Meflwe Lan^(lijkprCftiiraol(Tw.eede b|ad)
Het verdrag met België
FEUILLETON.
1SOL A.
ZATEIRiDlAG 7 NOVEMBER 1925.
Toen de Duitsche regeering in Augustus '14
de Belgische onzijdigheid schond door haar
legers order te geven de Belgische grenzen
over te trekken, was daarmede een einde ge
komen a an een status, die bij tractaat van 1839
was vastgelegd en waarvan Duitschland zelf
een der waarborgende mogendheden was. Bel
gië was nu geen .onzijdige staat meer, zijn
grenzen waren geschonden en door de Duit
sche overweldiging was- het land gedwongen
partij te kiezen in een groot Europeesch con
flict.
Bij het einde va nden oorlog kon de oude
toestand natuurlijk niet eenvoudig hersteld
worden. Neutraal kon het land niet meer zijn.
Omdat een groote oorlogsschuld te regelen
bleef, zou België met de verbondenen uit den
oorlog nog vele jaren controle op de verslagen
vijanden moeten blijven uitoefenen en liet was
België ten overvloede ook duidelijk genoeg ge
bleken, dat een gegarandeerde onzijdigheid
niets te beteekenen had, wanneer de belangen
van groote mogendheden daarmee iri strijd
kwamen.
Het Nederlandsch-Belgische verdrag' van
1839, dat op de onzijdigheidsverklaring ge
bouwd was, moest dus worden herzien. Toen
ontstond het Belgisch annexionisme en ook de
Belgische regeering eischte in Parijs afstand
aan haar van Nedeerlandsch gebied. Wel had
België bij art. 6 van het verdrag van '39 ge
noegen te nemen met de grensregeling tusschen,
Holland en België en af te zien van alle aan-
spraken op ons gebied, maar, zoo redeneer
den de Belgische annexionisten, toen was de
onzijdigheid van o'ns gebied gewaarborgd. Nu
die toesatnd veranderd is en dus zelf voor de
verdediging van ons gebied moeten zorgen,
nu vereischen de veranderde omstandigheden
een strategische grens, en deswege we/d af
stand van Zuid-Limburg en Zeeuwsch-Vlaan-
deren geëischt.
Alle Nederlanders van alle partijen hebben
zich tegen dien èisch verzet en dank zij deze
eendrachtige volkswil en het kundige werk van
onze diplomaten, zagen de groote geallieerde
mogendheden af van het ondersteunen vain den
Belgischen eisch, terwijl onze Zuiderburen al
leen niet in staat waren dat zagen ze wel
in hun wil dóór te drijven.
Lang bleef men mokken in België. Een ste'l-
dazen en zoo behoeft het niet te verwonderen,
letje nationalistische dwazen bleef langen tijd
dat de gewenschte atmosfeer niet ontstaan kon
jiie voor een jierziening van het Nederlandsch
-Belgische verdrag noodig was. En toch, de
verhouding tusschen twee naburen, die in
goede harmonie met elkaar leven willen en in
beider welzijn ook levén moeten, behoort ge
regeld te zijn.
Eindelijk in 1920 kwam men tot onderhan
delen, maar de verwachtingen van de Belgen
bleken nog steeds te hoog gespannen. Een trac
taat, dat Nederland de naburen toen eindelijk
aanbood en dat vele groote voordeelen voor de
Belgen bevatte, werd niet geaccepteerd. In het
bijzonder het Wielingenvraagstuk, waarin Ne
derland geen afstand van haar souvereiniteits-
rechten wiide doen, bleef het struikelblok.
Vanaf 1920 bleef Nederland met uitgestoken
hand staan, maar de Belgische regeerders za
gen het niet. Eindelijk kwam er een mildere
geest. In de geallieerde landen werden de heer-
schers uit de oorlogsperiode vervangen door
mannen, die meer verzoeningsgezind gestemd
waren en ook de Belgische minister Heijmans,
wist zich los té maken van de Belgische an-
nexionistische schreeuwers, die tot een klein
groepje geschrompeld waren en eindelijk, op
3 April van dit jaar werd het nieuwe Neder
landsch-Belgische verdrag door de ministers
Hijmans voor België en v. Karnebeek voor Ne
derland geteekend. Ofschoon de belahgrijke
Vyielingenkwestie daarin niet was geregeld', gaf
die teekening toch een algèmeene voldoening
en opluchting, en vertrouwen op een gelukkige
ontwikkeling van de wederzijdsche betrekkin
gen.
Toen de eerste blijdschap over de gelukkige
toenadering wat geluwd was en men het gesloi-
ten verdrag wat critischer ging beschouwen,
Gewrichtsrheumatiek, Griep,
Hoofd- en Zenuwpijnen.
Na 30 jaar lijden eindelijk genezen.
De schilder J. v. d. Heuvel, Talmastr. 18 Amsterdam
I de bekende teekenaai; en ontwerper op reclamegebie.
schrijft ons: „Op mijn 14e jaar begon ik reeds aan rheu
matiek te lijden, welke kwaal met de jaren steeds ver
ergerde zoodat ik ontelbare malen wekenlang te bed lag.
niet in staat mij te verroeren
Door verschillende doktoren
ben ik behandeld geworden,
echter zonder blijvend resul
taat. Telkens weer kwamen de
rheumatische aandoeningen te
rug, welke bij mij de geringst
beweging ontzettende pijnen
veroorzaakten en mij wekei
lang beletten mijn werkzaam
heden te verrichten. Verschil
lende middelen heb ik beproefd,
echter steeds zonder resultaat.
Ik had reeds zooveel over Togal-tabletten gelezen en
ook gehoord van kennissen die door haar gebruik ge
nezen waren van Rheumatische aandoeningen, andere
van Griep, Influenza of Zenuwpijnen dat ik besloot
het ook eens te probeeren. Reeds na de eerste flacon
verminderde de pijnen en na gebruik van enkele flacons
f2.— was ik geheel hersteld. Zelfs het vochtige
seizoen van verleden jaar deed mijn rheumatische aan
doeningen niet terugkeeren, zoodat ik iedercn lijder
aan gewrichtsrheumatiek ten sterkste kan aanraden
onmiddellijk bij de dichtst bijzijnde apotheek of drogist
Togal-tabletten te halen.
18)
>',Ja, ik ben wel hoos. Ik heb het recht om
boos te wezen. Morgen ga ik naar Falmouth, om
or haar het inijlne Van te zeggen."
„Neen, doe dat niet. We zijln als goede vrien1-
üon gescheiden. 'Je zult niets meer van haar te
■weten komen, dan wat zijl mij gezegd heeft. Laat
et geeen kwaad bloed tusschen u gezet worden.
Wat kan je er bij winnen met haar naar haar
toe te gaan? En dat wel morgen den eersten
flag dat wijl weer bij elkaar zijn."
„Welnu, dan zal ik niet vóór overmorgen gaan;
maar gaan moet ik. Morgen zal ik wijlden aan het
genot om weer thuis te zijln, in het gezelschap
van mijn lief vrouwtje. Morgen zal ik dronken
van vreugde zijn. Overmorgen ga ik naar Tabi-
tha."
„Ik vind dat je veel te veel werk van haar
maakt door naar Falmouth te gaan, opzettelijk
°m -haar te spreken," zeide Isola, mèt eén zweem
van wrevel; en toen, nadat beiden een poos het
J.v.D.HEUVEL
kwamen velen tot -de overtuiging, dat de her
stelde vriendschap te duur gekocht was, om
dat niet alleen de belangrijke Wielingenkwestie
ongeregeld bleef en daardoor een bron voor
mogelijke conflicten in de toekomst, maar het
Verdrag bovendien slechts eenzijdig vgroQte
voordeden aan België bood, ten koste van
ons land. Er is daarom in ons land een bewe
ging gegroeid, die aanstuurt op verwerping
door de Kamers van het Wetsontwerp, inge
diend op 28 April van dit jaar, strekkende tot
goedkeuring van het Verdrag tusschen Neder
land en België, op 3 April daaraan voorafgaan-,
de dooi' de respectievelijke ministers van Bui-
tenlandsche Zaken gesloten ter vervanging vam!
het Verdrag van 19 April 1839.
De bezwaren door de tegenstanders van het
Verdrag ontwikkeld, komen op het volgende
neer:
De Waterstaatsbelangen van Zeeland en dus
ook de levensbelangen van deze provincie wor
den bedreigd door de bevoegdheden, verleend
aan de Nederlandsch-Belgische commissie voor,
het beheer over de Schelde. Deze commissie
zou zelfs werken voor de oeververdediging
van Zeeland kunnen doe tnjstopzetten. Aan de
Nederlandsche schatkist zouden onbegrensde
verplichtingen zijn opgelegd voor het instand
houden yan de vaargeul van de Westerschelde
en de aanvaarding van de verplichting bij te
dragen in -Ie kosten van de toekomstige verbe
tering van de vaargeul naar Antwerpen. Niet
duilelijk is vastgelegd, dat ook aan Belgische
oorlogsschepen eventueel den toegang tot de
Schelde ontzegd kan worden. Ontoelaatbaar
wordt de bepaling, geacht, dat schepen van of
naar Belgische plaatsen varende niet doorzocht
mogen wordeen. Aan de Belgen is het uitslui
tend recht tot loodsen in de Wielingen verleend
terwijl de regeering van ons land juist zoo'n
groote beteekenis hecht aan de handhaving
onzer souvereiniteitsrechtèn in dat gebied. De
Nederlandsche haven Ter Neuzen wordt niet
meer in haar voor-oorlogsche beteekenis her
steld. De op kosten van Nederland en België
aan te leggen groote scheepvaartweg Antwer
pen—Moerdijk komt noch op moreele noch op
juridische gronden België toe. Het Rijnverkeer
wordt er kunstmatig door afgeleid naar Ant
werpen. Het ontworpen Antwerpep-Ruhrort-ka
naal zal veel afbreuk doen aan de met zooveel
kosten verworven scheepvaartweg Maastricht -
Waal, terwijl Nederland tem opzichte van dat
Antwerpen-Ruhrortkanaal bovendien reeds
verplichtingen aanvaardt, niettegenstaande het
plan zelfs nog niet in groote trekken bekend is.
Tot zoover de bezwaren van de tegenstan
ders.
Te ontkennen valt niet, dat het Verdrag aan
België belangrijke voordeelen biedt en aan ons
slechts groote verplichtingen oplegt, welker om
vang en beteekenis op het oógenblik zelfs nog
niet te begroeten zijn. In zooverre hebben we
aan het Verdrag om het eens populair uit
te drukken een strop. Vele bepalingen schij
nen er uitsluitend op gericht om aan Antwer
pen voordeelen te verleenen ten koste van
"Rotterdam, zoodat het- niet behoeft te verwon
deren, dat het verzet behalve uit Zeeuwsche,
voornamelijk" uit Rottetdamsch'e kringen komt.
Is het Verdrag daarom onaannemelijk en
heeft de heer van Karnebeek gefaald? We zou
den het niet graag beweren, want men kan ie
behaalde resultaten ook uit een ander oogpunt
beschouwen. Aanvankelijk stelde België, een
oogenblik zelfs gesteund door de verbonden
mogendheden verband leggende tusschen
•de afschaffing van de onzijdigheid en gebieds
uitbreiding, de eischen zeer hoog en is het
thans bereikte resultaat, met die eischen ver
geleken. nog maar pover. Bovendien is in het
nieuwe Verdrag het oude artikel 6 gehandhaafd
en belooft België dus opnieuw in de veranderde
positie van niet-onzijdige mogendheid geen aan
spraken op Nederlandsch gebied te laten gel
den, daarmee uit eigen vrijen wil en in het
openbaar plechtig afstand doende van alle an
nexionistische gevoelens of eischen. Zulke rust
en zekerheid kan ons wat waard zijn, terwijl
het bovendien nog zeer de vraag is, of van de
uitvoering van die vele millioenen-verslindende
kanaalplannen ooit iets komen zal.
Plaatselijk Nieuws
I— NOORBiSCHARWOUEIB.
Het Christendom.
Niet in de consistoriekamer, zooals aanvanke
lijk de bedoeling was, maar in de Ned. Herv.
Kerk, werd Donderdagavond de eerste der serie
lezingen gehouden vanwege de vrij'z. christelijke
Jongeren Bond. Als spreker trad op de WeiEerw.
heer Ds. Beversluis van Grosthuizen, met als
onderwerp „Het Christendom. Spr. begon met te
zeggen dat men dit onderwerp van uit versehi Ij
lende gezichtspunten bespreken kan. Het kan be
sproken worden uit historisch oogpunt, uit ontt
■wikkelingsoogpunt, uit dogmatisch oogpunt, en
ook uit innerlijke ervaring.
Spr. beperkt zich en laat het verleden rusten
en stelt de vraag, wat of het christendom is voor
onzen tijd.
/Wat is het christendom voor onze vrijiz. chrisi-
tcnen
Wij noemen ons christenen omdat wij achter
Jezus Christus staan. De critische \fraag of Jer
zus geleefd heeft is niet van beteekenis voor het
geen wij', vanavond hebben te bespreken. Dit
staat buiten al het geloof.
Wij hebben ons de vraag te stellen wat is
Jezus Christus, voor ons eigen persoonlijke leven
en wat heeft Christus tot ons te zeggen.
Ten eerste heeft Jezus ons als profeet en ver
kondiger van zedelijike normen veel gezegd.
Indien wij luisteren naar hetgeen Jezus tot ons
t ezeggen heeft, is dat het geloof in de liefde.
God is onze Vader. Wat beteekent dat woord?
Hiermede erkennen wijl dat de wereld is niet
toeval. De wereld wordt geleid door geestelijke
krachten, welke in God hun eenheid vinden.
Indien wijl zeggen God is liefde, dan komen
er stemmen, die zeggen dat de wereld dit wel
anders laat zien. Het waarom is niet alleen een
vraagstuk voor onzen lijd.
Zoolang er menschen 'geleefd hebben, hiblien
I dwongen' één anderen weg te volgen indien wï?
niet terug willen.
De wil van God is geen strenge meester Het
is de overgave van het kind aan de vader en
moeder.
Hoe staan wij tegenover de wereld en de ment-
schen rondom, zegt spr. verder. Het gebod „Heb
u naasten lief gelijk u zelve," hoe staan wij daar
tegenover?
Heb uw" naasten lief, wil zeggen, dient eerst
m eigen omgeving. Daar laten wij ons zien van
de scheme als van de goede zijde.
Daar is noodig groote liefde en waarheid in
de menschen*verhouding.
Het christendom geeft geen leefregelen, alleen
goeie voorbeelden.
In onze dagen spreken wij over sociale eischen,
wat niet af te keuren i3, maar voor ons is Ie
vraag, hoe staan wij tegenover de wereld rond
om. Alleen de liefde erkent geen beter sociaal
werk.
Spr. eindigt met te zeggen dat het een taak
is om levensverdieping en levenswijding in God
te zoeken, en dit de wereld in te dragen.
Na het zingen van een lied volgde nog eenige
aangename gedachtenwisseling, waarna de voor
zitter met een woord van-dank deze eerste biieenb
komst sloot.
Het Christendom kan het leed niet wegnemen,
j maar wel de kracht geven het te dragen.
I Wanneer wij menschen het doel der liefde af
wijzen. zal er in stede van geluk, ongeluk komen,
i Telkens zullen wij vragen waarom?
1 Christus laat het ons zien door zijln gang
naar Golgotha, dat het kruis zijln glorie js geweest
inplaats van ondergang.
Het christendom eischt onze volle persoonlijk
heid,- zegt spr. aan het einde van het eerste ge-
deel te zijtoer rede.
i In de pauze werd een lied gezongen waarbijl
de heer C. Brinkman het orgel bespeelde.
God komt tot ons, zegt spr. vervolgens. God's
liefde komt tot ons als de liefde van een vadler
en moeder tot hun kind.
Het beseffen van eigen kleinheid tegenover
Gods grootheid zal ons bij alle practische dingen
doen begrijpfcin dat het God is diie dit doet ont
staan.
j De eerbied tegenover God kunnen wij ook in
uiterlijken vorm laten zien. Het gebed als eer
bied tegenover God en ook het lied diat wij zingen.
Het leed waar op gewezen wordt, zegt spr. is
als het leed van een kind. De moeder zal heb
kind toch niet willen missiën ondanks alle dau
leed. En zoo is hiet met ons ook. Ons leven is vol
van zegen, wat veel meer is dan al het leed. De
gehoorzaamheid ervaren als de taak door Godi,
opgelegd, dat is Hem dienen.
Er zijn oogenblikken in het leven dat wij uit
ons zelf iets willen doen, maar wij worden gé-
stilzwijgen bewaard hadden, terwijl de kolnel zijn
door de reis 'geprikkelde eetlust trachtte te stil
len met een kluifje van een taai hoen, zeide zijl
zenuwachtig:
„Ik vrees dat het eten je niet smaakt."
l „Wat geef ik om eten op een avond als deze:
maar, om je de waarheid te zeggen, vind ik dat
je nieuwe keukenmeid een slechte plaatsvervang
ster voor Tabitha is. Haar soep was waterig, haar
visch had een smerigen smaak en haar gevogelte
is haast niet te eten. 'Als zij talent voor den
kookkunst heeft, bewaart zijl dat zeker voor een
anderen dag."
„Zij had een uitstekend getuigschrift,'" zeide
Isola. op klagenden toon, met het ongelukkig
gevoel van een huisvrouw, die het donker voor
uitzicht heeft van slechte diners en een brom
mend echtgenoot, of het waagstuk van een an
dere keukenmeid te nemen.
„Ja, mijln lieve, de menschen geven doorgaans
uitstekende, getuigschriften aan dienstboden, die
zij kwijt willen wezen," merkte Disney droog
aan.
Den volgenden ochtend vroegtijdig 'ging het
hereenigd echtpaar den tuin en den moestuin in
oogenschouw nemen. Isola was er op gesteld hem
de onderscheidene kleine verbeteringen aan te
wijzen, welke zij gemaakt had met behulp van
den tuinman, die zijn hand en arm in een gloeiem-
den oven gestoken zou hebben, om zijln jonge
meesteres de bloemen of planten te bezorgen,
welke zij verlangde. Met vriendelijke woorden
en blikken kan men in deze wereld veel gedaan
krijgen. Zij zijn een rentegeVend kapitaal, dat
den bezitter dikwijls meer dienst doet dan'goud
of zilver.
Tsola had het geheele voorjaar door, van dat
de eerste sneeuwklokjes bescheiden te voorschijn
kwamen, totdat de lentebloesems in hun volle
pracht waren, eigenhandig in den tuin gewerkt,
om er tegen den zomer verfraaiingen in aan te
brengenwant in het begin van Maart 'was er
uit Indië een verblijdende brief gekomen, en zij
I wist nu dat het jaar .afwezigheid, tot een kalf
I jaar bekort was.
Martin Disney was vol bewondering over de
gemaakte verbeteringen, en nadat hij alles bewon
derd had, liep hij met zijn vrouw het grasperk
naast- de laurierhaag langs den moestuin op en
I neder en ondervroeg haar naar Tiet leven, Jat
zij in zijn afwezigheid geleid had.
„Je schreef me zulke prettige brieven, lieve,
I zoo vol bijzonderheden, dat ik precies wist hoe
NOOREiSCHARWOUBE.
In een gisteravond gehouden vergadering van
de afdeeling, Heerhugowaard en omstreken v.jn
den Bond van Ned. Onderwijzers waren alle Ier
den op één na aanwezig. Daarover werd genoe af
doening uitgedrukt en het was mede een aanwijj-
zing, dat de vrees, de afdteeling te moeten opb
heffen, wtegens gebrek aan belangstelling, bij de
leden was ingeslagen.
bleek al spoedig, dat de geest der vergadiet-
ring was: niet opheffen. Verschillende besprej-
kingen werden daarover gehouden en het was
vooral het Hoofdbestuurslid, die heer Postumus,
die wees op de noodzakelijkheid, zich te blijven
scharen achter het vaandel van den Bond, die in
de ruim 40 jaren van izijln bestaan zoo veel goed
werk voor onderwijls en onderwijzers had. ver
richt. In den loop der besprekingen werden
een paar misverstanden uit den weg geruimd!,
zoodat een bedankje van een der leden allicht nog
wordt teruggenomen. Ook de voorzitter kwam
op zijn besluit van bedanken terug, nadat van,
verschillende zijlden op het aanblijven was aange
drongen.
De heer Van der Harst verkreeg bij stemming
over een Hoofdbestuurslid alle stemmen, terwijl
één in blanco was uitgebracht.
Van gedachten werd gewisseld over het Ouder
orgaan School en Huis", Jat nog niet de be
langstelling verdient, waarop het van de zijde
der ouders, gezien den inhoud, recht heeft. Al-
licht dat de onbemindlheid haar oorzaak vindt in
onbekendheid, vandaar dat met algemeene stem(-
men een voorstel werd aangenomen, om aan alle
oudercommissies een schrijiven te richten met het
verzoek in de ouderavonden de aandacht op dit
mooie tijdschrift, dat wekelijks verschijnt, te ves
tigen. Een der leden stelt zich leschikbaar om
een en ander er uit toe te lichten, opdat de bef
langstelling er voor wordt verhoogd.
M-en betreurde het, dat nog zoo weinig ouders
op dit ouderorgaan, dat den band tusschen school
en huis versterkt en waaruit voor hen op het
gebied van onderwijls en opvoeding, 'ook ten op
zichte van het lichamelijke, zoo veel te leeren-
valt.'
Enkele huishoudelijke zaken vormden ondieif
tusschen het onderwerp van discussie, waarna
de voorzitter deze goedgeslaagde vergadering kon
sluiten met den wensch, dat op de volgende bijf-
eenkomst weer allen aanwezig zullen zijln.
ZITIDiSC HAR.WOUT IE.
Door de raadsleden Du Burck en Dijkhuizen
is bij den gemeenteraad een voorstel ingediend),
pogingen in het wterk te stellen bij de omliggende
gemeenten, om te komen tot het aanstellen van
een districtas-ehoolartsteen adres te richten aan
de Regeering met verzoek zoo spoedig mogelijk
ovpr le gaan tot biet:, aanstellen van districtsschool
artsen en alle Nederlandsche gemeenten om a-i-
haesie te Verzoeken en inmiddels den plaatse1 ij
ken arts te belasten met het medisch schooltoe
zicht of hem te benoemen tot tijdelijk schoolarts,
toezicht of hem tje benoemen tot tijdelijk school
arts. t
BROEK OP LANGENMJK.
Gevonden: een pakje kousen.
Verloren: Een kinderportemonnaie met inhoud.
je je dagen doorbracht; maar in den laatsten tijd)
ben je in ej beschrijvingen verflauwd. Het ver
veelde je zeker lange brieven te schrijven aan
zoo n ouden vent in Indië, die niet eens een
goeden brief terug 'kon schrijven. Het kwam al
les van één zijde."
„Neen, volstrekt niet. Je brieven hadden maar
een gebrek. Zij waren nooit lang genoeg; maar
ik wist hoe druk je 't had, en ik vond het wat
lief van je dat je nooit een mail oversloeg."
„Was dat zoo lief van me? Als er tweemaal
zooveel mails geweest waren, zou ik er geen
hebben willen overslaan. Maar het lijldt geen twijc
fel of je brieven zijln sedert het najaar minder
omstandig geworden. Zij wanen mij altijd hoogst
welkom maar zijl vertelden mij zoo weinig."
„Er was ook maar weinig te vertellen."
„Ah, maar vroegerr wist je er veel van te ma
ken. Je kon kleine voorvallen zoo aardig besehrijf-
ven; maar later deed je dat zoo niet meer, en
ik begon te vreezen, dat je niet gezond was Er
was zoo'n neerslachtige toon in je brieven; niets
meer van die snedige opmerkingen, waar ik om
lachen moest, of -van die afschetsingen, lie miji
mijn oude buren als in levende lijve voor den
geest riepen."