Aan de orde wordt gesteld, de behandeling
van de verordeningen, welke ingevolge de wet
van 24 Mei 1897, op den lsten Januari 1900
van rechtswege vervallen.
Deze zijn, de verordening op het heffen van
begrafenisrecht, die op het heffen van leges ter
secretarie en die op het heffen van schoolgeld.
Achtereenvolgens worden deze, alsmede de ver
ordeningen op de invordering dezer rechten, door
den voorzitter voorgelezen. De twee eerstge
noemde verordeningen, t. w.die op het heffen
van begrafenisrecht en die op het heffen van
leges ter secretarie, alsmede de verordeningen
op de invordering daarvan, worden algemeen
goedgekeurd.
Door den voorzitter wordt, ten opzichte van
de verordening op het heffen van schoolgeld,
gezegd, dat B. en W. het noodzakelijk achten
om reden de kosten van het onderwijs zoo hoog
zijn, het schoolgeld te verhoogen en alzoo vast
te stellen voor 1 kind uit één gezin 30 cent
per maand, voor 2 kinderen ieder 25 cent per
maand, voor 3 en meer kinderen uit één gezin
15 cent per maand. Thans bedraagt het school
geld voor 1 kind uit één gezin 20 cent per
maand, voor 2 kinderen 15 cent per maand en
voor 3 of meer kinderen uit één gezin 10 cent
per maand.
De heer J. Butter Cz. stelt voor, om de
hoofdelijken omslag te verhoogen, om op die
manier de kosten van het onderwijs te kunnen
dekken, daar volgens hem de heffing van school
geld nog al eenige moeielijkheden medebrengt.
De heer C. Eecen Pz. daarentegen is van mee
ning, dat de ouders hunne kinderen, indien het
schoolgeld wordt verhoogd, eerder naar de school
zullen zenden. Hierdoor wordt volgens hem het
onderwijs zeer bevorderd.
De heer Hart is met den Heer Butter van
meening, dat het beter is, de hoofdelijken omslag
te verhoogen, om reden Ie. deze evengoed ver
hoogd moet worden en 2e. het bedrag van 40
gulden, hetwelk door heffing van vermeerderd
schoolgeld meer zal worden ontvangen, billijker
door hoofdelijken omslag wordt verkregen, dan
door schoolgeld, daar menschen met groote ge
zinnen het zwaarst door schoolgeldheffing wor
den gedrukt.
Na rondvraag wordt met 5 tegen 2 stemmen
besloten, deze verordening niet goed te keuren,
doch de thans bestaande te handhaven.
De verordening op de invordering van school
geld wordt algemeen goedgekeurd.
De punten, voorkomende op het convocatie
biljet, allen behandeld zijnde, wordt door den
voorz. gevraagd, of nog iets aan de orde is.
Door den heer Hart wordt gezegd, dat hij het
zeer gewenscht zou vinden, dat de handwagens,
welke op den openbaren weg staan, steeds aan
den kant worden geplaatst.
Ook de heeren Pranger en Kroon zjjn deze
meening toegedaan, maar stellen voor, de ge
noemde wagens aan één kant van den weg te
doen plaatsen, daar het anders met het oog op
het passeeren van rij tuigen, evengoed nog groote
moeielijkheden kan opleveren.
Door den voorz. wordt gezegd, dat Burgemees
ter en Wethouders de hierop betrekking heb
bende bepalingen der politie-verordening zullen
nazien, en dat de volgende keer de bespreking
daarover zal plaats hebben.
De heer Pranger stelt voor, om eene com
missie te benoemen, teneinde de landerijen, welke
aan de gemeente behooren en uit de huur zijn,
na te zien.
Door den voorz. wordt omtrent dit voorstel
rondvraag gedaan, waarna het met algemeene
stemmen wordt aangenomen.
Hierop wordt tot de benoeming eener com
missie overgegaan.
De voorz. deelt de stembiljetten uit. Tot stem-
opnemers worden aangewezen de heeren Pranger
en de Boer.
Na opening der stembiljetten blijkt, dat tot
leden der genoemde commissie zijn benoemd de
heeren Pranger en Kroon. De voorz. verzoekt
de heeren over bedoelde landerijen rapport uit
te brengen.
Door den heer Borst wordt gezegd, dat aan
hem is verzocht, om bij de z. g. n. Roskam-
brug eene lantaarn van gemeentewege te plaat
sen, daar het op dat punt tamelijk duister is.
De voorzitter antwoordt hierop, dat de ge
meenteraad hierover niet kan beraadslagen, zon
der in gemeen overleg te treden met den Raad
der gemeente Noordscharwoude, daar de grond,
waarop die lantaarn zal moeten worden geplaatst,
het gezamenlijk eigendom is der gemeenten
Oudkarspel en Noordscharwoude.
De heer de Boer raadt aan, om, alvorens men
tot de plaatsing van een lantaarn aldaar over
gaat, de zaak ernstig te overwegen, daar men
buiten de kom der gemeente gaat.
De voorzitter draagt aan Burgemeester en
Wethouders op, deze zaak te onderzoeken.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de ver
gadering gesloten.
Dit verslag is aan onze abonné's te Oud-
Karspel jl. Woensdag reeds bezorgd.
OPENBARE VERGADERING van
den raad der gemeente ZUIDSCHAR-
WOUDE, op Dinsdag 5 September 1899,
des namiddags 2 ure.
Tegenwoordig alle leden.
Voorzitter de Edel Achtb. Heer J. W. C. Kroon.
Door den voorzitter wordt de vergadering ge
opend.
Hierna leggen de herbenoemde leden de H.H.
K. Zeeman en P. Molenaar en het nieuw be
noemde lid de Ilr. C. Bak Jr. (in de plaats voor
den heer Boon, overleden) de verklaringen van
zuivering en de eeden af in handen van den
voorzitter.
Na deze plechtigheid spreekt de voorzitter den
wensch uit, dat zij zooveel mogelijk alle persoon
lijke belangen ter zijde stellende, zullen werken
voor die der gemeente.
Waarna felicitatie volgt.
Vervolgens worden de notulen der vorige ver
gadering gelezen en onveranderd vastgesteld.
Door de commissie, aangewezen om de reke
ning te onderzoeken, bestaande uit de heeren
Molenaar en Greidanus, wordt bij monde van
den laatste, kennis gegeven, dat zij geen bezwa
ren hebben in te brengen.
Aan de orde isde benoeming van een wet
houder in de plaats van den heer Boon, overleden.
Door den voorzitter worden de stembiljetten rond-
gegeven. Als stemopnemers worden aangewezen
de heeren Molenaar en Jongerling.
Na opening der stembiljetten blijkt, dat op
den heer Greidanus 6 en op den heer Jonger
ling 1 stem zijn uitgebracht, zoodat eerstgenoemde
als benoemde is aangewezen, die verklaarde
zijne benoeming te aanvaarden. Hierna wordt
hij gelukgewenscht.
Aan de orde van behandeling is: de benoe
ming van een tweeden wethouder, in de plaats
van den aftredende, den heer Zeeman. Tot stem
opnemers worden aangewezen de heeren Mole
naar en Jongerling. Door den voorzitter worden
de stembiljetten uitgereikt. Na opening blijkt
dat de heer K. Zeeman met 6 stemmen is her
benoemd, terwijl één blanco stembiljet was in
gekomen. Door den benoemde wordt verklaard
dat hij zijne benoeming aanneemt, waarna feli
citatie volgt.
Door den voorzitter wordt gezegd, dat tenge
volge van het overlijden van den heer P. v.
Twuijver, in diens plaats door den raad een
armvoogd moet worden benoemd. Hierop worden
de stembiljetten uitgereikt en tot stemopnemers
aangewezen de heeren Molenaar en Jongerling.
Na opening der biljetten blijkt, dat de heer
C. Berkhouwer als zoodanig is gekozen.
Aan de orde van behandeling wordt gesteld
de benoeming van een nachtwacht.
De voorzitter leest de namen der sollicitanten
als volgt voor: J. Goudsblom; W. Glas; P. Pijs;
K. Rus; K. Pluister; C. Klingeier; O. Voogt;
A. Twisker en J. "Weel. Tot stemopnemers zijn
aangewezen de heeren Molenaar en Jongerling.
De voorzitter deelt de stembiljetten rond. Na
opening blijkt dat met algemeene stemmen tot
nachtwacht is benoemd K. Pluister.
Door den voorzitter wordt ter tafel gebracht
een adres, ingezonden door den Heer S. Roden
huis, onderwijzer te dezer gemeente, waarin deze
verzoekt, wegens zijne benoeming te den Helder
eervol ontslag te ontvangen, met ingang van 16
October dezes jaars.
De heer Greidanus acht het tijdperk, van af
heden tot 16 October, wel wat kort om in de
vacature te voorzien, doch begrijpt zeer goed,
dat dit in het belang van den heer Rodenhuis is.
Hierop wordt met algemeene stemmen aan
genomen om den heer Rodenhuis met ingang
van 16 October a.s. eervol ontslag te verleenen,
met dankzegging voor de gedane diensten.
Daar het naar aanleiding van het aantal kin
deren, volgens de wet op het lager onderwijs
noodzakelijk is, een onderwijzer te benoemen
met hoofdakte, acht de voorzitter het wensche
lijk eene zoodanige oproeping te plaatsen waarin
het tractement wordt bepaald op f 700, 's jaars.
Tevens in die oproeping de bepaling op te nemen
dat de stukken vóór 15 September moeten zijn
ingekomen.
Met algemeene stemmen wordt dit voorstel
aangenomen.
De Heer Greidanus geeft in overweging om
tevens in de oproeping op te nemen, dat akte
Landbouwonderwijs tot aanbeveling strekt. Hij
acht dit in het algemeen belang wenschelijk.
De heer Molenaar vermoedt, dat zich op eene
jaarwedde van f700, niet veel sollicitanten
met akte Landbouwonderwijs zullen aanmelden.
Hierna wordt het voorstel van den heer Grei
danus aangenomen.
De voorzitter leest de rekening voor van het
Leesgezelschap, waaruit blijkt dat deze is vast
gesteld in ontvangst op f41,35 in uitgaaf op
f25,2872 zoodat zij sluit met een voordeelig saldo
van f 16,0672-
Met algemeene stemmen wordt hierna de re
kening goedgekeurd.
Vervolgens wordt de begrooting dezer gemeente
door Burgemeester en Wethouders den raad aan
geboden.
Door den voorzitter wordt gezegd, dat de in
specteur van het lager onderwijs, bij zijn laatste
bezoek aan de school alhier, de opmerking heeft
gemaakt, dat het in het belang van de gezond
heid der kinderen zou zijn, indien onder de school
banken z.g. schroden werden geplaatst, waarop
•zij hunne voeten konden zetten. Burgemeester
en Wethouders achten het echter, met het oog
op den financieelen toestand der gemeente, on
mogelijk.
Door den heer Kroon wordt gevraagd, hoe het
hoofd van de school daarover dacht.
De voorzitter antwoordt, dat ook de heer Ham
van meening is, dat het in het belang van de
gezondheid der kinderen zal zijn. Ook de voor
zitter acht het wenschelijk, maar volgens hem
kan het nog wel wat worden uitgesteld, met het
oog op de financiën der gemeente.
Hierna wordt met algemeene stemmen aange
nomen, om voorloopig nog niet over tt
gaan tot het maken van schroden onder de school
banken.
De op het convocatiebiljet voorkomende pun
ten afgehandeld zijnde, vraagt de voorzitter of
er nog iemand is, die iets heeft ter tafel te
brengen.
De heer Hoogwater antwoordt hierop, dat het
hem zeer aangenaam zou zijn, indien op het door
hem bewoonde eiland een lantaarn van gemeen
tewege werd geplaatst.
De heer Greidanus is tegen verlichting op par
ticulier eigendom, daar volgens hem straatver
lichting isverlichting in het publiek belang.
Private personen moeten zelf voor verlichting
zorgen.
De heer "Kroon acht dit echter niet zoo strikt
van toepassing in deze gemeente, daar er reeds
lantaarns ten grieve van bijzondere personen zijn
geplaatst, welke door de gemeente worden onder
houden. Als voorbeelden noemt hij die, geplaatst
bij De Jong en Zeeman.
De Voorzitter is het met den Heer G reidanu
eens, doch zegt dat de Raad reeds toen eenigszins
vrijgevig is geweest.
De heer Greidanus zegt nogmaals, dat hij het
verkeerd zou vinden, indien lantaarns van ge
meentewege werden geplaatst op terrein van par
ticulieren.
De heer Molenaar stelt voor, de lantaarns bij
De Jong en Zeeman weg te halen.
De heer Jongerling acht het recht van Hoog
water 't zelfde, als dat der eerst genoemde hee
ren ten wiens gerieve een lantaarn van gemeen
tewege is geplaatst, en stelt dus voor, bij het
eiland van Hoogwater een lantaarn te plaatsen.
Na re- en dupliek wordt met 6 tegen 1 stem
aangenomen een lantaarn op genoemd terrein
neder te zetten.
Niets meer aan de orde zijnde wordt de ver
gadering door den voorzitter gesloten.
VERSLAG van het verhandelde in den
Raad der Gemeente BROEK OP LAN-
GENDIJK, op Dinsdag den 5 Sept. 1899,
's voormiddags ten 10 ure.
Voorz. de Edel Achtb. Heer A. Slot.
Tegenwoordig alle leden.
De verg. wordt door den voorz. met gebed
geopend.
Daarna worden door den voorz. de eedsfor
mulieren voorgelezen, waarna de bij de laatst
plaatsgehad hebbende verkiezing gekozene raads
leden, do H.H. J. Kostelijk, Jb. Spaans en R. Slot,
in handen van den voorz. den eed afleggen.
Daarna spreekt de voorz. de beëedigde raads
leden als volgt toe
M.H.Het kiezerskorps heeft u opnieuw het
vertrouwen geschonken, door u dit jaar te man-
dateeren. Hoewel een andere keuze mij ook aan
genaam zou zijn geweest, is deze keuze mij toch
zeer aangenaam, niet alleen door geestverwant
schap, maar ook, omdat wij zoovele jaren ge-
noegelijk met elkander hebben gewerkt. Als God
u het leven spaart, zal ook dit jaar weer veel
van u vragen moeielijkheden zullen zich wellicht
voordoen, vraagstukken aan de orde komen.
Maar ik wil hopen, dat gjj bij alles overeenstem
ming zult mogen betrachten in het behartigen
van de belangen der gemeente.
Hierna ontvangen de H.H. de felicitatie van
den voorz. en die der overige raadsleden.
Hierna leest de Secretaris, de heer D. Kool,
de notulen der vorige gehouden vergadering,
welke zonder op- of aanmerkingen worden goed
gekeurd.
De voorz. deelt daarna mede, dat hij heeft
gemeend, de beëediging der herkozen raadsleden
vooraf te moeten laten gaan, omdat dit meer als
een maatregel van orde kan worden beschouwd,
daar zij na het afleggen van den eed aan de
beraadslagingen kunnen deelnemen en het ver
handelde als raadsleden kunnen volgen.
Daarna gaat men over tot de verkiezing van
een wethouder in de plaats van de H.H. J.
Kostelijk, die met zijn aftreden als raadslid te
kens zijn ambt als wethouder moest neerleggen,
en J. Slotemaker, die periodiek moest aftreden.
Bij de gehouden schriftelijke stemmingen ver
krijgen de H.H. ieder 6 stemmen en worden
beide keeren 1 stem blanco uitgebracht, zoodat
beiden opnieuw zijn gekozen.
Op de vraag van den voorz. verklaren beiden
de benoeming aan te nemen, waarna de voorz.
de hoop uitspreekt, nu de raad het genoegen
heeft, hen weer in dezelfde functie in zijn mid
den te zien, de overeenstemming tusschen hen
persoonlijk en ook die tusschen den Raad zoo
blijven mag. Bij het klimmen der jaren, zegt de
voorz., hoop ik dat gij nog beiden de kracht der
jonkheid zult mogen ontvangen. God zegene U,
en geeft u verder wat noodig is.
Daarna heeft plaats de benoeming van een
Ambtenaar van den Burgerlijken Stand. De Heer
R. Slot, die deze functie vervulde, maar als lid
van den Raad periodiek moest aftreden en op
nieuw werd gekozen, werd ook heden wederom
door den Raad het vertrouwen geschonken en
met op 1 na algemeene stemmen tot wethouder
benoemd. De opnieuw gekozen ambtenaar neemt
de benoeming aan en ontvangt van den voorz.
de felicitatie met deze somtijds gewichtige be
trekking.
Hierna komen in behandeling: Ingekomen stuk
ken, nadat, zooals de Voorz. zegt, het uit den
aard der zaak 1
afgehandeld.
Ten eerste een adres van de zuideiyl^e
ners der gemeente, die zich opnieuw, aocji -nu
op gezegeld papier, daar het vorige adres, ornaat
het niet op gezegeld papier was geschreven, ter
zijde was gelegd, tot den Raad wendden met
verzoek, ook dat gedeelte van den dijk te be
straten. Adressanten gronden hun verzoek op
het feit, dat de vreeselijke, opwarrelende stof
wolken in den Zomer en de in den Herfst of
den Winter in een modderpoel verkeerenden
weg een groote tegenstelling met den dorps
straatweg het wonen daar ondragelijk maakt.
De Voorz. vraagt, wie der leden hierover
het woord verlangt.
De Heer J. Balder zegt, dat met het oog op
het groot aantal menschen dat daar woont, het
wel gewenscht is, dat daarin verbetering wordt
gebracht.
De Heer J. Kostelijk is er blijkbaar niet voor.
Spr. gelooft, dat dat gedeelte van den weg wel
met grind is hard te maken.
De Heer J. Balder zegt, dat die bewoners
niet zonder reden om bestrating vragen.
Ook de Heer R. Slot is van die meening er
bij voegende, dat het met het oog op de netheid,
reinigen en schilderen der huizen, die stofwolken
in den Zomer een groote last is.
De voorz. zegt hierop, dat vanwege het Be
stuur van den Polder Geestmer-Ambacht de
straat in 't midden is aangelegd. Bovendien ko
men de grieven in het adres neergelegd, hem
ietwat overdreven voor. De straatweg ligt in het
midden op den dijk beduidend hoog-er, en met
betrekking tot de stof doet dit niets af, maar in
den Herfst of den Winter kan men toch altijd
den straat langs loopen. Als men zoo zou door
gaan, dan zou ook dat gedeelte weldra tot de
kom der gemeente behooren, en volgens zijne
meening, zijn alle gedeelten van de gemeente
niet op één lijn te stellen. Het gaat tevens bui
ten de Gemeente om en 't ligt meer op den weg
van den polder Geestmer-Ambacht. Dit gedeelte
is dijk en men maakt in den regel verschil met
buitenwijken. Ook in andere gemeenten gaat 't
nog niet zoo scheutig, zegt de voorz. Te Koe
dijk is alles grindweg evenals het noordeinde
der gemeente Oud-Karspel, dat ook als dijk, be
hoort tot hot onderhoud van den Polder Geest
mer-Ambacht. Voorz. blijft bij zijn gevoelen en
meent, dat 't niet het werk van de gemeente is.
De Heer J. Balder vraagt daarop of dan het
adres wel op z'n plaats is? waarop de voorz.
antwoordt, dat volgens zijne meening, de raad
over de al of niet bestrating niet kan beslissen.
De Heer R. Slot beschouwt dit zuidelijk deel der
gemeente volstrekt niet als een buitenwijk, daar
waar men een flinke huizenrij ziet in aansluiting
met andere.
De meeningen zijn ten opzichte van de al of
niet noodzakelijkheid van bestrating van dit zui
delijk deel der gemeente nogal verdeeld. De Heer
J.Kostelijk blijft een grindweg evengoed,misschien
nog beter dan een straatweg beschouwen.
De Heer R. Slot doet hierbij opmerken, dat
dit toch immers niet het geval kan zijn. In den
Winter wordt de geheele weg stuk gereden, bij
een straatweg gebeurt dit niet.
De voorz. zegt, dat, wanneer buiten de kom
wordt gebouwd en men in minder gunstige con
ditie verkeert men zich zelf vrijwillig in de on-
behachelijke positie heeft geworpen.
De Heer R. Slot zegt hierop dat een klein
stukje grond daar toch ook nog f800 heeft op
gebracht, een bewijs dat met den prijs geen reke
ning wordt gehouden al zijn de voorwaarden
waaronder die bewoners daar verkeeren, ook min
der gunstig.
De Heer J. Slotemaker doet opmerken, dat de
eigenaar dien grond daar heeft gekocht onder
den bestaanden toestand en daarmede toch zeker
tevreden is geweest. Die toestand is niet in wor
ding maar bestond reeds bij den koop.
De Heer R. Slot zegt, dat als uit de gemeente
een verzoek tot verbetering inkomt, de Raad
daaraan zijn volle aandacht behoort te wijden,
waarna de Heer J. Kostelijk meent er op te
moeten wijzen dat er dient rekening te worden
gehouden met eventueele nieuwe verzoeken van
andere buitenwijken, als Oosterdijk, toegangsweg
naar Blom enz., waarna de Heer J. Balder ant
woordt, dat alle gemeentenaren evenveel rechten
De voorz. deelt deze meening van den Heer
Balder volkomen, maar gestelt, zegt de voorz.
men zal gaan bouwen op het z.g. Schapenland
of harde Knappert dan kan men toch niet
direct rekening houden met den wensch van den
nieuwen bewoner ten opzichte van een toegangs
weg?
De Heer J. Balder zegt, dat 't hier een ge
heel ander geval geldt. Ze bouwen daar veel en
alles vraagt om verbetering. Op eene opmerking
over de kosten, antwoordt de Heer Balder, dat
wanneer de Gemeente zich uitbreidt, de finan
ciën ook rijker vloeien en er meer inkomt. De
bewoners op den dijk hebben evenveel rechten
en zijn volstrekt niet minder dan de andere ge-
neentenaren.
De Voorz. meent op de redactie van het in
gekomen adres ook nog eenige aanmerking te
moeten maken, daar waar adressanten spreken
van een zandweg in tegenstelling met den dorps
straatweg. In de eerste plaats is het een dijk en
in de tweede plaats goed begrind met een straat
weg in 't midden. We hebben, zegt de voorz.,
een verzoek, waarover wij niet hebben te be
schikken, omdat het een dijk is. Bovendien zijn
adressanten afgegaan op vroegere verbeteringen,