MENTOR
VOOR DE JEUGD.
I AAN DEN SLOOTKANT-
Op een warmen zomerdag,
JVaai ik dan graag wezen mag? C"
Ver buiten de stad, onder wilgenboomen.
Als je hoort ruischen 't riet en ziet 't water stroomen,
JVat kan je dan heerlijk liggen droomen.
Dan schijnt de zon door de bladeren heen
En werpt fijne lichtplekjes in de sloot,
Waar ik d6n bodem van zie, waarop klein en groot;
Het wemelt van diertjes, alles dooreen.
Kijk, daar schiet een klein vischje met zn 'stekeltjes op,
En daar zwemt heel langzaam een watertor.
Een gerande, met zoo'n heel dikken kop;
En onder gezellig gekwaak en geknor
Springt er een kikker op een plompenblad,
Kijkt een poosje van onder een dotterbloem,
Nieuwsgierig naar mij, of 'k hem iets zal doen,
En neemt met een plons dan in eens weer een bad.
't Is net een sprookje daar in zoo'n sloot! i
Een geschitter van kleuren, groen, en rood,
En zoo gezellig en druk onder die planten,
Dat 'k zin krijg om ook eens een kikker te zijn,
Öf anders mezelf wel, maar dan zóó klein.
!D,at 'k ook schuilen kon onder een gras of een bloem!
En daar dan zoo lekker een dutje doen.
Of hooren het gesprek van die vroolijke snaken, 1
Die springend en dansend den heelen dag kwaken
Tot 's avonds laat in den maneschijn.
Dan zitten -ze in een grooten kring
En houden een lange vergadering.
En wat ze daar hebben te overleggen, 1
Dat weet er geen mensch en ze zullen je 't nooit zeggen
JV'ant dat zijn geheimen, die niemand mag hooren
Dan de lelies en de kleine vergeet-mij-niet,
Die, half verscholen tusschen het riet,
Hun kopjes steken bij elkaar
En soms even knikken, alsof ze zeggen, dat 's waar
Haar als je dan komt om ook eens te luisteren,;
Dan hoor je een plons, en dan zie je een gespat,
Er. 'weg zijn ze allen, hoe jammer is dat.
i DE VERRADEN HOENDERDIEE.
Kobus was een rare kwant,
Niet gewoon met hoofd en hand
(Te voorzien- in het daaglrjksch brood.
SS loop hij, als het duister was,
Stil langs heg en struikgewas, j
(O'm te stelen en te kapen,
Als een ieder lag te slapen. j
[Om dan met zijn buit belaan,
(Stillekens naar huis te gaan.
..al 's»t' illhjil
't Werken dat was voor de dommen,
Die zich telkens moeten krommen
[Onder 't juk hun opgelegd.
jMaar hij> met zijn groot verstand
[Had aan werken schrik'lijk 't land.
i „Die niet werkt zal ook niet eten
(Had de luiaard nooit geweten.
i Als een nachtuil sloop hij rond
[Waar hij iets te stelen vond.
[Veelal was hem dit gelukt
En nooit was zijn hart gedrukt.
fWant ook stelen wordt gewoonte,
[Haar zooals 't met alle kwaad
.Eindelijk eens een weg op gaat
Dien de booswicht niet voorziet,
Is het ook met hem geschied.
i I (Kraaide er nooit een haantje naar,
jNu bracht die hem in gevaar. '4
Eens bezocht hij het hoenderhok, 'i
jJVaar zes kippen op den stok,
[Met den haan haar slaapje deden. j
[Fluks greep hij èn kip èn haan,
Sloop daarmede in een laan,
Toen hem een agent ontmoette,
pie hem lang niet vriendelijk groette.
[Kobus, blijf eens even staan,
[JVaar komt gij nu reeds vandaan.
Kobus, niet op zijn gemak, I
Hoorde uit zijn achterzak,
't Antwoord op die vragen geven. t
Kukleku, de dag breekt aan,
i' Laat ons naar ons hok weer gaan.
Kobus keek versteld eens om,
Kraaide het haantje, hij stond stam.
j [Maar de agent verstond dat zwijgen,
En zou hem dan ook wel krijgen.
Na zit Kobus achter 't slot
pEn bepeinst zijn eenzaam lot.
Telkens hoort hij 't haantje kraaien,
't Is alsof het beestje riep: 1 f
1 Kobus, Kobus, schaam je diep.
i i 's Nachts te rusten, 's daags te werken,
[Moet èn mensch èn dier versterken.
(Gij, die de orde snood verdraait,
(Wordt geknipt als 't haantje kraait.
OPLOSSINGEN RAADSELS.
Het onwillige honden is het kwaad hazen vangen.
Joost Oost. I
Om zijn as.
[Wanneer niet komt tot iet,
Dan kent iet zich zeiven niet.
VERBORGEN AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN.
[Waterloo Rijswijk Berlijn Dresden
VOOR REKENAARS-
1 koe kost f450.—. 1
1 kalf kost f150.—. (li 1
2 varkens van ieder f 100 is f 200. 1
KUNSTIGE JAN.
Jan verdeelde de ronde taart langs de witte Iynen.
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
Gl
•atls bijvoegsel "vam de „TSriemw© LangedlJKer Courant.
Zaterdag SO Ta.mjLa.ri 1923. Qe SLaca.
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
- 4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
ALLES KEERDE ZICH TEN GOEDE
Nauwelijks had de pendule acht geslagen, toen de
huisknecht een kaartje binnen bracht, en terwijl hi]
het den generaal overhandigde, zeide hij „die heer
wenscht u te spreken." i
Een oogenblik later trad deze de zaal binnen. Het
was de aan Lina onbekende neef. Na wederzijdsche
begroeting nam hij plaats tegenover zijn nicht, die met
de" theetaefl belast was, zoodat hij gelegenheid had,
haar nauwkeurig gade te slaan.
Het gesprek liep over de jaren fder jeugd, door beide
heeren zoo genoegelijk doorgebracht, en zoo al meer.
Het innig welgevallen rustte het oog van den neef op
de schoone, bescheidene Lina, die met klimmende be
langstelling luisterde, vooral toen de vreemdeling met
zooveel menschenkennis over zijn langdurig verbliji
in Indië sprak. Daar toch had zij een neef, over wien
zii haar moeder zoo dikwijls met lof had hooren spre
ken. Hij moest rijk zijn. Och, [droeg hij kennis van moe
ders lot. Maar in geen jaren'had men iets van hem
vernomen. Hij zou misschien wel dood zijn. Lina zweeg
Zii durfde niets vragen. Zij was 'immers maar een
kamermeisje. Mocht zij zoo gelukkig zijn, dien heer
bij zijn vertrek de deur uit te laten, dan zou zij hem
eenige inlichtingen vragen.
Na een veelbeteekenenden blik op zijn vriend gewor
pen te hebben, brak de generaal het gesprek af, en
zich tot Lina wendende, vroeg hij haar: „Lina, heb
ik niet onlangs van u gehoord, dat gij familie m In
dië hadt, een oom of een neef? Hoe heette hij ook?
„Generaal", was het antwoord, dat van diepe ont
roering getuigde, „mijn brave moeder hadt mij dik
wijls over hem gesproken, maar in jaren hebben wij
niets van hem vernomen."
„Zijn naam?" hervatte de generaal. „Zijn naam?
Misschien zou mijnheer u inlichtingen kunnen geven.
„Even als die van mijn vader, Blijman.
„Hebt, ge soms van dien persoon gehoord, mijn
.vriend", vervolgde de generaal, zijn gast andermaal
eelbeteekenend aanziende.
ja," was het antwoord. „Hij was een van mijn
oudste en beste vrienden niet zonder fortuin, ge
zond en vlug. Hij is voornemens naar Holland te gaan
of hij er zich vestigen zal is nog niet beslisst.
Dat haar dit bericht aandeed, en Lina, een traan
uit het oog wischte, laat zich gemakkelijk denken,
zoo bestond er toch nog eenige hoop voor haar moe
der althans.
De generaal verliet zijn plaats, reikte Lina de hand
en zei „kom mijn kind, ik geloof dat uw neef nabij
is." Dit zeggende richtte hij haar op, en voerde haar
in de armen van zijn vriend, die haar met de meeste
hartelijkheid aan zijn borst drukte en kuste.
„Ik zat uw vader zijn," riep hij aangedaan en vol
verrukking uit. „Waar is uw lieve moeder?"
Het o\ erige. gaan wij stilzwijgend voorbij. De fa
milie nam levendig deel in de vreugde des wedlerziens.
Na een beerlijken avond te hebben doorgebracht,
verlieten neef en nicht de woning van den generaal,
die er op strnd, dat beide met zijn rijtuig naar de
weduwe zonden gebracht worden. Het was lichte
maan en de afstand niet bijzonder ver.
Een week later vinden wij Lina bij haar moeder,
die druk bezig is met aHes in te pakken. Zij werd
voor een oogenblik gestoord door haar neef, die. de
kamer intrad, haar "gr°ette> e®? siëaar aanstak en
vroeg: „is alles in orde dames?"
,.0, -wij komen op ons gemak klaar, zie maar eens
neef, alles is gepakt," gaf Lina ten antwoord. „Een
vraag, lieve, beste neef, wordt niet boos. Maar waar
gaan wij toch wonen?"
„Tot morgen vroeg", was al wat neef lachend ant
woordde, terwijl hij de dames groette en haar verliet.
En den volgenden morgen waren moeder en dochter
vroeg in de weer. De meubelen en zoo al meer, waren
spoedig oj> een wagen gepakt, neef had zjjn bevelen
gegeven en toen alles in orde was, stapte het geluk
kige drietal in een allerliefst rijtuig om naar ja,
wie wist het? te. gaan, neef speelde de geheimzin--
nige om raar de plaats te rijden die hij had uit
gekozen in overleg met den generaal en diens familie.
Na een uur rijdens had men het lieve Dieren, in Gel
derland bereikt.
Eer de dames bet vermoed hadden, stondien de paar
den stil voor een allerliefst buitengoed.
Lina dacht niet anders want zij durfde niets meer
vragen, dan dat neef bij een of ander bekende of
vriend afstapte. i
Al pratende ging men voort tot aan het woonhuis.
Maar wie schetst Lina's verbazing. Daar treedt de
igeneraal naar buiten met zijn echtgenoote en dochter,
om hen hartelijk te begroeten. De ontvangst was,
uitnemend, ja, aandoenlijk.
„Welkom, welkom, lieve buurtjes", riepen zij Lina
en hare moeder tegemoet. 1
„En," liet neef er op volgen, „welkom in uw huis
mijn goede nicht, bewoon het met genoegen God ze-
gene u allen. Geef mij een logeerkamer."
„Hier hebt ge de koop- en eigendomsbrieven, straks
i zullen wij alles daar buiten bekijken, en nu maar
naar binnen. Maakt h(et u gemakkelijk en lekker,
zeggen wij in Indië.
De brave weduwe barstte in tranen los. Woorden had
zij niet om haar dankbaarheid te uiten. Allen waren
onder hun vreugde zeer aangedaan.
„Gaat binnen" riep neef uit „gaat toch' binnen.
Waren moeder en dochter verbaasd en verrast door
de woorden van neef Blijman, opgetogen van verruk
king werden zij, toen zij de lieve, bekoorlijke woning
zoo uitstekend gemeubeld zagen. Mevrouw Elfers en
Eliza hadden zich op neefs verzoek, met die taak
belast, en waren daarin zeer gelukkig geslaagd.