DE KUS VAN PHARAO. „Simt Nicolaas hééft ook zooveel te doen", ?egt mama en vangt het knipoogje op, dat Rika haar toezendt ,als zé theewater binnen brengt. „Maai hij komt altoos het eerst waar kleine kinderen zijn. Nietwaar Riek." „Ja, mevrouw ik heb al gestommel op den zolder gehoord", zegt deze. „Net of er een paard trappelde. Ik wed, dat Sinterklaas door den schoorsteen is binnengekomen. De kinderen dringen .zich 0171 mama, terwijl de meid de kamer verlaat. „Kom, dan nog eens zingen", zegt deze efri het klinkt: „Sintniklaas goed heilig man, Gooi al wat je gooien kan, Gooi wat over de huizen, We grabb'len als ratten en muizen". Duidelijk hooren ze het hinneken van een paard buiten de deur. Schimmeltje schijnt ook al verkouden te zijn, net als Rika, want het niest hard, nadat het zijn stem heeft la ten hooren. De deur kraakt., De kinderen zien op en beginnen opnieuw: JBintniklaasje bonne, bonne, bonne. Gooi wat over de regenton, Gooi wat Krax gaat de deur, een hand komt door de even geopende kier, een hand met een wijde mouw met roodetn opslag. En tikke lend vallen pepernoten, suikerboonen, mop pen en ulevelletjes over het tapijt. Als ware ratten en muizen grabbelt het drietal over den vloer. Er gaat een kreet van geluk op, en weder vliegt er een nieuwe be zending door de kamer. Het gejuich der kinderen neemt geen einde. Sint-Niklaas steekt eens even in een onbe waakt oogenblik het hoofd door de deur en knikt heel familiaar mevrouw toe, die bezig is thee te zetten. En men kan wel zien, dat manlief niet thuis is anders zou ze zoo lief niet terug lachen. Nu komt er iets ronds de kamer inrollen; 't is een groote witte kool. Teleur gesteld kijken de kinderen moeder aan. „Dat is voor het paard van Sint Niklaas" zegt deze. „Jelui moeten ook nog eens zingen". En hunne stemmetjes verheffen zich weer, schoon wel wat gedempt, want menige mop of ulevel is al grabbelende in den kleinen! molen geraakt, om niet meer te voorschijn) te komenschoon de kinderen het meeste trouw en eerlijk in de groote Noorsche kom bewa-, ren, die mama in de vensterbank heeft neer-' gezet En zingend en juichend en grabbelend gaat het zoto leen heele poos voort. Eindelijk houdt de stroom van weldaden) op. „Ik denk, dat Sint Niklaas nju straks wel door RICHARD GOYNE. In hei paleis van iharao Akhnaton te The ben, heerschte op een namiddag ruim drieduizend jaar geleden een proote opwinding. Onder de gebiedende commando's van hooge officieren liepen gToote, halfnaakte Nubische sla ven met opmerkelijke haast heen en weer en van de balcons, welke voor het nieuwsgierige 00°j van den voorbijganger verborgen waren, staarden schoone Egyptische vrouwen uit over de woes tijn, wijl zij met sterk kloppend hart de verruk kelijke lichamen strekten op zachte kussens. Eén dezer vrouwen, een bekoorlijke en prach tige figuur, scheen zelfs nog onrustiger, dan baar vriendinnen. De waakzaamheid der lijfknech ten, die zwijgend achter haar weelderige rust bank stonden, toonde aan, dat zij een vrouw was van hoogen rang en invloedrijke positie. Zij droeg een wit, glanzend kleed, dat van haar zachte sierlijke schouders neerviel over haar slanke handen tot op de sandalen, van bleek-rood gazellenleer, welke haar beeldige voetjes schoei den. Haar donkere oogen gingen rusteloos heen en weer en er was een geldige reden voor dezlo schoone vrouw om op dit oogenblik meer opge wonden te zijn, dan de zusters van haar stam, die naast haar te rusten lagen op de overscha duwde balcons van het paleis. Den Vor.igen avond, bij het ondergaan van de zon, was er van den purperen horizon der woes- 'ijn een boodschapper gekomen om verheugend nieuws He brengen. Pharao Akhnaton, koning van geheel Egypte, die geruimen tijd met zijn leger weg geweest was, had den opstand van de Nubische schatplichtigen onderdrukt en was thans zelfs óp den terugweg naar het paleis. Vandaag zóu hij terugkomen, omringd door zijn soldaten en vergezeld van duizenden krijgsgevan genen, die een rijken overdaad van oorlogsbuit zouden torsen. Voor allen, die verblijf hielden binnen de grij ze muren Van het paleis van Theben, was dit een tijding om verheugd over te zijn. Met den meesten spoed trof men nu alle mogelijke voor bei eidingen voor de ontvangst van den konink lijken meester. Maar voor haar, die nu in oprechte spanning wachtte, beteekende Pharao's terugkeer méér. De enderen waren slechts bedienden en slavinnen van den overwinnaar, doch zij de schoone koningin Herota was zijn'gezellin en iedereen wist, hoe innig zij hem beminde. Rustig wendde zij zich om en wenkte haar opper-slavin. „Charmion, ik bid je, ga naar de wachters en hoor of er al nieuws is van onzen meester. Haast je, mijn kind, want de twijfel is ondragelijk!" eens binnen 2al komen, kinderen, wees dus eens een oogenblik rustig." „Komt de zwarte knecht ook, maatje? vraagt de jongste angstig. Alle slaap is uit zijn ronde kinderoogen ver dwen-en. .Neen, poes, die moet het paard vasthou den". „Daar ben :k blij om ik ben bang voor; hem zegt het kind, en dringt zich vaster tegen mama aan. die den arm om hem heeii slaat. Er wordt getikt. Sint Niklaas komt binnen. Hij ziet er vorstelijk uit. Een lange witte rok hangt hem tot op de voeten en daarover heeft hij een vuurrooden mantel met goudpa pieren rand, terwijl zijn voeten in pantoffels steken met bloemen er op gewerkt, net als papa er een paar heeft. Om den rok zit een: mooie geborduurde strook. Sint Niklaas ziet er niets boos uit. Hij heeft een vriendelijk glad, blozend gelaat, dat net zoo glimt als Rika's gezicht, als ze zich flink met groene zeep heeft gewasschen. en een langen witten baard. En wat het gekste is, hij heeft daarbij' mooi krulhaar, net als papa. Het komt uit den mij ter kijken. „Goeden avond, Sint Niklaas", zegt me vrouw en staat op om een diepe buiging te maken. Kom wat bij 't vuur zitten. U zal wel koud zijn". En de Sint neemt plaats en doet de ge bruikelijke vragen. Hij. schijnt in de laatste dagen danig door den schoorsteen te heb ben gekeken, want hij dreigt Karei, den oud sten jongen, dat, als hij weer aan oapa's scheermessen komt, Sinterklaas dan komen zal om hem den neus en de ooren af te snijden, net als de beer van „Amma-Maria". En de kleine Emilj op mama's schoot, moet hem een handje geven en hem beloven 's avonds niet te liggen schreeuwen in zijn bed, maar zoet te gaan slapen. Sophietje, de oudste, krijgt een prijsje, om dat zij in den laatsten tijid zoo gehoorzaam en aardig is geweest en zoo vooruit is gegaan met leeren. Maar ze moet, als zij weer eens eer* nieuwe pop met wassen gezicht krijgt, deze? niet wasschen alsof het een heusch menschen- kind is. En Sophie kijkt Sint Niklaas aan en denkt in stiite of dat gezicht tegen wasschen kani Daarop vraagt Mama of St. Niklaas zoo goed/ wil zijn om tegen haar man te zeggen, als hij hem bijgeval tegen komt, om zich wat te haasten met thuiskomen, want dat de kin deren slaap krijgen. En als de Sint vraagt of mijnheer het goed maakt, zegt mama: .Jal heel goed. Alleen schijnt hij even slecht van mijn garderobe, als mijjn jongens van /iuv scheermessen te kunnen afblijven". St. Niklaas vindt dit ook heel erg en zal' „papa" daar eens over onderhouden. Daarop staat hij op en geeft elk der kinderen een hand Hjj zou ze wel eens zoenen, maar hij is wat verkouden vanavond, wat de kinderen een uitkomst vinden. Op dat gladde gezicht druk- zij liever hun lipjes niet. Nu moeten zij, nog De bekoorlijke Charmion een jong meisje van slanken en aantrekkelijken lichaamsbouw boog eerbiedig en trok zich terug, om haar opdracht over te geven aan. een slavin, die eenzaam stond in de schaduw van een gewelfden gangi. Vlug verdween de laatste, maar binnen enkele oogen- blikken was zij terug en fluisterde in Charmion's oor. 1 1 „Wel, mijn kind," informeerde Herota scherp, „wat voor nieuws?" Charmion schudde het hoofd en antwoordde langzaam „Nietso koningin Haar meesteres knikte en fronste bedenkelijk het voorhoofd. Toen, als wilde zij de woorden van Charmion bestrijden, bracht een der vrouwen bij den uitersten hoek van het balcon, de hand naar het voorhoofd en streek met haar dunne, geel bruine vingers langs de wenkbrauwen. Eindelijk keerde zij zich om naar de koningin met een glimlach om de dunne lippen. „Meesteres, er zijn daar ruiters van de woestijn. Ziet, o koningin, hoe het zand in wolken op-' stuift in de verte... Mij dunkt. „Ja, fluisterde zij, „ijk zie ze komn. Charmion, kind, laat ons naar binnen gaan en onze verschij ningen verzorgen." Zij gingen naar eeu kamer in het paleis en toen zij weg waren, kon men tallooze mannen met wagens ontdekken op een afstand, die voor het bloote oog wel het uiterste einde van de woestijn scheen te vormen. Regelmatig groeide de groep, scheen zelfs sneller te gaan en bleef naderen in de richting van Theben. Het duurde niet lang of het geluid van. trom- petteu werd gehoord en de schitterende wapen rustingen van Pharao's officieren werden zicht baar zooals zij glansden in de zon. Tenslotte was het groote leger saamgekomen voor het paleis en de ontelbare groepen van sla ven ge bukt onder zware kettingen en vrachten aan het einde van de rij soldaten, keken met oogen vol verwondering naar het enorme indruk wekkende bouwwerk, dat het huis was van hun overwinnaar. De koning zelf, een goed-gebouwde, groote man, krijgshaftig uitziend ein zijn uniform van schit terend pantser, schreed met groote passen naar het paleis en toen hij door de ,dikke rijen van schildwachten genaderd was tot de hooge poor ten glimlachte hij voldaan naar zijn protserig op- getuigden minister, die diep buigend zijn meester begroette. Het was Hiljah, een ouderwerpelijke Nubiër, die tot zij a hooge positie verheven was krachtens de gunst van zijn meester. t „Welkom, o Pharao, machtige strijder, over winnaar en meester van Egypte!" riep hij uit en de Pharao legde zijn zware hand op den schouder eens zingen. En eenstemmig heffen zij het aardig liedje aan: „Ziet de maan schijnt door de boomen, Makkers staakt Uw wild geraas, 't Heerlijk avondje is gekomen, t Heerlijk avondje van Sint Niklaas". Als het vrij lange lied uit is, groet de Sint het gezelschap om naar anderen te gaan maar voor hij door de deur verdwijnt, gooit hij nog eens een hand vol suikergoed onder de kinderen. Zij hooren nog eenmaal het hin neken van het paard, stampen op het portaal en danniets meer. Sophie heeft duidelijk gezien, toen de Sint haar een hand gaf, dat deze precies zoo'n ring aan de vinger droeg als papa, met net zoo n figuur op den steen, maar zij wacht zich wel haar opmerking uit te spreken. Zij dringt het opkomend vermoeden terug in haar hart, ze wil niet twijfelen aan de onfeilbaarheid van Sinterklaas, te meer daar zij zich herinnert hoe Rika eens zei, dat: wie niet meer aan Sinterklaas geloofde „afgezouten' 'werd, is geen cadeaux meer ontving. En pa en ma geloofden immers ook nog aan Sint Ni klaas, want die kregen ook nog presenten. Ja- Die geloofden ook nog aan Sint, aan de poëzie des levens, aan den geest, die er op zulke avonden, soms dagen te voren, door het huis waait. Aan den echten ouden Sint Nicolaasgeest. Elkaar mystificeeren is niet meer moge lijk. Natuurlijk weten ze, dat de cadeaux van elkaar komen, maar door de wijze van in pakken, door het begeleidend versje of brief je steken zij den draak met eikaars kleine gebreken, stokpaardjes of zwakheden. En het wordt in liefde opgenomen. Zij be praten hun vorige Sintnicolazen, de cadeaux van den ..onbekenden" gever, die later Bar- hard zelf bleek te zijn, die haar verscheiden' jaren achtereen vrij wat précieuser presenten zond, toen hij heel wat minder betalen kon. En zij had er tot zijln ergenis iemand anders o<p aangezien. Er waren toen ook verzen bij Onzinnig gezwollen verzen, waarin zij bij alle bloemen ter wereld, bij een Hebe, eene Psy che, ja, wat niet al werd vergeleken, Maar* geen had het jonge meisje zoo geroerd, als1 de eenvoudige, kunstlooze regels, die ze nu bij haar Sintnicolaas-cadeatu ontving, het de jonge vrouw deden. De lof, haar hierin toegezwaaid, de wenschen voor haar geluk, de zorg en liefde, die uit iederen regel haar toespreken, zijn heel waf anders, dan de opgewonden bombast van den jongen aanbidder, die slechts naar deugden raadde of ze haar toedichtte, waar hier de! erkenning' van den man haar zooveel liever was. 1 Met tranen in Ide oogen slaat zij de arm om! zijn hals en fluistert: „Wat zijn wij geluk kig, Henri". En als ze des avonds het speelgoed dert kinderen op allerlei listige wijzen verstopt heben en stilletjes op de kinderkamer sluipen van zijn minister, vroeg hem, op te staan voor t.e willen gaan bij den intocht in het paleis. „Het is een heerlijk weerzien," merkte de ko ning op, toen zij door de groote hal traden. „Zij, die het waagden hun handen tegen mij op te heffen, zijn gevallen onder mijn zwaard." Hiljah glimlachte met duivelsch vermaak, „Dat is schoon gezegd, 0 meester! Maar er wachten ons nog grootere dingen! Herinnert u, o koning, dat gij ten strijde getogen zijt in dep naam van god A ton, die het sucoes voor legers verzekerd heeft." 'Een trek van eerzucht gleed over het gelaat vau den vorst. „Het is, zooals gij zegt, Hiljah. Tevergeefs heeft ons volk god Amon aangeboden. Hij is valsch en voortaan zal Egypte buigen voor den grooten A ton, den god van de zon, den levens geest en de vruchtbaarheid. Het zal zoo zijri an heden af; ik, Pharao Akhnaton, heb heti gezworen!" Het paar was omgekeerd en samen stonden zij nu voor de neerknielende massa van hovelingen en bedienden in de groote hal. Het glinsteren van de bronzen Lampen en versieringen, de verblin dende kleuren van kleedingen en tapijten én de geweldige groep van edellieden en schoone vrou wen, boden waarlijk een schouwspel, dat voor de ontvangst van een koning zélfs, overdadig mooi was. Rond het groote voetstuk, waarop dé tronen van den Pharao en zijn koninklijke volge lingen waren opgesteld, stonden de schildwach ten en de dochters van koningin Herota, terwijl de vorstin zelve in eea donkerrood kleed en met een hart vol spanning, het oogenblik verbeidde, waarop de kening haar zou omhelzen. De Pharao bleef op den drempel staan om de schare te overzien, wijl een stille lach van tri omf zijn donker gelaat verhelderde. De wachtenden rezen op en bogen weer- „Heil koninkrijk Egypte! Heil, Pharao, mach tige strijder! Koanig van Leven en Dood!" De toejuichingen namen af en een stilte viel over de menigte, toen Pharao zich omwendde en vol majesteit voortschreed naar den troon. De waardige Herota begaf zich voorwaarts om hem te begroeten en wijl zij zijn hand in de hare nam knielde zij nederig aan zijn voet. Diep getroffen bleef de koning staan; dan leg de hij zijn andere hand op haar rijke zwarte lok ken. „Sta op, schoone Herota. Gij zijt indierdaad hedlen schooner dan ooit! Kom, laat ons den, troon bestijgen en gij zult de schatten der over winning bewonderen en de tallooze strijders zien, die ik, Pharao, heb gevangen genomen." Samen namen zij hunne plaatsen in op den troon en met een korte handbeweging gelastte de koning aan Hiljah onmiddellijk een generaal om hier en daar, op den schoorsteen, op ide waschtafel of op de kast een bouwdoos, of een wagen met paarden neer te zetten en daarna nog even bij de bedjes der kinderen' rondgaan, hier een blootgewoeld voetje weer toedekkend, daar een van het kussen gezakt kopje weer terecht leggend, slaat Bamard den arm om het nog altoos slanke middel zijner vrouw en zegt zacht: „Wat zijn we rijlk, wijfje". Een oogenblik later zegt Bamard plotse ling: „Zeg Nelly. Ik heb vanavond gedacht, dat we wel iets aan die arme dame hierover kon-' den zenden, of eigenlijk aan haar kinderen. Je weet wel die weduwe met dat aardige jongetje en dat bleeke meisje. Ik geloof, dat ze een magere Sinterklaas hebben. Ik heb' zoo een en ander gekocht, toen ik van avond bij Hartmann was en de moeder daar met zulke begeerige oogen zag kijken naar speel goed, dat ze zeker haar kinderen graag wou' geven, maar dat buiten haar bereik was. Ik heb er maar wat lekkers bijgedaan. Maar, drommels, 'k Héb heelemaal verge ten om het naar den overkant te brengen, en nu zal het te laat zijn, vrees ik, alles té er al donker", en hij kijkt uit het raam. ..Die arme kinderen". „Die arme moeder", vervolgt mevrouw. „Ze1 zóu even gaarne willen geven als wij en hef kan niet. „Wat spijt het mij, 'dat je het ver, gat of ik er niet eer aan dacht". t „Gelukkig maakt egoïst, wijfje. Ik wou het de meid niet laten brengen en zelf vergat: ik het. Ik zal morgen wat vroeg opstaan uit penitentie. Rika hoeft er niet van te weten. Ik geloof dat onze overbuurvrouw tot Sterne's „pauvre-honteux" behoort". En den volgenden morgen al vroeg sluipt mijnheer Bamard zijln voordeur uit met een pakje onder den arm en belt aan, aan den overkant. Na wat wachten wordt aan het: touw, dat van binnen aan de deur is vastge maakt en tot boven aan de steile, donkere trap loopt, getrokken en opent de smalle deur zich ten halve. Mijnheer schuift haastig het kistje naar bin nen en trekt de deur van buiten even haastig1' achter zich dicht. In een oogwenk is hij weer over de straat en in zijn huis verdwenen, voor de weduwe tijd heeft gehad naar beneden te gaan, om te zien wie de brenger is. E|n als haar beide kinderen vol verrukking! al het moois en lekkers bewonderen, dat St. Niklaas hen, naar zij meenen, in den nacht! heeft gebracht en even gelukkig zijn met haar nederige geschenkjes, als met dat van den overkant; als zij het muntje in de enveloppe bekijkt, dat er aan haar adres in lag, en zich verdiept in gissingen, van wie het komen mag,' buigt ze dankend het hoofd, doch herinnert zich tevens, dat zij den vorigen avond met een- glimlach van geluk is ingeslapen en zich ook toen rijk noemde. Rijk in de liefde haren kinderen. te ontbieden. De krijger kwam en in opdracht van den koning trad hij naar buiten en liep naar vie plaats, waar dé schildwachten 'de arme gevange nen martelden op velerlei wijzen. Weinige minuten later ving Hé optocht van de overwonnenen aan. Nog bukkend onder het ge wicht van hun kettingen schuifelden zij lang zaam tot voor den troon, allen buigend bjj vie bedreiging! met doodstraf, indien zij weigerden eer te bewijzea aan den vorst en zijn gemalin, Eenigen hunner droegen den kostbaren oorlogs buit, waarvan men zich had meester gemaakt. Zij stapelden de geschenken hoog: op langs ie treden van den troon, traden dan terug met een groet vol eerbied en namen hun plaats weer in bij de rij van slaven en soldaten, die langzaam de groote hal verliet. Deze stroom van terneergeslagen mannen scheen haast zonder einde te zijn. Herota was vereerd met het schouwspel en vleiend legde zij haar slanxe hand op die vaa haar vorstelijken gebieder. „Gij hebt inderdaad schitterend overwonnen, o koning! Is er geen einde aan het cijfer der ge vangenen Pharao 'glimlachte. „Zij zijn talrijk, zooals gij zegt, Herota! En hun werk zal van waarde zijn voor de plannen, die ik heb gemaakt." Even fronste de koningin het voorhoofd en glimlachte dan terug. „War gij ook uitdenkt, o meester, zal goed zijn! En wat zijn uw nieuwe plannen? Gij weet, hoezeer zij uw gemalin belang inboezemen." De koning antwoordde niet onmiddellijk, maar toen hij begon, sprak hij op ver trouwe lijken toon. „Gij 'weet, vrouw, dat ik ten strijde trok met den zegen van Amon." Herota knikte. Er waren er slechts weinigen in Theben, die niet gesidderd hadden bij den on- verantwoordelijken moed van Pharao om zulk ëen god aan te roepen. Amon was de 'god: van! Egypte en Rah Nab, de hoogepriester, zoowel até zijn priesters, was vol woede geweest over den durf van den vorst. Machtig als hij was, haid! Pharao de on verstandigheid begaan het opper gezag 'van god Amon te beleedigen en het was misschien heel gelukkig voor hem, dat de hooge priester Rah Neb die handeling slechts had be schouwd als één van de vele luimen van wan trouwen, welke de Pharao tegen den god: van Egypte zoo vaa,x had betoond. Zou Pharao zijn uitroep van vertrouwen in god Aton nog niet vergieten zijn, dacht de ko ningin met vrees in haar hart. Zou' hij in zijn' dwaas besluit willen volharden om god 'Aton als de almachtige god van zijn rijk te zullen ver heffen (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1926 | | pagina 5