TWEEDE BUD ZATERDAG 13 NOV. 1926 Naar liet feestvierend Belgis FEUILLETON Wat er om ons heen gebeurde (Van onze specialen verslaggever) II. Izelles, 10 November 1626. Als het leven een droom is, is het leven in Brussel in deze plotseling zoo buitengewoon opgehelderde Novemberdagen zeker een bui tengewoon schooné droom, een droom, waar uit men vreest te ontwaken, waarbij men aan geen ontwaken denkt. Lang zal ieder, die deze illusie van schoonheid meemaakte, de herinne ring bijblijven met cle dankbare gedachte: „Ik ben blij, dat ik dit heb mogen meema ten; nu ik weet wat het is, nu ik het Aan schouwde, zou ik het voor geen geld ter we reld willen missen". Verwacht van mij geen aaneengeschakeld verslag, waaraan geen enkele bijzonderheid ontbreekt. Dit is ondoenlijk in den cause rie vorm, waarin ik mijn indrukken voor dit blad verwerk. Ik zou ook in verband met de plaatsruimte, die de hoofdredactie mij slechts kan verleenen, vervallen in dorre reportage, wat niet op mijn weg ligt. En deswegen laat ik de momenten, die op mij den diepsten indruk maakten, weer in volle, brandende, levende schoonheid, mij voor den geest komen en tracht ik met enkele pennekrabbels op blank papier iets weer te geven van wat ik zag en voelde, aan 11, le zeressen en lezers, die toch zeker ook zul len meevoelen, het gebeuren even buiten een, onmiddellijke omgeving. Dan valt mij allereerst in mijn dartele geest verwaarloost zooals u ziet geheel de chro nologie de lichtstoet van gisteravond. Dat was nu zoo echt, zoo natuurlijk, zoo typisch, 200 absoluut mét „gemaakt", als iets ter we reld zijn kan. Dat was het Hoogfeest der Brus- selsche jolijt, dat zich manifesteerde bij de door allen van ganscher harte zoo in-gelukkig gevonden gebeurtenis. Ontelbare reeksen ,,so- citéiten" met vliegende vaandels en luid-vro lijk, gezond-opwekkende harmonie-corpsen- muziek bestrijken de boulevards. En dat alles >n een zee van licht. Die lichtstoet zóó over weldigend in haar lumineus effect, d^t de lichtreclames en de gewone, toch al schitteren de café-verlichting er geheel bij* in het niet zinken die duizend-, neen, honderdduizend.-' koppige menigte ,die al maar juicht, een me migte, bestaande uit de geheele arbeidzame het leven van de gezonde en zonnige zijde, opnemende bevolking, die meetrekt voor zoo- lev de winkelstraten om de St. Gedule en de Galeries de Roi et de la Reine „plaats ruimte' 'toe laten naar de bovenstad, om het Park heen, naar de place G. de Bueillon, die lichtstoet maakt een onvergetelijken indruk. Ook vooral Als men tot de gelukkigen be hoort. als uw medewerker, die dank zij een speciaal en zeer welwillend door de Brus- selsche pers verstrekt indentiteitsbewijs, op het groote moment plaats heeft kunnen 'nemen, voöi het Koninklijk Paleis. Als in een sprookje prinses Astrid, de prinses die .hoewel van ko ninklijken bloede, zelf werkte, kookte en rei nigde, in zekeren zin en in allen eerbied een glorificatie en moderne apotheose van de sim pele en toch zoo diepzinnige Asschepoester- legende uit onze jeugd, aan wier voetje zoo wonderwel het gouden muiltje past, met den Nacht en Mos*gen 2) Een knaap met een. blonde krullobol en hel dere blauwe oogen had vóór de komst des schil ders uren achtereen voor het raam gestaan om naar de havelooze kinderen, die op straat speel den, te kijken. Zoodra hij echter voetstappen op de trap hoorde, was hij naar de kamerdeur ge sneld. „Ha, vader!" zei hij, toen Gilbert de kamer binnenkwam, „hoe blijde ben ik, dat gij eindelijk terug zijt: Gij bleeft zoo lang weg en ik had zoo'n honger. Joeelyn nam het kind op en drukte het in zijn armen. Na een wanhopigen blik op het bed geworpen te hebben, haalde hij den meegebrach- ten voorraad uit zijne zakken en zette dien het kind voor, dat er dadelijk met de grootste gre tigheid van begon te eten. De vader sloeg hem met een weemoedigen lach gade, maar gebruikte zelf niets. „Hebt gij geen honger, vader?" vroeg het kind. „Neen, beste jongen," antwoordde Jooelyn. „Ik ben blijde dat ik u zie eten. Wat heeft moeder gedaan, George!" „,Nadat gij weg waart, is zij uitgegaan vader, zei het jongskc, „en toen zij thuis kwam was zij geheel knorrig en sloeg mij; en toch had ik geen kwaad gedaan, want ik ben niet op straat geweest,, vader, omdat gij het mij verboden hadt. Én toen is moeder naar bed gegaan, pn ik heb baar niet wakker kunnen krijgen. Waarom heeft zij mij niet lief, zooals gijl?" D eschilder gaf den knaap geen antwoord, maar zag hem met een sm artelij ken blik aan, en 'kuste edelen prins 20-eeuwsch verpersoonlijkt in den modernen, oprecht eerlijken en dus breed- denkende Hertog van Brabant op het balcon. De zuilen van het paleis baadden nu in een zee van licht-rose-tintig. In het Park wordt Bengaalsch vuur ontstoken, de fonteinen kla teren, 't zijn alle „fontaine lumineuscs". Een kwart honderd muziekcorpsen schetteren de juich- en jubeltonen van de „Brabanco.une". Ik voel, wat in die menigte om möet gaan; de eindoverwinning van het Recht, die toch. bo ven Macht gaat, le coeur beige, dat zoo warm klopt, dat zoo, veel liefde te schenken heeft dat trots op hetl verleden met een juichkreet de toekomst begroet. Salve. En ik zag mij zelf ook weer staan op de zelfde plek, nu 16 jaar geleden, toen het Park om den anderen avond ook fantastisch was verlicht, ter'eere van het na dien nooit overtroffen Hoogfeest van Kunst, Vooruit gang en Beschaving de Wereldtentoonstel ling van 1910. En in eenige seconden zag ik in visioenen passeeren, al wat in die zestien! jaar geschiedde. De Groote Markt, prachtdecor van Vlaam- sche bouwkunde, absoluut eeriig op geheel de wereld. Men moet ze lien, als de zon op het goud der tooverhuizen speelt. En goddank, dat deed ze gisterochtend. Prinses Astrid wordt ontvangen op het mooi ste plein der wereld, namens Brussel, door den meest bekenden burgemeester van welke wereldstad ook. door Burgemeester Max, waar schijnlijk ook wel de eenige onder zijn ambtge- nooten, ten wiens eere tijdens zijn leven, een boulevard werd omgedoopt De gildenba nieren wapperen van de gevels, als op een schilderij uit het Amsterdamsche museum; de kleuren op het doek getooverd met een gou den penseel, de kleuren van Rembrandt le ven weer. En we hooren weer in realiteit het gebeier der klokken; in den tijdgeest in zich opgeno men hebbende, Vlaanderen, deel van keur ea hoofddeel van de sympathiek egezond-krach tige Belgische eenheid, waartegen scheurma kers, waarvoor hier geen plaats is, zich schor kunnen schreeuwen Daarnaast aardige tooneeltjes, die minder enthousiast gestemden misschien een tikje „op effect berekend" zullen noemen, maar die daar toch zeker buitengewoon goed gevonden en schitterend uitgevoerd zijn. Het knaapje in Zweedsche kleuren die de prinses bloemen aanbiedt en door haar gekust tyordt en dp regen van bloemen die neerdaalt om de Groo te Harmonie uit de vensters en vanuit de menigte, het onzichtbare meisjeskoor na de rede van den Burgemeester, de oneindige sliert schoolkinderen, die teen ongeknutselden toch goed geschoold, een Waalsche dans, Cumignon geheeten, dansen. En dan weer van den klokketoren en uit honderden kopermonden het Zweedsche volks lied, dat schijnt te zingen: „Valkommen, Sven- ska flicka i Brussels"! Weer beieren' de klok ken, de Thebaansche trompetten schallen, de stoet keert naar het paleis terug. Wat de naam Astrid beteekent? „Le Soir" heeft er een verklaring van gegeven, die niet klopt: Astrid en Astrad is niet hetzelfde. Het eerste woord vinden we in de grijze oudheid' terug onder de vormen Asridr en 'A(n)sfridi men vindt er een heel oud Germaansch woord in terug, dat God beteekent (vandaar de naam „Asen" uit de Noorsche mythologie). In het Scandinavisch is dit woord Ass of oss. in het Angelsaksisch ós. Iün de eigen namen Oswald, Os win en 'Osmund vindt men dezen stam terug en evenzeer In 'den naam van de huidige hoofdstad van Noorwegen: Oslo. De. stam ..frtdr" (verbasterd tót rid) is on geveer synoniem met „liedfe" en „vrude". In een vergelijking met het Nederlandsch hem opnieuw. Hij ging naar zijn ezel. „Waar zijn mijne penseelen, mijne verven en mijn pa let vroeg hij den knaap. „Moeder heeft ze meegenomen, toen zij uit ging," antwoordde het kind. ,„En niet teruggebracht toen zij weder thuis kwam?" vroeg de schilder op wanhopigen toon. 9 „Neen, vader!" antwoordde George. Joeelyn wierp zich moedeloos op een stoel, die niet ver van het bed stond. „O God!" riep hij, zijn gelaat met beide handen bedekkendeook dit nog! Maar," ging hij half overluid voort, „zij wijst mij, zonder het zelve te weten, den weg dien ik moet inslaan, zóó kan het niet langer! Het ont breekt mij hier aan lust en kracht om te werken! En worden deze mij al eens geschonken, hoe ellen dig zie ik mijn arbeid dan beloond! Maar, ver volgde hij. wanhopig het hoofd schuddende, „ai verdiende ik nog zoo veel, zij zou alles weder doorbrengen; waart gij eene 'betere vrouw ge- .weest," vervolgde hij, naar het bed starende, „dan zou alles geheel anders zijn geloopen, cn ik thans een ga;nsch ander man wezen. Maar gij waart mij tot ean vloek, en wordt dit met eiken dag meer!" Hij hield een geruimen tijd onafgebroken het oog op zijne vrouw gevestigd, die nog altijd in een diepen slaap verzonken lag. Haar muts was van haar hoofd gevallen en haar hoofd van de peluw gegleden, zoodat hare lokken heur gelaat grooten- deels bedekten. Nog zat Joeelyn, in 'gepeins ver zinken, op dat gelaat te staren, toen George, na zich aan brood, vleesch en bier te goed gedaan te hebben, naast zijn vader op den grond ging zitten, zijn hoofdje tegen diens knie vleide. Gilbert ontwaakte nu uit zijn diep gepeins. Hij zond den knaap met een gedeelte van het voor de schilderij ontvangen geld naar den huis heer, die op den hoek van het slop woonde en is Astrid dus het vrouwelijk van Godfried (men denke aan Godfried van Bouillon, bekend uit; de Kruistochten.) en als we van deze Zweed sche meisjesnaam een equivalent in onze taal zouden moeten zoeken, zouden we '"net ver vangen door Irene (dat van Grieksche orgine is) dat er ongeveer mee overeenkomt. Thans iets over de blijde inkomsle, waar mee feitelijk door mij begonnen moest wor den, als mijn causseurschap mij geen heerlijke vrijheden toestond. Dat oogenblik, toen ik op de Place-Regier stond, voor het Gare du Nord, waarvan de uitgang schitterend ver sierd was, was ook een niet te vergeten mo ment. Als de volksliederen weerklinken, ten tee ken, dat Belgie's toekomst is aangekomen en het misschien een millioen-stemmig gejuich boven de muziek uitklinkt, als de rit der vor stelijke personen begint, een enthousiasme te aanschouwen valt, als de wereld nog niet ken de Voelt men niet meer in dat enthousiasme dan-een loutere sympathiek-betooging? Is het niet, of het volk nu leindelijk van harte breed uitjuicht „na een bange nachtmerrie", die nog lang iet-wat na kan werlcqn;? Als het gedrang benauwend wordt, maar 'de meesten niets schijnen te gevoelen en er gelukkig ook niets van beteekenis gebeurt?:. Als de boomen langs de boulevard du Tardin Botariique vol zitten van j'uibnende jeugd en „politiemaatregelen' 'niet meer schijnen te bestaan? Ik zou nog'gaarne iets willen schrijven over <le galavoorstelling in de „Monnaie", over de stemming der bevolking op straat, maar het gaat niet meer tot mijn spijt. Met eenige woorden over het kerkelijk hu welijk zal ik deze causerie „Naar feestvierend België" moeten sluiten. Hopenlijk zal ik op 't een en ander binnen kort tentg kunnen komen; overmorgen keet ik wel is waar weer naar het land van de koolvat-debatten terug, maar ik roep Brus sel een bien tót revoir" toe. Over het kerkelijk huwelijk in de eerste Dlaats dit. Op last van de bisschoppen wordt in alle kerken Gods zegen afgesmeekt voor het koninklijk huis, het huwelijk en het vol ledig geluk van het bruidspaar. Ik wil dit in verband met hetgeen in sommige Hol- landsche blaadjes wordt verteld, maar even aanstippen. Heden weer prachtig weer. Gelukkig thaar moeten we zeggen, dat deze plechtigheid in den winter plaats vindt. In den zomer of zelfs in de lente, als het in Brussel al zeer warm kan zijn, zouden ongelukken ontstaan door de opeenhoping van volk, door de 'daardoor ontstane benauwdheid zeker niet zijn uitge ven. Want is het reeds van Maandag at' ontzet tend druk in Brussel, heden schijnt de heele stad, vo«r zoover wij haar bekeken 'hebben, één menschenzee. En dat begon al heel vroeg. Om negen uur was het in de 'heele stad. en n^AuurTijk voor al in de omgeving van het Kon. Daleis en de St. Gédule, het trotsche bouwwerk, staande op een vrij steilen heuyel, waar het huwelijk' werd voltrokken, al een golvende, complete massa. Hier in den omtrek zijn plaatsen achter de ramen verhuurd voor fr. 2000.--. Van derS eenen kerktoren wappert de Zweedsche vlag, van de anderen de Belgische, terwijl het kerk interieur met de nationale kleuren van heide landen is versierd. Het altaar draagt een weelde van witte chrysanten. Een stoet van gala-rijtuigen ging om kwart voor elf van het paleis af. Bruid en bruide gom werden door den aartsbisschop van Mech maanden achtereen geen huur van hem ontvan gen had. Terwijl George deze boodschap verrichtte, schoof de schilder zijn stoel aan de tafel, nam eene pen van den schoorsteenmantel, zocht in de lade der tafel een stuk papier, en schreef het volgende „Agatha! De schoone hoop, waaraan ik mij overgaf tcee ik u ontmoette en tof mijn vrouw nam,, was niets dan een ijdele droom. In de zes jaren, die sedert verloopen zijn, oogstte ik slechts teleurstelling op teleurstelling. In plaats van mij gelukkig te maken, waart gij mijn geesel en ver derfengel. It deed wat ik kon om u tot inkeer te brengen; maar moest eindelijk de hoop daarop laten varen. Ik ben den strijd moede, Agatha; en daar de wet mij de gelegenheid niet schenkt om mij van de vrouw te ontdoen, die mijn kind aan ge Drek ten prooi geeft om zich sterken drank te verschaffen, moet ik mij zelve helpen. Ik ben tot het besluit gekomen u te verlaten en zoo doende den band tusschen ons voor altijd te ver breken. Ofschoon gij door uw gedrag alle liefde in mijn hart verstikt hebt, heeft'hef mij moeite gekost hiertoe ever te gaan; maar mijne reeds vrel te lang verstoorde rust en het geluk van mijn eigen kind maken het mij tot een gebiedendfen plicht. Vaarwel Agat-ha. Ik weet nog niet waar ik heen ga, doch heb vast besloten u nooit weder te zien. Keer naar uwen vader en uwe zuster terug, en wend geen moeite aan om mij en ons kind op het spoor te komen. Al mocht gij daarin slagen, net zou u niet baten, want ï'k zoumij" terstond andermaal van u verwijderen. „Ik beklaag u; maar gij hebt niet anders ge wild. God vergeve u de ellende, die gij mij en ons kind hebt aangedaan, en reide u van het verderf. Nogmaals, vaarwel." Jooelyn Gilbert." len, Mr. van Roey, met zijn bisschoppen en priesters aan den ingang der kerk ontvangen en naar het altaar geleid. Onmiddellijk daarop klinkt het kerklied: ..Benedicat Vos" aangeheven door honderd kinderen en zestig volwassenen. En juist om twaalf uur worden de ringen gewisseld en heeft ook het kerkelijk huwelijk plaats gehad. Welk een schitterend gezicht deze kerk op leverde, waar alle aardsche grootheid, ko ningen en prinsen, aanwezig waren, éischt geen betoog. Het was een levend schilderij van' rijke kleurschakeeringen. Moet ik weder wijzen op het enthousiasme der menigte bij den terugrit? Het is niet te beschrijven, alle 'pogingen om te beschrijven zouden mislukken, verre beneden de werke lijkheid blijven. België als geheel, Brussel in het bijzonder, heeft thans getoond wat het voelt voor zijn vorstenhuis, dat voor haar één is met het land, met het volk. De activisten tellen niet meer mee, hebben het nooit gedaan. Voor hen blijft het buitenland. En in de hulde, thans gebracht aan het jolige koningspaar, waarmee men niet miculer Koning Albert en Koningin Elisabeth huldigt, klinkt luide op:, de nationale eenheidsleuze. „Flamand et Wallon ne sont que des prin ces, Beige est not renotre nom de familie". 't Is feest.... 't is feest't is feest.... H. «ENN|IN;G Jr. De vroegere boulevard du Nord heet nu Boulevard Max. BINNENLAND. De Amsterdamsche politie heeft weer eens ingegrepen in een loterijbeweging. Deze maai was „De Witte Stad" aan de beurt, een maat schappij, die' op de bekende Broekhuys wijze premie-obligaties uijtgeeft ten behoeve van de stichting eener witte tuinstad in de om geving van Amsterdam. We herinneren ons nog hoe een paar jaar geleden de onderneming' met voel gerucht en reclame en met weinig! geld werd opgezet. Van ,,De Witte Stad" is: nog niet veel te bespeuren slechts een zie.j lige veertien huisjes zorgen voor de noodza kelijke camouflage. Waarom de politie die ondernemingen niet dadelijk nekt, begrijpen we niet. Men laat ze eerst een paar jaar werken en juist als er bij het publiek dan eenig vertrouwen gewekt is ten rechts of ten onrechte dan treedt de politie als spelbreekster op en worden met de Ondernemers vele duizenden arbeiders en! kleine burgers gedupeerd. 'Wij zijn voisirekt niet tegen een gematigd' gokje, maar zoolang de loterij wet deze onder nemingen verbiedt ,moet men ze ook geen kans geven óm telkens zoovele slachtoffers te maken. Beter ware het, wanneer dit vrij: onschuldig kansspel niet verboden werd, meer ander behoorlijk overheidstoezicht gesteld. Zou men omtrent de bedoelingen van „Do Witte Stad" aanvankeljjk werkelijk illusies ge koesterd hebbeiT? Dat zou toch dwaasheid ge weest zijn. Na Broekhuys zijn er allerlei fi guren onzestaan. die ons door middel van een loterijzaakje, maatschappelijke weldaden! wilden bewijzen in den vorm van een "Opera gebouw. oen Sportpaleis, een tuinstad e.d., maar het einde van deze ondernemingen waai «leeds een ruïne. Het lot van „De Witte Stad"* zal niet anders zijn. Wij willen er daarom nog eens op wijzen, hoe onverantwoordelijk menschen die een ze kere maatschappelijke standing hebben, han delen, wanneer ze hun naam aan zulke instel lingen Ieenen. Toen „De Witte Stad" haar uitgifte van premie-aandeelen begon, heeft men op een terrein, waar de blanke schepping verrijzen zou, een plechtigheid verricht, waai; een socialistisch en een anti-revolutionair ka merlid de voornaamste ceremoniemeester wa- Hij vouwde den brief dicht en legde dien met de helft van het geld, dat hij nog over had gehouden op den schoorsteenrand, waar hij ver moeden kon dat een en ander zijne vrouw bij het ontwaken in het oog zouden villen. „Zet uw pet op, George," zeide hij tot den knaap, die inmiddels was teruggekeerd. „Wij gaan samen op reis. Hebt ge er lust in?" ,„Dat zou ik denken, beste pa!" juichte "het kind. Joeelyn kuste den knaap en maakte, hem smar telijk aanziende, zich tot de reis gereed. De toebereidselen tot zijn vertrek hielden den schilder niet lang op. In haast verliet hij met den knaap aan de hand, het akelig verblijf, waar in hij niets dan ellende en wanhoop gekend had. Het was reeds donker toen Agatha Gilbert, uit hare roes ontwakende, naar een kast waggelde. Nadat zij' licht outstoken had, zag zij een poos knipoogeiij en nog half bedwelmd om zich heen. „Nog niet terug?" mompelde zij op gemelijken toon. ,Toch schijnt hij reeds thuis geweest te zijn," ging zij. de overblijfselen van den maaltijd bespeurende, voort. „Hij is dus weder uitgegaan." Terwijl zijt hare gedachten verzamelde, om na to gaan waar George zich zou kunnen bevinden, ontdekte zij don brief en het geld op den schoorsteenrand. „Geld en oen brief!" riep zij verwonderd. „Wat- zal dat beduiden! Zij opende den brief en. las Jocelyn's afscheid. Zij las het twee malen, eerst haastig, daarna langzaam over, totdat eindelijk de dampen van den sterken drank door het besef de verpletterende ramp, die haar getroffen had, geheel en al verdreven werden. (Wordt Vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1926 | | pagina 3