DE WINTERLEZINGEN
TE BROEK OP LANGENDIJK.
XXXIX.
III.
Is et een zich strekken in zijn God, om de bazuin te blazen,
en tie roepan: „Zie hier is uw God!" ,,Tot de Wat en tot de
getuigenis!' O wie onder ons geen vreemdeling is, weet beter.
hun geloofsleven verdiept en verinnigd zal worden maar
wat blijkt den hatsten tijd, helaas, dat ze hun geloof zoo niet
ten.eenanm-,le idan toch voor een groot deal verloren 'hebben,
als ze terugkomen!"
Dit getuigenis wijst niet op zonnige hoogten in bat geloofs
leven, waar met wiellust op gestaard wordt maar doet veel
eer denken aan troosteloo'ze vlakten, waarvan het oog zien
het liefst moedeloos zou afwenden. O, wie met dan schijn
De heilige bezieling, die Israels ropfeten schier verteerde wordt zich iaveden stalt het gaat hem, als de peinzende monnik,
zoo scaaarsch onder ons gevonden t Laten we eerlijk zijn: de 1 die, nadat hij twee maanden in een onderaardse hen kerker cp-
toestend onder de oogen zien. zoöals hij is, de feiten niet ver- gesloten was geweest, geblinddoekt naar de binnenplaats werd
bloemen, maar erkennen. En dan moet de com
zijn:
,„de dood is in de pot!" Het godsdienstig leven'te onzent is
geen heldar brandendevlam, maar veeleer een walmende
oliepit
Waar de toestand zoo is, mag daar vrede genomen worden
met ec-n lijdelijk stilzitten? Een zwijgend berusten? Is enkel
ejaxmieeren genoeg? 'Het klinkt zoo vroom te zeggen, dat we
ondar een oordeel Gods zijn, dat we ootmoedig in stilte heb
ban te <1 ragen. Maar is het niet veelal dekmantel voor laakbare
lakschheid?
Of stellen we misschien aan waarachtig Christendom, te
hooge eischm? Moeten we ons tevreden stellen met uit zon
digen schtin? Roemen in uiterlijke voorrechten, ons kerkelijk
leven nog zoo ruimschoots gelaten? Dient er heil ge zo uit in
een verwia erd Christendom?
,Het is zoo gemakkelijk de schuld van ons af ,e schuiven en
op anderen te schuiven te roepen die zijn de schuldigen.,
maar wat leen ons de geschiedenis van den profeet Jona.
vluchtende loet het aangezicht des HEEREN?(Jooa lj Op
pervlakkig zouden zeker de bemanning van het schip dar naar
Tairsis voer heidenen schuldig gerekend hebben,
maar niet Let scheepsvolk neen jona, de profeet is schuldig:
niet de sc Pipper of het bootsvolk moet overboord, maar Jona i
als hij in zee geworpen is, „staat de zee stil van tiaar verbol
genheid." Ook in onze dagen staan veel Jona's God a.h.w. in
den weg, zij moeten overboord, niet maar spoedig anderen be
schuldigen, maar een ieder onderzoeke zich zeiven eerst, of hij
misschien een schuldige Jona is.
Het t rcleel begint steeds van het huis Gods; de profeet
Amos zag den Heette staan bij het altaar en Hij zeiJe: ;,.cla
dien knaap, dat de posten beven". (Amos 9:1)
En trekken we dien cirkel op het nauwste: nemen we ons
geleid. Daar werd hem de doek afgenomen. Enkele oogen-
blikken stond hij verbijsterd. Zag hij 'daarboven zich geen i
blauwe zalen van vloeibaar licht? Wanen het paradijsrozen, die
daar bloeiden in het ronde? Fonkelden edelsteen on in den bo-
dern waarop hij stond? Mocht hij misschien staan in het voor- i
portaal des homels? slechts een oogenblik duurde de be- 1
göocheling. To' zichzelven gekomen is het niets dan ;nbee'd:.ig
geweest: hij bevindt zich op een sousterrain, waar een kleine
streep van de wolkenlooze lucht is te zien. De para iijsbloe- i
het daar ,„wij hopen dat de arme schapen van Gods kudde
niet tot het uiterste zullen worden gedreven, maar dat, a!
mochten de zwarigheden, waarmede zij te worstelen hebber,
ook nog zoozeer toenemen, zij .'toch den moed niet zouden
laten zaken, noch versagen, omdat wij de sterke hand des
HEEREN verwachten en daarop ziende kunnen wij ons ook in
de groo.ste ellende nog vrooiijk maken."
Hier spr ekt het optimisme van het geloof, dat niet siddert,
ook a! zouden „de bergen verzet worden in het hart var'
de zee!"
Avondstond of Morgenrood? Voor den Christen geen baiW
vraag, waarop slechts weifelend wijl twijfelend een ant
woord opgegeven wordt. Hij verwacht de heerlijkste evolutie.
Niet,zooals de wereld zich die droomt „langs lijnen van ge-
leLdeiijkheifl maar door devolutie! Voor een oppervlakkig
„halleluja!is geen reden. De wereld ligt onder de vetdoé-
meinis, en naarmate de eindontknoopi)ng der nistoirls miert, zial
zwaardee ocdeelen zich over haar voltrekken. Maar zij'zal
niet verzinken in een eeuwig ledig, doch Chris'us zal ko
men en met hem de Herschepping aller dingen, uit cl en
men, is bet bjoeisel van nietig onkruid, de diamanten zijn j chaos een nieuwe kosmo^, de doodskTokken\anhe»"'bes'aand»
stukjes glas, die tusschen het kiezelzand glinsteren - de berg- zullen de geboorteklokken van het Nieuwe zijn' Maa- voor
trilling is een hoop vuilnis. de geboore komen de weeën. Daniël zong in zijn nachtge-
Datis he' beeld van den modernen, gecivileseer.ien mensch. zichten (Dan. hfdst. 9) uit de zee vier groote vr-kdiike dh
'net ingebeeld geluk slechts grauwe troosteloosheid. Het léven ren opkomen. De zee is in de H. S steeds het beeld van hk
veeleer een last, dan een lust, waaraan al meer door een wan- wcreldrumoer Groote, vreeselijke machten komen steeds weer
hoopsdaad een eind aan wordt gemaakt. Onder hét kleuren- op uit het van God vervreemde volksleven- do~h z'i'zHn"slechts
rijke vest om met Heine te spreken wordt een bloedend voor een tijd, en dienen om de komst van'den" Zoon d-s Men
hart rondgedragen.
Bevinden we ons op (de nachtzijde der geschiedenis? Mor
genrood of Avondstond?
Op een pas gehouden conferentie sprak een der leidende
mannen, da. we stonden voor „een nieuwe geboorte, maar
die waarschijnlijk wat we thans beleefden, door meerdere el
lende op alle terrein des levens zou overtreffen. Geen ver
betering, maar verslechtering, niet voor- maar achteruit, geen
bloei,maar verval, geen opleving maar inzinking, alleen voor
vertwijfelend pessimisme is plaats?"
Kunnen wij - Christ, geloovigen da toekomst ook niet
anders inzien: moeten wij ve/twijfelen? De zuilen apastd heeft,
gedreven dooi Gods heiligen en onfeilbaren geest een ander
ander woord doen dooien: Wij verwachten, naar Zijne be
loften, ni uwe hemelen en een nieuwe aarde In dewelke ge
bij dat onderzoek, als te slaan voor het oog van Jen Waarach- j rechtigheid woont (2 Petr. 3:13). Daarom mag 'ér bij ons geen
noo .Hip HP nuancto -rrwat-e.rvl.or-» 1 1-.» - ,1L. 1 1 11 1
tige, die de diepste roerselen van ons geestelijk 'even kev, -lie
ziet tot op den bodem van ons hart: wie onzer durf; de hand
in den boezem te steken en verklaren: „Ik ben rein!"? Hebben
we zelf niec te klagen over verflauwing, zoo niet over schier
versterving van ons zieleleven? over het hoopen van zonde op
zonde, over het stapelen van ongerechtigheid op.ongerechtig
heden? Eerlijk zelfonderzoek leidt vaak tot oitte.-e on tg. .omha
ling. Lal en we ons niet met den schein tevreden stellen!
Zooals bekend is, komen er jaarlijks jongelingen ui: Zuid -
Afrika om aan onze universiteiten hun acadenvsche studiën
te voltooien. De Nederlaudsche stam aan de Kaap i.al steeds
een hoogen dunk van het Christendom in het oude Moederland,
maar o.p de'laatste Synode werd gezegd: „Vol vertrouwen zen
den we onj o. zonen naar Nederland in de verwachting, ciat
FEUILLETON.
DE WERKTUIGKUNDIGE.
'Nadat hij zich geheel ontkleed had, deed hij de ronde in
de kamer en bezag met de grootste aandacht d ekleederen..
welke aan de kapstokken hingen; ongetwijfeld aarzelde hi'
in de keus van het kostuum, dat hij z0u aantrekken. Einde
lijk tot een besluit gekomen zijnde, ging hij naastig -mi het
klv-éden. Hij trok fijne laarzen aan. voorzien van rammelende
Spotten, een broek van licht blauw laken, wijd op de heupen,
geplooid om den middel en zeer nauw o pde laars vallende'
een van die pantalons la hussarde, die den middel even
dun maken als een vrouwenkorset zou doen. Een donker
blauwe jas met een rood lintfje in het knoopsgat, een gee: ka
meisgaren vest en een hooge stijve stropdas, volmaakten het
kostuum van een jongen cavalerie-officier, die den tijd van
zijn verlof voor zijn vermaak in Parijs was .romen doorbren
gen.
Eeln paar lange bruine moustaches, onnavolgbaar goed ge
maakt en een vilten hoed met sterk omgekruld en rand vol
tooiden de vermomming en droegen het hunne bij om de ge
daanteverwisseling volkomen te maken. Werner-Rodille, of
liever Rodille kortaf want wij zullen hem voortaan slechts
met die naam noemen bezag zich van'alle kanten in den
spiegel en. scheen over zichzelven voldaan te zijn, want liij
maakte eer: gebaar van tevxedlenheid.
Vervolgens stak hij in den zak van zijn nauwsluitenden jas
een mei gcud geborduurde portefeuille, waarin zich eenige
van een geslachtswapen voorziene visitekaartjes bevonden,
frommelde daarna een paar sroogele handschoenen tusschen
zijn vingers, stak een sigaar aan en verliet de kamer, wel zorg
dragende de deur achter zich goed te sluiten.
Twee minuten later kon men hem in de straat Valois vin-
dien; hij ging onder de colonnade door, waar zich het beroemde
Café des Aveugles en den door de lekkerbekken zoo hoog-
geschaiten winkel van Corselet bevinden en .rad, zijn val-
sche moustaches opstrijkende, den tuin van het Palais-Roval
binnen.
Toenmaals geleek die tuin volstrekt nog niet op de stijve
vervelende en betrekkelijke eenzame wandeling van tegen
woordig.
Un 183 Obezat hij nog al die aantrekkelijkheden, die hij
later tengevolge van een besluit van de kamer van,afgevaar
digden verloren heeft. De speelhuizen, de houten galerijen
de publieke vrouwen trokken een ontelbare, op vermaak ver
zotte menigte 1. innen zijn omgeving. Geheel Europa sprak met-
afgunstige bewondering van de wonderen en genoegens van
het Palais-Royal; het eerste wat de vreemdeling bij zijn aan
komt te Parijs deed, was zich daarheen te doen geleiden. De
groote stad scheen zich toenmaals geheel en al op t? lossen
in het Palais-Royal.
Die avonrl begon te vallen toen Rodille er -aankwam. De
lampen en s'raatlantaarns gas "bestond to,en nog niet --
werden juist aangestoken. De winkels begonnen ie schitte
ren van licht, de wandelaars verdrongen elkander, de koffie
huizen waren volgepropt en te midden van zwarte rokken
e;n (blinkende uniformen schitterden de blanke schouders, de
de valsche diamanten en de betooverende oogen der g
,.bij de pakken neerzitten" worden gevonden, om te ervaren
„dat de d'.uiven al zuurder worden", hebben wij geen voor
zichtig verdrag te sluiiten miet wereld en ongëloof; mair we
hebben de hoofden omhoog te heffen; „onze lenden-u te om
gorden",, „.wakende te zijn" verwachtende de toekomst onzes
Godsi \Vant Christus ga! komen we hebben het .profetisch
woord, dat ze°r vast is."
Hier o ".derbrak de spreker voor de tweede maal z,ijn geest
driftvolle rede, met te laten zingen Gezang 3:6 om daarna
te vervolgen
In de voorrede van Galvijn's „Institutie" wendt de groote
Hervormer zich in 't bijzonder tot koning Frans; i van Frank
rijk met het deemoedig verzoek of deze kennis nemen wil vtrn
het „onderricht in den waren godsdienst" en teekenend heer
op lijmerigen toon, terwijl hij de hand uitstrekte:
„Een aalmoes, als het u belieft, om Godswil, mijn beste
heer!"
Rodille voelde i n zijn zakken en legde een stuk geld in de
!haud van den bedelaar.
1 De.aalmo-S werd gevolgd door een geheimzinnig gebaar,
waarop de bedelaar met een gelijk teeken antwoordde. Rodille
betaalde daarop onmiddellijk den knecht, stond op en volgde
ongemerkt den maan in lompen, die zich langzaam verwijderde.
Zoo gvngen beiden ongeveer honderd schreden voorwaarts
in de richting van het beruchte speelhuis, dat met No. 113
gemerkt was. Toen de bedelaar voor den hel verlichten ingang
van dit huis hetwelk van al de huizen in Parijs misschien
het meest bezoent werd gekomen was, vertraagde hij zijn
stap, zoodat Rodille hem kon inhalen. Daarop sprak hij zacht
„l.ongjrmeau zendt mij; hij is daar, dicht bij No. 113."
„Begrepen", mompelde Rodille zonder zich op te noudenen
ging een van de hekken door, die de galerijen van den tuin
scheiden. Hij ging vervolgens recht op een bleek iong mensch
af, dat met veel smaak gekleed was en voor een koffiehuis
hetwelki m ide benedenzalen van het speelhuis gehouie mverd,
heen en weder liep.
Rodille stak ziin arm onder dien van het jonge mensch en
fluisterde aan zijn oor:
I „Welnu, wat is er?"
j „Een goede zaak; ten minste ik' geloof het. Kom dicht bij het
i koffiehuis en 'kijk door de ruiten. Wat ziet gij.aan de eerste
tafel links, naast de deur?"
I ,„Een nee! knappen jongen, die vrij slecht gkleed is. De kop
van een vorst en de kleeding van een werkman op zijn Zon-
diags. 't Komt mij voor alsof ik dat gelaat meer gezien heb.
i Maar zie eens. hij is zoo bleek als een doode, die ojugeüng-
men zouzeggen, dat hij in flauwte zal vallen."
„Als gij hem daar straks had kunnen zien, toen was he: nog
■heel wat erger. Ik heb werkelijk gedacht dat hij ging ster oen.
Ik heb 'hem ondersteund en hem het koffiehuis binnen geleid
en het glaasje brandewijn voor hem gevraagd, dat hij nu uit-
g drinkt en dat hem wel geheel opknappen zal."
„Waar kw;m dat jonge mensch van daan?"
„Uit No. 113, verduiveld!"
„Hij heeft gespeeld en gewonnen?"
„Ongeveer tien duizend twee honderd francs."
„Een mooi duitje! En heeft hij dat geld bij zich?"
„Ja, in 'bankpapier, in den linkerzak van zijn jas, die zooals
gij ziet, niet eens toegeknoopt is
„En waarom heb je zelf ej s
hem vast hield.
„Onmogelijk 1 er waren te veel menschien om ons heen
en ik "wilde de zaak niet door een onhandigheid bederven
en gevaar loopen gepakt te worden. Verduiveld! ik begin
pas en ben nog zoo knap niet als gij."
Rodille ontving met een glimlach dit naive comolime ir
„Lorgjumeau"," sprak hij daarop, „wij hebben den tijd
nog. Vertel mi- eens wat er gebeurd is?"
„Gij hebt mij aangeraden", begon de nieuweling, „nu en
dan eens in de speelzalen te gaap (rondzien en u de ge'ukkigc
spelers, wier gakken door Fortuna gevuld waren, aan te wij-
scnejn voor te beneiden. „Diens koninkrijk zal niet verdorven
9 14) ZlJn heerschappij is een eeuwige heerschappij". (Dan
NIEUWSTIJDINGEN.
slag niet geslagen, terwijl je
schconen van den dag. m^aVC'! ga voort' Longjumeau; uw bloemrijke taal bevalt
In 1830, even als nog heden ten dage, kocht de eigenaar
van het Café de la Rotonde zich voor een groote som gelds
liét recht om onder een tent in den tuin stoelen en tafeis te
plaatsen. Rodille wachtte tot een van de buitenste tafeltjes
ledig was; daarna zette h ijzich neder en liet zich een portie
ijs geven, die hij met blijkbaar welgevallen gebruikte.
(Nauwelijks had hij Idit gedaan of een slecht gekleed man,
„Derhalve, om uwen raad te. volgen bevond ik mii daar
zoo even in No. 113. Ik zette voor de derde maal, doch zon
der de minste kans vtjertig stuivers. Daar komt een jong
mensen binnen: hij kwam om te spelen vppr ie eerste maal
van zijn leven dat was gemakkelijk te zien. Hij zag er ver
wonderd, verbijsterd, bijna beschaamd uit. Hij wist zelf nog
niet 'waar hij zich plaatsen moest om aan het spel deel te ne-
met al net aanzien van een bedelaar, naderde hem en vroeg I men. Eensklaps nam hij een 'besluit; S lïïdïlenSJtuk Si
EEN GROOTE BRAND.
d e Amsterdam in de Jodenbreedstraat heeft een groote
brand gewoed, welke men zich in tijden niet herinnerde.
De hitte in Je straat was zoo geweldig, dat de Magiruslald-
ders een eind naar achteren geplaats moesten worden, dam
de brandwachts. die daar in de hoogten stonden, het nie' langer
in de omzettende warmte konden uithouden. Het groote ge
bouw van |de f rrna De Vries van Buren, dat evenals he. Rem
brandt huis vlak tegenqver de beide brandende perceelen geie-
gen was, werd geblakerd, doch kreeg geen verdere -,chade
ite.iajve de brandwachts op de Magirusladders hadden zich
brandweerjieden op de daken der belandende perceelen e|n op
due van de huizen in de Joden 'Houttuinen en op den Zwanen
burgwal opgesteld., vanwaar zij de waterstralen op de woeden
de vlammen 'richtten, welke niet te blusschen schenen
"len einde -.e voorkomen, dat kortsluiting o phet tram iet zou
ontslaan, of dat ongelukken'zouden gebeuren, werd d» voe-
d'mgsdraad w,n de geleiding afgeknict en een gedeelte.van
net tramnet stroomloos gemaakt, zoodat ook het irnn erkee
speciaal van lijn 8. vertraging heeft ondervonden.
twintig francs uit zijn zak, sloot de oogen en wierp hm neder
Het viel op het rood. het rood kwam uit. Heb ik verloren?
vroeg hij. Gij hebt gewonnen, neemt gij uw geld op?
Neen, ik bat het staan. Rood kwam weer uit en zoo ging
het voort, urgen keeren achtereen. Bij den negenden toer had
de jongen,ig tien duizend twee honderd francs gewonnen.
Genoeg! nep hij op een toon uit, die van zijn innerlijke ont
roering gc-tuii.de Ik zet niet meer. Men betaalde hem in
bankpapier. Toen 'hij die groote som in zijn bezit had, scheen
het alsof hij gek zou worden. Zijn geheele lichaam beefde en
ik heb t.vec groote tranen langs zijn wangen zien vloeien.
Hoe aim he! ten man, die huilt omdat hij wint!"
Hij maakte een rolletje van zijn bankbriefjes en. stopte het
in zijn zak. Ik zeide bij m'j zelven: Beste jongen, ik laat u
met los, en volgde hem toen hij zich naar de deur begaf. On
oer aan den trap gebeurde wat ik u verhaald jieb. Hij wan-
■i u' "VCr zo° w't a's een 'ijk en zou neergevallen zijn, als
ik hem niet haed vastgehouden en in het koffiehuis gebracht
Dat is er een, die het geld Hef heeft. Als ik tien duizend francs
von, zo,u iik er in het geheel niet aan denken mij kwalijk te
te bevinden. Maar om te eindigen, daar ik een goede vondst
meenspe gedaap te hebben, zond ik u Larifla, die voor de
deur de wacht hield. Gij zijt gekomen, en ziedaar!"
ilri1",-..®piak Rodille haastig; „ga heen; daar komt hij!-?
Werkelijk ve het ojnge mensch, dat de tuin duizend
francs gewonnen had, n!u feien weinig tot zichzelven gekomen,
maar toen nog zeer bleek, met wankelende schreden het kof
fiehuis. Dat ojnge mensch was Jan Vaubaron.
EEN LICHTSTRAAL.
Ia den morgen van dienzelfden dag, dat is te zeggen van
dein dag na 'iet bezoek van den dokter, waarbij wij tegenwoor
dag zijn geweest, zat Jan Vaubaron in d» diepste neersbehtig-
hetd Vo°r zijn werkbank te arbeiden, op kleinen afstand van
het bed van Martha en het ledikant van Blanche. - Hij had
zichzelven moeten bekennen dat zijn toestand wanhopig was.
De buiteangewone zwakte van de stervende was sedert den
vangen dag nog toegenomien. Een vadsige slaapzucht had zich
van haar meester gemaakt en gaf haar reeds bij voorbaat het
aanzien van ten doode op !het doodsbed uitgestrekt. Weldra
misschien reeds binnen weinige uren zou zij buiten allen
twijfel voor goed inslapen om nooit weder te ontwaken. Blan
che she peven als hare moeder; maar haar slaap was koorts
achtig en onrustig. Meermallen had Vaubaron haar gedurende
den nacht doffe klaagtonnen hooren uiten. Voor haar bestond
nog geen gevaar Dej^tockter had het immers gezegd; maar
zfcj 'ben oef de krachtig en uitgelezen voedsel, verstrooiing, be
weging ^erschè lucht boven alles.
„Ik zal alles doen om mijjn dochtertej te redden." had Jan
Vaubaron uitgeroepen; „alles, zelfs het onmogelijke!" Maar
aal onmogelijke te doen? Höe het aa nte leggen? Tijd en geld
ontbraken hem beide. Kon hij zijn arbeid staken, zija onvol
tooide werken laten liggen? Mocht hij zelfs een enkel uur op
offeren, zoolang het brood in zijn huis ontbrak?
Drie dagen te voren had hij zijn horloge naar de bank valn
leenang gebraent jen van de kleine somg, die hij daarop gekre
gen had bleven hem niet meer dan twintig francs en aenig
klein geld over Als dat geld op was - en dat zou in eea paar.
dagen het geval zijn waar zou hij dan ander vinder? Met
schrik stelde de ongelukkige zich deze vraag voor die h-i,
hem niet mogeliik viel op te Lossen.
Daar ere' aan de voorkomer gescheld. Het was nu negen
uur un den morgen. Vaubaron stond zachtjes op, verliet zon
der gedruisch de kamer teneinde zijn vrouw en zijn kind Met
wakker re maken, en ging de deur, die op den trap ui,kwam
openen ten eir.de. te zien wie hem zoo .vroeg reeds k .vam bezoe
kep' na -
(Wordt vervolgd)