De houding der Regeering
inzake den nood vary den
Tuinbouw.
l)it punt werd besproken door den heer Ou i
lid der Tweede Kamer voor het district Helder, bi
de behandeling van de Landbouwbegiocting, in de
vergadering van Donderdag 31 Mei, van genoemd
Regeeringshchaam.
De heer OUD: Mijnheer de Voorzitter! Een en
kel woord over de houding der Regeering in zake
den nood van den tuinbouw.
Ik heb den indruk gekregen, dat de Regeering
zich eigenlijk aan dit vraagstuk niet zoo heel vee!
gelegen heeft laten liggen. Wij hebben het vorige
jaar de interpellatie-Duys gehad, die eindigde met
de toezegging, dat de Regeering nog eens zou
overwegen wat de Regeering in deze zou kunnen
doen.
Ik zou in de eerste plaats gaarne van den Mi
nister willen vernemen, wat de Regeering eigenlijk
gedaan heeft, want- als mijn indruk juist is, is in
deze zaak alleen door het provinciaal bestuur van
Nooraholland iets gedaan. De provincie Noord
holland heeft naar ik meen f500.000 beschikbaar
gesteld, en ben ik wel ingelicht,, dan zijn kredie
ten verleend voor het grootste deel van dit bedrag
Maar wat heeft de Minister van Binnenlandsche
Zaken en Landhouw gedaan? Ik heb den indruk,
dat dit Departement de zaak vrijwel heeft laten
loopen. Toen in deze Kamer debatten werden ge
voerd over de opheffing van het Departement van
Landbouw, Handel en Nijverheid, heeft de Minister
Piesident o.a. gezegd, dat de landbouw in het al
gemeen en de tuinbouw in het bijzonder van die
opheffing in het. minste geen nadeel zouden lijden.
Integendeel, in de plaats van de zorg van dit De
partement alleen zou nu komen de zorg van alle
mogelijke andere Departementen te zamen.
De Minister beriep er zich op, dat samenwerking
noodig was met het Departement van Buitenland-
sche Zaken voor het zoeken van een afzetgebied
in het buitenland; met het Departement van Wa
terstaat, ten aanzien van de vrachten, en met het
Departement van Financiën voor de quaestie van
de' registratierechten. In één woord, de Minister
opende toen een perspectief van schitterende sa
menwerking tusschen al die Departementen op
het stuk van land- en tuinbouw. Wanneer ik nu
naga wat sinds dien tijd gebeurd is, dan zie ik,
dat met heel veel moeite den Minister van Wa
terstaat de toezegging -is ontijwrongen, dat een
proef zou worden genomen met het openen van
de mogelijkheid, dat eenige duizenden waggons
zouaen. kunnen worden verzonden tegen vermin
derden vrachtprijs. De Minister van Financiën is
er toe bewogen het heeft heel wat voeten in
de aarde gehad, maar het is ten slotte gelukt
om hier een voorstel tot afschaffing van de regis
tratierechten aanhangig te maken. Maar, zou ik
den Minister willen vragen, wat heeft nu eigenlijk
hetv Departement, dat in de eerste plaats tot het
behartigen der landbouwbelangen geroepen is, ge
daan?
In aansluiting hiermee zou ik gaarne een punt
willen aanroeren, dat ook in het Voorloopig Ver
slag is behandeld, nl. de bestemming van het batig
saldo van de Groentencentrale. Men heeft ook hier
een geval, waarbij van de zijde der Regeering de
zaken op zeer laksche wijze zijn behandeld, door
dien zij aanvankelijk zelfs geen antwoord heeft ge-
geven op de vragen, die haar door de belanghebben
den werden gesteld. Ik laat nu in het midden -of
de Regeering al dan niet zich bereid moet verkla
ren o m dit saldo geheel of ten deele voor dit doel
te bestemmen, maar men heeft hier te maken
met een aangelegenheid, die al betrekkelijk langen
tijd aanhangig is. In de Jaarvergadering van de
vereeniging Groep Veilingsvereenigingen uit den
Nedtrlandschen Tuinbouwraad, gehouden Woens
dag 28 Maart van dit jaar, is, blijkens den beschrij
vingsbrief, aan de orde gekomen een voorstel om
bij de Regeering pogingen aan te wenden, ten
einde de gelden van de Groentencentrale besteed te
krijgen voor steun aan den tuinbouw. Het bestuur
mcikt. naai aanleiding van dat voorstel op, dat al
op 3 November 1920 tusschen het centraal bureau
en de hquidatiecommissie- der Groentencentrale een
conferentie heeft plaats gehad, waarin het fentraal
bureau de liquidatiecommissie verzocht, een ver
zoek tot den Minister van Landbouw te willen rich
ten cm een gedeelte van het saldo te doen besteden
ten bate van den tuinbouw. Aangezien het Centraal
bureau van de liquidatiecommissie nooit eenig ant
woord op dit verzoek ontving, wendde het zich in
"het begin van dit jaar rechtstreeks tot den Minister,
van Financiën en kreeg toen ten antwoord, dat
Minister van IJsselsteijn reeds den 23stén April
1921 het standpunt had ingenomen,, dat aan het
vi zoek onmogelijk kon worden voldaan, en dat
de Minister van Financiën daarom geen aanleiding
meer vond om het verzoek in overweging te nemen
Men ziet hier dus, dat het centraal bureau in
November 1920 een verzoek doet, dat daarop in
April 1921 een beslissing wordt genomen, maar
dat de belanghebbenden eerst in 1923 vernemen,
nadat zij zelf eerst eens op informatie waren uit
gegaan, wat er hieromtrent besloten is. Deze zaak
heeft in de kringen van den tuinbouw nogal wat
beroering gewekt. Ik heb mij veroorloofd, in Janu
ari van dit jaar een vraag te stellen aan den Minis
ter. Nu was die vraag niet juist gesteld, omdat de
inlichtingen, die mij waren gegeven, niet geheel
juist waren ,in dien zin, dat de personen, die mij
ingelicht hadden, zich hadden vergist in den naam
van het instituut, waarom het ging, wat naluurlijk
bij de vele crisisinstituten ,die er geweest zijn, niet
zoo onbegrijpelijk is. De vraag liep over het admi
nistratiekantoor van groenten en fruit en de Regee-
ting kon op die vraag volkomen te recht antwoor
den, dat van een overschot bij dat kantoor geen
sprake ivas. Maar als het Regeernig ernst was
geweest met de behandeling van deze zaak, dan had,
zij aan het antwoord toch wel eenige uitbreiding'
kunnen geven en had zij er op kunnen wijzen, dat
niet dat kantoor bedoeld kan zijn, maar wel de
groentencentrale. Want het is toch niet denkbaar
dat bij alles, wat hierover in tuinbouwkringen ge
sproken en geschreven was, de Regeering met de
ze zaak niet op de hoogte zou zijn. Nu is de zaak
ter sprake gekomen in het Voorloopig Verslag.
Er is van verschillende kante ngezegd: als er
nu eenmaal een batig saldo is, zou er dan geen re
den zijn om dat geheel of ten deele te doen komen
ten bate van den noodlijdenden tuinbouw? Men is
daartegen opgekomen door te zeggen, dat de hef-
fignen in crisistijd aan den tuinbouw volkomen
rechtmatig en regelmatig zijn opgelegd. Dat is
door degenen, die de vraag stelden, niet ontkend,
jvant anders hadden zij moeten eischen, dat die
heffingen, die ten onrechte zouden zijn opgelegd,,
aan hen, die haar hadden betaald, zouden worden
teruggegeven. Het antwoord is dus niet ter zake
doeende. Het gaat om de vraag, of, nu er een groep
van menschen is, aan wie 'in crisistijd betrekkelijk
zware lasten zijn opgelegd ten behoeve van de
volksvoeding in het algemeen en nu die heffing
blijkt grooter te zijn geweest,, dan eigenlijk nood
zakelijk was, teiwijl diezelfde menschen thans in
groote moeilijkheden verkeeren, het niet redelijk
is, aan die menschen uit het overschot tegemoet
te komen? Men kan nui wel spreken van een
rechtsgrond, natuurlijk, als men bedoelt een rechts
grond in dien zin, dat er zou zijn een actie om de
gelden terug te vorderen, dan kan van een rechts
grond geen sprake zijn Maar het gaat om de vraag
of er een moreele verplichting is misschien
nog iets te sterk althans niet eenige grond is
voor de Regeering om te zeggen, zouden wij, nu
de bedragen, die afgenomen zijn, blijken te hoog
te zijn geweest, het overschot niet aanwenden ten
bate van het bedrijf, waarin die indertijd zijn op-
geléegd?
Ik meen daarom, dat het antwoord van den
Minister in de Memorie van Antwoord werkelijk
niet ter zake dienende is. De Minister van Finan
ciën zegt eenvoudig:
„De gedachte deze som uit te keeren aan
de tuinbouwers, die inderdaad zij het dan ook
slechts voor een betrekkelijk gering deel tot
de vorming van de geldmiddelen van de vereeni
ging: Groenten-Centrale hebben bijgedragen, is
niet voor verwezenlijking vatbaar. Er is geen
reden ten opzichte van dit saldo een ander stand
punt in te nemen dan ten aanzien van de saldi
van de overige distributievereenigingen, welke
ingevolge het bepaalde in hare statuten, het over
schot harer inkomsten boven de uitgaven in
's Rijks schatkist hebben gestort. Deze saldi zijn
op de gewone wijze geboekt ten bate van de mid
delen ter goedmaking van 's Rijks uitgaven en
kunnen dus niet door eene eenvoudige terugbeta
ling weder aan 's Rijks schatkist worden onttrok
ken."
Het wordt hier voorgesteld, alsof, het de bedoeling
zcu zijn het geld eenvoudig terug te betalen aan de
menschen persoonlijk, die het in 's Rijks kas heb
ben gestort. Anders kan het woord terugbetalen
geen begrijpelijke beteekenis hebben.- Er is echter
niemand, die dien eisch heeft gesteld. Het spreekt
vanzelf, dat die eisch niet voor verwezenlijking
vatbaar is. De vraag is: als uiit een bepaalde bron
een saldo in 'j Rijks kas in gevloeid, is er dan geen
1 eden om een uitgave uit 's Rijks kas te doen ten
berdage van dat saldo, ten bate van hen, die het
geld opbrachten? Daarvan kan men zich niet af
maken door eenvoudig te zeggen: het kan niet
worden terugbetaald.
Het doet mij daarom leed, dat de Regeering
geweigerd heeft hier een ruimer standpunt in te
te nemen Ik had gaarne gezien, dat de Regeering
van deze gelegenheid gebruik had gemaakt om wer-.
kelijk in de praktijk te toonen, dat het juist is,
dat het voor land- en tuinbouw geen nadeel is,
aat het afzonderlijke Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel is opgeheven.
De heer DE BOER: Mijnheer de Voorzitterl Met
een enkel wcord zou ook ik, bij de algemeene be
schouwingen over dit onderdeel der aanhangige
begrooting, enkele zaken willen aanroeren.
Allereerst, Mijnheer de Voorzitter, een enkel
wcord over het door mijn collega den heer Braat
e.a. aangestipte vraagstuk: den zomertijd.
Over het vraagstuk is veel gesproken en geschra
ven. En door al dat geagiteer is de klove tusschen
de bewoners van de steden en die van het platte
land zeer breea en diep geworden.
D egtondslag, de aanleidende oorzaak van dat
verschil in opvattingen, van dien strijd ligt, naar
mijn meening, in een opvoedkundig gebrek van
dat gedeelte van het Nederlandsche volk, dat gebo
ren en getogen is in de steden en niet kent ei»
begrijpt het leven en werken van de plattelands
bewoners.
Om den eenvoud, om de mindere soepelheid in
den omgang, om het daafuit voortvloeiende ver
schil van opvatting in menigerlei opzicht wordt
door vele.a gespot met de billijke eischen van de
plattelandsbewoners.
In de crisisjaren was het de bodem en waren
het de bewerkers van dien bodem, die het Neder
landsche volk in staat hebben gesteld het aller-
noodig-tc te kunnen verkrijgen. En wanneer men
nu meende te mogen verwachten, dat dit natio
nale werk den grondslag had gelegd van waardee
ring voor het werk van die groote groep nijvere
werkers, veel risico dragende en zuinig levende
menschen, dan is men teleurgesteld.
Neen, Mijnheer de Voorzitter, er is geen waar
deering. De grondslag van gedachte is: zij zijn er
voor ons, niet wij voor hen. Dit is een uitspraak
van een academisch gevórmd man, welke ziens
wijze gedeeld wordt door een breede volksgroep
in de steden.
En deze Regeering, die in de crisisjaren veel
werk gevraagd heeft van de landbouwers, veehou
ders en tuinders en zware lasten heeft opgelegd
op de schouders dier groepen van werkers, komt
nu in de bezuinigingsmaatregelen het leeuwenaan
deel vragen van het platteland.
Getuigen ook niet de plannen tot herclassificatie
der gemeenten, dat het platteland hier ten offer
zal vallen aan de stedenbelangen?? A! mag het
waar zijn, dat een natuurlijke schranderheid bij
den plattelandbewoner aanwezig is„ toch weet hij
zeer goed ,dat de beste onderwijskrachten, de verst
ziende en best ontwikkelde belastingambtenaren,
kortom, de beste krachten als ambtenaar in Staats
of semi-Staatsbedrijf voor de gunstige ontwikkeling
van de plattelandsbewoners noodzakelijk zijn.
Getuigt ook niet de belangrijke inkrimping der
postdiensten op het land, opheffing van hulpkanto
ren, welke quaestie de heer Wintermans ook al te
berde bracht, dat de Regeering met ruwe hand in
grijpt in het leven en vooral in het bedrijfsleven der
bewoners van het platteland.
De Regeering zij in deze voorzichtig, want de
voortbrengende kracht van het platteland is mede
een factor, die de Regeering van Rijk en stad in
staat stelt de bewoners der groote steden te doen
deelen in een gunstig levenscomtort, dat het plat
teland moet missen.
Wij erkennen met dankbaarheid, dat door vori
ge Regeeringen in zake vakonderwijs, voorlbichting
en het geven van geldelijken steun ten behoeve van
verbetering van veestapel, paarden- en veefokkerij,
onderzoek van zaaizaden en pootgoed en veevoeder
en kunstmeststoffen, en ten behoeve van het in
stand houden van Rijkslandbouwproefstations veel
is gedaan voor land- en tuinbouwers en veehouders
maar immers komen de resultaten van dit alles de
natie weer ten goede.
Niet altijd komt het ten goede aan den werker,
den bewerker van den bodem, ten gevolge van ons
desolaat, middeleeuwsch pachtstelsel.
Dat de Reegeering aan dit vraagstuk haar volle
aandacht schenkt, is van groot belang. 1
Mij dunkt, het vraagstuk van den grondeigendom
zal van het prachtvraagstuk, zal het laatste tot
een goed einde worden gebracht, niet los kunnen
worden gehouden.
In nauw verband staat hiermede, wat de heer
Weitkamp reeds aanvoerde: nl. de ontginning van
woeste gronden, maar naar mijn meening moet
vooral eerst het oog worden gericht op die groote
uitgestrekte gronden, welke door betere regeling
van den waterstand en een doelmatige bewerking
((waaronder in de eerste plaats ontzuring gerekend
mag worden), in vrij korte jaren een belangrijk
hoogere -opbrengst kunnen verzekeren.
Ik hoop, dat in verband met dit vraagstuk het
werk der Ccmmissie in zake ruilverkaveling veel
nut zal kunnen doen.
Het nijpenae vraagstuk van overbevolking, ook
en vooral ten plattelande, is daarmede echter niet
opgelost.
Ik zou zeer gaarne den steun en voorlichting
willen erlangen in zake emigratie.
Ik moet dadelijk zeggen, dat voor emigratie door
de niet te kapitaalkrachtigen (de kapitaalkrachtig
emigreert immers zeer weinig) naar Canada niet
mijn sympathie kan wegdragen. Canada is te ris-
keerend.
In Noord Amerika, waar veel Hollanders zich al
hebben gezet, zal met minder risico van niet sla
gen de proef kunnen worden genomen. Voor velen
die aan emigratie daarheen denken, zou het van
zeer veel belang zijn, op de voorlichting en den
steun van de Regeering en haar consulaire amb
tenaren te mogen rekenen.
Bij velen, die wenschen te emigreeren, is het
niet altijd bekend, waarheen ze zich veilig kunnen
wenden voor inlichtingen. Meer dan eens gebeurt
het, dat dezulken vallen in handen van landspceu-
lanten, die het meer op de beurzen dan op de be
langen der emigranten gemunt hebben.
Een duidelijke, voor ieder bereikbare kennisge
ving c-iptrent inlichtingen, en waar te bekomen,
zou voor velen zeker nuttig werk zijn.
Ik zou gaarne even willen wijzen op het vraag
stuk van het verstrekken van huis en eenig land
aan kleine boeren. De ervaring heeft geleerd, dat
achter de ontginning van woeste gronden kapitaal
moet steken, zal het tot het einde kunnen worden
doorgezet.
Wanneer nu met Rijkssteun gebouwd wordt op
woesten grond ten behoeve van het klein boeren
bedrijf, dan levert dit het gevaar op, en men ziet
dit al gebeuren, dat de ondernemer in zijn gelde
lijke kreahten te kort schiet. Daarom zal hei ern
stig overwogen moeten worden, welke grond wordt
verstrekt en wil het mij voorkomen, dat gronden,
'als ten Oosten van Zwolle zijn gelegen, en soort
gelijke, mits daaraan wordt vastgekoppeld een al
gemeen ontwateringsplan, gunstiger resultaten zul
len hebben dan het stichten van kleine boerderijen
op bepaalde woeste gronden.
In dit verband kom ik even terug op hetgeen
de heer Hiemstra heeft gezegd over het naar zijn
oordeel noodzakelijke om te gaan in üe richting
van het brengen van den bodem onder het beheer
van den Staat, niet in handen van de gebruikers.
De heer Hiemstra verdedigde die stelling naar
aanleiding van hetgeen de heer Weitkamp 'ïad ge
sproken in zake den verkoop van Staatsdonieingron
den. Het lijkt mij een zeer gevaarlijke stelling,
want zij zou leiden tot socialisatie van den bodem,
welke bij mij altijd groot bezwaar heeft ontmoet.
Als ik mij voorstel, dat die socialisatie van den
bodem het noodzakelijk zou maken, dat de bewer
kers van den bodem min of meer ambtenaarswerk
verrichten, hun loon niet meer afhankelijk stellen
de van den opbrengst van den bodem, rijst bij mij
de vraag, waar moeten de tekorten vandaan ko
men, die veroorzaakt zouden worden door de ver
laging der prijzen als gevolg va nde concurrentie
der ingevoerde producten en tevens zouden ont
staan onder den invloed van den wil der consumen
ten bij goede uitkomsten der bedrijven.
Het lijkt mij beter te gaan in de richting van
het brengen van den bodem in handen der gebrui
kers, niet in al te kleine deelen, maar zoo, dat het
bedrijf zóu kunnen worden uitgeoefend in een be
hoorlijk grooten vorm.
Ik wilde nog gaarne even wijzen op den druk
va'n de landbouwindustrie in verband met het hoo-
ge èxploitatiecijfer, hetwelk voor een deel te dan
ken is aan de verkorte werktijden.
De exploitatiekosten bij de aardappelmeelindus-
trie b.v. zijn beduidend hooger dan de waarde,
betaald voo rde aardappels.
De Minister-President heeft zeer onlangs de ge
legenheid gehad den toestand te zien in de veen
koloniën en het zal hem wel niet ontgaan zijn,,
dat de aardappelmeelfabrieken en de aardappel
verbouwende boeren diep in de malaise zitten. Wan
neer die industrie niet de exploitatiekosten van de
fabrieken kan leggen op het product, zal men die
fabrieken op andere wijze rendabel moeten maken.
De steun van de Regeering is noodig om dispen
satie te verleenen in zake den arbeidsduur. De op
heffing van het drieploegenstelsel zal veel kunnen
helpen, daar de aardappelmeelcampagne veel arbei
ders aan den landbouw onttrekt. Ben ik goed in
gelicht, dan is deze zaak al een punt van bespreking
voor de Regeering geweest. Ik hoop dus een gun
stig antwoord te mogen ontvangen in zake steun
aan de aardappelmeelindustrie.
Verder wil ik wijzen op den steun, dien de Re
geering zou kunnen verleenen bij den afzet van
onze producten van den landbouw door den invloed
dien onze buitenlandsche ambtenaren kunnen uit
oefeenen bij andere Regeeringen ten gunste van
dien afzet. Die ambtenaren moeten niet alleen
letten op politieke verhoudingen, maar ook op
commercieele aangelegenheden. De landbouw in hetj
algemeen is niet gediend van verbod van invoer
r an goederen van elders en ook niet van geheel
protectionistische maatregelen, maar heeft wel be
hoefte aan steun van de Regeering en van haar die
naren in het buitenland tot het krijgen van een
beter afzetgebied.
wijziging ïn verband met de oprichting van ee»
zelfstandig sp'aarbedrijf. Vandaar dat de oj
komst niet zoo grpot was als bij de z.g.n.
vergadering.
De voorzitter van den Raad van Toeziet,
memoreerde in 'tkort de noodzakelijkheid
waarom deze vergadering gehouden moe-
worden en betoogde dat het doel een zuinig
'heidsmaatregel gold. Voor een afzonderlijk
Spaarbedrijf moeten uitbetalingen en inlag»
niet geregeld worden, terwijl dit wel het geva
is, als de Bank behalve Voorschotbank oo|
Spaarbank is. Als secretaris dezer vergader®,
werd aangewezen den kassier, de heer IV
Burck, die de notulen der vorige bijeenkomst
voorlas, welke ongewijzigd werden goedg»
keurd. 1
Door den secretaris werden daarna de vet
schillende wijzigingen in de Statuten voor»
lezen, welk enoodig waren als gevolg van dj
afzonderlijk spaarbedrijf. Zij werden alle, zoj
der eenige bespreking aangenomen en wel ®e
algemeene stemmen. De kassier deed daar®
nog eenige mededeelingen omtrent de Centrale
bij welk edeze Bank is aangesloten). Hij wd
er op, dat den volgenden Dinsdag de Alge.
meene Vergadering wordt gehouden, juist 0p
den dag, dat de Centrale 25 jaar bestaat. Op
'toogenblik zijn daarbij aangesloten 676 een
trale banken, zoodat Utrecht de grootste Cen.
trale is, welke in Nederland bestaat. Er zijp
er 3, n.l. nog een- te Alkmaar en te Eindhoven
Deze telt ongeveer 400 leden. Alkmaar 43.
wordt beweerd, dat Alkmaar te klein is
levensvatbaarheid te hebben. Spr. durft dit niet
met zekerheid zeggen, wel weet hij, dat de
financieele toestand nu juist niet rooskleurig is
Wat de Centrale te Utrecht betreft, deze
maakte over 1922 een winst van f 374.284.521)
waardoor het res.-fonds steeg tot f 1-045.027.82
De koerswinst op Effecten belieg f 103.925.22
'Nader verduidelijkte spreker daarvan de be
teekenis, er bij opmerkende, dat er ook wel
eens koersverlies geled|e|n is, doch dat deze
ruimschoots uit de gemaakte winst kon wor.
den afgeschreven. De reservefondsen van alle
bij de C. Bi. aangesloten locale Banken belie,
pen eind 1922 ruim f2.600.444. Het aami^i
«spaarboekjes bij die Banken in omloop beliep
165.697 met een deposito van ruim 169 millioen
gulden, waarvan helaas slechts een klein deel
van Langendijk. Aan voorschotten was 73 milïj.
oen uitgeleend. De uitgezette gelden bedroeges
54 millioen, aan hypotheken was T millioen es
aan voorschotten iin R. C. bijna 9 millioen
verleend. Het effectenbezit bedroeg rond 6.2
millioen. De effecten zijn van verschillenden
aard en niet-speculatief, zpodat er een vrij ge
zond Effectenbezit bestaat.
De voorz. dankte den kassier voor de gege-
ven inlichtingen en voegde er nog enkele mede
deelingen aan toe, waarbij bleek, dat hij het
jammer vond, -dat de Centrale in Alkmaar
zich in financieele moeilijkheden bevond, voor
al omdat dit het vertrouwen in het Raiffaisen-
bankwezen schokt.
Na de gebruikelijke rpndvraag die niets op
leverde, werd de vergadering onder dankzeg
ging voor de betoonde medewerking gesloten.
OUDKARSPEL.
Het Bestuur van den Nieuwen Polder heeft
met ingang van 1 Juli a.s. tot hun secr.-penning
meester aangewezen den heer A. Timmerman
te Oudkarspiel.
Radio-Concerten.
Muzikale omroep, uit te zenden met den zender
van P C C GDen Haag, golflengte 1070 M,
Programma voor Donderdag 14 Juni. Aanvang 8
uur 30 n.m.: Strijkkwartet: Van Vianen, Nau-
kircher, Kooy, Clignett. Zang de heer W, A. Clig-
nett. Kwartet No. 49 in Bes dur, Haydn: a. Allegro
con spirito, b. Adagio, c. Menuetto, d. Allegretto
ma non troppo. Aria van Leporello uit „Don Juan"
Mozart. Kwartet no. 17. in Bies dur, Mozart: a.
Allegro vivace assai, b.'Menuetto, c. Adagio, d.
Allegro assai. (Radio Express.) 1
PLAATSELIJK NIEUWS
zuiDscHARw-ouDE.
Gisteravond vergaderde de Coop. Raiffeisên
bank, aangesloten bü de Centrale te Utrecht,
ten lokale van den heer P. Kramer. Er stond
slechts één punt op, de agenda en wel S,tatuten-
Uit de Hoofdstad
Aangehouden.
Op aanwijzing heeft een agent een 29-jarig
man aangehouden; verdacht van verduistering
van een postwissel groot f20.
Opensluiting.
Door middel van opensluiting is uit een per
ceel in de le Jan van, der Heijdenstraat een
bedrag van circa f 80 ontvreemd.
De re'dder.
Een brandwacht heeft een kind uit het water
Van de Lijnbaansgracht gered door gekleed ie
water te springen. Toen men den redder op
het droge wilde helpen, is hem een arm uit
het lid getrokken.
Het verstoorde nestje.
Een paartje, dat dezer dagen in het huwelijk
£Ou trieden ,had een boveinhitfsje gehuurd in
de Roggestraat. De woning was reeds inge
richt ,meubelen en lijfgoederen waren naar bin-
inen gebracht.
Toen kwam de ellende, in den vorm van een
„paneelzager". Het jonge a.s. paartje zou nog
eens dn de woning gaan kijken en ontdekte,
dat uit de deur een paneel wasi verdwenen-
Maar die paneel was het ergste niet. Ook in
de woning ontbrak veel van hetgeen er was
geweest. Naar schatting is voor f 800 ont
vreemd. n
Doodgevallen.
Een juffrouw van de derde verdieping van
erpoeel 3e Oosterparkstraat 118 viel op straat-
Ernstig gewond werd zij naar het Onze Lieve
Vrouwe Gasthuis gebracht waar zij kort na
aankomst stierf.
Een zwerver.
Eenige jaren lang had hij gezworven, door ons
land, door Duitschland en misschien ook nog door
andere landen. Nu was hij zwervensmoede en be
rooid van alles, meldde hij zich aan het politiebus
xeau J,. D. Mejjerpjeia.