NIEU WE
No. 42. ««TERG, TKiLËPMttQfli ft.
Zaterdag 8 April 1922. 2°; Blad 31a /aargaag
LAmiJKlR COURANT.
ALKMAARSCHE SNUIFJES.
Snuffelaar verschijnt weer tein tooneele.
De Lezers van de N.L.C. zullen wel
gedacht hebben, dat snuffelaar zoek is
geraakt en ongetwijfeld miet eenige te
leurstelling1 de rubriek „gevonden voor
werpen" te vergeefsch hebben geraad
pleegd. Laat ik U echter even gerust
stellen. Ik ben niet achter een boom
te vondeling gelegd met 'n kwartje er
bij, want vermoedelijk zou men het
kwartje hebben opgezocht en mij stiL-
lekens laten leggen. Neen, ik heb het
erg druk gehad met de verkiezing. Ik
was n.l. Candidaat gesteld voor den ge
meente raad, vanwege een nieuwe coali-
tie ondier den titel Alk'maarsch econo
misch burger genoot schap tot doorvoe
ring van gemeentelijke zuinigheiidjspoli-
riek. Er zouden strooibiljetten worden
utigeworpen door een van onze soliede
marinewatervliegtuigen, er was een zaal
gehuurd waarin ik spreekbeurten zou
vervullen ein zuinigheid demonstreeren
op de manier van braad en bakproeven
met Delftsche slaolie. Maar toen begon
het bestuur eens te berekenen wat dat
allemaal zou kosten en kwamen zij tot
de conclusie, dat die dure propaganda
giaheel in strija was met hun pr.ogram'-
ma van actie, waarvan elk artikel ein
digde met de woorden: in elk geval zijn
we van oordeel^dat de grootst mogelijk
zuinigheid moet* worden betracht.
evenals eenmaal de Grieksche wijsgeer
Cato in dein Senaat steeds zijn redevoe
ringen eindigde met den eisch, dat Car
thago in elk geval verwoest moest wor
den. Enfin, de Calculatie heeft ten g'e-
olge gehad, dat ik' door een aanspre
ker, tevens bode der vereemiging, werd
wierd aangezegd in costuum, dat i.k voor
REUILLETON.
BE WBRKTUIQKUNQIQE
De commissaris, twee in bet zwart
gekleede hoeren en Jan Vaubaron tra
den gezamenlijk de kamer binnen. Mar
tha, ten toppunt van schrik, en bleek
als een lijk, richtte zich ten halve over
eind in haar bed en wierp verwilderde
blikken op de binnentredenden.
De commissaris groette de Jeugdige
vnouw met eerbiedig medelijden, maar
sprak haar met aan. H;ij ging recht op
het venster af, waarvan net balcon over
het dak van het gebouw daar naast
uit stak; hij opende het raam, boog
zich over de leuning van het balcon
heen en zette gedurende een paar mi
nuten zijn onderzoek voort.
Daarop wenkte hij de beide anderen
tot zich en wisselde zachtjes eenige
woorden met hen.
„Dat alles is zo oldaar als de dag",
sprak hij eindelijk; „liet schijnt mij on
mogelijk toe nog langer te twijfelen".
„Het is duidelijk", spraken beidon.
De commissaris wendde zich daarop
tot Vaubaron, die eerder nieuwsgierig
dan ongerust afwachtte wat er volgen
zou; want bij nadere overdenking was
hij: (geheet gerust gesteld geworden.
„Mijnheer", vroeg hij, zijt gij in
staat door geloofwaardige getuigenissen
te bewijzen, dat gij dezen nacht in ge
zelschap van goed t er naam1 staande per
sonen, buiten dit huis, hebt doorge
bracht?"
„Wel mijnheer",' antwoordde Vauba
ron ten hoogste verbaasd, „ik zou dat
volstrekt niet willen beiweren".
„Gij zijt dus sedert .gisterenavond
hier in dit huis geweest?"
„Ja mijnheer, en ik heb het niet vóór
zeven uren dezen morgen verlaten. Mag
ik u thans verzoeken mij te zeggen om
welke redenen gij mij al deze vragen
gedaan hebt?"
De commissaris vestigde zijne oogen
strak op die van Vaubaron, als wilde
hij tot in het diepste zijner ziel lezen.
De werktuigkundige verdroeg dien blik
met de kalmte en vastheid van een ge
weten, dat zich niets Jowaads bewust
„Geen verwarring, geen schrik", dacht
de commissaris; „zooveel gerustheid ver
wondert mij. De man is onschuldig of
hi) is een monster".
„Mijnheer", begon Vaubaron weder;
gij antwoordt niet. Heb' ik dan het recht
niet te weten wat u hierheen voert en
wat gij van mij verlangt?" -
„Wat mij hierheen voert", antwoord
de de commissaris, den werktuigkun
dige steeds scherp in het oog houdende,
„is een moeilijke en pijnlijke plicht.....
ijan Vaubaron, in naam der wet neem
verdere medewerking werd bedankt. En
zoo komt het, geachte lezers, dat iik in
't vervolg weer wat tijd zal kunnen vin
den om de N.L.C. met mijn snuifjes
gelukkig te maken en de wanhoop van
don Redacteur te vervangen door de
stille tevredenheid van den 65-jarige,
die z'n eerste ouderdomsrente komt ha
len.
HET ZIJN NIET ALLEN KOKS,
DIE LANGE MESSEN DRAGEN.
U moet weten dat we een nieuw kan
toor hebben gekregen waar we onze
gemeente-belastingpenningen kunnen
dokken. Het is een oud heerenhuis, vroe
ger bewoond door een ouden notaris
die Lange; 'n wielbiekend figuur des-
tijdis op de publieke veilingen. Als die
oude Heer 'n verknoping hield, behoef
de je hieusch niet naar het circus Carré
te gaan, want daar had je niet half zoo
veel schik.
Welnu, dat perceel is thans voor 'n
slordig duitje in handen van de ge
meente overgegaan en het is tot eien
gemeente-ontvangers kantoor omgiet-
prutst. Dit is bet rechte wooird, want
de belastingschuldigen, in dit geval toch
d:e klanten, zijn er op dat nieuwe kan
toor lang niiet op verbeterd. De ruimte
te voor de balie, waarachter de Hee-
ren financiers tronen, is in de eerste
plaats veel te klein en wat het .ergste is,
men wordt voortdurend geplaagd door
eien deur, die vanuit den gang toegang
geeft tot het kantoor, welke deur zien
bevindt vlak in 't midden en dan tot
overmaat van ramp nog naar binnen
draait, zoodat men telkens door een
nieuwen bezoeker wordt onthaald door
een stoot met de deur tegen je hielen
of tegen die raind van je hosd. Drie-vier-
de gedeelte van de kamer is afgestaan
voor allerlei lessenaars en kasten en één
vierde bleef er over voor de klanten,
die natuurlijk met niet te veel elegant's
behandeld behoeven te worden. Zeden-
ken: Jullie komen toch wel en als jullie
wegblijft, dan hebben we wel middeltjes
bij die hand om jie iln onze tent tie krijgen
Maar waarom die deur niet naar ach
ter verplaatst. Of als dat vanwege de
zuinigheid' niet kon lijden, er voor ge
zorgd dat die deur althans niet naar
binnen draaide?
Laat men in de eerste plaats zorgen
voior het gemak van de cliënten en dan
eerst voor dat van de klerken.
SNUFFELAAR.
ik u gevangen!"
VERVOLG.
Op het hoornen van die woorden: in
naam der wet neem ik u gevangen, uitte
Martha, wier hoofd weder op het klis
sen terug gevallen was, een doffen kreet
en richtte zich bevende op.
Vaubaron vloog naar haar toe, greep
hare panden, drukte die in de zijne en
sprak:
„Lieve' beste vriendin, stel u gerust.
Wat hier gebeurt is het gevolg van de
eene of andere misvatting van geene
wezenlijke beteekenis. Ik behoef slechts
een paar woorden tot mijnheer te spre
ken en alles zal opgehelderd zijn".
Daarop zich tot den beambte wenden
de, .die hem1 met diepe verwondering
had aangeboord, sprak hij op volkomen
bedaarden toon:
„Ik begrijp thans, mijnheer, wat maj
een ©ogenblik te voren raadselachtig
voorkwam. .Het is zeer waar, mijnheer
dat ik tot op dezen morgen nog onder
Het vominis gebukt ging, dat gij thans
komt ten uitvoer leggen; maar ik ben
daar zoo even bij den deurwaarder ge
weest, die belast was mij te vervolgen
i— ik heb hem betaald en de wissel
is in mijn bezit, waarvan ik u gemakke
lijk de bewijzen kan geven".
De commissaris begreep thans op zij
ne beurt niets.
„Wat bedoelt gij?" vroeg hij: „Van
welken wissel spreekt gij?"
„Van dezen", antwoordde Vaubaron
en hield den commissaris al de gezegel
de papieren voor, welike hij zooeven
van den deurwaarder had ontvangen.
De commissaris doorliep vluchtig de
processtukken en sprak toen:
„Gij giirigt in deze buurt en zelfs in dit
huis, voor iemand door, die zeer in
verlegenheid waart".
„En zoo was het ook, mijnheer", ant
woordde de werktuigkundige. „Ik be
hoef mij over mijne armoede niet te
schamen; zij is niet het gevolg van
slecht gedrag".
„Waarmede hebt gij betaald?
„Met drie bankbriefjes van duizend
francs".
Waarom hebt gij eerst dezen morgen
uwé schuld voldaan en niet gisteren?"
„Omdat ik gisteren het noodige geld
niet bezat",
„Gij hebt dan sedert gisteren geld
ontvangen?"
„Ja, mijnheer".
„Eene groot.e som?"
„Vier duizend francs".
„Was iemand u die .som schuldig?
„Neen, mijnheer". m
„Gij hebt ze dus geleend?
„Evenmin, mijnheer".
„Dan heeft men ze u geschonken?
„Ja, mijnheer".
„Gisteren avond, of dezen nacht?
^Dezien nacht".
„Wie was dat?"
DE VLOOTWET AANGEHOUDEN.
'tDagbl. „De Crt" schrijft: Heden
middag is in de Tweede Kamer een zeer
onverwachte en groote opschudding ver
wekkende gebeurtenis ten aanzien van
de Vlootwet voorgevallen. De minister
van B ui tenlandse he Zaken vroeg bet
woord en zette uitleen, dat er in het licht
van de resultaten van de conferentie
te Washington geen aanleiding is om
de Vlootwet in te rekken. De Minist-er
deelde mede, dat hij zijn rede nu had
gehouden, omdat hij morgen naar Ge
nua moet vertrekken.
Onmiddellijk hieroip stelde de heer
Oud1 (V. D.) voor om die behandeling
der Vlootwet te schorsen, totdat de
Minister uit Genua zal terug zijn.
Aanvankelijk vond dit voorstel bij de
recht'erzijde bestrijding.
Maar plotseling* vroeg de heer Nolens
(R. K.j.het wooird onn te verklaren, dat
hij zich met het voorstel tot uitstel kon
Jan Vaubaron werd bleek en aarzelde.
Nu eerst begon hij e enig. gevaar te
vermoeden.
„Komaan", ging de commissaris voort,
„waarom antwoordt gij niet? Ik heb u
gevraagd, ik vraag u nogmaals; wie
heeft u diiie vier duizend francs gege
ven?"
„Mijnheer", stamelde Vaubaron, ,pm
diie vraag te beantwoorden, moet ik
u eene heele vertelling doen".
„Waarom? Gij hebt, dunkt mij, slechts
een naam te noemen de naam van
den vriend of weldoener, die u zoo
edelmoedig te hulp gekomen is".
„Die naam ik ken hem niet".
„Ah zool gij kent hem niet?"
„Neen mijnheer".
De commissaris en de beide andere
haeren zagen elkander aan. Vaubaron
hernam snel:
„Maar ik kan u verklaringgeven en
ik zal het doien".
„Dat is oomoodig", viel de commis
saris hem in de rede. „Ik behoef vol
strekt geene verklaring van u op dit
punt. Wat hebt gij met het vierde brief-
ie van duizend francs gedaan?"
„Toen ik diezen morgen uitging, heb
ik het op die werkbank daar laten lig
gen; het moet er nog zijn".
Een der in het zwart gekleede man
nen naderde de werkbank en vond zon
der moeite het bankbriefje, dat hij den
commissaris overhandigde tegelijk met
een ander zeer klein voorwerp, dat de
werktuigkundige in zijne verwarring ze
ker niet opgemerkt had.
De magistraatspersoon ontvouwde
eerst het bankbriefje en beschouwde
bet gedurende eenig eoogenblikken.
„Het is met bloed bevlekt", sprak
hij daarop, en op veelbeteekenden toon
voegde hij er bij„dat wist gij ook niet,
niet waar?"
„Die drie anderen waren ook met
bloedvlekken", stamelde Vaubaron; „ik
heb dait eerst bemerkt toen ik ze den
deurwaarder overhandigde. Hij heeft er
mij opmerkzaam op gemaakt".
Die toon, waarop Xle commissaris ge
sproken had, was gedurende deze kor
te ondervraging langzamerhand zeer ver
aindierd. Zijne stem, altijd nog beleefd,
maar in den aanvang' welwillend, had
gaandeweg ©ene ijsfcoudfa uitdrukking
aangenomen. Zij.n gelaat, dat eerst ont~
roiering bijna medelijden varried, werd
strak en ondoordringbaar als marmer.
Hij wijdde nu al zijne aandacht aan het
tweede voorwerp, dat bij het bankbiljet
gevonden was; hij draaide en keerde
het in alle richtingen tiisschen zijne
vingers om.
„Wat is dat?" vroeg hij plotseling
en toonde aan Vaubaron het roods ju
weelkistje, dat Rodille bij den baron
gestolen had.
De ongelukkige, verpletterd op het
jgezicht van dit voorwerp, waarvan hij
vereenigen en de bezwaren van den
heer Oud moest erkennen.
Het voorstel-Oud is daarop met 56
tegen 15 stemmen aangenomen. Tegen
stemiden die anti-revolutionnairen en de
cbristelijk-histori schen
Als gevolg hiervan is dus de behandei-
van de Vlootwet voorloopig van de baan.
De Kalmer ging voort met de Mari-
nebegrooting.
Algemeen verdiepte men zich in gis
singen omtrent die motieven die den
heer Nolens tot zijn optreden hebben
bewogen. Het vermoeden bestaat, dat
hij' vreesde, dat er bij de eindstemming
geen- meerderheid voor de Vlootwet zou
zijn, want naar verluidt konden enkele
Katholieke leden morgen de vergade-
ring niet bijwonen.
De sensatie ook - aan de Regfeerings-
tafel over dezen tactischen zet van den
beer Nolens was algemeen.
Na bet gevallen besluit werd er in
die Kamer nog zeer druk nagepraat tus-
schien de Leden onderling. De indruk
is vrij algemeen, dat de heer Nolens
heeft zien aankomen, dat de Vlootwet
zou worden verworpen.
In de laatste dagen had dan ook
reeds het gerucht geloopen, dat enkele
arbeiders-afgevaardigden uit de Katho
lieke fractie zouden tegenstemmen. Is
dit juist, dan was het optreden van den
heer Nolens een tactische manoeuvre
om' de Regeering voor een ernstig echec
te sparen, waartoe hij bet voorstel-Oud
uitstekend kon aangrijpen. De gevallen
beslissing mag dan ook beschouwd als
een voorloopige overwinning van de te
genstanders der Vlootwet.
Zelfs hoorden wij hier .en daar de
meerling opperen, dat het ontwierp wel
licht voor goed van de baan zou zijn.
het aanwezen niet eens vermoedde, beef
de over al zijn leden en was buiten staat
te antwoorden.
„Dit. stamelde hij, „dit
Mijn God! Wat is dit?"
„Dat vraag ik u; maar het schijnt dat
gij niet wilt antwoorden".
.1 Onder het sprek'en drukte de com
missaris o pdie veer, die bet doosje o-
pende. Eien zonnestraal viel op den dia
mant, die verblindende stralen uitschoot
„D.eze diamant is prachtig en vaJQ.
grootie waarde", ging die commissaris
voort. „Komt hij wellicht ook van den
edelmoedig'en onbekende, die u des
nachts met bloed bevlekte bankbrief
jes brengt?"
Deze woorden, op den toon der bij-
tendste ironie uitgesproken, deden voor
Jan Vaubaron een licht opgaan en ver
dreven de duisternis, te midden waar
van hij een oogenblik te voren gevoeld
had dat zijn verstand hem ontzonk.
„Ja, ja", sprak hij, ,,dat is bet, dat
mioet het zijnl Die man van dezen nacht
stond daar, op die plaats, bij bet ven
ster. Hij zal het kleinood hebben laten
vallen, toen hij de bankbriefjes neder-
legtdie. Ziet gij wel, mijnheer, zoo
.verklaart zich alles".
„Inderdaad", sprak de commissaris
met nadruk, „alles heldert zich op. Kom
aan, mijnheer, gij moet ons volgen".
,,U volgen?" herhaalde Vaubaroiii.
„Waarom? Heb ik u niet gezegd 'en be
wezen dat ik niets meer schuldig ben."
„Mijnheer",, antwoordde de commds-
fcaris op strengen toon, „gij.tracht te ver
geefs de justitie te misleiden. Niemand
weet beter dan gij, dat het hier geene
gievanneming voor schulden betreft".
„Een gevangenneming I" E'-tnaaldede_
werktuigkundige op den toon der hevig
ste wanhoop, „,eene gevangenneming!
Maar dat is onmogelijk, mijnheer I Ik
heb niets kwaads gedaan. Ik heb m'ij-
zieiven niets te verwijten. Nists ter wiet-
reld, dat zweer ik ul"
„Dat moet gij aan den rechter van
instructie zeggen, voor wien gij weldra
verschijnen zult, en ik' wensch u toe
dlat het u geLukken moge hem te over
tuigen, Laat ons gaan, mijnheer, en
bespaar mij Eet altijd onaangename ui
terste van tot geweld mijne toevlucht tfe
moeten nemen".
„Maar wat heb' ik dan toch gedaan?"
riep Jan Vaubaron met gesmoorde stem
en wanhopig dte handen wringende.
„Waarvan beschuldigt men mij? In 's
hemels naam! uit medelijden, mijnheer,
'zeg het mij".
„Gij wordt beschuldigd van dezen
nacht een dubbelen moord, gevolgd
door diefstal, gepleegd t ©hebben", ant
woordde de commissaris met vsrpletto
rrende duidelijkheid.
„Eien moord. een diefstal.
En men beschuldigt mij daarvan.
mij. mij!" riep de werktuigkunr
NIEUWSTIJDINGEN.
ROOFAANVAL IN DEN
AMSTERDAMSCHE D-TREIN.
Het „Osnabrucker Tageblatt" meldt:
In den A ms ter d am schen D-,trein werd
tusscben Menden ,en Haste een roofaanr
val op 'een reiziger uit Holland ge
pleegd. De koopman Friedrich Muller
bad zich in een donkergemaakte afdee-
ling der ie Masse te slapen gelegd,
toen hij van een man in uniform een
geweldigen slag bekwam, waardoor hij
een oogenblik zijn bezinning verloor.
Spoedig echter kwam hij weder bij en
stelde zich te weer. De roever stak
hem daarbij tot tweemaal in de borst.
Ondanks het vele bloedverlies kon de
aangevallene nog aan de noodrem trek
ken. Toen de trein stilhield, vluchtte
de dader. Een geneesheer, die zich in
den trein bevond, verbond den gewon
de, die naar het Clementineziekenhuis
te Hannover is overgebracht. De dader
is ontkomen.
SCHILDERIJENDIEFSTAL.
Dezer dagen is ontdekt, dat is inge
broken in de woning van den heer H,.
C. Car s t en, Tweede Weteringplantsoen
19 Amsterdam. De familie bevindt zich
sinds eenigen tijd in het buitenland en
het is waarschijnlijk, dat d(e inbraak
reeds een dag of tien geleden js glej-
pleegd. Kasten en laden zijn openge
broken en schilderenij zijn uit de lijsten
gesneden. De politie beschikt, naar bet
„Hbld" meldt, nog niet over een vol
ledige opgave van het gestolene en wieet
ook niet, welke schilderijen zijn mee
genomen. De familie, die op de hoogte
van den inbraak is gesteld, wordt spoe
dig terugverwacht. Dan zal een ovar-
I zicht van de schade kunnen worden
gemaakt.
dlige uit en hief zijne handen ten hemel
als om zijne onschuld te betuigen.
Hij kon niets meer zeggen, de stem
bleef hem in de keel steken, de aarde
ontzonk' als het ware onder zijne voe
ten, het werd duister voor zijne oogen.
Het scheen hem' toe dat hij het verstand
verloor dat 'hij sterven zou.
Hij viel op ©en stoel neder en bleef
gedurende eenige oögenblikken, als door
eene beroerte getroffen, onbewegelijk
stil zitten.
Martha had1 geien woord gesproken,
geen kreet geslaakt; ter nauwernood
was een flauwe zucht aan hare lippen
ontsnapt. Maar haar gelaat, roet een lijk
kleurig wit overtrokken, scheen uit was
gevormd; haar verstijfde lichaam beefde
niiet en hare groote oogen staarden rond|
zonder te zien.
Voor ieder, die van het voorgaande
getuige geweest was, was de schuld vafi
Jan Vaubaron uitgemaakt. De bewijzen
waren in overvloed voorhanden.
Onder diie omstandigibeden kon de
bewegingloosheid van Vaubaron door
gaan voor de moedeloosheid van een
misdadiger, die zich in de handen der
justitie ziet vallen. Het noodzabslijtk-
ste was daaraan zoo spoedig mogelijk'
een einde te maken.
De commissie legde zijne hand op
Vaubaron's schouder en sprak:
„Sta op; wij moeten gaan".
De werktuigkundige sidderde, als werd
hij door de aanraking van een gloeiend
ijzer gebrand; in een sprong was hij
overoud, hield zich wankelend staande
en stamelde:
„Ik volg u, mijnbeer. ik gehoor
zaam. Maar gij zult mij toch wel toec
staan mijne vrouw te omhelzen eer ik
De commissaris antwoordde toestem
mend. Vaubaron ging, of liever sleepte
zich naar het bed voort; hij lichtte bet
beweginglooze lichaam van Martha in
zijne armen op en fluisterde haar de
volgende afgebroken woorden toe:
„Wees onbevreesd liefste.
ik zal terug komen. ja, ik kom
terug. God, die de onschuldigen
beschermt, zal mij niet verlaten. Wacht
mij, Martha. wacht geduldig en
omhels mij; dat zal mij moed geven
omhels mij".
Maar nauwelijks had hij deze woon
den gesproken of hij deinsde met schrik
achteruit. Hij had op zijne wang den
adem van Martha niet gevoeld, de ar
men van Martha, hadden hem niet om
kneld, de lippen van Martha hadden
zijn kus niiet beantwoord.
„Blanche 1" riep' hij met gesmoorde
en onkenbare stem, „Blanche, mijn arm
kind, mijne dochter! God moge u bij
staan! Men voert uwen vader weg
en uwe moeder is dooil"
(Wordt vervolgd).