De Molen van „Van Rhijn Eigenlijk heet-ie: de molen „Die Roos", maar dat Vernamen we dezer dagen eerst uit een; kran tenbericht. hoewel we hem toch al tfan kinds-* been .af gekend hebben en hij zelfs de sterkste herinnering uit onze allereerste levensjaren is. Aan den voet van den molen, om het zoo eens uit |to drukken, zijn we geboren. Natuurlijk, u kent hem ook Alleen, zijt ge wel eens langs Delft gespoord en dan hebt ge hem gezien, 'Steunende tegen den wal, die Dielft eens' tot een geduchte vesting maakte, rijzende, als 't ware, uit het Singel-water, dat tot meerdere veiligheid van Delft's inwoners diende. Immer groen klimop klemt zich aan de steenmassa vast en omrankt de venster svan de typische behuizing© onder en naast den molen. ■Wat u vanuit het spoor van den molen ziet is de mooiste zijde, maar pust op den stadswal, terwijl de achterzijde vanaf den voet van dien wal is opgetrokken. Naar de voorzijde behoeft u niet te' gaan zien; ge zult haar trouwens niet gauw vinden, als ge niet in Delft bekend zijt, want dan moet ge echte volksbuurten van het grauwe stadje door kruisen. Maar wij:, we zijn er geboren in een van die straten en we 'hebben er den molen leereh lief hebben. Wjat leek hij ons altijd groot en grootsch in onz ekinderoogen. „Onze" straat liep Van den wal af ,naar beneden en als we daar; in de laagte stonden, dan leek het gevaarte nog honger en indrukwekkender dan vlak-bij. Die molen? Dag en nacht waren we in gedach ten met hem bezig. Als we des daags, terwijl de zon scheen; in de woonkamer zaten, dan wierpen do drijvende wieken schichtige, maar zware slag schaduwen op muur en gordijn, aanhoudend en irriteerend... Dan hadden we willen vluchten naar een andere kamer, maar... 'die waren, er vroeger in de volkswoningen niet- Toch werden we niet boos op den molen. Eju 's avonds,, als 't donker was, en we moes- ten een boodschap) doen, dan vooral konden we onzen blik niet van den' molen afhouden, wiens machtig silhouet zoo trotsch, zoo onbegrijpelijk hoog ten hemel rees. Wat was ons 'huisje dan toch klein en wij zelve... och, "arme Ja, 's avonds hebben we dikwijls gehuiverd. Bijna tegen den molen aangebouwd stond toen de olieslagerij'. Van een 8-urendag was nog geen sprake en van den zéér vroegen morgen, tot den héél laten avond Wentelden daar in drenzenden -tred-de zware steenen wielen met dat vreeselijlce monotome „roin-me-de-bom". We wisten het wel, dat dat geluid uit de olieslagerij kwam, maar zóó gauw 't donker was, leek 't toch, of 't een stem was..... uit den molen, die grootsche, indrukwekkende steenenmassa, die toch ongetwijfeld veel geheimenis in zich ver borg, dat niet van deze wereld was.... B.v.: aan de olieslagerij was een woning ver bonden en daarin huisde de meesterknecht met FEUILLETON De Wenteltrap 24) „Zal ik hem hier halm?" vroeg ik aajn Loui se, niet weteind wat te doem. Het meisje schéén, te schrikken, toeln ze zijin stem hoorde. Zq ergerde mij een beetje; er zijm maar weinig! zulke jongelui als Halsey recht door zee, eerlijk, em bereid om alles op te offerem voor de vrouw die ze lief hebben. Ik heb er meer dar. dertig jaar geledem ook zoo een gekend, maar hij is al lang geleden gestorven. En soms naai ik zijn portret te voorschijn, waar hij met zijn stokje en zijn wonderlijke hooge hoed op staat en kijk er naar. Maar -de laatste jaren; vind ik het wel wat al te pijnlijk; hij blijft? altijd een jongen en ik ben een oude vrouw; Misschien dwong de herinnering daaraan mij er toe om uit te roepent „Kom maar binnen, Halsey". Èn toen nam - JK rnijn naaiwerk en ging naar Louise's zit kamer. Ik deed niet mijn best om te hoor-ert wat ze zeiden, maar door de open deur hoorde tk ieder woord heel duidelijk. Blijkbaar was! Halsey naar het bed toegeloopen en ik ver onderstel dat hij haar kuste. Het bleef een oogenblik stil, alsof woorden voor hen over bodige dingeh waren.' liben radeloos geweest, lieveling" --- klonk Halsey's. stem. „Waarom1 héb je geein, vertrouwen in mij gesteld en eerder om mij gestuurd?" „Omdat ik mij zelf niet vertrouwde", zei zachtjes. „Vandaag ben ik te zwak om er tegen te vechtein; o Halsey, ik. heb er zoo naar verlangd je te zien!"' Toen kwam er iets wat ik niet verstaan kon, even later zei Halsey: „We zouden weg kimmen loopen. Wat doet e test er toe, als wij maar samen kunnen zijn, zooals np, hand in handLouise, zeg niet, dat et niet kan. Ik geloof je niet". „Je weet het niet, je weel het niet" herhaal- ve Louise op somberen toom„Halsey ik houd J"1 Je, dat .weet je, ma ar niet genoeg om meet je te trouwen". -Dat is niet waar, Louise", zei hij op stresi- fen. l°oin. „Je kunt- mi ij niet recht aankijken en dat volhouden". „Ik kan biet met je trouwen;", herhaalde ze teevig. „Dat is al erg genoeg, is 't niet? Maalcl epn':!V'el: Hog erger. Binnenkort zal er nog wel 'n dag kómen dat je/ eer blij om bent. j een gróót, heel groot gezin. Diie véle kin-deren I sliepen daar bijna aan den voet van den molen...v Zo- waren speelkameraadjes, 'd-ie we echter een voor een verloren. W^ant bijna elk jaar klopte daar de Witte Dood aan. Ach, wat hadden wc toch een 'echt, kinderlijk gemeend meelij met de ouders van die kinderen en als dan weer 'n lijk koets daar van de hoogte af kwam, v&h 'den wal, dan staarden we naar den molen, die er wel meer van weten zou, niet boos, maar toch met een traan in het oog... Aan de andere zijde van den molen was een huisje aangebouwd, dat ingang had op den wal, maar aan de achterzijde omlaag gebouwd was, naar het Singel-water. In dat huisje woonde een politie-agent en op 'n keer liep 't kindje van dien politieagent in 'n onbewaakt oogenblik het water in, waaruit het als lijkje werd opgehaald- Diat zou toch zeker niet gebeurd zijn, als die molen daar niet geweest was! dachten we. Ja, wat phantasieën hebben we geweven om en door dien' molen. Niet alleen de molen echter was interessant,, ook de bewoners waren het in ons oog.- /Daap hadfc ge b.v. de huishoudsters, twee vrijgezellen- zusters, naar we meenen. Ze waren even ou-3 als dfe molen, dachten we. En dan; die typische properte, was in ons oog van kind/ uit een volks buurt iets buitengewoons. Met zorg werdén niet alleen' geregeld de scheefgezakte venster- en deur kozijnen gezeepsopt, maar de heele gevel werd geboend of gekalkt, alsof er straks van gegeten moest wórden; eu het straatje óm den molen, dat zag er altiji uit als het bihnenpleintje op een Bagijnen-hofje. Ze waren buitengewoon proper, dia vrouwtjes: Vele jaren later, toen we de zorg dé boerinnen te Koudekerke, op "Walcheren, zagen voor gevels eu straatjes, hebb-en we dadelijk ge dacht aan de huishoudsters in den 'molen van „Van Rhijn".... Van Rhijn zelf was voor onze kinderverbeel ding' de móést merkwaardige persoonlijkheid. Hij had bepaalde eigenaardigheden. Eerstens reed hij fiets, wat voor die dagen toch nog iets buitenge woons had. Ten tweede was hij steeds bloots hoofds, toen iets héél bijzonders. En vooral trok hij aandacht ,door zijn kleeding. Hij was steeds in het zwart, droêg een tot den hals gesloten buis, een priesterboord, had een korte broek aan met kniemanchetten en lange, zwarte kousen. In een volksbuurt behoort men niet veel buitenissigs te doen, of_ meu wordt nagejouwd, maar voor den eigenaar 'van den molen hadden we eerbied. Als hij aankwam, riep er een: „Jongens, meneer Van Rhijn!" en dan gingen we schuchter op zij. Nou was hij iu den waren zin des woords een heer. Hij sprak ons nóóit aan, maar had steeds een vriende lijken groet; zijn rijzige verschijning imponeerde en bovenal: hij- was de heer van den molen! We zouden hem dan ook nimmer hebben dur ven beleedigen; evenmin als de boeren in de mid deleeuwen zouden geschamperd hebben 'tegen den heer, die op de burcht huisde. „Dan is het omdat je mij nooit hebt liefge had." Er klonk gekrenkte trots in zijn stem. „Je zag hoe ik van je hield en je liet dienken dat je ook wat om mij gaf. Neen, dat is niets voor jou, Louise. Er is iets wat je mij niet verteld hebt. Is het omdat er iemand' anders is?" „Ja," bijna onhoorbaar. y,Louise! O, ik kan het niet. gelooven!" „Toch is het waar." zei ze treurig. „Halsey, je moét niet probeereu mij weer te zien. Zoo-dra ik kan ga ik hier vandaan waar jullie allemaal zooveel vriendelijker bent d'an ik verdien. En wat je ook over mij- mocht hooren, probeer zoo goed mogelijk over mij te denken. Ik ga trouwen r met een anderen man. Wat moet je m'ij haten haten!" 1 Ik hoorde Halsey de kamer doorloopen naar 'het raam toe. Na een poosje ging hij- w-eer naar haar toe. Ik kon ternauwernood stil blijven zit ten ik had groote lust om naar binnen te gaan en haar eens door elkaar te schudden- „Dan is het afgeloopen," zei hij met -een diepe, zucht- „De 'plannen die we samen gemaakt heb ben, alles alles voorbij! Nu, ik zal niet kinder achtig zijn en ik laat je vrij zoo-dra je zegt: „Ik houd niet van je, en ik houd' wel van iemand anders!" „Diat kan ik niet zeggen," fluisterde zó, „maar ik zal heel gauw met iemand anders trouwen." Ik hoorde Halsey zacht maar "triomfantelijk lachen. -• ,,-Ik tart hem," zei hij. „Lieveling, zoolang je nog v.an mij- houdt, ben ik ;niet bang." De wind sloeg de deur dicht tusschen de kamers eu ik hoorde niets meer. Nadat ik een poosje ge wacht had, ging ik naar dé andere kamer en vónd daar Louise alleen. Ze staarde met een droevigen blik naar het beschilderde plafond e/n omdat ze er zoo moe uitzag, liet ik haar'met rust. HOOEDlSTUK XIV. Eien Advocaatje cn een telegram. Het was Dinsdagavond toe/n we Louise in de portierswoning ontdekten. Woensdags had ik het bewuste gesprek met haar. Op Donderdag en Vrijdag gebeurde er niets, behalve dat de patiënte goed- vooruit ging. Gertrude zat bijna den ge- heeleu dag bij haar en ze waren dikke vriendinnen geworden. Maar er moesten nog è-en paar onaange- narn e! in gen komen in het rechterlijk onderzoek. Zaterdags voor den dood van Arnold Armstrong, en dan de komst fan mevrouw Armstrong en de jonge dokter Walker die het lijk van den over ledenen directeur van '3e Handelsbank zouden: meebrengen. Wij hadden Louise nog v*ah geen van beide sterfgevallen verteld. I Eu -dan maakte ik mij ongerust over de kin- deren. Hun moeder's erfdeel was volkomen ver- En wat we ook vernielden of toetakelden, het straatje om' den molen werd steeds ontzien, hoog stens gluurden we eens nieuwsgierig door een raam of .openstaande deur. Dan zagen we een kamermuur; waaraan vele tientallen kleine, ovale zwarte lijstjes hingen, allemaal vain gelijke groot te, met portretten er in, een heelen muur vól. Ook al 'n eigenaardigheid van -den molen „van Van Rhijn", -die stof tot vermoedens, althans tót na denken gaf. Van het bevolkingsvraagstuk hadden we in onze kinderjaren niet veel verstand, maar zóóveel begrepen we toch wel, dat als de heer Van Rhijn bij zijn vrijgezellen-ideeën volhardde, er geen op volger voor den molen zou zijn. En wat moest er dan van ^den 'molen worden, als de heer Van Rhijn er eens niet meer was Dat was éen vraag,- waarmee we ons als kind reeds bezig hielden. Later, zoo was ons vastebesluit, als we rijk zijn, kóópen we den molen. Eilacie! Als zoovele kinderillusies, hebben we ook -den droom van rijkdóm zien vergaan. Maar de vraag, die we een kwart-eeuw geleden, als kind stelden, is thans door anderen herhaald. De heer Van Rhijn voelt zich oud'worden, zoo lazen we dezer dagen in de krant, eu zou graag "hét behoud van den molen verzekerd zien, even als de vele illustre personen, die zich in een co mité voör -dat dofel vereenigd hebben. Eh nou hopen we maar, dat die 10.000 pop, 'die voor den koop noodig zijn, tesamea gebracht zul len worden. A.ch, we. zijn al zooveel jaren uit Delft, maar den molen van v. Rhijn vergeten we nooit; op de vorming van onzen geest heeft hij groeten invloed .gehad. s y Da molens in het algemeen hebben steeds veel bijgedragen tot de aantrekkelijkheid van het, Hol- landgcne landschap, dat ze op pikante en geestige wijze verlevendigen. De stadsmolens echter heb ben o.i. bovendien zoo'n hooge cultureele waarde, doordat huo be?hl in de stad lijkt een molen indrukwekkenderdan op het vrije veld in werkt op'de verbeelding der jeugd en dezer ge dachten vaak aftrekt van het banale, om ze op te voeren naar het r-ijk der fantasie, geest en karakter vormend. Tot wi'en van ai die aanzienlijke comité-heeren men zich yoor medewerking aan den koop eigen lijk precies te wenden heeft, zijn we uit het krantenbericht al weer vergeten, maar dat weten we wel, dat als men schrijft naar "den gemeente archivaris van Delft, Mr. Bouricüs, de zaak in orde komt. LE-M. bonden. Als meu rijk is of zelfs al is men niet rijk, dan- zijn -er nog altijd mensehen genoeg, die geld van u tcr*leen willen hebben. En hier is het waar tevredenheid het wint van bijkdomdie kan men niet leenen! En er zij'n genoeg van die „leentjeburen" die bet anders heel ver iu dia kunst hebben gebracht. Sommig© mensehen voe-1 len zich zóó vriendelijk tegenover een ander ge stemd, dat. zelfs de laatste gulden tusschen hen gedeeld zou kuunen worden. Niet hun gulden,- wel te verstaan maar dien van den ander! Levenskans door CATH. M. v. d. HAAR. Verscheidenheid Levenswijsheid. Het is veel béter tevreden te zijn, dan rijk; maar er is ook nog een ander voordeel aan ver- d'weneu door die ramp met de bank en hun lief- dies-geschieaenissen liepen nu ook niet bepaald vlot van stapel. Toen kregen de keukenmeid en Liddy nog ruzie over de beste manier om bouillon te trekken voor Louise, en, natuurlijk, verdween de keukenmeid-. Ik geloof dat juffrouw Watson/het éen heele rust v-ond da t ze Louise nu aan onz© zorgen kon toevertrouwen en Thomas ging iederen avond- en morgen naar boven om uit de deuropeningzijn jonge meesteres te begroeten. Arme Thomas! Hij had nog do' gewoonte, die meer en meer uit den tijd raakt, om de belangen van zijn meesters ook tot de zijne te maken. Thomas sprak altijd over „wij". Ik mis hem erg, "die pijprookenfle, on derdanige, niet overmatig betrouwbare oude!" Donderdags belde de notaris van de Arm strongs, meneer Harton, ons uit de stad op. Hij had bericht gekregen, zei hij-, dat mevfouw Arm strong met het lijk van haar man op reis zou gaan en Maandag hier kon aankomen. En aarze lend ging hij voort, dat hij instructies had om mij te vragen, mijn huur van Zonnehoek te wil len opzeggen, daar mevrouw Armstrong onmid dellijk hier weoschte te komen. Ik was stomverbaasd. .-,Hicr!" zei ik. „Daar vergist u zich toch zeker in, meneer Harto-n? Ik zou denken, datze liever nooit meer hier terug zou komen, na wat er hier een paarydagen geleden gebeurd is!" „Toch staat ze ér op, hier te komen," antwoord de bij. „Dit heeft ze getelegrafeerd,,S:tel alles in het werk om Zonnehoek leeg te krijgen. Moet daar dadelijk heen gaan." „Meneer Harton," zei ik verontwaardigd. „Ik denk er eenvoudig niet aan. Mijn familieleden en ik hadden al genoeg van 3e Armstrongs te verduren gehad. Ik heb het huis voor den heelen -zomer gehuurd, tegen een zeer hoog bedrag, en mijn huis in de stad wordt heelemaal opgeknapt en is op 'fc oogenblik onbewoonbaar. Ik ben hier nu ©en week en heb'nog geen enkelen nacht onge stoord 'kunnen slapen en ik ben vim plan om te blijven tot ik weer wat op m'n verhaal ben ge- koihen. Bovendien, als meneer Armstrong er fi nancieel slecht voor stond, zooals ik meen dat het geval was, moest zijn weduwe blij zijn, dat ze op deze manier nog wat geld in handen kreeg". De notaris kuchte. „Het spijt- me, -dat u er zoo over Senkt," zei hij. „Juffrouw Innes, mevrouw Eritzhugh heeft me verteld dat Louise Armstrong bij u is.'" „Ja." 1 „Weet ze al van dit dubbele werlies „Nog niet,." zei ik. „Ze is erg ziek geweest, misschien kan het haar van avond verteld wor- -dén." Ik las eens in een brief, dat iemand juist „de kans van haar leven" had gehad, en haar niet had aangegrepen. Mijn sympathie ging geheel uit naar de schrijf ster, die te vergeefs had' geprobeerd de andere aan te sporen tot een zekere mate van enthousiasme voor de haargeboden gelegenheid, maar toch voel de ik diep iu mij-u hart medelij-dén voor degene, djie haar „kans" had laten voorbij-gaan- Bestaat er in werkelijkheid zoo iets als de kans voor-het leven of niet? In ieder geval ken ik geen neerdrukkender thé orie van de enkeie groote gelegenheid'"dan waarbij de halve wereid dankt, zij- is mij geboden, doch ik heb ze gemist. Is Shakespeare niet bij den grond' van de me lancholieke traditie met zijn: „Er is een slroomihg in de aangelegenheden' van de menschen, welke bij' den vloed, leidt naar het fortuin". Of is de traditie even oud als de wereld zelf,- is een levenskans werkelijk ,de opening van de poorten der omstandigheden waardoor de men schen gemakkelijk en onbevreesd, htm bestemming tegemoet kunnen gaan? Er is een troost voor de menschen die, over eenkomstig zij, die hun leven hebben bewaakt, huii gelegenheid hebben gemist- Het is dit. Als er zich zoo'n fatale opening van poorten voordoet, welke voor altijd voor onze smekende handen worden gesloten, dan zullen wij ongetwijfeld het momént van hun heropennig kunnen berekenen. Wanneer ons een paar glimpjes van het guldén verschiet ons zijn vergund, clan zullen twijfel en aarzeling verdwijnen. Ik geloof dat- als de levenekans eenmaal komt, zij onmiskenbaar zal zijn. En ondertusschen moe ten wij onze handen uitstrekken om elke nieuwe gelegenheid, welke ons iederen dag geboden kan worden, aan te grijpen ondanks onze reputatie van onze kansen te missen. Is het geen blijmoediger philosofie te - geloo- ven, dat er langs ons geheel© levenspad kleine poortjes worden geopend naar een nieuw en suc- j cesvol idoel? „Het is heel treurig, heel treurig," zei hij. „Ik heb een telegram voor haar, juffrouw Innes. Wat zal ils er mee doen?" I Maakt u het maar open en lees het mij' voor," oppërde ik. Misschien is het belangrijk en dan spaart 'het tijd." j Meneer Harton maakte het telegram open en las het toen langzaam eh met nadruk voor. j „Let op Niua Carrington. Kom Maandag thuis. - .Onderteekend F. L. W." „Hm!" zei ik. „Let op Nina-Carrington. Kom I Maandag, thuis." Dank u, meneer Harton, ik zal het haar vertellen, maar ze is niet in staat om op iemand te letten." ,i,Nu, juffrouw Iuues, als u nog mocht besluiten om de huur op te geven, hoor ik het wel van u," zei de notaris. „Ik denk er niet over," antwoordde ik, en uit i de manier, waarop hij de telefoon ophing maakte ik op, 'dat dit hem ergerde." Ik schreef het telegram woord voor woordi op, omda t ik niet- op mijn geheugen durfde te J vertrouwen, en ik besloot om dokter Stewart te vragen, wanneer Louise -de waarheid- mocht hóo- ren. Het leek mij onrtoo'lig dat ze óp de hoogte I gebracht werd van dé débacie van 'de Handels bank, maar dat haar stiefvader èn sdiefbroër dood waren moest haar toch gauw verteld worden, an-ders zou ze het wel eens op een zeer onaange- I name en schokkende wijze kunnen hooren. Dokter Stewart kwam ongeveer om 4 uur. Hij bracht zijn leeren tasch'zeer zorgvuldig in huis en maakte hém beneden aaft dé trap open om mij te laten zien dat er een stuk of tien prachtige eieren in lagen. „Echte eieren!'-' zei hij trotsch. „Niet van die slappe winkeleieren, maar je ware sommige zijn nog warm. Voelt u maar eens! Nu gaan we een stevig advocaatje maken voor juffrouw Louise." Hij- straalde van voldoening en voor hij weg ging stond hij- er op, om zelf naar de keuken te gaan en het eigenhandig klaar te maken. Ein ter wijl hij er mee bezig was stelde ik mij onwille keurig voor of mijn zenuwarts in de stad, dok ter Willioughcy, ooit wel eens zoo iets zou pro- beeren. Zou hij' zoo iets burgerlijks wel eens ooit voorschrijven en zoo iets heerlijks? Terwijl dokter Stewart de eieren klopte, praatte hij aan een stuk. „Ik zei tegen m'u vrouw," vertelde hij, m-et een rood gezicht door de inspanning, „dat u mij wel een oude kletszou, vinden, om wat ik onlangs /zei over "Walker en juffrouw Louise." (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1926 | | pagina 7