De houding der Regeering inzake den nood vary den Tuinbouw. l)it punt werd besproken door den heer Ou i lid der Tweede Kamer voor het district Helder, bi de behandeling van de Landbouwbegiocting, in de vergadering van Donderdag 31 Mei, van genoemd Regeeringshchaam. De heer OUD: Mijnheer de Voorzitter! Een en kel woord over de houding der Regeering in zake den nood van den tuinbouw. Ik heb den indruk gekregen, dat de Regeering zich eigenlijk aan dit vraagstuk niet zoo heel vee! gelegen heeft laten liggen. Wij hebben het vorige jaar de interpellatie-Duys gehad, die eindigde met de toezegging, dat de Regeering nog eens zou overwegen wat de Regeering in deze zou kunnen doen. Ik zou in de eerste plaats gaarne van den Mi nister willen vernemen, wat de Regeering eigenlijk gedaan heeft, want- als mijn indruk juist is, is in deze zaak alleen door het provinciaal bestuur van Nooraholland iets gedaan. De provincie Noord holland heeft naar ik meen f500.000 beschikbaar gesteld, en ben ik wel ingelicht,, dan zijn kredie ten verleend voor het grootste deel van dit bedrag Maar wat heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landhouw gedaan? Ik heb den indruk, dat dit Departement de zaak vrijwel heeft laten loopen. Toen in deze Kamer debatten werden ge voerd over de opheffing van het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, heeft de Minister Piesident o.a. gezegd, dat de landbouw in het al gemeen en de tuinbouw in het bijzonder van die opheffing in het. minste geen nadeel zouden lijden. Integendeel, in de plaats van de zorg van dit De partement alleen zou nu komen de zorg van alle mogelijke andere Departementen te zamen. De Minister beriep er zich op, dat samenwerking noodig was met het Departement van Buitenland- sche Zaken voor het zoeken van een afzetgebied in het buitenland; met het Departement van Wa terstaat, ten aanzien van de vrachten, en met het Departement van Financiën voor de quaestie van de' registratierechten. In één woord, de Minister opende toen een perspectief van schitterende sa menwerking tusschen al die Departementen op het stuk van land- en tuinbouw. Wanneer ik nu naga wat sinds dien tijd gebeurd is, dan zie ik, dat met heel veel moeite den Minister van Wa terstaat de toezegging -is ontijwrongen, dat een proef zou worden genomen met het openen van de mogelijkheid, dat eenige duizenden waggons zouaen. kunnen worden verzonden tegen vermin derden vrachtprijs. De Minister van Financiën is er toe bewogen het heeft heel wat voeten in de aarde gehad, maar het is ten slotte gelukt om hier een voorstel tot afschaffing van de regis tratierechten aanhangig te maken. Maar, zou ik den Minister willen vragen, wat heeft nu eigenlijk hetv Departement, dat in de eerste plaats tot het behartigen der landbouwbelangen geroepen is, ge daan? In aansluiting hiermee zou ik gaarne een punt willen aanroeren, dat ook in het Voorloopig Ver slag is behandeld, nl. de bestemming van het batig saldo van de Groentencentrale. Men heeft ook hier een geval, waarbij van de zijde der Regeering de zaken op zeer laksche wijze zijn behandeld, door dien zij aanvankelijk zelfs geen antwoord heeft ge- geven op de vragen, die haar door de belanghebben den werden gesteld. Ik laat nu in het midden -of de Regeering al dan niet zich bereid moet verkla ren o m dit saldo geheel of ten deele voor dit doel te bestemmen, maar men heeft hier te maken met een aangelegenheid, die al betrekkelijk langen tijd aanhangig is. In de Jaarvergadering van de vereeniging Groep Veilingsvereenigingen uit den Nedtrlandschen Tuinbouwraad, gehouden Woens dag 28 Maart van dit jaar, is, blijkens den beschrij vingsbrief, aan de orde gekomen een voorstel om bij de Regeering pogingen aan te wenden, ten einde de gelden van de Groentencentrale besteed te krijgen voor steun aan den tuinbouw. Het bestuur mcikt. naai aanleiding van dat voorstel op, dat al op 3 November 1920 tusschen het centraal bureau en de hquidatiecommissie- der Groentencentrale een conferentie heeft plaats gehad, waarin het fentraal bureau de liquidatiecommissie verzocht, een ver zoek tot den Minister van Landbouw te willen rich ten cm een gedeelte van het saldo te doen besteden ten bate van den tuinbouw. Aangezien het Centraal bureau van de liquidatiecommissie nooit eenig ant woord op dit verzoek ontving, wendde het zich in "het begin van dit jaar rechtstreeks tot den Minister, van Financiën en kreeg toen ten antwoord, dat Minister van IJsselsteijn reeds den 23stén April 1921 het standpunt had ingenomen,, dat aan het vi zoek onmogelijk kon worden voldaan, en dat de Minister van Financiën daarom geen aanleiding meer vond om het verzoek in overweging te nemen Men ziet hier dus, dat het centraal bureau in November 1920 een verzoek doet, dat daarop in April 1921 een beslissing wordt genomen, maar dat de belanghebbenden eerst in 1923 vernemen, nadat zij zelf eerst eens op informatie waren uit gegaan, wat er hieromtrent besloten is. Deze zaak heeft in de kringen van den tuinbouw nogal wat beroering gewekt. Ik heb mij veroorloofd, in Janu ari van dit jaar een vraag te stellen aan den Minis ter. Nu was die vraag niet juist gesteld, omdat de inlichtingen, die mij waren gegeven, niet geheel juist waren ,in dien zin, dat de personen, die mij ingelicht hadden, zich hadden vergist in den naam van het instituut, waarom het ging, wat naluurlijk bij de vele crisisinstituten ,die er geweest zijn, niet zoo onbegrijpelijk is. De vraag liep over het admi nistratiekantoor van groenten en fruit en de Regee- ting kon op die vraag volkomen te recht antwoor den, dat van een overschot bij dat kantoor geen sprake ivas. Maar als het Regeernig ernst was geweest met de behandeling van deze zaak, dan had, zij aan het antwoord toch wel eenige uitbreiding' kunnen geven en had zij er op kunnen wijzen, dat niet dat kantoor bedoeld kan zijn, maar wel de groentencentrale. Want het is toch niet denkbaar dat bij alles, wat hierover in tuinbouwkringen ge sproken en geschreven was, de Regeering met de ze zaak niet op de hoogte zou zijn. Nu is de zaak ter sprake gekomen in het Voorloopig Verslag. Er is van verschillende kante ngezegd: als er nu eenmaal een batig saldo is, zou er dan geen re den zijn om dat geheel of ten deele te doen komen ten bate van den noodlijdenden tuinbouw? Men is daartegen opgekomen door te zeggen, dat de hef- fignen in crisistijd aan den tuinbouw volkomen rechtmatig en regelmatig zijn opgelegd. Dat is door degenen, die de vraag stelden, niet ontkend, jvant anders hadden zij moeten eischen, dat die heffingen, die ten onrechte zouden zijn opgelegd,, aan hen, die haar hadden betaald, zouden worden teruggegeven. Het antwoord is dus niet ter zake doeende. Het gaat om de vraag, of, nu er een groep van menschen is, aan wie 'in crisistijd betrekkelijk zware lasten zijn opgelegd ten behoeve van de volksvoeding in het algemeen en nu die heffing blijkt grooter te zijn geweest,, dan eigenlijk nood zakelijk was, teiwijl diezelfde menschen thans in groote moeilijkheden verkeeren, het niet redelijk is, aan die menschen uit het overschot tegemoet te komen? Men kan nui wel spreken van een rechtsgrond, natuurlijk, als men bedoelt een rechts grond in dien zin, dat er zou zijn een actie om de gelden terug te vorderen, dan kan van een rechts grond geen sprake zijn Maar het gaat om de vraag of er een moreele verplichting is misschien nog iets te sterk althans niet eenige grond is voor de Regeering om te zeggen, zouden wij, nu de bedragen, die afgenomen zijn, blijken te hoog te zijn geweest, het overschot niet aanwenden ten bate van het bedrijf, waarin die indertijd zijn op- geléegd? Ik meen daarom, dat het antwoord van den Minister in de Memorie van Antwoord werkelijk niet ter zake dienende is. De Minister van Finan ciën zegt eenvoudig: „De gedachte deze som uit te keeren aan de tuinbouwers, die inderdaad zij het dan ook slechts voor een betrekkelijk gering deel tot de vorming van de geldmiddelen van de vereeni ging: Groenten-Centrale hebben bijgedragen, is niet voor verwezenlijking vatbaar. Er is geen reden ten opzichte van dit saldo een ander stand punt in te nemen dan ten aanzien van de saldi van de overige distributievereenigingen, welke ingevolge het bepaalde in hare statuten, het over schot harer inkomsten boven de uitgaven in 's Rijks schatkist hebben gestort. Deze saldi zijn op de gewone wijze geboekt ten bate van de mid delen ter goedmaking van 's Rijks uitgaven en kunnen dus niet door eene eenvoudige terugbeta ling weder aan 's Rijks schatkist worden onttrok ken." Het wordt hier voorgesteld, alsof, het de bedoeling zcu zijn het geld eenvoudig terug te betalen aan de menschen persoonlijk, die het in 's Rijks kas heb ben gestort. Anders kan het woord terugbetalen geen begrijpelijke beteekenis hebben.- Er is echter niemand, die dien eisch heeft gesteld. Het spreekt vanzelf, dat die eisch niet voor verwezenlijking vatbaar is. De vraag is: als uiit een bepaalde bron een saldo in 'j Rijks kas in gevloeid, is er dan geen 1 eden om een uitgave uit 's Rijks kas te doen ten berdage van dat saldo, ten bate van hen, die het geld opbrachten? Daarvan kan men zich niet af maken door eenvoudig te zeggen: het kan niet worden terugbetaald. Het doet mij daarom leed, dat de Regeering geweigerd heeft hier een ruimer standpunt in te te nemen Ik had gaarne gezien, dat de Regeering van deze gelegenheid gebruik had gemaakt om wer-. kelijk in de praktijk te toonen, dat het juist is, dat het voor land- en tuinbouw geen nadeel is, aat het afzonderlijke Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel is opgeheven. De heer DE BOER: Mijnheer de Voorzitterl Met een enkel wcord zou ook ik, bij de algemeene be schouwingen over dit onderdeel der aanhangige begrooting, enkele zaken willen aanroeren. Allereerst, Mijnheer de Voorzitter, een enkel wcord over het door mijn collega den heer Braat e.a. aangestipte vraagstuk: den zomertijd. Over het vraagstuk is veel gesproken en geschra ven. En door al dat geagiteer is de klove tusschen de bewoners van de steden en die van het platte land zeer breea en diep geworden. D egtondslag, de aanleidende oorzaak van dat verschil in opvattingen, van dien strijd ligt, naar mijn meening, in een opvoedkundig gebrek van dat gedeelte van het Nederlandsche volk, dat gebo ren en getogen is in de steden en niet kent ei» begrijpt het leven en werken van de plattelands bewoners. Om den eenvoud, om de mindere soepelheid in den omgang, om het daafuit voortvloeiende ver schil van opvatting in menigerlei opzicht wordt door vele.a gespot met de billijke eischen van de plattelandsbewoners. In de crisisjaren was het de bodem en waren het de bewerkers van dien bodem, die het Neder landsche volk in staat hebben gesteld het aller- noodig-tc te kunnen verkrijgen. En wanneer men nu meende te mogen verwachten, dat dit natio nale werk den grondslag had gelegd van waardee ring voor het werk van die groote groep nijvere werkers, veel risico dragende en zuinig levende menschen, dan is men teleurgesteld. Neen, Mijnheer de Voorzitter, er is geen waar deering. De grondslag van gedachte is: zij zijn er voor ons, niet wij voor hen. Dit is een uitspraak van een academisch gevórmd man, welke ziens wijze gedeeld wordt door een breede volksgroep in de steden. En deze Regeering, die in de crisisjaren veel werk gevraagd heeft van de landbouwers, veehou ders en tuinders en zware lasten heeft opgelegd op de schouders dier groepen van werkers, komt nu in de bezuinigingsmaatregelen het leeuwenaan deel vragen van het platteland. Getuigen ook niet de plannen tot herclassificatie der gemeenten, dat het platteland hier ten offer zal vallen aan de stedenbelangen?? A! mag het waar zijn, dat een natuurlijke schranderheid bij den plattelandbewoner aanwezig is„ toch weet hij zeer goed ,dat de beste onderwijskrachten, de verst ziende en best ontwikkelde belastingambtenaren, kortom, de beste krachten als ambtenaar in Staats of semi-Staatsbedrijf voor de gunstige ontwikkeling van de plattelandsbewoners noodzakelijk zijn. Getuigt ook niet de belangrijke inkrimping der postdiensten op het land, opheffing van hulpkanto ren, welke quaestie de heer Wintermans ook al te berde bracht, dat de Regeering met ruwe hand in grijpt in het leven en vooral in het bedrijfsleven der bewoners van het platteland. De Regeering zij in deze voorzichtig, want de voortbrengende kracht van het platteland is mede een factor, die de Regeering van Rijk en stad in staat stelt de bewoners der groote steden te doen deelen in een gunstig levenscomtort, dat het plat teland moet missen. Wij erkennen met dankbaarheid, dat door vori ge Regeeringen in zake vakonderwijs, voorlbichting en het geven van geldelijken steun ten behoeve van verbetering van veestapel, paarden- en veefokkerij, onderzoek van zaaizaden en pootgoed en veevoeder en kunstmeststoffen, en ten behoeve van het in stand houden van Rijkslandbouwproefstations veel is gedaan voor land- en tuinbouwers en veehouders maar immers komen de resultaten van dit alles de natie weer ten goede. Niet altijd komt het ten goede aan den werker, den bewerker van den bodem, ten gevolge van ons desolaat, middeleeuwsch pachtstelsel. Dat de Reegeering aan dit vraagstuk haar volle aandacht schenkt, is van groot belang. 1 Mij dunkt, het vraagstuk van den grondeigendom zal van het prachtvraagstuk, zal het laatste tot een goed einde worden gebracht, niet los kunnen worden gehouden. In nauw verband staat hiermede, wat de heer Weitkamp reeds aanvoerde: nl. de ontginning van woeste gronden, maar naar mijn meening moet vooral eerst het oog worden gericht op die groote uitgestrekte gronden, welke door betere regeling van den waterstand en een doelmatige bewerking ((waaronder in de eerste plaats ontzuring gerekend mag worden), in vrij korte jaren een belangrijk hoogere -opbrengst kunnen verzekeren. Ik hoop, dat in verband met dit vraagstuk het werk der Ccmmissie in zake ruilverkaveling veel nut zal kunnen doen. Het nijpenae vraagstuk van overbevolking, ook en vooral ten plattelande, is daarmede echter niet opgelost. Ik zou zeer gaarne den steun en voorlichting willen erlangen in zake emigratie. Ik moet dadelijk zeggen, dat voor emigratie door de niet te kapitaalkrachtigen (de kapitaalkrachtig emigreert immers zeer weinig) naar Canada niet mijn sympathie kan wegdragen. Canada is te ris- keerend. In Noord Amerika, waar veel Hollanders zich al hebben gezet, zal met minder risico van niet sla gen de proef kunnen worden genomen. Voor velen die aan emigratie daarheen denken, zou het van zeer veel belang zijn, op de voorlichting en den steun van de Regeering en haar consulaire amb tenaren te mogen rekenen. Bij velen, die wenschen te emigreeren, is het niet altijd bekend, waarheen ze zich veilig kunnen wenden voor inlichtingen. Meer dan eens gebeurt het, dat dezulken vallen in handen van landspceu- lanten, die het meer op de beurzen dan op de be langen der emigranten gemunt hebben. Een duidelijke, voor ieder bereikbare kennisge ving c-iptrent inlichtingen, en waar te bekomen, zou voor velen zeker nuttig werk zijn. Ik zou gaarne even willen wijzen op het vraag stuk van het verstrekken van huis en eenig land aan kleine boeren. De ervaring heeft geleerd, dat achter de ontginning van woeste gronden kapitaal moet steken, zal het tot het einde kunnen worden doorgezet. Wanneer nu met Rijkssteun gebouwd wordt op woesten grond ten behoeve van het klein boeren bedrijf, dan levert dit het gevaar op, en men ziet dit al gebeuren, dat de ondernemer in zijn gelde lijke kreahten te kort schiet. Daarom zal hei ern stig overwogen moeten worden, welke grond wordt verstrekt en wil het mij voorkomen, dat gronden, 'als ten Oosten van Zwolle zijn gelegen, en soort gelijke, mits daaraan wordt vastgekoppeld een al gemeen ontwateringsplan, gunstiger resultaten zul len hebben dan het stichten van kleine boerderijen op bepaalde woeste gronden. In dit verband kom ik even terug op hetgeen de heer Hiemstra heeft gezegd over het naar zijn oordeel noodzakelijke om te gaan in üe richting van het brengen van den bodem onder het beheer van den Staat, niet in handen van de gebruikers. De heer Hiemstra verdedigde die stelling naar aanleiding van hetgeen de heer Weitkamp 'ïad ge sproken in zake den verkoop van Staatsdonieingron den. Het lijkt mij een zeer gevaarlijke stelling, want zij zou leiden tot socialisatie van den bodem, welke bij mij altijd groot bezwaar heeft ontmoet. Als ik mij voorstel, dat die socialisatie van den bodem het noodzakelijk zou maken, dat de bewer kers van den bodem min of meer ambtenaarswerk verrichten, hun loon niet meer afhankelijk stellen de van den opbrengst van den bodem, rijst bij mij de vraag, waar moeten de tekorten vandaan ko men, die veroorzaakt zouden worden door de ver laging der prijzen als gevolg va nde concurrentie der ingevoerde producten en tevens zouden ont staan onder den invloed van den wil der consumen ten bij goede uitkomsten der bedrijven. Het lijkt mij beter te gaan in de richting van het brengen van den bodem in handen der gebrui kers, niet in al te kleine deelen, maar zoo, dat het bedrijf zóu kunnen worden uitgeoefend in een be hoorlijk grooten vorm. Ik wilde nog gaarne even wijzen op den druk va'n de landbouwindustrie in verband met het hoo- ge èxploitatiecijfer, hetwelk voor een deel te dan ken is aan de verkorte werktijden. De exploitatiekosten bij de aardappelmeelindus- trie b.v. zijn beduidend hooger dan de waarde, betaald voo rde aardappels. De Minister-President heeft zeer onlangs de ge legenheid gehad den toestand te zien in de veen koloniën en het zal hem wel niet ontgaan zijn,, dat de aardappelmeelfabrieken en de aardappel verbouwende boeren diep in de malaise zitten. Wan neer die industrie niet de exploitatiekosten van de fabrieken kan leggen op het product, zal men die fabrieken op andere wijze rendabel moeten maken. De steun van de Regeering is noodig om dispen satie te verleenen in zake den arbeidsduur. De op heffing van het drieploegenstelsel zal veel kunnen helpen, daar de aardappelmeelcampagne veel arbei ders aan den landbouw onttrekt. Ben ik goed in gelicht, dan is deze zaak al een punt van bespreking voor de Regeering geweest. Ik hoop dus een gun stig antwoord te mogen ontvangen in zake steun aan de aardappelmeelindustrie. Verder wil ik wijzen op den steun, dien de Re geering zou kunnen verleenen bij den afzet van onze producten van den landbouw door den invloed dien onze buitenlandsche ambtenaren kunnen uit oefeenen bij andere Regeeringen ten gunste van dien afzet. Die ambtenaren moeten niet alleen letten op politieke verhoudingen, maar ook op commercieele aangelegenheden. De landbouw in hetj algemeen is niet gediend van verbod van invoer r an goederen van elders en ook niet van geheel protectionistische maatregelen, maar heeft wel be hoefte aan steun van de Regeering en van haar die naren in het buitenland tot het krijgen van een beter afzetgebied. wijziging ïn verband met de oprichting van ee» zelfstandig sp'aarbedrijf. Vandaar dat de oj komst niet zoo grpot was als bij de z.g.n. vergadering. De voorzitter van den Raad van Toeziet, memoreerde in 'tkort de noodzakelijkheid waarom deze vergadering gehouden moe- worden en betoogde dat het doel een zuinig 'heidsmaatregel gold. Voor een afzonderlijk Spaarbedrijf moeten uitbetalingen en inlag» niet geregeld worden, terwijl dit wel het geva is, als de Bank behalve Voorschotbank oo| Spaarbank is. Als secretaris dezer vergader®, werd aangewezen den kassier, de heer IV Burck, die de notulen der vorige bijeenkomst voorlas, welke ongewijzigd werden goedg» keurd. 1 Door den secretaris werden daarna de vet schillende wijzigingen in de Statuten voor» lezen, welk enoodig waren als gevolg van dj afzonderlijk spaarbedrijf. Zij werden alle, zoj der eenige bespreking aangenomen en wel ®e algemeene stemmen. De kassier deed daar® nog eenige mededeelingen omtrent de Centrale bij welk edeze Bank is aangesloten). Hij wd er op, dat den volgenden Dinsdag de Alge. meene Vergadering wordt gehouden, juist 0p den dag, dat de Centrale 25 jaar bestaat. Op 'toogenblik zijn daarbij aangesloten 676 een trale banken, zoodat Utrecht de grootste Cen. trale is, welke in Nederland bestaat. Er zijp er 3, n.l. nog een- te Alkmaar en te Eindhoven Deze telt ongeveer 400 leden. Alkmaar 43. wordt beweerd, dat Alkmaar te klein is levensvatbaarheid te hebben. Spr. durft dit niet met zekerheid zeggen, wel weet hij, dat de financieele toestand nu juist niet rooskleurig is Wat de Centrale te Utrecht betreft, deze maakte over 1922 een winst van f 374.284.521) waardoor het res.-fonds steeg tot f 1-045.027.82 De koerswinst op Effecten belieg f 103.925.22 'Nader verduidelijkte spreker daarvan de be teekenis, er bij opmerkende, dat er ook wel eens koersverlies geled|e|n is, doch dat deze ruimschoots uit de gemaakte winst kon wor. den afgeschreven. De reservefondsen van alle bij de C. Bi. aangesloten locale Banken belie, pen eind 1922 ruim f2.600.444. Het aami^i «spaarboekjes bij die Banken in omloop beliep 165.697 met een deposito van ruim 169 millioen gulden, waarvan helaas slechts een klein deel van Langendijk. Aan voorschotten was 73 milïj. oen uitgeleend. De uitgezette gelden bedroeges 54 millioen, aan hypotheken was T millioen es aan voorschotten iin R. C. bijna 9 millioen verleend. Het effectenbezit bedroeg rond 6.2 millioen. De effecten zijn van verschillenden aard en niet-speculatief, zpodat er een vrij ge zond Effectenbezit bestaat. De voorz. dankte den kassier voor de gege- ven inlichtingen en voegde er nog enkele mede deelingen aan toe, waarbij bleek, dat hij het jammer vond, -dat de Centrale in Alkmaar zich in financieele moeilijkheden bevond, voor al omdat dit het vertrouwen in het Raiffaisen- bankwezen schokt. Na de gebruikelijke rpndvraag die niets op leverde, werd de vergadering onder dankzeg ging voor de betoonde medewerking gesloten. OUDKARSPEL. Het Bestuur van den Nieuwen Polder heeft met ingang van 1 Juli a.s. tot hun secr.-penning meester aangewezen den heer A. Timmerman te Oudkarspiel. Radio-Concerten. Muzikale omroep, uit te zenden met den zender van P C C GDen Haag, golflengte 1070 M, Programma voor Donderdag 14 Juni. Aanvang 8 uur 30 n.m.: Strijkkwartet: Van Vianen, Nau- kircher, Kooy, Clignett. Zang de heer W, A. Clig- nett. Kwartet No. 49 in Bes dur, Haydn: a. Allegro con spirito, b. Adagio, c. Menuetto, d. Allegretto ma non troppo. Aria van Leporello uit „Don Juan" Mozart. Kwartet no. 17. in Bies dur, Mozart: a. Allegro vivace assai, b.'Menuetto, c. Adagio, d. Allegro assai. (Radio Express.) 1 PLAATSELIJK NIEUWS zuiDscHARw-ouDE. Gisteravond vergaderde de Coop. Raiffeisên bank, aangesloten bü de Centrale te Utrecht, ten lokale van den heer P. Kramer. Er stond slechts één punt op, de agenda en wel S,tatuten- Uit de Hoofdstad Aangehouden. Op aanwijzing heeft een agent een 29-jarig man aangehouden; verdacht van verduistering van een postwissel groot f20. Opensluiting. Door middel van opensluiting is uit een per ceel in de le Jan van, der Heijdenstraat een bedrag van circa f 80 ontvreemd. De re'dder. Een brandwacht heeft een kind uit het water Van de Lijnbaansgracht gered door gekleed ie water te springen. Toen men den redder op het droge wilde helpen, is hem een arm uit het lid getrokken. Het verstoorde nestje. Een paartje, dat dezer dagen in het huwelijk £Ou trieden ,had een boveinhitfsje gehuurd in de Roggestraat. De woning was reeds inge richt ,meubelen en lijfgoederen waren naar bin- inen gebracht. Toen kwam de ellende, in den vorm van een „paneelzager". Het jonge a.s. paartje zou nog eens dn de woning gaan kijken en ontdekte, dat uit de deur een paneel wasi verdwenen- Maar die paneel was het ergste niet. Ook in de woning ontbrak veel van hetgeen er was geweest. Naar schatting is voor f 800 ont vreemd. n Doodgevallen. Een juffrouw van de derde verdieping van erpoeel 3e Oosterparkstraat 118 viel op straat- Ernstig gewond werd zij naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis gebracht waar zij kort na aankomst stierf. Een zwerver. Eenige jaren lang had hij gezworven, door ons land, door Duitschland en misschien ook nog door andere landen. Nu was hij zwervensmoede en be rooid van alles, meldde hij zich aan het politiebus xeau J,. D. Mejjerpjeia.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1923 | | pagina 4