van de „Nieuwe Langcdjjker Courant' BIJVOEGSEL van Zondag 11 Juni 1899. Uit de Rechtzaal. Zitting van Dinsdag 6 Junj 1899. In plaats van meer breedvoerig de verschil lende zaken, die in de jl. Dinsdag gehouden zitting zijn behandeld, uiteen te zetten en te vermelden, zooals wij in de laatste weken gere geld deden, geven wij liever meer breedvoerig het verhandelde weer, over de strafzaak met be trekking tot de plaats gehad hebbende ongere geldheden te Oudkarspel. Wij putten gedeeltelijk uit de „Alkmaarsche Courant," wijl onze gewone verslaggever in al te beknopten vorm het pleidooi van den advocaat Mr. A. M. de Lange behandelt en van het pro- ces-verbaal van den veldwachter Prijs in 't ge heel niet rept. In verband met de zaak achten wij de opname hiervan evenzeer noodzakelijk, alsmede van een kort uitstreksel van het requisitoir van de O. v. J. Nadat eerst eenige andere zaken waren voor afgegaan werd de zaak uitgeroepen van den heer Officier van Justitie tegen: le. Matthy s Hart, 2e. Cornelis Kramer, 3e. Hark Ton en 4e. Pieter Ton, allen landbouwers te Oudcar- spel. Het bevel van verwijzing wordt voorgelezen, de Officier van Justitie draagt daarop de zaak voor en vraagt voorlezing door den griffier van het procesverbaal van den veldwachter A. Prijs, den 23en Maart opgemaakt, waarbij wordt gecon stateerd, dat op den 20 Maart 1899 de vrouw van het Hoofd der school Hoffmans, genaamd B. Segerius, aan wie een verblijf ten huize van F. Pot door den President der rechtbank was aangewezen, (toen zij met haar man op een ver zoek van laatstgenoemde tot scheiding van tafel en bed door den President werd verhoord en zelf verzocht had buiten de echtelijke woning te mogen verblijf houden,) dit verblijf had verlaten en in de woning van haar man was teruggeko men, gebruik makende van eene gelegenheid, die zij daartoe had afgewacht. Daar zij weigerde heen te gaan, had de heer Hoffmans vervolgens de hulp van den veldwachter ingeroepen om haar uit het huis te verwijderen. Aan dat verzoek gaf zij gevolg, na eerst den burgemeester te hebben geraadpleegd, die hem gezegd had, dat de vrouw zich aan „huisvredebreuk" schuldig maakte door niet op de vordering van haar man de woning te verlaten en dat hij last gaf haar uit de woning te verwijderen. Inmiddels was een groote menigte volks op de been gekomen en toen hij juffrouw Hoffmans de eerste maal bui ten de deur bracht, begon het volk zich meer en meer voor de woning te verzamelen en te roepen, dat het haar huis was en zij er weer in moest gaan. Dit deed zij dan ook onmiddellijk daarop, voordat de deur was dicht gemaakt en toen kostte het nog al eenige moeite haa voor de tweede maal uit de woning te krijgen, maar met hulp van haar man gelukte het toch. Het volk kwam toen hoe langer hoe meer voor de woning op het terrein, dat van den openba ren weg gescheiden is door een hek met een poortje en gaf door allerlei geschreeuw te ken nen, dat juffrouw Hoffmans in het huis terug behoorde te gaan en de onderwijzeres, juffrouw Oorschot, er uit moest. Er werd op de deuren geschopt en geslagen en de veldwachter was door het opdringen van het woeste publiek driemaal tegen den grond gevallen. Hij had echter waar genomen, dat de eerste beklaagde, nadat door andere personen reeds een paneel uit de deur getrapt was, tegen het tweede paneel geschopt en getrapt had, zoodat dit er ook uitvloog, dat de tweede beklaagde tegen het middenkruis der deur een paar trappen gaf zonder evenwel iets te verbreken en dat de beide andere beklaagden beiden een stuk uitgetrapt paneel in de han den hadden, dit tusschen de deur en het kozijn staken eu daarmede pogingen deden om de deur te wringen, ook zonder iets te verbreken. Getuigenverhoor. Als le getuige werd gehoord, de veldwachter A. Prijs, die geheel overeenkomstig het proces verbaal getuigde en verder dat juffr. Hoffmans na uit de woning te zijn gezet in elkaar was gezakt, dat het volk zich hoe langer hoe meer op het terrein voor de woning verdrongdat er tegen de deur was getrapt en geslagen dat hij door het opdringen tot driemaal toe tegen den grond was geslagen en dat hij opgemerkt had dat de vier beklaagden zich aan boven om schreven feiten hadden schuldig gemaakt. Ver volgens dat hij den Heer Hoffmans had toege roepen „Wat moet ik doen doe mij een pleizier en laat de juffr. er in, dan is het volk tevreden. Eindelijk ontsloot de heer H. de deur en kon de juftr. binnengaan, waarna een luid hoerah uit de menigte opsteeg. Daarna had juffr. Hoffmans het publiek haar dank gebracht door het toe te wuiven, waarna ook de onderwijzeres, juffrouw Oorschot de onderwijzerswoning had verlaten. Ongeveer een uur daarna was de rust terugge keerd. De 2e getuige, de Hr. Hoffmans, verklaarde niet te hebben gezien, wie aan de vernieling hadden deelgenomen, maar wel de le beklaagde voor de deur te hebben zien staan. Beklaagde Hart, hierna ondervraagd, zegt, dat Prijs heeft misgezien, en dat hij niet ge schopt heeft. Op de vraag, welke reden hij had, er heen te gaan en of hij iets tegen den onder wijzer had, antwoordde hij, niets tegen den heer Hoffmans te hebben en met den stroom te zijn meegegaanhij had wel op de stoep gestaan, maar kon niet zeggen wie iets gedaan had. Ook de drie andere beklaagden blijven het hun ten laste gelegde ontkennen. Voorts werden nog gehoord een elftal getui- decharge. In de eerste plaats juffr. Hoffmans, die zegt, dat ze zoo geweldig bij het uit het huis zetten door haar man geduwd werd, dat ze ten gevolge daarvan viel en aan de knie werd verwond. De getuigen J. Eecen en L. Schagen verkla ren, dat zij gedurende de vernieling steeds in gezelschap zijn geweest van Hart en daardoor dus bewezen dat le beklaagde onmogelijk aan de hem ten laste gelegde feiten kon hebben deel genomen. Vervolgens werden gehoord C. Borst en C. Kroon, die getuigden met 2e bekl. in gezelschap te zijn geweest, totdat deze door zijn vader werd weggehaald, terwijl get. G. Dresselhuizen weinig belangrijks wist mede te deelen. Jac. Plakman gaf eenige twijfelachtige verkla ringen, waarin de O. v. J. aanleiding vond, rechtsingang te vragen wegens meineed, met bevel tot directe gevangenneming. De verd. Mr. J. Verdam, kwam daar echter tegen op. Nader door hem ondervraagd verklaarde getuige zich duidelijker en werd het requisitoir wederom ingetrokken. Getuige W. Kuiper was eveneens in gezel schap geweest van bekl. en getuigde te hunnen gunste. Get. W. Jongepier, was na afloop der vernie ling op het terrein gekomen, en verklaarde aan Prijs niets buitengewoons te hebben opgemerkt, toen Mr. Verdam hem vroeg of deze (Prijs) er uitzag als iemand die niet alles dorst zeggen, van hetgeen W88 voorgevallen. Get. J. Rutsen on C Winder, konden bewij zen dat ook H. Ton niet aan de vernieling had deelgenomen. In zijn Requisitoir zegt de Off. v. J. dat er is gehandeld openlijk met vereende krachten, het gezag is met voeten getreden en ZEA. viodt daarin aanleiding om een grootere straf te eischen dan anders. Hij vordert schuldigverklaring aan geweldpleging, openlijk en met vereende krach ten tegen de woning van den heer Hoffmans en veroordeeling van den len beklaagde tot eene gevangenisstraf van een jaar en drie maanden en van de drie andere beklaagden van een jaar. Verdediging. Het woord werd nu verleend aan Mr. A. M. de Lange, uit welk pleidooi wij het volgende overnemen Welke reden bestond er voor den oploop op 20 Maart? Het is voor mijn cliënt van het hoogste belang, Edel Achtbare Heeren, dat door mij in het kort worde nagegaan de omstandigheden, waaronder deze feiten hebben plaats gevonden. Nu eenmaal hier een beklaagde terechtstaat, moet ik wel het volle licht doen schijnen op deze treurige zaak; de zaak, die de rust en orde in de gemeente Oudcarspel op een schier ongekende wijze heeft verstoord. Wanneer men Alkmaar in eene noordelijke richting verlaat, komt men reeds spoedig in eene welvarende streek, de Langedjjk, de reeks van bloeiende dorpen, Broek op Langedjjk, Zuidschar- woude, Noordscharwoude en Oudcarspel, die te zamen wat zielental betreft een stad zouden kun nen vormen, doch allerminst het aanzien van een stad hebben. Een nijvere, oppassende, rustige bevolking houdt zich daar bezig met den akkerbouw. De vruchtbare akkers, afgescheiden door grep pels en slooten, de bron van bestaan, gaan van vader op zoon over. En niet slechts de akkers, doch ook de levens opvatting, de zeden en gebruiken vererven zich op gelijke wijze. Noeste vlijt en voorvaderlijke zeden zijn de kenmerken dezer bewoners. Wanneer wij sympathie koesteren voor onze Transvaalsche stamgenooten in het verre Zuid- Afrika, die liever van woonplaats veranderden, dan hunne eigenaardige levenswijze prijs te ge ven, dan moeten wij deze gehechtheid aan oud- hollandsche zeden en gebruiken in de Langedij- ker bevolking evenzeer hoogschatten. Bij hen, evenals bij de Transvalere, is het ge zin een der grondslagen hunner maatschappij. Monogamie is de regel, die geen uitzonde ring toelaat. Moge in steden de huwelijksband verslapt zijn, hier niet. Echtscheiding komt hier hoogst zelden voor en vindt steeds afkeuring. Indien een gehuwd Langedjjker vriendelijkhe den of presenten ontvangt op zijn verjaardag van, laat ons maar stellen, zjjne dienstbode, dan wordt hem dit door de buren, de vrienden, de nabestaanden, hoogst kwalijk genomen. De huwelijksband is hier in eere, is hier sa cramenteel. Onbewust begrijpt ieder zijn belang om die instelling te handhaven. Ik kan op dit punt, Edelachtbare Heeren, niet genoeg de aandacht laten vallen. Immers iemand, die een andere opvatting des huwelijks heeft, die zich niet schaamt om met zijn vrouw op ergerljjke wijze te kijven, niet schaamt om tegen wet, recht en plicht haar het huis uit te gooien, hoort in de Langedijk niet thuis. Indien hij zoo handelen wil, zonder dat dit aanstoot geeft, dan doet hij beter te gaan wo nen in de achterbuurt van een groote stad, doch niet te Oudkarspel. Ed. dit strekt den Langedijkers tot eer. Allerminst is zoodanig gedrag passend, wan- I neer men een betrekking bekleedt, een betrek king als hoofd der school. Een hoofd der school, aan wien men met ge rustheid zijne kinderen toevertrouwen moet. Een hoofd der school, dat anderen ten voor beeld moet strekken. Wiens levenswandel onberispelijk moet zijn, aangezien een goed onderwijzer nog iets andere moet leeren als 't a, b, c. Is het wonder, dat de bevolking verbitterd werd Neen Zij werd gekrenkt in haar heiligste overtui ging. Zij werd geschokt wegens verregaand wan gedrag, door een gehuwd man, ten opzichte van zijn vrouw. Haar rechtsgevoel werd gekrenkt, aangezien de man volgens de wet verplicht is, zijne vrouw in zijn woning te ontvangen. De verbittering tegen 't hoofd der school is dus in alle opzichten verklaarbaar, begrijpelijk en gerechtvaardigd. Maar er is meer gebeurd, dan een krenking van gebruiken; de wet is geschonden; op dien 20 Maart waren de predikant en twee leden van den gemeenteraad, bij den onderwijzer in huis gegaan om te trachten de echtgenooten tot elkan der te brengen en toen dit niet baatte, werd de gemeenteveldwachter door Hoffmans gehaald, en is geschied, hetgeen ik slechts met korte trek ken wil aanstippen. De veldwachter en Hoffmans stieten vrouw Hoffmans met geweld en veree- nigde krachten de deur uit. De veldwachter verhaalt zelf, dat Hoffmans riep: „Pak aan, ik duld dat wijf niet in mjjn huis!" Een groote verwarring van denkbeelden, een verkeerde toepassing van gezag, een onbegrijpe lijk beleid, heeft plaats gevonden. Kan men het den veldwachter niet euvel dui den, die inderdaad te goeder trouw meende, dat Betsy Segerius huisvredebreuk pleegde, het hoofd der gemeente had andere behooren te handelen. In de eerste plaats, was hij zelf tegenwoor dig? Nog was er niets geschied; door tijdig te handelen had hij, die op de hoogte behoorde te wezen van den gespannen toestand, vooral door een persoonlijk gematigd optreden, alles kunnen voorkomen. Maar neen, het dossier dezer zaak, zie pro ductie 3 leert ons wat Prijs zelf verklaart: „En ik heb mij daarop met den heer Hoff- „mans naar den Burgemeester begeven, die mij, „op grond van het bevel van den President van „de Rechtbank, waarvan het gevolg was dat de „vrouw zich aan huisvredebreuk schuldig maakte, „heeft gelast genoemde vrouw aan te manen of „anders op zachtzinnige wijze uit het huis te „verwijderen." Hoe dit bevel van den burgemeester werd uit gevoerd, zien wij uit productie 33, waarin Betsy Segerius voor den Rechter-Commissaris verklaard heeft, dat zjj zich ernstig aan de knie bezeerd heeft. Zjj verklaarde: „door Prjjs en mijn man, ben ik de deur uit gegooid". En zooals UEdelAchtbaren bekend is uit het dossier, des avonds om elf uur is deze vrouw en thans met behulp der rijks veld wacht op het punt dat zij naar bed wilde gaan, opnieuw het huis uitgehaald. "Wanneer deze feiten niet zoo treurig waren, men zou ze belachelijk kunnen vinden. Betoog behoeft het niet, dat de presidiale be schikking het recht gaf aan de vrouw, gedurende het scheidings-proces eene andere woning te kie zen, maar geenszins het recht gaf aan haar man, de gemeenschappelijke woning, van dien stonde af, uitsluitend voor hem en hem alleen beschik baar te achten. Betoog behoeft het nog veel minder, dat al had de President den man uitsluitend de gemeen schappelijke woning toegewezen, deze beschikking ten uitvoer kon gelegd worden door de politie. Volgens mijne bescheiden meening, heeft hier degelijk het bevoegde gezag, de autoriteit ter plaatse, zich geleend en is behulpzaam geweest aan het plegen van een onrechtmatige daad. Een actie tot scheiding van tafel en bed, met den aankleve van dien, is een zuiver burger rechtelijk geding, waarmede de politie zich niet te bemoeien heeft. Gesteld echter: Hoffmans ware volkomen in zijn recht; gesteld, dat, om een presidiale be schikking ten uitvoer te leggen, daartoe de hulp van rijks en gemeente politie ten dienste stond dan nog, verdient het ruwe, onbesuisde op treden afkeuring; dan nog, zal een beschaafd en ontwikkeld man tegenover een vrouw de minste willen wezen; dan nog, is de eerbied die wij moeten hebben voor het zwakke geslacht daar, om als richtsnoer te dienen van onze handelingen. Wanneer diezelfde leermeester, aan de jeugd de geschiedenis van ons vaderland laat bestu- deeren, dan zal hij bij alle treffende gebeurte nissen, die getuigen van mannenmoed, van trouw en eerlijkheid, ook minder schitterende feiten niet kunnen overslaan zooals de geschiedenis van hertog Aarnout van Gelder. Hoe gruwen wij allen, als wij lezen hoe mid den in den nacht, des hertogs zoon Adolf, het slaapvertrek des vaders binnentrad en deze bar revoets, half gekleed, naar het slot Buren deed slepen. Doch in de geschiedenis des vaderlands is mjj niemand bekend, die zijne vrouw de deur uit werpt met behulp van het openbaar gezag. Dit is een unicum. Genoeg echter over deze omstandigheden, die ik alleen heb aangehaald, om aan te toonen, dat de bevolking van Oudkarspel geen rebelzieke be volking is, of ooit geweest is, haar gemor was niet gekeerd tegen de openbare orde, rust of veiligheid, geen opstootjes, geen volks oploop zou hebben plaats gehad, indien geen wanbeleid daarvan de prikkelende oorzaak ge weest ware. De taak, EdelAchtbare Heeren Rechters, die de wet u heeft opgedragen is zoo verheven, de macht u gegeven zoo groot; ieder delict waarover u te oordeelen hebt, kunt Gij en moogt Gij bezien in het licht dat daarop valt; het maximum als straf staat vast, maar indien Gij van oordeel zjjt, dat gedelinqueerd is, is het u ook gegeven slechts een dag gevangenis straf op te leggen. De vox populi moge geen vox Dei in dit ge val geweest zijn, de bevolking zag zich in hare edelste gevoelens ernstig geschokt, zij heeft zich geuit, misschien te sterk; maar wat te zeg gen van een volk dat deze feiten lijdelijk en zon der morren zoude hebben aangezien? Worden deze jongelieden gestraft, wie zal be weren, dat zij daardoor in de achting van de in gezetenen zullen dalen? Immers het motief hunner handelingen was hulp te verleenen aan een mishandelde vrouw, een hulp die in alle andere omstandigheden door ieder lofwaardig zoude worden gehouden. Het zij mij vergund, alsnu nader na te gaan, speciaal wat den eersten beklaagde wordt ten laste gelegd. le. gemeene zaak met de menigte te hebben ge maakt en tegen de deur van de woning te hebben gedrongen. 2e. en wel in het bijzonder opzettelijk een paneel en een stuk uit die deuren te hebben getrapt. Wat het eerste punt betreft, heb ik juist daarom juffrouw Hoffmans doen hooren, omdat het feit vast zou staan, dat deze beklaagde, hoewel kor ten tijd bij den oploop tegenwoordig, geenszins geacht moet worden geweest in opgewonden stem ming. Hij toch bood de behulpzame hand, hielp de juffrouw weder ter been, en was dus niet een diergenen, die zich bezighield met het intrappen van de deur. Hij toch stond de politie ter zijde, op verzoek van den veldwachter, ging hij onmid dellijk zijD vader, lid van den gemeenteraad, halen. Bovendien was het natuurlijk dat beklaagde, die schuins tegenover de woning van Hoffmanns woont, bij het begin tegenwoordig was; maar iemand, die zich zelf zoo beheerschen kan, dat hij reeds na een half uur, kalm en gewoon, den oploop laat voor wat hij is, zich niet bekommert om het rumoer en zich naar huis begeeft, kan zich zeker beroepen, dat hij niet heeft behoord of kunnen behooren tot degenen die de rust en orde hebben verstoord. Wat het tweede punt betreft: waar hem ten laste wordt gelegd het uitschop pen van een paneel of stuk van de deur, wijs ik op de verklaringen der getuigen décharge Jacob Eecen en Lau Schagen. Ik desisteerde van de getuigenissen van Bak ker en Lek, omdat thans vaststaat dat van het eerste paneel Hart niet meer beschuldigd wordt. Jacob Eecen en Lau Schagen getuigden een stemmig dat gedurende den tijd van het inschop- pen van het paneel No. 2 Hart bij hen stond te praten en alzoo onmogelijk het paneel heeft kun nen intrappen. Thans bespreek ik de getuigenis van Prijs eerst heeft deze veldwachter verklaard (zie pro ductie I) „dat hij niet kon waarnemen wie de bedrijvers of daders waren." En hij gaf daarvoor een zeer geldige reden te midden van een samengepakte menigte was dit moeielijk te zien, bijna onmogelijk. En hij herhaalt die verklaring zie produc tie 3. „wie op de deur trapte kon door mij niet worden gezien." Later herroept hij beide verklaringen, zeggende uit vrees, aldus verklaard te hebben. Maar was er reden voor die vrees Bleef zijne verklaring geen geheim Hoe is die vrees plotseling verdwenen? Of is het niet evenzoo mogelijk, dat Prjjs, later beschaamd, dat hjj geen daders wist te noe men, eenige namen heeft genoemd van personen, die hij in de menigte herkend heeft? En herkennen moest hij beklaagde, immers toen vrouw Hoffmans viel werd zij door beklaagde opgeholpen. Onwillekeurig toen Prijs vrouw Hoffmans de deur uitwierp, zullen zjjne oogen gericht geweest zijn naar die hulpelooze vrouw die nederzeeg. Hij zag den jongen Hart, die de vrouw ophielp. Wat verklaart echter Prijs, ten slotte? zegt Prijs „ik heb gezien dat de jonge Hart een pa neel heeft uitgeschopt?" neen, dat zegt hij niet. Prijs zegt: „ik heb gezien, dat hjj zjjn been met een achterwaartsche beweging bracht tegen de voordeur. Dus, volgens Prjjs, stond Hart niet met zjjn gezicht naar de deur maar met zjjn rug. Is het mogeljjk op die wjjze een deur te bestormen? Wat is de beweging, die iemand aanneemt, als hjj ergens wil binnengaan? Dat is een voorwaartsche beweging, de han den vooruit, schoppend en trappend met den voet vooruit. Daarom, behalve dat het schier onmogeljjk is, dat Prjjs iets heeft kunnen zien, is hetgeen hjj beweert gezien te hebben in strjjd met hetgeen beklaagde wordt ten laste gelegd. Reeds bjj mjjn request aan uwe Rechtbank en bij mjjne memorie van grieven aan het Hot, heb ik er op gewezen hoe een lacune in de instructie dezer zaak is ontstaan. Ik zal er thans niet langer bjj stilstaan, maar ik wil er even op wjjzen dat de deur twee panee- len had. Welk paneel wordt nu bedoeld? Volgens Prjjs, het eerste paneel niet, dus het tweede paneel dan wel? Volgens mjjn meening zal in casu geen ver oordeeling kunnen volgen, waar een zoo gebrek kige getuigenverklaring is, waar 2 getuigen a décharge zjjn, die het tegendeel verklaarden; waar alleen wettig en overtuigend vaststaat, dat Hart deel uitgemaakt heeft van de menigte. Wat zegt nu de tweede getuige charge Hoff mans? Voor uwe Rechtbank heeft hjj verklaardgeen daders te kunnen aan wjjzen. tjjdens de voorloopige informatiën productie 49 b (bl. 4.) „de voormannen heb ik herkend, als Hein Kra mer, M. Hart, maar geenszins, dat zjj een paneel hebben ingetrapt. Waren wjj nu in Duitschland, misschien zou deze verklaring van belang zjjn, altoos indien men het woord voorman geljjk wil stellen met raddraaiermaar deze getuigenis van Hoff mans is niet bezwarend voor den eerste beklaagde, zjj wjjst hem niet aan voor het feit waarvoor hjj terecht staat. Is beklaagde dan een der raddraaiers dezer ge- heele beweging geweest? Dit ontken ik, ten overvloede, ten stelligste. Zjjn pereoonljjkheid, zjjn gestalte, zjjn optreden wjjzen op het tegendeel. Een zonderling hoofdpersoon of hoofdman voor een volksoproer, die na een 20 minuten tjjds zich voor goed verwjjdert. Maar deze jonge man staat juist in geheel Oudkarspel bekend om zjjn goed gedrag, zjjn on besproken levenswandel en zjjn rondborstige ge aardheid. Plechtig heeft hjj mjj, voor ik mjj met zjjne verdediging belast, verzekerd, dat hjj inderdaad geen paneel heeft uitgeschopt. En wie was de persoon, die met kalmte tegen de menigte optrad? De burgemeester bleef in zjjn warme kamer, zeker bestudeerend de burgeljjke rechtsvordering in verband met het jus constituendum. Wie stond daar de politie ter zijde De vader van beklaagde, een algemeen geacht ingezetene van Oudkarspel, lid van den gemeenteraad, lid van verschillende polderbesturen. Iemand, die, ik behoef het niet nader te zeg gen, in alle opzichten het vertrouwen zjjner me deburgers verdiend heeft. Door zjjn invloed, het dossier dezer zaak (pro ductie Y) wjjst het aan kwam de opgewonde menigte tot bedaren. Niet het minst, wordt hjj door deze vervolging zwaar beproefd. Is dit de belooning voor zjjne goede diensten ter bevordering van rust en orde? Het is de taak der Justitie, de schuld van een beklaagde glashelder aan te toonen. Ja, vóór een vervolging van een verdachte wordt voortgezet, moet het ten laste gelegde over tuigend bljjken. Door met onvoldoende aanwjjzingen een straf zaak als deze aanhangig te maken, versterkt men niet het gevoel van gerechtigheid. Dezerzjjds heb ik getracht, de omstandigheden waaronder het feit heeft plaats gevonden onder uwe hooge aandacht te brengen. Ik heb getuigen bjjgebracht om de onschuld aannemeljjk te maken, meer kan van een beklaagde niet gevorderd worden. Toen de hooggeachte Ambtenaar van het O. M., bjj deszelfs plechtige installatie, de woorden uitte„Nimmer zal ik een hooger straf eischen dan die ik, zelf Rechter zjjnde, zou opleggen", maakten deze woorden een diepen indruk. Ik kan niet verzwjjgen, dat ik op grond van die opvatting van de zijde van het Openbaar Ministerie, vrjj spraak zou hebben verwacht, in plaats van de geëischte straf van 1 jaar en 3 maanden, terwjjl het ten laste gelegde niet wet tig, niet overtuigend is bewezen. Ik heb de eer te concludeeren tot vrijspraak, EdelAchtbare Heeren President en Rechters, op de gronden, die ik thans mondeling toelichtte, en die reeds in de memorie van grieven schrif- teljjk werden opgesteld, na herhaalde bespreking ook met den vader van beklaagde. Met groote droefenis en met bezorgdheid za gen zjjne ouders dezen dag tegemoet. Voor hen ware het korte tjjdsbestek, dat ver- loopen zal tusschen dezen dag en den dag der uitspraak van het vonnis, bjj na niet door te ko men. indien bjj hen niet bestond de vaste over tuiging en het volste vertrouwen in de onbevan genheid van oordeel, de onpartjjdigheid, de recht vaardigheid van de Nederlandsche justitie, waarop wjj trotsch zjjn en die andere natiën ons benjjden. Mr. J. Verdam, als verdediger voor de overige beklaagden, concludeerde eveneens tot vrjjspraak en zeide ongeveer aan het slot van zjjn pleidooi: Voor het bewaard bljjven der goede orde, voor de handhaving van het gezag heeft de heer O. v. J. het noodig geacht tegen deze personen als behoorende tot de voornaamste schuldigen een uiterst gestrenge straf te eischen, maar gedachtig aan eene zaak, die elders is voorgekomen en aan het pleidooi van mjjn ambtgenoot, meen ik in herinnering te mogen brengen, dat het voor het prestige der politie en justitie niet noodig en ook niet bevorderljjk zoude zjjn, deze personen te oor deelen, wier schuld niet vaststaat, ja wier onschuld zóó waarschjjnljjk is gemaakt, dat de overtuiging daarvan zich moet hebben gevestigd bjj allen, die deze zaak met aandacht hebben gevolgd. Vrees en ontzag mogen in Oudkarspel in on voldoende mate aanwezig zjjn geweest, het moge wenscheljjk zjjn de vrees voor straf en vooral het ontzag voor recht en orde en voor de justitie als handhaafster er van te bevestigen of te verster ken. Maar ontzag en eerbied kunnen nooit ver kregen worden, tenzjj het volkomen bezef zich aan een ieder opdringt, dat de beklaagden met de meest mogeljjke rechtvaardigheid zjjn geoor deeld, dat er geene straffen zijn opgelegd, waar van het niet volkomen zeker was, dat ze verdiend waren. Na re- en publiek werden de beklaagden nog nader gehoord, die er. allen bjj bleven, dat zjj on schuldig zjjn, waarop de uitspraak werd bepaald op 13 dezer.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1899 | | pagina 4