NIEüffB LANSEDiJSEE COÜRAHT. De Winterlezingen Van alles en no# wat Plaatselijk Nieuws. Zaterdag S Jan. 1S«I. TWEEDE BLAD. XXX. fiAIJS ell ItBVIUS. Maar als Erederik Hendrik in 1629 het beleg om s Hertogenbosch slaat, en de Spanjaarden teneinde den stadhouder te noodzaken, dit op te brqken, een aanval in de Veluwe doen, door tal van dorpen in brand te steken, hoe smeekt Itevius „Ghij die in den hemel woont, En van daar de vorsten croont, Die hier wagen goet en leven, i Om dén vijant te doen beven, Die vertredet Uwe eer Wilt ons hooren, lieve Heer. Gevet den Nftssaushen helt. Die getogen is te velt, Dn versien van cloecke mannen Heeft sijn tente uijtgespannen, Voor den Bos al sijn begeert .Wilt ons hooren, lieve Heerl Pe inval in de Veluwe was geschied onder de bevelen van Hendrik van den Berg en Jan van Nassau, een zoon van Jan den Oude, de kloeke medestander van Willem den Zwijger. Was het omdai de zoon de Nassauschen naam smaad aan deed, door zijn dienst der Spanjaarden te bieden, of was het om het brandschatten der Veluwe? -Itevius als Geldersman lief dat hij toen Jan van Nassau op het Slaak verslagen werd en ternauwernood ontkwam, deze eens goed on der handen nam in zijn „Postilion in alle» haest uijtgesonden, om te soecken den verlooren Graef Johan van Nassau den 13 Sept. 1631." Hoe het izij, het vers teekent ons den dichter, waarom we Jiet in zijn geheel opnemen, zooals het door den spreker ook werd voorgedragen: lek moet rijden, ick moet jagen, Om na Grave Jan te vragen, Die of levendigh of doot Wert ghemisset uijt sijn vloot. Hoort doch, hoort ghij goede luijden, Cont ghij het mij niet beduijden, Hebdij niet vernomen van Den verloren Grave Johan. Is hij niet ghesien te velde Of verkout hij op de Schelde? Soeckt dooh met een bootmanshaedk, Of hij niet leijt' in het Slaeck, Loopt matrozen vijf of zesse, iEn bevraeght te Stavenesse. Ghij lantlieden van Ter Tolen Sou hij niet biju gaen dolen? Heeft hij oock genomen stant Exghens aen Sint Annen lant? Segt ghij boeren van ter Heenen Vint ghij hem ook in de Veenen? Ghij inwoners van West Wesel, tfllebdij hem gesaelt een esel? Graven van de Blaeuwe Kluijs, Is hij niet tot uweritt 't huis Saftingen, ick sal u lonen Condij mij den Grave tonen I Ick en weet niet wat ick gisse 1 Is hij niet bij Valekenisse Isser eijmant binnen Brecht, Die mij doen can goet berecht? Is hij oock den Doel genaket? Of in een Mollegat gheraket? Spanjaerts en Italianen Van de nieuw gheriehte vanen, Die noch swemmet binnen dijc Met de knevelen vol slijc, En vast roepet miserere Weedij niets van uwen heere? Wat ick renne, wat ick drave, lek verneem niet van den Grave, Is hij niet te Bosendael, Is hij niet te Rommerswael 01' bij Hogenwerf gebleven: Of te Cromvliet aengedreven? Is hij wech, 't is om te claghen! Wie zal dan de boeren plaghen? Of den armen onderdaen, Dwinghen na de mis te gaen? Is hij wech, wat duijsent schanden! Wie zal den Veluw branden? Barbacone en Santa Crooe 't Is een onbeleefde bootse Dat ghij ons segt goeden dach, En Graef Jan laet voor ghelach. Wie zal zeggen Isabelle, Soose mist u metgheselle? Wandelt hij oock onder 't water, Met den Constelijcken pater? Is hij oock ghereijst van hier, Met een sloep na 't vagevier? Zou den bloet wel loopen dwalen, Om nieu vierwerek daer te halen? Menschenvisse die to Bomen Duijr vercopet uwe vromen, Comt eens "hier en spant u net Hier sijn overal te soecken Visschen met fluwele broecken. .1 I Lil Hoort Philips en Ferdinande, Zent niet mee in dezer Lande Een zoo snoden mameluck 01 u naeckt meer ongeluck. God is met de Nederlanden, God brengt Oostenrijck tot schanden, Hebdij niet vernomen van Den verloren Graef Johan? Hier is hartstocht aan het woord en onze dggen ze levren opnieuw het bewijs hoe heerlijk deze kan doen zingen. Spr. draagt een tweetal verzen voor van een door hem niet genoemden VJaam- scheD dichter, die ons het bewijs leverden, dat de „Zonen der Kerels" niet minder hun Vlaanderen minnen, dan eenmaal „de Kerels" zelf. Zoo'n zanger is voor den volksgeest goud waard. Als hij zegtVlaanderenik sta voor u, ik vecht voor u dan moet dit weerklank vinden in het hart van elk rechtgeaard Vlaming; als hij zegt: „de Hee- ren te Havre dat zijn gee'ne heeren!" dan moet een Waalschgezinde regeering zich wel tweemaal bedenken, voor zij maatregelen neemt, om een belangrijk deel des volks te muilbanden. Zulke zielskreten zijn geen eendags vlinders (verslagg.) Van de Spaansche zilvervloten (er zijn er meer geweest, dan de door Piet Heijn bemachtigde) heette een der schepen „de Heilige Geest". Hoor hoe <(e vrome Bevius een „heilige spot" laat hooren, toen dat schip vergaan was: De Heilige Geest weleer op 't water zweefde Doe God de wereld schiep en maeökte al wat leefde, Doch onder 't water duijekt des Spanjools Hei lige Geest, Zoo isset voorwaer de rechte niet geweest! Van het 12-jarig Bestand verwachtte Bevius niet veel heil: hij had op den gang van zaken een zeef goeden kijk. 'ueSuiSroop siujapjm op roef ijSi^jooa xropop ag In moeijte in gevaer, in schaersheijt alle dingen, Op 't einde van dien itijdt en na den droeverf stond, Bracht haer Jehosua in het beloofde lant; De oorlogh veertigh jaer in 't wilde ons dee loopen, Nu doet den trevens (bestand) ons 't lant van bolften open. Daer ons de Spangiaert deijlt beloften zonder f moet Beloften zonder grond, beloften zonder daet, - En wou dat wij ons zelfs met ziel en lijf vercoften Voor een geschildert lant van ijdele beloften! Zijn er van Cats weinig geestelijke liederen, van Bevius zijn er belangrijk meer en ze zijn van veel beter gehalte. Wat overtuigend bewijs van geestelijke zelfkennis levert het versje: T en zijn de Joden met Heer Jesu, die U cruijsten Noch die verraderlijck U togen voort gericht, Noch die versmadelijck U spogen int gesicht, Noch die U knevelden, en stieten U vol puijsten, T'en zijn de crijchsluij niet die met haer felle vuijsten, Den rietstock hebben of den hamer opgelicht, 'Of het vervloecte hout op Golgotha gesticht, Of over Uwen rock tsaem dobbelden en tuijsehten Ick bent, o Heer, ick bent die U dit heb gedaen, Ick ben den swaren boom, die U had overlaen, Ick ben de taeije streng daermee ghij ginct ge bonden, De nagel en de speer, de geessel die U sloech, De bloet-bedropen croon, die Uwen schedel droech Want dit is al geschiet, eijlaes, om mijne sonden. h i I I i 1 Hoe zielsinnig klinkt dat morgengebed: In 't Oosten claer, laet blosen De dageraet. De liefelijcke rosen Van haer gelaet. O helle morgensterre, Gods eeuwich Soon, Schiet op ons hert van verre U tralen schoon. Vermeert, tot uwen love, Het crancke licht, Van ohse cleijngelove En toeversicht. Maeekt wacker al ons leden, En traech gemoet Om vlijtigh in te treden, U paden goet. Totdat wij eens, in waerheijt Verheven hooch Aenschouwen Uwe claerheijt Van ooch tot ooch!" Bevius heeft ook Bijbelsche tafereelen dich terlijk bewerkt. Als proeve draagt spr. een twee tal voor: 'de Kananeesche vrouw (Matth. 15:22 —28) en de Storm op Zee (Matth. 8:23—28) (die we daar ze ons niet ten dienste staan, tot onzen spijt niet op kunnen nemen, maar o.i. bewijs te over bieden, "dat het dichtgenie van Bevius ver uitgaat boven dat van „Vader" Cats, verslagg.) Zijn lezing samentrekkende zegt spr., ten be- besluitedat Cats niet de echte Calvinist is ge weest. Mocht men als tegenargument willen aan roeren dat hij toch een vers gemaakt heeft op de gehouden Nat. Synode, van Dordt, dan herinnert spr. aan den laatsten regel van dat vers, waarin C. wenscht, dat wij in dezen stant u hier niet meer en sien. Maar waarom is C. dan door Dr. Knijper op het schild verheven? Spr. is van meening, dat Dr. K. in zijn rede „Het Calvinis me en de Kunst" een dichter noodig had om aan te toonen, de voortreffelijkheid van het Calvinis- mee voor de Kunst. Constantijn Huijghens, kon hij daarvoor niet wel gebruiken, Bevius was hem onbekend en dus.... nam hij Cats en heeft 'dien hoogeiijk verheven. Cats is echter niet blijven leven als DICHTER, wel als VERTEL- LER', echter ook maar zoo lang, als er gebrek aan erhalen ebstond. Nu onzen tijd die voor el- ken leeftijd, voor eiken stand, te kust en te keur biedt, heeft Cats ook als zoodanig afgedaan eD wordeii zijn werken niet meer gelezen. Bevius is vooral in de laatste twintig jaren meer bekend 'geworden. Hij is werkelijk een groot dichter waar het Nederlandsehe volk, waar het Calvinisme roem op dragen mag. Toch Nederland vergeet zijn dichters. Niet enkel Cats maar ook Vondel Huijghens Brederoo. Was Vondel voor het volk te hoog van aal eg misschien; was Constantijn te diepzinnig wellicht; was Brederoo waarschijnlijk een beet je te realistisch Dit alles moge eenig gewicht in 'de schaal leggen het verklaart volgens spr. het feit niet, dat ons volk zijn dichters niet kent. Ook de Roomsch Katholieken hebben hun Hal- pert van der Wiele eveneens vergeten. Van waar dit feit.?? De griJbte oorzaak is, dat ons Nederlandsehe Volk geen dichterlijk volk is. Toen spr. voor eenige jaren een reis door Schotland maakte, liet Jiij zich in de omstreken van Edinburg rondrijden door een eenvoudigen huurkoetsier, en met ver bazing had het hem getroffen, dat deze man uit het volk de Sehotsehe dichters zoo goed kende, dat hij bij elke voorkomende gelegenheid dichtregels van hen reciteerde. Zoo iets zal ons in Holland niet gebeuren. Ons volk neemt kennis van de Nederlandsehe dichters, voor zoo ver het dat moet doen voor de examens, maar voor de rest.... laat het hen rusten in vrede. En niet enkel de letterkundige grootenanderen evenzeer.. Een vriendin van spr. Augusta de Wit, nam eens te Rotterdam een proef ten opzichte van Erasmus. Zich voor doende als vreemdelinge, vroeg zij, wijzende op het bekende standbeeld, wie of dat was. De eerst aangesprokene wist letterlijk niets te zeggen. De Tweede maakte het iets beter: dat isdat is rfrel 'dat is Erassemus, maar de derde, die het' air van een ontwikkeld heer had, 'ezi, heel diepzinnig: mijn grootvader heeft mij verteld, en hij was een ezer oud man, dat deze van zijn grootvader had gehoord en die was ook zeer oud dat Erasmus de eerste af slager op de groentenmarkt te Botterdam was ge weest en kijk maar en de heer (wees triomfan telijk naar het standbeeld kijk maar, hij heeft het notitieboek in de hand. Onbeteekenende, vaak dubbelzinnige versjes le ver ei biijven leven in den volksmond, maar onze dichters worden vergeten. Het is een ern stige aanklacht tegen ons volk: maar ze is waar. Een bad nemen in de litteratuur van onze 16e en 17e eeuw is voor ons persoonlijk, maar ook voor ons volk als geheel, noodig als brood. De' Volksgeest azl er wel bij varen. Na het zingen van Gez. 180:1 sloot spreker met kort dankgebed. Er is op 's levens zee aanhoudend eb en vloed; Wie 't hooge tij gebruikt, voor hem gaat alles goed; Ma air wie 't verzuimt, ontmoet slechts klippen en ellende Nn brengt zijn levensreis 'in tegenspoed ten lende. (Shakespeare.) Van de laatste soort ontmoeten we er dage lijks velen. Het zijn de schipbreukelingen der maatschappij, meestal futlooze lieden, die de hun geboden kans niet wisten te grijpen; sukkelaars en stumpers van hun geboorte tot hun dood. Maar de eerste categorie, waarvan de Engel- sche dichter uit de middeleeuwen spreekt, is zeld zamer. Zoo nu en dan loopt men er een tegen het lijf. Het is gebeurd in Den Haag, onze chique resi dentie, waar men coute que coute, chiq moet zijn ook al laat de portemonnaie dit niet toe. „Mevrouw Ducour" stapte een modemagazijn in het centrum van Dan Haag binnen en be stelde, na lang keus maken een mooi toilet, dat aardig prijzig was. De coupeuse, die geheel inge palmd was door de chvme, waarmede de klant optrad, nam inet een opgewekt gezicht alle noodi- ge maten en beloofde voor keurige afwerking te zullen zorgen, waar mevrouw bijzonder op aan drong. Na eenige dagen was het costuum klaar, maar de eigenaar der zaak voelde er niet veel voor om opgelicht te worden en liet dit daarom aan me vrouw meedeelen. Hij kreeg een briefje terug om den volgenden dag om twee uur het kostuum te brengen. Dc coupeuse zou gaan en kreeg de opdracht of geld mee te brengen of het kostuum. Maar „mevrouw Ducour" was slim. Coupeuse wordt binnen gelaten en mevrouw 'past het kostuum. Maar in een kamer ernaast had ze zoo'n mooie groote spiegel, daar zou ze het nog eens even gaan bekijken. Coupeuse denkt, de deur is open, ik heb er het gezicht op, laat ze maar gaan. IMaar „hiernaast' 'was een deur, en die kon ze niet zien. Ze wachtte en wachtte.... wachtte misschien nog, als niet na een paar minuten een Ijongen haar een briefje had gebracht dat mevrouw- 'direct met den trein meemoest naar een diner, en dat haar man zoo driftig was... Maar, wees niet ongerust, schreef ze, kom morgenohetend om 10 uur maar even met de kwitantie. Maar den volgenden dag was mevrouw na tuurlijk niet thuis en op andere da: «en evenmin. En toen kwam het uit dat vele winkeliers op deze wijze door haar waren opgelicht. Een incassobureau kwam er nu aan te pas, en jawel, d.at zou een bezoek van mevrouw krij gen, „om alles te bespreken naar ze ischreef. Doch ze liet zieh natuurlijk niet zien maar ver ving zich door een briefje, waarin ze meedeelde' dat het zoo gevaarlijk is, om, wanneer men pas SSpaansche griep heeft gehad, over straat te gaan doch tevens kwam ze met een regeling over de brug, waarmee de winkeliers accoord gingen, ten einde op die wijze hun vordering binnen te krij gen, zegt de Handeldr. Middenst. Maar, voegen wij er aan toe, laten de winkeliers zich niet weer door deze dame de oogen toedrukken Met der- gelijkt gewiekste luidjes is het heel slecht za ken doen. De zakenman trekt toch aan het kort ste eindje. Dan verstaan de gemeentebesturen het beter. De gemeente Apeldoorn b.v. kocht indertijd 4000 paar schoenen in Amerika, die voor 10.50 per paar verkrijgbaar werden gesteld. Een spotkoop je, maar er werd maar een matig deel verkocht en dan nog slechts uitsluitend aan intelleetuee- len en middenstanders. De arbeiders wilden de zeer solide schoenen niet hebben, ook niet toen de prijs tot 8.50 was verlaagd. De gemeente zit hog met het grootste deel van den voorraad en 'heeft er nog voor duizenden guldens inzitten. Niet alle gemeenten boeren evenwel zoo on- voordeelig. De minister president heeft in de Eerste Kamer de verrassende mededeeling gedaan dat er in ons land nog acht gemeenten zijn, die hun huishouding voor elkaar schipperen zonder het heffen van een hoofdelijken omslag. Neemt nu het rijk ook nog de kosten van onderwijs, armenzorg en politie van de gemeenten over, dan zal dit achttal gaan gelijken op een naamlooze vennootschap, die dividend uitkeeren aan de ge meentenaren. Wie kent de namen van deze dora do's? Rampzalige belastingbetalers, daar is uit komst voor u. Smijt uw geld toch niet weg, er zijn paradijzen in ons land, waar men u geld op de koop toe gaat geven. Van geld wegsmijten gesproken. Een vrouw die in een ziekenhuis te Utica (Staat New York) werd behandeld wegens carminoma mancea, had een milligram radium op de borst gekregen, ter waarde van 33.000 gulden. Omdat het haar prik kelde, |£<ing zij naar de badkamer, maakte het verband los en gooide het lastige geneesmiddel weg. Men heeft terstond werklieden aan den ar beid geezt om in de riolen naar het kostbare buisje te zoeken. De waarde van dit geneesmid del zit 'm nog niet zoozeer in het geld dan wel in de schaarsehte ervan. De stad Parijs denkt grover om '1 gram te koopen ten behoeve van haar izekenhuizen, hetgeen een uitgaaf van een dikke 3 millioen zal vorderen. Er wordt veel gedaan om de nooden der mensch heid te lenigen, en wij veronderstellen dat ook de dominé wel geholpen zal worden. Om zijn stoffe- iijken nood te demonstreeren heeft een predikant dezer dagen van den kansel aan zijn gemeente bekend gemaakt, dat hij daar voor haar stond, met een geleende broek aan. Den met schulden bezwaarde in Israël werd toch altijd nog toegestaan- „in eigen kleed neer te liggen." (Dt. 24:13) maar voorgangers in de Christelijke gemeenschap schijnt dit voorrecht niet altijd gegund; zegt de N. R. Crt. En als de nood dringt dan komt de mensch, die het niet ozo nauw neemt, met het mijn en 'dijn ertoe om te gappen. Om niet gegrepen te .worden moet hij het slim aanleggen, en dan ge beurt het nog wel eens dat ze 'm bij de kladden krijgen. Te Charlottenburg, een voorstad van Berlijn, bezorgden twee mannen, terwijl het dienstmeisje aleen thuis was, in een huis een groote rol tapijt met het verzoek of ze het daar tot den volgenden dag mochten laten staan. Aangezien een verdie ping lager, waar ze het bezorgen moesten, nie mand thuis was en het pak zoo zwaar was om het weer mee te nemen. Nu zijn de menschen geivoonlijk erg nieuws gierig wat het doen en laten van hun buren be treft en als er iets nieuws in huis komt, wordt er druk over gefluisterd. De Berlijners maken "hierop geen uitzondering, dus toen de bewoners thuis kwamen, wilden ze toch ook wel eens even tjes het nieuwe tapijt van buurman zien. Maar de straf volgt op de zonde. Nauwelijks hadden ze het een eindje ontrold, of er kroop een van top tot teen gewapende in breker uit. Terwijl de nieuwsgierigen van schrik bezig waren stijf te staan, probeerde de inbre ker te ontsnappen, doch, eilacie, ze kwamen te gauw bij hun positieven en grepen hem. En inplaats van zijn benauwde tapijtrol, kreeg hij een ruimer cel, maar tevens een secuurderen. Waar de ouderen voorgaan, kan daar de na volging van de jeugd uitblijven Sedert eenigen tijd werden vele handelaars te Puteauz bij Parij sbestolen, en vonden zij telkens bij de ontdekking van den diefstal een dreigbrief met de formule: „waagt het niet te spreken, dan rijten wij u den buik open." Toch waagde een handelaar het een aanklacht 'in te dienen bij de politie. Deze hield een oog in het zeil en slaagde erin de ■kende te arrestee ren. Deze bestond uit jonge schavuiten, waarvan de oudste slechts 19 jaar was. De bende werd aangevoerd door een 11-jarigen knaap -- OUDKARSPEE. Tengevolge van het vertrek van den heer O de Wit ,is het geven van tuinbouwonderwijs opge dragen aan de heeren van "der Laan te Alkmaar "en P. Glas te Broek op Langendijk. N OOBDSCH AB W OUDEi. Bij de gehouden verpachting van het visch- 'vater in den Noordscliarwouder Polder, is pach ter geworden de heer A. Vlug van Broek op: Langendijk. BROEK OP LANGENDIJK. Gedurende de afgeloopen maand werd op 13

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1921 | | pagina 3