het z.g. zich Verslikken op. Iets van spijs of drank drinkt dan t luchtkanaal, veroorzaakt prikkeling en moet door hoesten worden verwijderd. Voedsel en drank passeeren onder gewone omstandigheden echter de strotklep en worden in den slokdarm gescho- ven, die achter 't strottenhoofd is gelegen. Bij 't spreken en ademhalen is de stemspeet open. De uchtpijp verdeelt zich in 2 takken, longpijpen Senaamd. Deze splitsen zich weer en die split- 81,ng wordt voortgezet, zoodat de vertakkingen emdigen in uiterst fijne blaasjes, longblaasjes ge naamd. De longen krijgen daardoor 't aanzien eener sponsachtige zelfstandigheid. De beide lon gen zijn bol aan de buiten-, hol aan de binnen vlakte en vormen zoo te zamen als 't ware een nis, waarin het hart eene plaats vindt. Aan de binnenzijde der longen treedt de slag ader in, die zich vertakt en weer vertakt tot hij eindigt in duizenden z. g. haarvaten,die de long blaasjes omgeven. De buitenvlakten der longen zijn omgeven door het weivliës, dat door vochtafscheiding longen en borstkas gemakkelijk langs elkaar laat bewe gen. Aan de onderzijde wordt de borstkas afge sloten door het middenrif, dat in rust of bij ver slapping niet vlak, inaar gewelfd is, met de bol- zijde naar boven. Bij de ademhaling speelt het middenrif eene gewichtige rol. De ademhaling berust op beurtelingsche ver wijding en vernauwing der borstkas. Deze bewe gingen volgen de longen. Bij de uitzetting der longen zou een luchtledig ontstaan, doch dit wordt aangevuld met toetredende dampkringslucht, die door de strotklep naar binnen stroomt. Bij de uitademing heeft natuurlijk het omgekeerde plaats; door inkrimping der longen wordt de, laten we maar zeggen, onbruikbaar geworden lucht, uitgedreven. Borstkas, wervelkolom en afzonderlijke wervels worden door den hr. Y. d. B. op eene plaat aan gewezen, terwijl eene andere plaat Strottenhoofd met stemspleet, luchtpijp, longen, hart en mid denrif duidelijk te aanschouwen geeft. Vooral vestigt spreker ook de aandacht op een zeer ver groot voorgesteld longblaasje, waarop de vertak king in aderlijke en slagaderlijke haarvaten dui delijk wordt voorgesteld. Door een eenvoudig toesteltje toont spreker de beweging der ribben aan bij de inademing, waar door de borstkas verwijd wordt. De inademing wordt hoofdzakelijk echter veroorzaakt door span ning van het middenrif, waardoor de bolzijde daarvan meer vlak wordt, hetgeen verruiming der borstkas ten gevolge heeft. Dit wordt met eene teekening op 't zwarte bord verduidelijkt- Bij diepe inademing helpen tusschenribs- en andere spieren mede tot verruiming der borstkas. Op elke inademing volgt onmiddelijk uitade ming. Deze wordt veroorzaakt door ontspanning van het middenrif, opheffing der ingewanden door de buikspieren en het naar beneden trek ken der ribben, door welke functiën de borstkas vernauwd, de longen samen gedrukt en de lucht naar buiten gedreven wordt. De gewone, geregelde ademhaling heeft on willekeurig en onafgebroken plaats, wat niet wegneemt, dat we willekeurig de ademhaling kunnen versnellen of vertragen, zelf3 voor eene korte wijle kunnen doen stilstaan. De eigenlijke weg voor toetreding der lucht is de neusholte. Niet ongelukkig echter heeft deze in geval van abnormaliteit een plaatsver vanger, n.l. den mond. De Natuur heeft den mensch in alle opzichten fijn bewerktuigd. De ademhaling verschilt in snelheid naar den leeftijd, temperatuur en te verrichten arbeid. Zoo hebben bij een pasgeboren kind 44, bij een 5-jarige 26, bij een 25-jarige 18 ademhalin gen per minuut plaats. Bij de dieren hangt dit in hooge mate van de grootte af. De kanarie b.v. ademt per minuut 100 maal in en uit, de hond en de kat 20 tot 25 maal. Spreker staat vervolgens eenige oogenblikken stil bij 't snorken, niezen, zuchten, geeuwen, snikken en lachen. Zullen, zegt spr. verder, de opbouwende of on derhoudende bestanddeelen van ons voedsel in ons lichaam werkelijk van dienst zijn, dan moe ten deze in aanraking worden gebracht met zuur stof. Zonder zuurstof is geen leven mogeljjk. Hebben we onze voedingstoffen slechts af en toe tot ons te nemen, lucht is bij voortduring noodig. De dampkringslucht bestaat in hoofdzaak uit zuurstof en stikstof en wel in verhouding als 21 tot 79 (andere stoffen dan buiten reke ning gelaten.) De zuurstof onderhoudt de adem haling, de verbranding veroorzaakt de roest; de stikstof matigt de werking der zuurstof. Koolstof is mede een weinig in de lucht aanwezig, ten gevolge der uitademing van menschen en dieren. Aanwezigheid van 1 °/0 koolstof veroorzaakt ech ter reeds hoofdpijn, 10 °/o is bepaald doodelijk. Eerst op het einde der vorige eeuw werd de ademhaling nauwkeurig verklaard. De ademha ling veroorzaakt de omwisseling van onbruikbare gassen uit 't bloed, met de bruikbare uit de lucht. Dit heeft plaats aan de oppervlakte der longblaasjes, waar de koolzuur uit het donkere slagaderlijke bloed wordt opgenomen door de in geademde lucht, terwjjl deze zuurstof afstaat en daarmede het lichtere, aderlijke bloed vormt, dat weer voor den groei en 't onderhoud van 't li chaam dienst kan doen. Hier wijst spreker op de eigenschap der gas sen, dat ze elkaar trachten te doordringen, dat deze werking (diffusie) ook plaats heeft door dunne wanden als b.v. het dierlijk vlies. Bij de adem haling nu heeft de uitwisseling van koolzuur uit 't bloed tegen zuurstof uit de lucht plaats door de z.g. rok der haarvaten en de uiterst dunne huid der longblaasjes. Verontreinigde lucht wordt gemakkelijk door 't bloed opgenomen, waarop de werking van chloroform ook berust, en waardoor de invloed van vergiftige gassen zich zoo spoedig laat gelden. Wellicht rijst bij een der hoorders de vraag, of er geen gevaar voor gebrek aan zuurstof be staat. Spr. deelt ter gerustelling mee, dat aan wezige hoeveelheid zuurstof weder wordt aange vuld door het plantenleven en bovendien, de hoeveelheid zuurstof is zoo groot, dat zonder bij voeging na duizenden jaren nog slechts eene vermindering van 21 tot 20 °/o teconstatee- ren zou zijn. In dit opzicht dus geen gevaar. Doch groot gevaar levert de ademhaling in be dorven atmospheer. Als bewijs haalt spr. 't volgende o. a. aan. Vroeger werden de hier ingevoerde apen veelal opgesloten in hokken en stierven toen dikwijls aan longtering; thans, nu ze in open kooien worden gehouden, komt dit veel minder voor. Ten nutte van 't vrouwelijk deel van zijn gehoor mag spr. z. i. niet nalaten te wijzen op het groote nadeel aan het dragen van te stijf geregen corsetten verbonden. De ademhaling wordt daardoor bemoeilijkt, de spijsvertering be lemmerd; sommige organen te veel gedrukt en daardoor in meerdere of mindere mate tot wer keloosheid gedoemd, waardoor ze als 't ware gaan kwijnen. Schrille voorbeelden worden aan gehaald ter staving van deze bewering, waardoor spr. hoopt, bij de dames de overtuiging te heb ben opgewekt, dat nauwe corsetten schadelijk zijn voor de gezondheid. Na dezen kleinen zij sprong komt spr. terug^ op de bedorven lucht, en haalt daarbij aan, verschillende gevallen van verstikking, door gebrek aan zuurstof en over maat van koolzuur met stikstof. Daarom, zegt spr. moqt, veel zorg gedragen worden aan voort- durenden toevoer van versche lucht, wat in de kleinere woningen der groote steden vaak veel te wenschen overlaat. Kleine pauze. De spr. toont, voor hij verder gaat, met een eenvoudig toestelletje de werking der tusschenrib- spieren aan, welke werking daardoor voor ieder duidelijk wordt. Genaderd aan het 2e gedeelte van zijn onderwerp, wil spr. eenige oogenblik ken stilstaan bij de ventilatie. Zoolang de bouwkundigen daarin nog niet beter voorzien, dienen we wel zelf maatregelen te nemen, 's Zomers hoog de ramen opgeschoven, zelfs in de ziekenzaal, mits onder behoorlijke voorzorgsmaatregelen. Ook 's winters echter zou spr. de lucht af en toe vrijen toegang willen verleenen, al voorziet dan ook de natuur in lucht- verversching langs natuurlijken weg, door scheu ren en spleten, door poriën van de bouwmate rialen. Verschil in temperatuur tusschen buiten en binnen, de wind, de diffusie, zijn zoovele oorzaken, die de versche lucht dwingen om in te gaan. Alweer verkeeren de stadswonningen in dit opzicht vaak in minder goede conditie, wijl ze maar zelden aan alle zijden door de luchtzee omringd zijn. Bovendien dienen daar de vaak kleine woon kamers tevens tot slaapvertrekken voor 't geheele gezin, waarin dan nog vaak ook de kookkachel staat, zoodat we veilig kunnen aannemen, dat de atmospheer er de bron van kwalen, longziek ten in de eerste plaats, moet zijn. Goede venti leering moet geacht worden een hoofdmiddel te zijn ter voorkoming van longziekten. In Davos, gelegen in het hoogland van Zwit serland, laat men de patiënten zelfs slapen in een vertrek, waar de ramen open staanernstige patiënten plaatst men bij zonneschijn in de bui tenlucht. Waar de natuurlijke ventileering te kort schiet, moet kunstmatige tot een plicht gerekend wor den. Daar echter 't openen van ramen of deu ren vaak tocht, of te sterke afkoeling veroor zaakt, dient men op betere ventileering bedacht te zijn. Dit kan geschieden óf door opzuiging der bedorven lucht óf door het-kunstmatig indrijven van versche lucht. Hoewel tocht terecht wordt gevreesd, drijft men die vrees soms zoo ver, dat ze alle ventileering uitsluit, en dat vindt spr. hoogst afkeurenswaardig. YTaar we ongehinderd in een koelen wind kun nen loopen, laat tocht vaak zijn nadeeligen in vloed gelden. Hoe komt dit zoo? Tocht komt uit eene be paalde richting, wordt spoedig gevoeld, doordien hij plaatselijke afkoeling veroorzaakt, daardoor worden de zenuwen geprikkeld, de bloedvaten trekken zich plotseling samen en de inwendige organen worden dan met bloed overvuld, het geen storing in den bloedsomloop der huid ver oorzaakt. Goede ventilatie mag geen tocht veroorzaken. Op ééne zaak wil spr, nog wijzen, n.l. op de mechanische verontreiniging der lucht door stof. Langdurige ademhaling in eene met stof bezwan gerde atmospheer is bepaald zeer nadeelig. De longen van steenhouwers toonen ten laatste niet meer dat sponsachtig weefsel, doch zijn verhard en zwart van kleur. Het dansen moet daarom ook als zeer nadee lig voor de ademhaling worden aangemerkt, vooral waar de dansvloer met zand is bestrooid. Ook de temperatuur is van invloed op de adem haling. Groote verschillen moeten worden ver meden. 60° Farenheit geeft een behagelijk ge voel aan 't menschelijk lichaam. Dan is de warmte, die door geleiding tot ons komt, verre te verkiezing boven uitstralingswarmte. Hiermede verklaart spr. aan 't einde zijner rede gekomen te zijn. Zijn doel was, belangstel ling op te wekken voor goede ventileering. Spre ker meent, dat voordrachten de hygiëne rakende, nuttig en heilzaam kunnen zijn in de gevolgen, al ware 't maar enkel dit, dat bij het volk belang stelling werd opgewekt ten aanzien der gezond heidsleer. Stellig zou hieruit voortvloeien meer dere gezondheid, meerdere kracht, meer geluk. De voorz. meent, dat in het applaus, dat op spre kers rede volgt, 't bewjjs ligt, dat deze met be langstelling is gevolgd. Hij ziet in sprekers rede ook eene doos van Pandora, want hoeveel lee- lijks de spr. ook voor onze oogen heeft moeten laten passeeren, hij heeft ons toch ook de hoop gelaten. De voorz. stelt de gelegenheid open, vragen tot den heer Y. d. Berg te richten aangaande't behandelde onderwerp. Hiervan maken Ds. Boeijenga en de heer Slot gebruik. De eerste vraagt of het gaan in eenzelfde richting, bij een kouden wind tot op zekere hoogte niet gelijk moet gesteld worden met tocht. Ten andere heeft de geachte Spr. stellig gesproken in naam der wetenschap, doch 't heeft den heer B. min of meer pijnlijk aangedaan, waar de Spr. de uitdrukking bezigde: De Natuur heeft den mensch zoo uitnemend bewerktuigd. De heerB. vraagt: is dit het werk der Natuur? Door den heer Slot wordt gevraagd, hoe het komt, dat men in eene bedorven atmospheer geene belemmering ontwaart in de ademhalingswerk tuigen, maar drukking in 't hoofd. De heer van den Berg antwoordt, dat wat de eerste vraag betreft, onder gewone omstandig heden men van een kouden wind niets te duchten heeft, doch wel wanneer men b. v. bezweet is. Ten aanzien van het tweede punt verklaart hij in de gewraakte uitdrukking het woord Natuur gebezigd te hebben in den zin van Hoogere Macht, wat zeker met 's vragers opvatting over eenkomt. Ten aanzien van de vraag van den heer Slot, merkt Spr. op, dat schadelijke gassen, spoedig worden opgenomen in het bloed, en als eerste gevolg daarvan hoofdpijn optreedt. De Voorz. De vragen, die gedaan zijn mo gen we zeker beschouwen als bewijzen van be langstelling. Dat zoo iveinig gevraagd werd, vindt zijn grond ongetwijfeld in de helderheid en duidelijkheid, waarmede de heer van den Berg het onderwerp heeft behandeld. We brengen hem daarvoor on zen hartelijken dank, bevelen onze afdeeling in zjjne belangstelling en vriendschap aan, en slui ten deze vergadering. Vervolg Buitenland. De zaak Dreyfus en alles wat daarmede samenhangt. Het wordt al mooier met de herzieningsproce dure in de Dreyfuszaak: de commissie uit de Kamer, welke het regeeringsvoorstel tot over dracht van de beslissing op de herzieningsaan- vraag van mevrouw Dreyfus aan de vereenigde kamers van het Hof van Cassatie in behande ling heeft, is tot de conclusie gekomen, dat de enquête door den. eersten president van het Hof van Cassatie mr. Mazeau ingesteld in verband met de aantjjgingen van De Beaurepaire, niet grondig genoeg is geweest, dat er verschillende gapingen waren in de verklaringen van sommige getuigen en de antwoorden der beschuldigden en de regeering, vertegenwoordigd door den mi nisterpresident Dupuy en den titularis van ju stitie Lebret, heeft zich gehaast een aanvullend onderzoek te gelasten aan mr. Mazeau en zijn beide helpers Yoisin en Dareste! Toch verwacht men, dat het rapport der com missie vroeg genoeg kan verschijnen, opdat het debat in de Kamer Maandag a.s. een aanvang kan nemen. Ondertusschen hebben de nationa listen en de antisemieten uit de Kamer besloten zich vóór het wetsvoorstel der regeering te ver klaren, hoewel beide groepen van meening wa ren, dat het eigenlijk wel het minste was, wat het kabinet tegenover de openbare meening doen kon. De strafkamer van het Hof van Cassatie heeft de experts Teyssonnières, Charavay, Gobert, Pel- letier en Bertillon gehoord, altijd weer over het borderel, natuurlijk. Misschien herinnert men zich nog, hoe in 1894 van de schriftkundigen, die moesten onderzoeken of het bewijsstuk tegen Dreyfus, het zoogenaamde „borderel", inderdaad door dezen geschreven was, de heer Teyssonnières zulks volmondig beaamde, de heer Pelletier het stellig ontkende, de heer Charavay tot de slotsom kwam, dat het schrift hetzelfde was als dat van ontwij felbaar door Dreyfus geschrevenen ter vergelij king voorgelegde stukken, maar met eene beperking. „Er bestaan," verklaarde hij, „stellige overeenkomsten tusschen de beiderlei geschriften, en het geïncrimineerde stuk is van denzelfden persoon, óf van zijn dubbelganger." Sedert hij kennis heeft genomen van Ester- hazy's schrift (in 1894 was van dezen hoege naamd geen sprake) ziet hij tusschen dit laatste en 't schrift van het borderel veel méér over eenkomst. Men vindt er de trekken van Ester- hazy's normaal, gewoon schrift iu terug, tegen slechts enkele van dat van Dreyfus, op grond waarvan men in 1894 kon aannemen, dat het borderel geschreven was door Dreyfus, met zoo veel mogelijk verdraaide hand. Een ding stond echter voor hem vast: dat zijne eigene conclu- siën van 1894 niet waren vol te houden zonder vernieuwd onderzoek. Met andere woorden, de bewering dat het borderel van Dreyfus is, berust nog slechts op de verklaring van den heer Teyssonnières, die bij het proces tegen Zola niet in een zeer voordeelig licht verscheen, en van den bekenden Bertillon, met wiens voor ieder onbegrijpelijke methode tij dens en na dat proces zoozeer de spot werd ge dreven. Tusschen Esterhazy en kolonel Du Paty de Clam moet het 24 Januari 11. voor de crimineele kamer bij confrontatie, tot ernstige incidenten zijn gekomen, waarbij Du Paty de Clam een zeer treurige rol speelde. Driemaal riep Esterhazy hem toe: „Gij hebt gelogen, gij zijt een gemeene leugenaar", en het moet in verband met een en ander zijn, dat de regeering, vertegenwoordigd door Lebret en De Freycinet, het besluit zou heb ben genomen Esterhazy zoo spoedig mogelijk het hazenpad te doen kiezen, in de vrees wel voor nieuwe incidenten, waarbij nog andere militairen dan Du Paty de Clam ontmaskerd zouden worden Het gerucht loopt, dat de heer Loew, de aan vallen moede, waaraan hij in (len laatsten tijd heeft bloot gestaan, voornemens is ontslag te vra gen als president der crimineele Kamer van het Hof van Cassatie. De heer Paul Mayer heeft voor het Hof van Cassatie verklaard, dat het borderel van de hand van Essherhazy is. Ook andere schriftkundigen hebben dezelfde verklaring afgelegd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1899 | | pagina 5