Nieuwe Langedijker Courant geneest Na den Herfst VERSCHEIDENHEID Het is nu weer voorjaar; de tuiniert staan in bloeien mei is al bijjrta vergieten, dat er een najaar en een winter achter ons liggen. Toch het najaar is altijjd een zwaar seizoen voor den tuinman. De bloemen, en planten, die hij in het voorjaar geplant heeft, hebben hun besten tijd gehad; zij vallen uit of worden dor. De doode bladeren zwiepen over elkaar en langs den grond. Het eipde is nabijl. Tijdens het laatste herfstseizoen dwaalde ik eens in mijn tuin, terwijl ik mij droef gestemd' voelde bijl den aanblik van al het schoone dat, ging afsterven. Het is geen gewoonte om in bet najaar over tuinen te praten en was. dus heel verbaasd, toen plotseling mijn buurman van over zijn heining naar mij wenkte. Hij vioeg mij, of ik zijn tuin al gezien had. Ik was, ten hoogste verbaasd en ging naar hem toe. Hi" toonde mij den kalen grond met spich-; tige en kale boompjes langs de randen. Dé takken waren echter alle op een bijzondere manier gesnoeid, en ook zag ik, hoe bjj; op. verschillende plaatsen een bed had aangelegd, Zijn kaal lapje grond, zoo verklaarde hij, zou het begin zijn van. een nieuwen tuin, een ech-i ten lusthof. Hiér zou een bed komen met dit en daar een met dat. In het midden had hij een vogelbad gebouwd, in den achtersten hoek! stond het geraamte van een klein prieel. Hij sprak over zijn plannen met zooveel geest, drif1dat ik mijj onwillekeurig medegesLeept> gevoelde. Een paar maanden later slechts en zijn doel zou bereikt zijn. In mijn verbeelding! zag ik reeds den nieuwen tuin... de werkelijk heid zie ik nu - in dit voorjaar naast mijjn. huis. Zijn tuin is onbeschrijfelijk mooi, een ware lust voor de oogen. Maar het gesprek van het najaar komt mijl steeds opnieuw in de gedachten. Daar stond FEUILLETON Nacht en Mangen 81) „Anders niets, mijnheer. Maar Brigsmawl, die den heer Walter bediende, herinnerde zich lang nadat de zaak w;as afgeloopen, nog eene omstan digheid, die wel niet weel om 't lijf heeft, maar toch, dunkt mij, bij: het verhoor te berde gebrachtt had moeten worden. Hij had opgemerkt, dat de heer Waiter, toen hij, op Jozef Wilmot wachten- om aan zijn sleutelring den sleutel van zijne eigen casette te vinden." „Was hij zoo in de War en zoo zenuwachtig dat zijne handen beefden vroeg Carter. „Neen, mijnheer; want zoo als Brigstnawl zegt, was de heer Walter zeer bedaard, en bleef hij dti zelfs nadat hiji van den moord van zijn reisgezel onderricht was gewordenmaar hij greep wel driemaal verkeerd eer hij den rechten sleu tel gevonden had." „Ei! dat was zonderling!" „Maar, mijnheer," hernam de knecht, „gij; zult toch, hoop ik, niet denken dat ik eenige vreemde of ongunstige gedachte omtrent den heer WaL- ter koester? Gij vroegt mijl, wat ik zag, en ik verhaalde u oprecht..." „Maak u daar niet verlegen over, mijn vriend, zeide Carter, den knecht op den schouder klop pende, „gij hebt niet te veel gezegfd, en ik beu zoo stilzwijgend van aard dat gijl mij veiligj al uwe geheimen zoudt kunnen vertellen. Neem nu het dessert af en breng de thee binnen. En als gij u nog iets anders omtrent de zaak 'herinnert, vertel het mij dan, als ge thee komt schenken. De verslagen, die de nieuwsbladen van de rechts gedingen geven, zijn meestal zoo onvolledig en de pochte getuigen worden zoo gelden opgeroe pen, dat men. waarlijk blij! is een ooggetuige te ontmoeten." „Nadat de knecht het vertrek veriateil had, zeide ik: „Dit gesprek heeft u zeker niet veel wijze rgemaakt?" „Ik zou mij zeer moeten vergissen als wijl on zen vriend van ie Abdij niet in den val kre gen," antwoordde Carter, mij veelbeteekenend aan ziende. „Hoe zoo?" vroeg ik verwonderd. „Gij hecht toch niets aan het verhaal van den knecht: de man moet zeker mis hebben gezien. Wat zou Henry W,aliei hebben kunnen bewegen om Jo zef Wilmot van zijn horlogeketting te beroo- ven „Ja," antwoordde Carter, „gij vraagt terecht', waarom zou Henry Walter Jozef Wilmot van zijn horlogeketting hebben beroofd? Maar «op mijne beurt vraag ik uS waaraan is het toe te schrijven dat Jozef Wilmot's dochter "3e on schuld van Henry Walter bepleit, terstond na dat zij hem voor het eerst gezien en gesproken heeft? Beantwoord mij deze vraag en ik zal u het antwoord op de uwe niet schuldig blijven." „Ik geloof," zeide ik, „dat gij miji slechts raad sels voorlegt, om des te beter vooreerst uw ge voelen voor u zeiven te kunnen "houden." „Carter glimlachte. Gij zijit niet ver van de "waarheid, mijnheer Austin," zeide hijl. „Ik wil alles zoo veel ik kan doorgronden, voordat ik u mijn vermoeden mededeel. Heb maar een weinig geduld. Weet gij wat ik voornemens ben morgjen te doen?" „Neen." ik. temeergeslagetni voor het vergaan van al mijin planten, en daar was hij, vol geestdrift voor zijin planten in den grond. Voor hem was er geen sprake van het einde., hijj dacht slechts aan wat weer spoedig komen. zou. Gedurende Gden geheelen winter was hij met hart en ziel bij zijn plannen voor dit voorjaar. Hij is eten voorbeeld van den strijder, de man. die het einde niet kent, alleen maar mijl-, palen jn zijp le,ven afteekemt. Het eene is nog. niet geheel voorbijl, of hij begint aata iets an ders. Dergelijke menschen hebben iets in zich, dat aan het eeuwige herinnert. Als in hun eigen leven eindelijk de herfst komen gaat, dan ver-, heugen zij zich over een voorjaar, waarvan; zij zeil geen begrip^ hebben, maar dat toch vast en zeker voor hen ligt. Zij merkel.i niet eens op, dat zijl in den winter leven; zij zien ook! hun grijze haren niet, als de ouderdom hejn Komt bezoeken. Zijl staren slechts naar den eeuwigen dag, welke eens aan zal breken... i IETS OVER KUNSTPAARLEN. Tegen het einde der 17e eeuw vond een Franschman, Frans Jacquin het zoogenaamde, „Esseno.; d'Orient" uit, waardoor men gewone glazen paarlen zulk een glans kon geven, dat zij, van echte paarlen niet te onderscheiden! waren. De vervaardiging van dergelijke paarlen is een geheim en het weinige, dat erover bekend is. voigt hieronder: Men blaast eerst kleine, holle glazen kogeh tjes. die door geschoolde werklieden zoodanig bewerkt worden, dat ziü den vorm en de grootte van echte paarlen kriiigein. Aan de binnenzijde breng, men dan het een of ander aan, dat aan deze kunstpaarlen den natuurlijken glans verleent. Veel opschudding veroorzaakte eenige jaren geleden het bericht, dat het den Japanner Mi- kimoto gelukt was echte paarlen kunstmatig te kweeken. Zooals bekend is, ontstaat de echte paarl door opeenhoping van paarlmoeer in de paarlmossel, die door verwonding van de mos-» sel of door het binnendringen van een wormpje of iets dergelijks, ontstaat. Voor het kweeken; dezer paarlen komen slechts de paarlmossels der Zuidzee in aanmerking- De mosselen moe ren goed ontwikkeld en minstens drie jaar oud, zijn. Dan brengt men onderin een bolletje paarl moer aan oftewel een minderwaardigen paarl Hierop reageert de mossel en scheidt een vocht; af, aie het vreemde lichaam, dat men binnen gebracht heeft, met een laagje paarlmoer over trekt. Nadat men de nieuw-gekweekte paarls verwijderd heeft, werpt men de mosselen weer in het water. Het duurt echter zeven jaar, voor dat men deze kunstmatig gekweekte paarlen; uit de mossel kan halen. i Tulbanden van zeer bizondereu vorm schij nen mode te wordein'door de dames. Een dame, j idie bezig was de'meid te helpen met de schoon-, maak en een stofdoek om het hoofd had ge slagen om haar coiffure eenigszins voor stof en vuil te beschermen, moest even een brief naar-de post brengen en vergat haar „hoofd- itoci" af te doen. Zij was weken lang een voorwerp van af gunst voor alle buurvrouwen. „Wel ik heb plan om in het riviertje, in de nabijheid van de plaats waar de moord vermoe delijk gepleegd is, naar de kleeren van den ver moorde te laten visschenen zijn deze niet meer te vinden, dan zullen wij zien of het kerkhof ons op het spoor kan .brengen." HOOFDSTUK; XXXVII. Hiimptbny's incldedeeling,. Zoodra Arthur Lovell lady Haugthon verlaten had, was zij om kracht in haren moeilijken toe stand biddende, naar het vertrek van den zieke teruggekeerd," die bij hare komst in 'eene gieruste iüt „Mham&ia: lijder, en schonk haar tevens gelegenheid om zich eenigszins te herstellen van den geweldigen schok, dien zij geleden had. De beschuldigingten; van den clown hadden onwillekeurig de herinne ringen weder verlevendigd van al het raadsel achtige, dat Joceljm's gedrag van tijd tot tijld gekenmerkt hadT'^ijoë aarzeling om haar ten huwelijk te vragen; zijne ontroering op het kerk hof te Lisford; zijne telkens terugkeerenie vla gen van afgetrokkenheid en somberheid stonden helderder dan ooit voor hare verbeelding. In weerwil daarvan vonden Vernon's verhalen en aantijgingen toch gjeen den minsten ingang bij hahr, en was de slotsom harer overpeinzingen, dat al wat de fortuinzoeker gezegd had niets j dan leugen en laster was. „Joeelyn," herhaal de zij gedurig bij zich zelve, „wist hoe lief ik hem had: waarom zou hij dan iets voor mij! ver- ziwegeu hebben?" I Maar met welk eene verontwaardiging zij de 1 beschuldigingen van den clown ook verwierp, tocih iwas zij niet in staat die uit harea geest te verbannen. Vooral kwam haar telkens zijn ge zegde weder in de gedachte, dat hij een dep omlerhoorigen van den graaf, „dien hjj liefst nog niet wilde noemen," voor den rechter zou kunnen dagen om zijne verklaringen te bekrach tigen. Wie kon die onderhoorige zijn'? Zou de schavuit zelfs onder de bedienden van het kasteel bondgenooten hebben? Dit liet zich nauwelijks denkenwant Joeelyn was een zachte meester, en bezat ©ogenschijnlijk de genegenheid van al len, die hem bedienden. Zij begon dan ook deze béwering van den indringer insgelijk voor een kunstgreep te hou den, toen zij aan Mel wood dacht, en ,er eens klaps een helder licht voor haar opging. Aan verstandhouding tusschen hem en den for tuinzoeker kon zij geen oogenblik denken, want zij wist, dat Humphrey, Jooelyn's zoogbroeder was geweest en dat hij zieh daardoor op 't nauwst aan zijn meester gehecht voelde. Maar de ge meenzaamheid en vertrouwelijkheid die tusschen Joeelyn en zijn pluimgraaf heerschte, deed haar verouderstellen dat, zoo haar echtgenoot werke lijk in zijin jeugd een onbezonnenheid begaan had en een zijner onderhoorigen daarvan kennis droeg, dit niemand anders dan Melwood kon we zen. Hoe Vernon, in dit geval, kennis had beko men, was haar evenzeer een raadsel, als al het overige. De gedachte dat er iemand in de nabijheid wias, en wel iemand; aa.n haren echtgenoot met hart en ziel verkleefd, die haar eenig licht kon ver schaffen, liet haar geen rust. Melwood was eens klaps voor haar een orakel geworden, dat zij zich gedrongen gevoelde te raadplegen. Tegen het vallen van den avond kon zij den lust om hem te spreken niet langer bedwin gen. Zij verzocht juffrouw Madden om haar een paar uren Ln de ziekenkamer te vervangen, voor wendende dat zjj eenige rust wenschte te nemen. Er zijn meer vrouwen van hond end jaar, dan' "mannen van dien leeftijd en ik be|n er van 4overtuigd, dat, alle vrouwen de waarheid spra ken waar het haar leeftijd betreft, er nog veel meer zouden zïjjn van een eeuw oud. ;Doeh in plaats daarvan verliet z;j, in een chawl ^gewikkeld, onopgemerkt door eene tuindeur het kasteel. Zij dwaalde een poos door het park rorid, en sloeg, nadat het duister was geworden de laan in, die naar het Lisfordsche hek geleidde, waarbij Melwood's woning lag. Wat zou zij hem vra gen? Hoe zou zij het gesprek aanvangen Zouden de aantijgingen van Vernon over 'hare lippen kunnen komen? Zij kon zich. op deze vragen geen antwoord geven; maar vertrouwde niette min dat het haar niet aan woorden zou ontbreken, als zij zich tegenover den man bevond, die het "*Vx.± Uviuvrcii vaii Haai ccirtgemuut bezat. MelWOö3, meende zij, zou haar met een half woord ver staan, w,ant beiden hadden graaf Joeelyn lief. In weerwil van deze geruststellende gedachten vertraagde zij hare schreden, toen zijl den witten muur van Humphrey's woning door het blader- looze geboomte zag schemeren.^Wanneer, wat de hemel gave, alles laster en verdichtsel mocht zijn, zou zij! dan de eer en den goeden naam van harein echtgenoot, niet op het spel zetten en zich1 zelve noodeloos vernederen? Dit denkbeeld woog veel bij haar, maar niet zwaar genoeg om haar tot het opgeven van haar plan te bewegen. Ter wijl zij langzaam naderde, bespeurde zij, dat het in het park uitziende venster van het huisver trek nog ongesloten en zelfs een handbreed open gezet was, en zag, bij het schijinsel van het hout vuur, Humphrey met de ellebogen op de handen leunende, bij den haard zitten, en zijn moeder, met den rug naar het venster gekeerd, naast hem staan. Vóórdat wij verder gaan, moeten wijl vermelden dat de pluimgraaf even te voren een tweede bezoek van Vernon ontvangen had. Deze had begrepen zijne speculatie op de beurs van lady Haughton te zullen bevorderen, door bij Mel wood voor te wenden, dat hij, na lang aarzelen, eindelijk besloten had om de zaak zijner „nicht" gerechtelijk te vervolgen. Met voordacht had hij voor hem verzwegen dat hij reeds op Jocelyns- Rock was geweest, daar het zijn oogmerk was om hem zoodanig in het nauw te brengen, dat hij van den. graaf of de gravin gebiedend zou geëischt- hebben, om hem tegen een gerechte lijke vervolging te vrijwaren door den majoor de handen te vullen. Melwood had den clown niet minder barsch ontvangen, dan vroeger, en zich «ogenschijnlijk door zijn bedreigingen geen vrees laten aanjagen; maar in weerwil daarvan had het bezoek een pijnlijken indruk bij hem achter gelaten. De oude vrouw, die de clown bij zijn eerste bezoek zeer verbitterd had door zich op een on eerbiedige wijze over graaf Joeelyn uit te laten, en die met smart had opgemerkt hoe afgetrokken en som lier haar zoon na dat bezoek dikwijls was geweest was door de tweede verschijning van den hatelijken vreemdeling ernstig veront rust geworden. Hare bezorgdheid was nog; toege nomen, nu Humphrey na 'smans vertrek zonder een woord te zeggien bij het vuur was gaan zitten. Anders geduldig wachtende totdat haar zoon haar over het een óf ander mocht Willen raadplegen, voelde zij zich thans gedrongen om hem naar de reden van het bezoek te vragen, dat hij zoo even ontvangen had. Lady Haughton wilde reeds binnentreden, toen zij door de moeder den naam van haren echtge noot hoorde uitspreken. Onwillekeurig bleef zij staan en luisterde naar 't geen in het vertrek ge sproken "werd. „Kwam die man weder om over graaf Joeelyn te spreken?" vroeg de oud© vrouw, haren arm op den schouder vau haren zoon leggende. „Och, moeder, zwijg van dien kerel!" riep Humphrey, moedeloos het hoofd söhuddend, zon der van houding te veranderen. „Ik heb hem aan de deur wiHen afschepen. Humphrey," hernam vrouw Melwood, „maar ie vlegel stapte mij brutaal voorbij, ofschoon ik hem toeriep dat gij zoo even eerst thuis gekomen waart en nog niet gegeten had. Maar ik beloof u dat hij geen voet meer over' den drempel zal zetten." „Neen-, moeder!" riep Humphrey, stuur hem maar nooit weg. De schurk is nog gevaarlijker als mén "Hem niet ziet en hij zijn Kelsche plannen ia stilte uitbroedt, dan wanneer hij zijn gedach ten uit. In het laatste geval weet men ten minste nog, wat hij in zijn schild voert." „Wat wil hij toch van u hebben, Humphrey Heeft hij iets met den graaf uitstaande?" „Het helpt niet, moederlief, of ik u al iets ver tel," antwoordde Melwood gemelijk. „Ik ben ze ker, dat het u slechts verdriet zou doen, als gij 't wist." Hij' zweeg eenige ©ogenblikken en ging toen op zachten toon voort: „De schavuit bedreigt mij met het ruchtbaar maken van een misdaad, die, naar zijn zeggen, door den graaf gepleegd zou zijn, maar waarvan geen woord waai' is." I Laura naderde het venster zooveel mogelijk, om niets van een gesprek te verliezen, dat zoo belangrijk voor 'haar was. „Wat kan de kerel u dan schelen. Hum phrey ging de oude vrouw' voort. „Laat hem zijn gang gaan. Als hij het te grof maakt, zal de graaf hem wei vinden." „Zijn gang gaan?" riep Humphrey, zijn moe der gramstorig aanziende. „Daardoor zou hij meer bederven dan tien zulke schurken, als hij, kun nen goed maken. De misdaad waarvan hij graaf Joo&lyn beticht., is wel verzonnen, maar begon de kerel zijn giftige tong' te roeren, dan zou er een andere omstandigheid aan 't licht treden, waarvoor men den graaf wel nie(ts kan doen, maar die hij toch liefst niet aan de klok zou hebben gehangen." „Wie is die schobbejak dan toch, Humphrey, en wat heeft nij in 's hemelsnaam met zijne 'be dreigingen voor?" „Wie hij is? Té Lisford noemt men hem ma joor Vernon: maar de vent is evenmin majoor, als gij het zijin; hij was vroeger hansworst bij; een paardrijderstroep, en zijn ware naam is, ge loof ik, Wolterschocker. Wat hem drijft weet ik niet. Als zijn doel niet is om den graaf af te zetten, dan heeft de honusvot den duivel in het lijf!" „Waarom spreekt gij er niet mét den graaf over, Humphrey?" „De graaf is ernstig ziek. Ik ben heden mor gen naar liet kasteel gegaan om hem te verwel komen, en tegelijkertijd over deze ellendige zaak te spreken maar ik kon niettoegelaten worden, en .misschien duurt het nog wel drie of vier weken, eer dit plaats treeft. Intusschen heeft die kerel de handen ruim, en dat is, wat mij' zoo woedend en wanhopig maast!" „Vertel mij de gansche zaak eens beste Hum- phrey. Misschien kan ik u ten goede raden. Gij weet dat graaf -Joeelyn's geheimen bij niemand beter bewaard zijn dan bij; mij." „Welnu, als gij het dan weten wilt, de ellen deling beschuldigt den graaf yan niets mindfer, dan dat hij schuld zou hebben aan den dood' zijner eerste vrouw, die eenige maanden geleden zieh in een vlaag van delirium verdronk. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1922 | | pagina 5