Weekblad voor LANGEDIJK en Omstreken. Zondag 26 Februari 1899. 8e Jaargang. J. H. KEIZER. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VREDE. Nieuwstijdingen. Feuilleton. Paul en Aug-usta, NIEUWE* uhuiiei (humt. Deze courant verschijnt eiken Zaterdagnamiddag. ABONNEMENTSPRIJS voor Noordscharwoüde, Oüdkarspel, Zuidscharwoude en Br. op Langedijk per drie maanden 50 ct., franco p. post 60 ct. UITGEVER: BUREEL: Yoordscharwoude. PRIJS DER ADVERTENTIÈN: Van 1—5 regels 30 ct., elke regel meer ct. Brieven rechtstreeks aan den Uitgever. Blij dit nummer behoort eevs bijvoeg-sei, Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren. Jes. 527a. En tweemalen is tot de menschen eene bood schap van vrede gebracht, en zij hebben ver rast toegeluisterd als naar een ver koraal van liefelijkheid, en zij hebben tot elkander gezegd, dat het eene goede boodschap was. „En zij zullen hunne zwaarden slaan tot „spaden, en hunne spiesen tot sikkelenhet „eene volk zal tegen het andere volk geen „zwaard opheffen, en zij zuilen geen oorlog „meer leeren." Aldus profeteerde een man Gods, die sprak tot het volk van Juda en Jerusalem. En dit was de eerste maal. „Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen „Gods kinderen genaamd worden. „Wees haastelijk welgezind jegens uwe „wederpartij „Maar ik zegge u, dat gij den booze niet „wederstaat „Maar ik zegge u, hebt uwe vijanden lief" Woorden zijn het van den Zoon des Men schen, die gezeten was op den berg der Za ligsprekingen. Maar daar kwamen oorlogen en geruchten van oorlogen, en de wapenen kletterden op elkander, en de knotsen beukten de schilden, en de donder der kartouwen barstte los en een menschdom, dat te klein was voor den heiligen geest Gods, noemde de boodschap van vrede, de goede boodschap, een droom, een schoone droom misschien, maar toch een droom. Ja, in Duitschland leofde nog voor weinige jaren een man, die stond aan den voet van den troon, en die daar werd geschat als een hechte zuil van het machtige rijk. 't Was de man, die de krijgskunst had op gevoerd tot den hoogsten trap, en die in de archieven van zijn vaderland had neergelegd oorlogsplannen tegen alle naburige rijken. Zoo de staatkunde soms het vreeselijke woord wilde spreken, dat het niet langer vrede zou wezen, maar krijg, men had maar toe te tasten, 't Was alles klaar, 't Was alles lang te voren reeds berekend, men zou weten wat te doen stond, waar en hoe. Die man was von Moltke, de veroveraar van Elsasz-Lotharingen. Die man eerlijk, ruiterlijk, rondborstig als hij was - von Moltke durfde zeggen„de eeuwige vrede is een droom en niet eens een schoone droom, Maar die droom is dan toch geworden tot eene nachtmerrie. Eene nachtmerrie voor de volkeren en hunne regeerders, omdat elke oorlog dreigt te worden een wereldoorlog. De kleine krijgsbedrijven tusschen miniatuurstaatjes geraken op den achtergrond. Als de kleine zwarte stip aan den staatkundigen hemel groeit tot een donder wolk, zijn het niet honderdtallen, maar hon derdduizenden of millioenen die te wapen moeten loopen. Het zegevierende Duitschland verloor in den oorlog van 1870 meer dan 130,000 zijner zonen, jonge mannen in de kracht van hun leven, weggemaaid met den sikkel des doods. Zoo duur worden zelfs overwinnin gen betaald. Wie durft zóó groote verant woordelijkheid aan Eene nachtmerrie voor de staathuishoud kundigen, die telkens weer nieuwe millioenen moeten toestaan voor steeds nieuwe verdel gingsmaatregelen, voor ondoordringbare pant sers en voor puntkogels die elk pantser door boren, voor bomvrije kazematten en voor bom men, die ieder aardwerk, of ijzeren of steenen bemanteling zullen doen uiteenspatten. Eene nachtmerrie voor alle menschen van goeden wille, die een afgrijzen hebben van de barbaarschheid onzer zoogenaamde humane oorlogen, die sidderen van verontwaardiging als ze lezen van Britsche officieren, die een verdelgingskrijg tegen onontwikkelde Zoeloes beschrijven als een vermakelijk kegelspel, een ongewoon soort sport. Toen, voor enkele maanden pas, de held van Omdoerman, de veroveraar van den Soe dan, de fijn beschaafde lord Kitchener, pair van het Engelsche koninkrijk, gelijke dus van vorstin Victoria, - toen hij het leger zijner vijanden na ridderlijken tegenstand had ver nietigd, liet hij opgraven het lijk van den Mahdi, hun legerhoofd, hun profeet, en deed bet werpen in de wateren van den Nijl. Dat deed een Christen tot smaad van Mohamme danen. Dat deed de beschaving de barbaarsch heid aan. Lijkenschennis krachtens het recht van den sterksten Is het wonder, dat de „droom van eeuwigen vrede" eene nachtmerrie wordt voor de volke ren, en zij zich schaamtevol afvragen: Wan neer zullen wij daar ernst mede gaan maken Wanneer? Misschien in deze dagen Immers een man heeft gesproken, naar wien zoowel de grooten als de kleinen wel hooren moesten. De Keizer aller Russen sprak. Hij deed dit op officieele wijze tot zijne gelijken en tot die er eene eere in stellen, zijne gelijken geacht te worden. 't Is nu al vijf en twintig jaren geleden, dat von Moltke in den Duitschen Rijksdag van 16 Febr. 1874 de ernstige woorden sprak: „Wel licht zal een later gelukkiger geslacht nogge- j raken uit den toestand van geioapenden vrede, die nu reeds zoo lang op Europa drukt. Wat wij in een half jaar tijds met de wapenen heb ben veroverd, zullen we eene halve eeuw lang met de wapenen moeten beschermen, opdat het ons niet ontnomen worde." Datzelfde inzicht in den niet langer te dra gen druk der krijgstoerustingen, dat oneven redig uitgeven der staatsinkomsten met ach terstelling van zoovele wichtige belangen en dringende behoeften, heeft den Czaar er toe bewogen zijn machtig woord neder te leggen in de weegschaal der volkeren en te plaatsen daar, waar de palm ligt van den Vrede. Daartoe zal nu binnenkort de Vredes confe rentie van 's Gravenhage bijeenkomen. Dat zij zegenrijke vruchten drage! Tot zoover de regeeringen. Nu staat het aan de volkeren, ook zelve het hunne te doen. De regeoringen, zullen ze kunnen doortas ten, hebben steun noodig. Steun van de bevol kingen, die zich moeten uitspreken, ook hun nerzijds, voor den vrede. Eene machtige volks beweging moet worden voorbereid, opdat de vorsten en ministers en vertegenwoordigers mogen weten: wij zijn den mannenverdelgen- den oorlog moede, wij willen werken des vre des, wij staan aan uwe zijde bij wat gij thans onderneemt. Die beweging is in Engeland en Amerika op het getouw gezet. En zij neemt reeds groote afmetingen aan. Het wordt een wereldgebeuren. Ook in ons land heeft zich, in aansluiting aan die beweging, een comité gevormd, dat mede uit den boezem van ons volk eene krach tige betuiging wil doen opgaan ten gunste van die plannen. Lijsten worden verspreid ter teekening van deze verklaring: Aan Zijne Majesteit den Keizer van Rusland. Sire, „Wij ondergeteekenden, Nederlandsche vrou- „wen en mannen, nemen vol eerbied de vrij- „heid, onzen blijden dank uit te spreken voor „Uwer Majesteits edelmoedig optreden ten „gunste eener vermindering van krijgslasten „en ter bevestiging van den vrede. „Tevens veroorloven wij ons den vurigen „wensch te uiten dat de door Uwe Majesteit „bijeengeroepen Conferentie bevorderlijk zal „zijn aan de vervulling van het verlangen naar „vrede dat, evenals alle andere beschaafde na- „tiën, ook ons bezielt. Welk een machtig geluid moet daar uitgaan van zulk eene volksmanifestatie 1 Welsprekend en gezaghebbend tevensEene eer en een plicht mag het heeten, allen daaraan deel te nemen. Daarom hebben ondergeteekenden zich in comité vereenigd om ook in ons midden, die samenwerking voor te bereiden en te bevor deren. Binnen enkele dagen zal onze bode met zul ke lijsten aan uwe huizen komen, vragende om uwe handteekening. Dat dau een ieder, zoowel vrouwen als mannen, die met ons ver langt naar bevestigiug van den wereldvrede, ons vertrouwen bekrone en onze moeite be- loone door de aangeboden lijst te teekenen. Een klein werk voor ieder in 't byzonder, maar dat als getuigenis van ontelbaar velen, groote gevolgen kan hebben. Het Langedyksche Comité tot be vordering der Internationale ont wapening. C. KROON Mzn., Eerevoor sitter. J. W. C. KROON, Voorzitter. P. G. DUKER, Penningmeester. B. H. HABBEMA. C. ROOTLIEB. F. C. FLEISCHER, Secretaris. Heer Hugowaard. De kiesvereeniging „Burgerplicht" hield deze week hare gewone voorjaarsvergadering. Bjj de opening der verg. sprak de voorz. zijne teleurstelling uit over do geringe mate van belangstelling, slechts 11 leden waren opgekomen. Na lezing der notulen, die onveranderd werden vastgesteld, verkreeg de penningm. het woord tot het doen van rekening en verantwoording. De comm. voor het nazien der rekening brengt bij monde van heer Jb. Met verslag uit van hare bevinding en rapporteert tot goedkeuring, waartoe de verg. besluit. De min gunstige toestand, waarin de kas verkeert, leidt de verg. tot het besluit, het bestuur te Oorspronkelijke novelle. 24.) Dus redeneerede kwamen zij aan de aan legplaats en wachtten er den steamer, die met volle kracht kwam aanstoomen en weldra stopte. Onze vrienden verscholen zich achter eenige nieuwsgierige kijkers en verbeidden met ongeduld het oogenblik, dat de passa giers aan wal zouden gaan. Deze kwamen dan ook weldra, maar hoe ze ook keken, van Dongeren zagen ze niet. Reeds waren alle passagiers aan wal, toen nog immer Paul en diens vriend op zijne verschijning wachten. «Hij is bepaald niet mee gekomen," be gon Beers, teleurgesteld. «Dat schijnt wel zoo," beaamde Paul, »maar mij dunkt, we moesten even aan boord gaan en de passagierslijst inzien mis schien ook kan de kapitein ons wel eenige inlichtingen geven. Beers vond dit goed en, gevolg gevende aan hun voornemen, zaten ze aldra bij de tafel in de kajuit der «Wave," in druk gesprek met den kapitein over de reis, de lading en verdere zaken, totdat ze op het punt «passagiers" kwamen en den kapitein vroegen, ol hy geen zekeren heer van Dongeren mede had genomen. «Hoe zegt u," vroeg de kapitein, »een mjjriheer van Dongeren, een Hollander? Ik heb nog een passagier aan boord, die ziek ligt en in bedenkelijken toestand verkeert, die zal het misschien zijn Ik bemoei mij gewoonlijk weinig met mijne passagiers en uit die Hollandsche namen kan ik nooit wijs wor den maar als de heeren kennissen van hem zijn, hij ligt in gindsche kooi, daar kunnen zij hein vinden." Paul en Beers zagen elkander eens aan en overlegden, wat te doen. «Ik wil hem niet zien verzekerde Paul. «Komaan, wees niet zoo haatdragend voegde Beers hem toe, wie weet hoe spoedig hij ad patris is en dan zou 't u later spijten." Paul liet zich bewegen om met Beers naar den zieke te gaan, dien zy in een zeer zwakken toe stand aantrofien. Beers groette hem en vroeg, hoe hij zich bevond. De zieke sloeg den matten blik op de jongelui en scheen verwonderd, in de Hollandsch taal te worden aangesproken. Hij scheen moeite te hebhen om te spreken en zeide met blijkbare inspanning, dat hy stervende was. «Kent gij mij niet?" vroeg Beers. De zieke schudde het hoofd. - «Ik ben Beers en deze mijnheer hier is Paul Lansveld, wij zyn beiden van Amsterdam. »U is im mers mijnheer van Dongeren vervolgde hy na een poos. De zieke knikte en poogde zich een weinig overeind te beuren. Beers zag dit en hielp hem, door een kus sen achter zijnen rug te schuiven. Toen van Dongeren overeind in de kooi zat, blikte hy zijne bezoekers een voor een aan en zeide met eene flauwe stem «Ja, nu ziejket ligt boven op.' ik kennis." «Wilt gij, dat wy een dokterl Beers ontsloot den koffer en vond wat voor u halen?" vroeg Beers op medely-jhij zocht. toon. Van Donoer*» kniut« »n «Wees zoo vriendelijk, het ten spoedig- dende toon. Van Dongeren knikte en klaagde over dorst. Paul reikte hem een glas water toe, dat hy met graagte uit dronk en waardoor hij een weinig tot zich zei ven scheen te komen. «Dat verlichtzuchtte de zieke. «Zijt ge lang ziek geweest vroeg Beers. «Ik was pas een boord, mijnheer Beers, toen ik ongesteld werd en sedert ben ik hoe langer hoe slechter geworden." Wy zul len een dokter bij u zenden, mijnheer van Dongeren, en komen morgen wel eens te rug, we mochten u thans te veel vermoei en als u het een of ander aan ons wenscht op te dragen, of zoo we u soms hier ol daar in van dienst kunnen zijn, kunt gij gerust over ons beschikken." Beiden wilden hierop heengaan, maar de zieke wenkte hen, nog eenige oogenblikken te blijven en na eenen kennelijk zwaren inwendigenstrijd zeide hij«Ik heb in mijn koffer eenige papieren van waaide, welke in een pakket zijn gesloten en aan mijne vrouw geadres seerd indien gij zoo goed wildet zijn dat pakket, als ik dood ben te bezorgen, zoudt ;ij mij bijzonder verplichten." Beers beloofde dit en vroeg, of hij ook nog iets had. «Neen," antwoordde de patient, anders niet, maar zou het niet goed zyn, dat gy het maar dadelijk meenaatnt? Als ik ge storven ben mocht dat soms inoeielijkgaan." «Met genoegen." «Goed, hier zyn mjjne sleutels, het pak- ste af te zenden, mijnheer Beersdat is alles, wat ik verlang. Hierop liet hij vermoeid het hoofd op het kussen zinken, dat Beers weder in orde legde en sprak verder geen woord. De beide vrienden verlieten daarop de kajuit, zeiden den kapitein, dat de onge stelde passagier hunne kennis was en dat ze een dokter zouden zenden; daarop gin gen ze naar den wal om hunne belofte te vervullen en tehuis over het voorgevallene te praten. Niet weinige waren de gis singen, waarin zy zich omtrent het pakket, hun door van Dongeren gegeven verdiepten. Wat mocht het toch wel bevatten O, hoe gaarne zouden ze er eens een kijkje in wil len nemenVooral Paul was uiterst be nieuwd naar den inhoud, omdat die inhoud aan Mathilda gericht was, aan Mathilda, waaraan hij in de laatste dagen meer dan gewoonlijk had gedacht. 's Nachts kon hij moeielyk slapen, want de gedachte aan Mathilda warrelde onophoudelijk in zijri brein. Nu eens droomde hy dat zij hij hem was, dan weer wenkte ze hem van verre toe en dan werd hij plotseling wak ker en verdween het nevelbeeld in den cha os van duisternis en nacht. Dat duurde zoo, tot eindelijk de morgen daar was en de zon hare heldere, levenwekkende stralen door de vensters van zijn slaapvertrek schoot. De dood en zijne gevolgen. Dood, somber woord, einde van alle grootheid, alle berekeningen, alle hoop vaak, en ook weer engel van den vrede en der vervulling! - - Wat al tranen hebt ge doen vergieten, wat al lasten en moeiten den ar men sterveling berokkend en ook hoe inenigmalen waart ge een reddende en hel pende genius, voor wiens adem de zorgen weken, in wiens almacht zich tal van be kommernissen oplosten tot een zalig niet Paul en Beers haasten zich den volgen den morgen reeds vroeg naar de stoom boot, om den heer van Dongeren te bezoe ken. Aan boord komende, wenkte hun de kapitein en zei, dat zyn zieke passagier zoo even overleden was en vóór zyn ster ven verzocht had, dat zyne goederen aan den heer Beers zouden worden afgeleverd, daar hy met dien had afgesproken, dat hy er voor zou zorgen. De kapitein vroeg, waar hy de koffers moest laten bezorgen en hoe de heeren wenschten dat met het lyk gehan deld werd: hem waren deslentels der kof fers ter hand gesteld en tevens was hem de boodschap door den overledenen heiast, dat er genoegzame waarde in de koffers voor handen was om eene fatsoenlijke teraarde bestelling te veroorloven. Onze vrienden waren zeer getroffen over dit bericht. Zoo spoedig hadden zij het niet verwacht! In overleg met den kapitein werd besloten, dat de heer van Dongeren des middags in alle stilte zou worden begraven en de heer Beers voor een en ander zorg zou dragen. Dien overeenkomstig werd dan ook gehandeld de noodige bestellingen werden gedaan en in het middaguur werd het lyk, begeleid door den dokter en de twee vrienden, aau

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1899 | | pagina 1