N ieuwstij dingen
den warmtegraad zoo gering maakt, dat de bac
teriën zich niet kunnen vermeerderen. De meeste
bacteriën groeien bij temperaturen tusschen 10°
en 45° C. Koelt men nu de te conserveeren
stoffen af beneden deze minimum-temperatuur
dan bereikt men zijn dool. Op dit principe be
rust de oude gewoonte om dergelijke stoffen,
vlêesch bijv., te bewaren op een koele plaats,
in den kelder, berust de nieuwere gewoonte om
ze te bewaren in ijskasten. Deze methode heeft
zeer groote praktische beteekenis verkregen. Het
is namelijk mogelijk gebleken vleesch in ruimten
waarin de temperatuur ongeveer op het vries
punt staat, eerder iets beneden dan er boven,
weken lang goed te houden, zooveel weken als
een stoomschip noodig heeft om van Australië
naar Europa te varen. Daardoor heeft men de
mogelijkheid verkregen om het in Australië in
overvloed aanwezige vleesch, dat daar zeer wei
nig waarde heeft, in verschen toestand te bren
gen op de Londensche markt. Groote, opzettelijk
daarvoor met koelkamers ingerichte stoomschepen
heeft men er voor in gebruik genomen, en bij
voortduring blijft het vleesch, naar het schijnt
op de markt gewild. "Wel moet het vleesch, als
het eenmaal uit de koelkamer is, betrekkelijk
snel gebruikt worden. In een stad als Londen,
waar zooveel millioenen monden te voeden zijn,
is dat echter geen bezwaar.
Bekend is, dat ook onze moderne mailbooten
alleen in het bezit van een koelkamer zijn,
waardoor het veel beter en langer dan vroeger
mogelijk is aan de passagiers versch vleesch en
fruit te verschaffen.
Een derde methode is het onttrekken van het
water aan de te conserveeren stoffen, het drogen
in de eerste plaats. Bekend is, al was het maar
uit de werken van Aimard, dat de oorspronke
lijke bewoners van Noord-Amerika, van dit mid
del gebruik maakten. Hun „pemmican" is niets
anders dan gedroogd en daarna fijngewreven en
met droog vet vermengd vleesch. Drogen doet
ook de huismonder, al wordt dit minder gedaan
dan vroeger, toen men de groenten in blik nog
niet kende. Drogen is onttrekken van water
door verdamping. Het is echter ook mogelijk
water te onttrekken door stoffen, die begeeriger
naar water zijn, dan de te drogen stof. Derge
lijke wateraantrekkende stoffen zijn o.a keuken
zout, salpeter, suiker en alcohol.
Dat, met uitzondering van salpeter, deze stof
fen reeds eeuwen voor dit doel gebruikt werden,
zal wel algemeen bekend zijn. Waarom men
echter vleesch in de pekel legde, snijboonen in
maakte, vruchten op brandewijn deed, zal me
nigeen niet geweten hebben,
Het zou echter eenzijdig zijn, te beweren, dat
deze stoffen alleen door hun wateraantrekkend
vermogen, conserveerend werkten. Zij hebben
ook een directen invloed, zijn direct schadelijk
voor de bacteriën. Zoo vormen zij de overgang
naar de vierde groep van conserveermiddelen,
die welke direct schadelijk inwerken op de bac
teriën zelve. Hiertoe behooren de chemische mid
delen, bijvoeging bij de te conserveeren stof van
boorzuur, salicylzuur, azijnzuur, specerijen en
vele anderen.
Wellicht zal het menigeen belang inboezemen
te vernemen, dat azijn, d. w. z. met eene zekere
hoeveelheid water verdund azijnzuur, op deze
wijze werkt, dat de specerijen ontleenen aan de
daarin aanwezige vluchtige olie. Een overgang
van de derde naar de vierde groep vormt ook
het rooken van vleesch. Door de hitte wordt
het water onttrokken, maar voornamelijk berust
de conserveering toch op het in het vleesch drin
gen van vluchtige stoffen uit het verbrande hout,
voornamelijk carbolzuur en creosoot.
een paar dagen, en dan heett hij het toppunt van
zqn wenschen bereikt.
Robert loosde een diepen zucht en ging heen.
Toen hq op zijn kamer was teruggekeerd, wat
had uitgerust en tot kalmte gekomen was, deed
zijn geweten hem ernstige verwijten over zijn zwak
heid en zjjn onvoorzichtigheid. Deze morgenwande
ling had hem een hemelsche vreugde verschaft, het
menschelijk hart is begeerig naar geluk, ongetwq-
feld zou het hem aansporen om het opnieuw te zoe
ken, misschien berichten omtrent zjjn zoon in te
winnen, al verder en verder te gaan en zich al meer
aan gevaren blootstellen.
Zijn onvoorzichtige zelfzucht kon Filip Dormelles
wellicht nog in ongelegenheid brengen en handelde
hjj niet oneerlijk, niet als een ellendeling, na alles
wat hij gezworen kad?
Neen, neen, hij moest hier een einde aan maken,
hij moest al zijn moed verzamelen en vertrekken,
vertrekken zoo spoedig mogelijk.
Vertrekken?
Welnu ja. hij zou vertrekken. Het geluk dat hij
gesmaakt had, hoe kortstondig het dan ook was
geweest, had een weldadigen invloed op hem uit
geoefend, hij gevoelde zich nu sterk genoeg om de
terugreis te aanvaarden en wat er dan verder zou
gebeuren, daar bekommerde hq zich niet om.
Hij zou vertrekken, slechts wilde hij nog eenmaal
zjjn zoon Filip wederzien om hem, zeer zacht, in
den grond van zjjn hart, een laatst vaarwel toe te
roepen.
Maar hjj wilde nog iets doen, voor zjjn vertrek,
hjj wilde een onderhoud hebben met zjjn broeder
Bernard, wiens bleek gelaat en weemoedige stem
zulke zonderlinge vermoedens in hem hadden opge
wekt. Dienzelfden avond zou hjj trachten zjjn broe
der te spreken.
Hoe vreemden over hem en zjjn verleden dach
ten, was hem vrjjwel onverschillig, maar tegenover
zjjn broeder wilde hq zich rechtvaardigen en voor
dat hjj Frankrijk weer verliet, diens vergiffenis ont
vangen. Er was in het gedrag van Bernard ten op
zichte van zjjn broeder een geheim, dat opgehelderd
moest worden en Robert zou dat ophelderen. Voor
eenige uren zou hjj er zeker wel in slagen, de ver-
Niet alleen voor de levensmiddelen kennen
wij conserveering. Wanneer de leerlooier een
huid looit, doet hjj niets anders dan die conser
veeren door het looizuur uit de eikenschors,
wanneer hij balken, die op vochtige plaatsen
gebruikt moeten worden, teert of met creosoot
behandelt of met carbonileum bestrijkt, is ook
het doel conserveering.
Sint Pancras 13 Oct. Werd er onlangs
melding gemaakt van diefstal van groenten,
sedert heeft zich dit telkens herhaald. Verschei
dene bouwers alhier misten kool, uien en andere
groenten, niet alleen van de akkers, doch ook
wel van de achter de huizen liggende vaar
tuigen.
De laatste nachten nu werd er geregeld ge
surveilleerd. Gisteren avond gingen de bouwers
K. en T. weer op verkenning uit. Tegen elf
uur met hun schuit bij den akker van den bou
wer W. komende, zagen zij iemand druk in de
weer met het snijden van kool.
Een 90-tal kooien hadden reeds een plaats
gevonden in een bij den akker liggende schuit,
terwijl nog eene hoeveelheid kool op den akker
lag. In de schuit bevond zich ook eene vrouw.
Beiden werden door K. en T. genoodzaakt in
hun schuit plaats te nemen, waarna zjj zich met
de beide dieven naar het huis van den Burge
meester dezer gemeente begaven.
De dief werd verhoord en bekende den dief
stal te hebben gepleegd, hoewel ontkennende
de dader te zijn van de vorige diefstallen.
Het bleek te zijn zekere G. B. van Zuidschar-
woude, tijdelijk verblijf houdende te Beverwijk.
De vrouw waszijn meisje.
Zij hadden in de schuit ook een lOtal zakken
welke waarschijnlijk nog met uien moesten wor
den gevuld.
Heer Hugowaard. Was ons reeds lang
bekend, dat het Polderbestuur de 1 and aan 't
werk wenschte te slaan ter verbetering van de
polderslooten, thans hebben we de overtuiging,
dat die wenschen, zij 't dan ook langzamerhand,
werkelijkheid zullen worden. Enkele dagen gele
den is ten noorden van den Donkere weg de
spade in 't l»nd gezet, om ook het noorder ge
deelte van den Oostertocht, waar men tot heden
op vele plaatsen wel zonder pols kon overspringen,
op behoorlijke breedte en diepte te brengen. Wan
neer het Bestuur op dezen ingeslagen weg voort
gaat en daardoor de gelegenheid voor velen open
stelt, om althans behoorlijk langs hunne lande
rijen te kunnen varen, daar zal wel meer en meer
de behoefte gevoeld worden, om de land- en
tuinbouwproducten per schuit te kunnen bren
gen naar de plaats, waar ze in handen des hande
laars moesten overgaan. Die behoefte zal steeds
luider en luider worden uitgesproken en waar
we de zekerheid hebben, dat leden van het Pol
derbestuur doordrongen zijn van het groote voor
deel, dat in goed vaarwater voor de landbouwers
is gelegen, daar hebben we goeden moed, en ver
wachten we, dat na verloop van enkele jaren de
kool wagen plaats zal maken voor de koolschuit.
Hier en daar zien we ook reeds meer parti
culieren bezig met eigen slootwerkeen verblij
dend verschijnsel.
Naar we vernemen zal de aanvrage om con-
sessie voor aansluiting van eene ziilijn naar de
noorder ringvaart wellicht afstuiten op vele be
zwaren. Zal de zijlijn naar Noordscharwoude
tot stand komen
(Zie vervolg 2e blad.)
metelheid te herwinnen van den Robert Duhesme
van vroeger, van hem, die voor niets terugdiensde
en wiens wilskracht ten volle opwoog tegen de her
culische kracht van zjjn lichaam.
Na dit besluit genomen te hebben, maakte hij
zqn toebereidselen tot het vertrek.
Omstreeks drie uur wandelde hjj weder langs den
boulevard Saint-Germain.
Waarschijnlijk kwam hq veel te vroeg, want alle
bureaux van het ministerie waren nog geopend en
nadat hij een paar malen voor de deur heen en
weer geloopen had, begon hq te vreezen, dat hjj de
aandacht zou trekken van den schildwacht, die daar
op post stond. Met het oog op spionnage wordt het
ministerie van oorlog dag en nacht nauwkeurig be
waakt.
Dicht bjj het ministerie ontdekte Robert een
koffiehuis, zeer gunstig gelegen voor zjjn doel, want
van daar uit kon hjj de deur van het ministerie in
het oog houden en wanneer Filip huiswaats keerde,
zou hij langs dit koffiehuis moeten gaan.
Robert trad het koffiehuis binnen en zette zich aan
het venster, de oogen onafgewend op den boulevard
en het ministerie gericht. Toen hjj daar ongeveer
een kwartier gezeten had, werd hjj eensklaps bleek
en zjjn hart begon sneller te kloppen.
Tsvee officieren kwamen uit het ministerie: hjj en
een kameraad, zjj liepen den boulevard langs en
bleven voor de deur van het koffiehuis staan.
Hjj kon zjjn oogen niet geloovenzou de hemel
hem dan één enkele maal al zjjn smart vergelden?
De twee officieren traden het koffiehuis binnen,
zij zetten zich neer aan een tafeltje naast het zjjne,
Filip zat bjj hem, zoo dicht bij hem, dat hjj slechts
de hand behoefde uit te strekken om hem aan te
raken. Zijn vaderhart, uitgeput door zooveel ljjden,
door zooveel bitterheid, ondervond op datoogenblik
een ongekende zaligheid en het kostte hem een bo-
venmenscheljjke inspanning, zjjn ontroering te ver
bergen.
De beide officieren zetten hnn gesprek, op straat
begonnen, hier voort, zonder op den bezoeker naast
hen te letten.
Nu mjjn waarde Dormelles, hoe denkt ge over
onzen chef van dienst, kolonel Allevard?
VERSLAG van het verhandelde in den
Raad der gemeente Broek op Lange-
dijk, op Donderdag 12 Oct. 1899,
's morgens 10 uur.
Tegenwoordig met den voorzitter alle leden.
De vergadering wordt door den voorz., den
EAchtb. Heer A. Slot, met gebed geopend, waarna
de Heeren welkom worden geheeten en den secre
taris, den Heer D. Kool, wordt verzocht de no
tulen der vorige gehouden vergadering te lezen,
welke onder dankzegging voor de nauwkeurige
aanteekeningen, worden goedgekeurd.
Do voorz. wil nu in behandeling nemen het
le punt op de agenda voorkomende, maar, daar
in verband met het tweede punt Ingekomen
Stukken de toelichting noodig wordt geacht
en is toegezegd en door den Raad aanvaard,
van Heeren Concessionarissen, der in het adres
tot den Raad vervatte zaak, besluit men der
halve het 2e punt allereerst te behandelen.
Daarop deelt de voorz. mede, dat is ingekomen
een schrijven van het Bestuur der Naamlooze
Vennootschap tot exploitatie van een paarden
tram AlkmaarLangedijk, houdende o. m. de
mededeeling dat de aandeden tot nog toe niet
zijn geplaatst, en dat derhalve de kans van sla
gen voorloopig niet in hel vooruitzicht kan wor
den gesteld. Dat het, in overleg met een elec-
trische Maatschappij besloot tot de vervanging
van een paardentram door een electrische tram.
Dat het daarom verzocht de voorwaarden der
concessie aan te vullen en de duur der conces
sie, voor de paardentram loopende tot 1901, te
verlengen met 30 jaren en die te verleenen voor
een electrische tram met boven- zoowel als on-
dergrondsche geleiding. Verder deelt het bestuur
der genoemde naamlooze Vennootschap mede,
dat met zekerheid kan worden aangenomen, dat,
indien de concessie wordt verleend, de zaak spoe
dig tot stand zal komen tot nut en welvaart
van deze streek.
Daarop deelt de voorz. mede, dat de H.H.
Boogh en Keuter als vertegenwoordigers der
Vennootschap aan den Raad de noodige inlich
tingen zullen verschaffen en toelichting geven,
maar Z.A. vooraf het gevoelen van den Raad
wenscht te kennen.
De Heer R. Slot meent, dat met het oog op
de aanvrage om concessie voor een electrische
tram, z. i. andere maatregelen dienen te worden
genomen, dan bij een paardentram.
De voorz. geeft omtrent het ingekomen adres
eenige nadere toelichtingen, de vraag van den
Heer Slot komt hem niet duidelijk voor. Het is
de bedoeling de concessie aan te vullen, waarna
de Heer Slotemaker zegt, dat de Paardentram
nu tot het verledene behoort en dit een nieuwe
zaak is die ter sprake wordt gebracht.
De Heer Slot licht zjjne meening nader toe
en zegt, dat hij de vraag deedt in deze betee
kenis Of de raad evenals hij van meening is,
dat de voorwaarden, onder welke de concessie
voor een paardentram werd verleend, niet dienen
te worden gewijzigd, nu het een electrische tram
geldt
De Voorz. zegt, dat de zaak alleen ten opzichte
van beweegkracht wordt gewijzigd, maar die ove
rigens hetzelfde blijft.
De Heer R. Slot zegt, dat het z. i. voorkomt,
dat de bestaande bepalingen te niet moeten wor
den gedaan en andere gemaakt. Een antwoord
op die vraag moet stellig zijn.
De Heer Slotemaker zegt, dat het de vraag
is willen wij de concessie verlengen voor een
electrische tram
Eerlqk gezegd, ik vind hem wat al te streng, stroef
en soms zelfs eenigszins onrechtvaardig. Ik sta nu
eerst sedert drie dagen onder zjjn bevelen en toch
heeft hij al een voorwendsel gevonden om mq iets
onaangenaams te zeggen. Het is ot hij mjj vijandig
gezind is.
Hij is een onverdraaglijk mensch, zeide de col
lega van Filip, de kapitein der artillerie Massias.
Och, misschien niet, maar ik ben er niet aan ge
woon, door een superieur onheuseh bejegend te wor
den. Tot dusverre heb ik met al mjjn meederen op
zeer goeden voet gestaan en slechts vriendschap en
welwillehdheid van hen ondervonden. Wat heeft hij
toch tegen mjj, die kolonel Allevard, want ik meen
opgemerkt te hebben, dat hjj een persoonljjken wrok
tegen mq heeft.
En daarin vergist ge u niet, mjjn waarde en ik
ben eigenljjk met opzet een eindweg met u mee-
geloopen, om u te waarschuwen.
Waarljjk
Ja.
Verduiveld, ge zoudt me nog bevreesd maken
riep Filip lachend uit. En wat heb ik hem dan wel
gedaan, dien braven kolonel Allevard?
Wat ge hem gedaan hebt? Ge hebt hem om zoo
te zeggen het gras voor de voeten weggemaaid, door
uw werk over de nieuwe ontplofbare stoffen en uw
berekeningen, die door het ministerie zqn aange
nomen.
Allevard bestudeerde hetzelfde onderwerp en hq
verwachtte veel roem en bevordering door een bro
chure, waaraan hq zes maanden lang gewerkt had
en waarvan hjj ons nu en dan in vertrouwen eenige
bladzjjden liet lezen. De brochure was af en
bom! te laat, er was reeds uit Grenoble een bro
chure ontvangen over dit onderwerp en de arme
kolonel vischte achter het net en kon zjjn kostbaar
manuscript voor scheurpapier gebruiken. Hjj was
radeloos van spjjt en uitte allerlei verwenschingen
tegen dien halfbakken luitenant Dormelles, die het
waagde een hoofdofficier zoo brutaal in de wielen
te rjjden.
Maar wat drommel, ik kon toch te Grenoble niet
weten, wat kolonel Allevard te Parjjs deed.
O! maar we zijn er nog niet, dit is zijn eerste
De Heer Slot wenscht in het antwoord dui
delijke omschrijving, waarna de Voorz. antwoordt,
dal de Raad alleen heeft te beslissen over de
vraag al of niet verlenging der concessie voor
de electrische tram, en hij zou dan wel willen
vragen, wat willen de Heeren op 't oogenblik
Hebben de verschillende leden van den Raad
ook ten opzichte van enkele punten in dat adres
eenige vragen te stellen? Die punten kunnen
zich voordoen, als bijv., zegt de Voorz., over bo
ven- en ondergrondsche geleiding.
De Raad acht de toelichting van de Heeren
vertegenwoordigers der Naamlooze Vennootschap
gewenscht, voor dat men zich verder zal uitspre
ken, waarna de Voorz. vraagt, of de Raad er
zich mede kan vereenigen, dat de toestemming
tot het geven van concessie zal worden aange
houden tot eene volgende vergadering.
Nadat hierop bevestigend is geantwoord wor
den do Heeren Boogh en Keuter verzocht ter
vergadering te verschijnen om hunne zaak toe
te lichten.
De voorz. zegt, dat nu de Heeren zoo beleefd
zijn geweest, het voorstel tot het geven van in
lichtingen te doen, de Raad ten zeerste op hun
advies is gesteld. Verder zegt de voorz., dat hoe
wel nog geen rechtstreeksche vragen zijn gedaan
er toch stille bedenkingen zijn gerezen, en die
bedenkingen opperden zich in hoofdzaak ten op
zichte van het algemeen gevaar dat steeds te
berde is gekomen bij de bespreking voor tram
verkeer, voortvloeiende voornml. hieruit, dat de
weg te veel smalle gedeelten bezit. Altijd, zegt
de voorz., leefde dat bezwaar bij den Raad voort,
zonder dat het werd uitgesprokentoch weegt
dat bezwaar nu vooral niet licht, nu van een
andere, meer onbekende beweegkracht sprake is.
Hij wijst op het Westland waar de wegen bree
der zijn.
Do Heer Boogh, die reeds vooraf gelegenheid
had gehad zijn gevoelen van dank te uiten voor
de welwillendheid hem betoond, nu de Raad hem
toestond de zaak, die hij voorhing, te bepleiten,
wees er in zijn toelichtingen op dat ook in het
Westland de wegen somtijds zeer nauw zijn.
Tot staving hiervan noemde hij een voorbeeld
dat op een gedeelte van den weg, waar deze
eene kromming heeft, de pilasters van een café,
dat juist in die kromming staat, moest worden weg
gezaagd om eenige passaat te behouden en de
tram, zonder iemand te raken, zou kunnen pas-
seeren; ook de nieuwe aanleg te Haarlem loopt
door straatjes, veel nauwer dan de dorpsstraat
weg. Hij meende dit te moeten meedeelen om
aan te toonen, dat er nog nauwere punten zijn.
Bovendien, zegt de Heer Boogh, heeft beweeg
kracht door electriciteit dit voor, dat de tram
onmiddellijk tot staan kan worden gebracht, een
groot verschil met een paardetram. Zoodra men
den stroom afsluit, staat de wagen, in één oog
wenk, op gedachte.
De vindingen, zoo gaat de Heer Boogh verder,
zijn nog lang niet tot het einde. Waar vandaag
niet over gedacht wordt is morgen misschien
uitvoerbaar. Er is gewezen op het gevaar, dat
het z.g. hydrauliestelsel(?) bezit, doordat de boven-
grondsche geleiding wellicht in contact zou kun
nen komen met de telefoondraden. Vooreen on
dergrondsche geleiding heeft men drie rails noo
dig, maar ook dit is niet aanneembaar, omdat in
deze streek een derde rail schade, ongemak of
gevaar wellicht voor wagens en handkarren zou
opleveren. Daarom heeft men moeten aanvaarden,
wat de nieuwste vinding ons in dit geval alweer
heeft verschaft. Men is thans zoo ver gekomen,
batterijen samen te stellen, die aan een voertuig
de kracht ontwikkelen 80 K.M. te kunnen ioo-
pen, zonder draad. Op eene vergadering, waar
grief tegen, u, er is nog een tweede.
Wat dan?
Ge moet weten, dst een onzer kameraden te
Versailles gedongen heeft naar de plaats, die gij
thans bekleedt en dat kolonel Allevard ze hem
reeds beloofd had. De goede man vertelt aan ieder
een die 't hooren wil, dat hij een onbeperkten
invloed op den minister en de generaals heeft
en dat, als hij iets belooft betreffende den dienst,
het dan ook zeker zal gebeuren. In werkelijkheid
houden de chefs zeer weinig rekening met de
wenschen en aanbevelingen van kolonel Allevard
en zijn invloed op den minister bestaat alleen
in zijn verbeelding. Zoo ging het ook nu, gij
werdt benoemd en de kapitein uit Versailles, on
danks de aanbeveling van kolonel Allevard, bleef
waar hij was. Dit heeft hem nog meer tegen u
verbitterd, zooals ge wel zult begrijpen.
Maar ik heb volstrekt niet om dezen post aan
het minesterie gevraagd. Bij mijn bevordering
kreeg ik het bevel hierheen te gaan, ik heb dus
niemand achteraf geschoven.
Dat geloof ik gaarne, maar kolonel Allevard
gelooft het niet en het zou u ook niet gelukken,
hem er van te overtuigen. Den dag vóór uw aan
komst heeft hij nog in onze tegenwoordigheid
gezegd„Zal die knaap mij dan overal voor de
voeten loopen? Laat hij maar oppassen, dat ik
niet den een of anderen dag over hem struikel."
Ik rekende het mjj daarom tot plicht, u in te
lichten omtrent de zienswijze van onzen chef van
dienst omtrent u, opdat ge op uw hoede zoudt
zijn, en ik houd mij overtuigd, dat gij voor mij
of voor een anderen collega hetzelfde zoudt ge
daan hebben.
Filip drukte de hand van kapitein Massias.
Ik dank u, Massias, zeide hij, gij zult ten al
len tijde op mij kunnen rekenen.
Ge weet nu, waar ge u aan te houden bebt.
(Wordt vervolgd.)