Nieuwe Langedijker Courant
De Prentbriilfkaart
Verscheidenheid
Albert Bloembergen verzamelde prentbrief-'
kaarten en wel met zulk een ijver, dat hij dik-/
wij,ls zijri werk verwaarloosde. Wat dat betee-
kende, zal men eerst kunnen beoordeelen als'
men weet» dat hij in de derde klasse van 't
gymnasium zat.
Zijn moeder en zijn grootmoeder zijn va-I
der, een officier, was bij; een dienstoePningj
verongelukt hadden reeds dikwijls de ge-(
Legenheid te baat genomen den jongen stam-,
houder zijin plicht onder het oog te brengen!
en hem aan te sporen dat domme verzamelen!
toch achterwege te laten. j
Maar dan verzette zich de 16-jarige bengel
met kracht.
- Hoor eens, zei hij, dan, het verzamelen)
van prentbriefkaarten is niet dom, integendeel.
Ik heb uit mijn kaarten meer aardrijkskunde,
geleerd, dan op school.
En dan wipte hij,, nog steeds lachend tiaar
zijn studeerkamertje en greep naar zijn album,
en. de beide vrouwen zagen elkaar radeloos
aan. totdat de grootmoeder tot haar dochter,
zei:
Dien tem jij, niet meer en ik ook niet. Daar
behoort e,en krachtige mannenhand toe. En
ik begrijp heelemaal niet, wat je weerhoudt,
hem een vader te geven. Zoo kan het op -den
duur niet gaan. En heb je 't vroeger met jei j
achttiende jaar gewaagdi in den echt te tre- I
den waarom dan nu niet met 35 jaar, wat' I
niemand je trouwens kan aanzien. Je eigen';
zoon ziet men voor ie broer aan. Dus
De iopge vrouw kende die toespraak al van'
buiten. Dat ging telkens zoq, als er sprake;
was van Albert.
Maar, zoo gemakkelijk als mama dacht, 1
ging het toch niet. Zij had indertijd als piep
jong ding den burgerlijken officier getrouwd,
omdat haar moeder dat zoo wilde en zij had ge
tracht een liefdevolle gade te zijn. Als zij nu|
we-er trouwde, zou ook het hart een woordje;
meespreken. Anders liever niet getrouwd.
Albert wist wel, hoe men spoedig een ver-- I
zamel in g vermeerderen kon. Waarom bestaar, 1
er anders in tijdschriften een rubriek „Ruil-:
aanbiedingen?" Zoo was het hem gelukt met i
zekere juffrouw Bertha Berkhout in ruilver - 1
keer té geraken, die in een heerlijk gelegen'
streek woonde. En dat verkeer was allengs;
een drukke correspondentie geworden.
In 't eerst ging het met eenvoudige groe- j
ten; vervólgens kwamen versjes en eindelijk:
Maar laten wij hier dé correspondentie liever
zelve weergeven:
Zullen we elkaar niet onze photo's toe-
zenden? Gegroet, Bertha.
Van harte gaarne. Ik laat juist portret
ten maken. Na hartelijke groeten, Albert.
Uw photografie ontvangen. Ik vind haar,
piachtig. Hoe bevalt u de mij|ne? Bertha.
Engelachtig! Mag ik u een brief met een
landschap zenden? Albert.
Reeds bij voorbaat mijn -dank. Berthe.
Bnevera dus. Kortom, de gymnasiast met'
het dons om zij|n kin en bet bakvischje waren',
op den besten weg om op een afstand op el-
aar verliefd te worden. O, wat blufte Albert
onder zijn kameraden op zijn geliefde. Hij kon
er immers schriftelijke bewijzen van tonnen.
En het was zijn ernstig plan Bertha te trouwen,
zoodra hij advocaat of Noordpool-reiziger ge
worden was hiji had nog ge-en vaste keuze:
gedaan.
Maar op-eens barstte de bom.
Op zekeren dag kwam er een briefkaart'
voor den heer Albert Bloembergen. Ze was
FEUILLETON
Nacht en Morgen
90) 1
„Kwam de majoor hem dikwijls bezoeken, en
op welken tijd van den dag gewoonlijk?"
„Hij kwam niet geregeld, maar van tijid tot tijd
en. op verschillende uren van den dag, sort® zelfs
's avonds laat."
„Kende uw meester den heer Vernon reeds
lang
„Hij had hem in Indië leeren kennen. In Janu
ari op den trouwdag van lady Haughton kw;>ni
de majoor voor 't eerst op de Abdij. Hiji had de
huwelijksplechtigheden te Lisford bijgewoond, eti
sprak den heer Walter bij het wegrijden aan. Deze
herkende hem echter niet terstond. Het wa,s den
niajoor, naar het uiterlijk te oordeelen, in den
laatster, tijd dan ook niet meegeloopen; maar de
fortuin lachte hem, naar 't scheen, spoedig we
der toe, want nog geen week na zijn eerste be
zoek op -de Abdij, kocht hij: de Cottage reeds
voo rzeven of achthonderd pond."
„Zoo. En mocht uw heer -den majoor gaarne
lijden Gingen zij1 vertrouwelijk met elkander
om
„Ik geloof, om U de iwaarheid te zeggjen, dat
de heer Walter de kennis van den majoor niet
gezocht, zou hebben, als dezie hem in Indië niet
uit een groot gevaar had gferedE,r vielen wel
eens harde woorden tussch-en hen."
„E-i? Waarover verschillen zjj dan?"
„Ja, dat weet ik' niet precies. Die majoor was
van den volgenden inhoud.;
Mijne dochter zal u nu wel genoeg p re-rit-
„briefkaarten gezonden hebben. Daarom'
„stuur ik u -er heden een. U moet in plaats'
„van aan idomme meisjes malle gedichtjes te
.zenden, en haar van liefde voor te kletsed
„liever op uw schoolwerk letten, want ik ve.r-
«onderstel, dat uw broek in d-e tweede klasse
„van het gymnasium verslijt. Zoo denk ik
„er over.
Gustaaf Berkhout."
De jongen was natuurlijjk in school, toén
de postbode kwam en even natuurlijk de
v rout ven de. briefkaart lazan.
Versta je dat? vroeg grootmama.
U misschien?
Wat zou de jongen weer uitgehaald heb
ben? Maar 't is juist, zooals ik altijd gezegd
heb. 'dien tem jiji niet meer en ik ook niet?
Daar behoort een krachtige mannenhand toe.
En ik begrijp niet, wat je weerhoudt hem eeri
vader t-e, geven. Zoo gaat het op den duurl
niet
Och, ja mcfeder, ik weet het al. Als ik
het met 18 jaar reeds gewaagd heb te trouwen,
waarom dan nu niet op mij'n 35e, wat, ni-e-.
mand me trouwens kan aanzien. Mijln eigen
zoon ziet men voor mijjn broer aan. U hoort,
ik ken het al van buiten.
Pauze.
Grootmama heeft zich ontstemt teruggetrok
ken en mama leest de kaart nog eens ovei,
om tot -de slotsom te komen, dat die toch eigen
lijk wel wat beleefder gesteld had kunnen zijn.
Albert voelde zich gekrenkt, dat spreekt
vanzelf. Wat? 'Ik in de tweede klasse? Dat-
zal ik hem e-ens nader aan het verstand bren-.
gen. Ik zit in de -derde klasse...
- E,a zult er -eeuwig blijven zitten, als je die
gekke liefhebberij) niet opgeeft.
Mama, zei hiji ernstig, laat mij dat ge
noegen toch!
Maar j-e schrijft niet aan dien mijnheer.
Ik vrees, dat hij| je nog ongezoutener de waar
heid zou zeggen.
Ziet u, het hindert u ook. De man heef*
mij beleedigd, etn u pok. E(n daar zal hij excuus
voor maken.
Jongen, doe gee-n -domme dingen, anders
loopt 't mis!
Albert achtte bet geraden zijjn aandacht aan
hte juist opgedragen middageten te wijden.
Wat hij dacht ging niemand aan.
Geachte Heer!
„Dat u mij beleedigd vergeef ik u. Maar
„u hebt ook mijne moeder, eene vrouw zon-
„der beschermer, gekrenkt. En dat kan ik
„u niet vergeven. Overigens verslijt ik mijn
„broek in de derde klasse, niet in de
„tweede.
1 Hoogachtend,
Albert 'Bloembergen.
Toen d-e heer Gustaaf Berkhout dezen brief
las, wist hij niet, of hij lachen zou of zich'
b-oos maken.
Een drommelsche jongen, zei hij.. Hij
komt voor zijp moeder op, ofschoon ae ge
schiedenis haar niets aangaat, 't Zal een oude
sukkel zijp, die onmiddellijk in onmacht viel,
toen ze de kaart gelezen had. Nu, ik kom
eerstdaags -daar toch in d-e buurt, ik kan wel
eens aanl-oopen.
Daarmee was de zaak voorloopig uit.
Na ongeveer veertien dagen stond hij wer
kelijk voor de -deur van mevrouw Bloember
g-en. Zij opende zelf.
Kan ik de vrouw des huizes spreken?
wat vrijpostig en indringend van aard."
„Is de heer Vernon gisteren bij den heer Walter
geweest?"
„Dat geloof ik niet; hij is misschien in geen
veertien dagen op de Abdij geiweest. Maar ik
ben er niet geheel zeker van, want hij trad on
aangediend bij den heer Walter binnen."
„Hebt gij nooit bespeurd dat uw heer wapens
bij zich droeg?" vroeg Carter, toen zjjin oog op
een tweetal pistolen viel, -die bezijden den schoor
steen hingen.
„Wapens? Neen, mijnheer! Ik heb wel eens
bij het verbedden ontdekt, dat de heer Walter
een riem om het lijf droeg, waarin ik knobbel
tjes voelde, die mij aan grov-en geweerhagel deden
denken .Maar later heb ik begrepen, dat het een
met zeem bekleede galvanische gordel tegen jicht
was, waaraan mijn meester nogal leed."
Carter antwoordde niet, maar had moeite om
een glimlach te onderdrukken. „Hoe was uw mees
ter bij het weggaan gekleed?" vroeg hij verder.
„In een bruinen rok, grijze broek, een met bont
g'evoerden peis, een zwart vilten hoed en een
cachiemieren chane-nez."
„Welke kleur had het laken van den pels
„Blauw."
„Carter toekende deze laatste bijzonderheden
op, en vroeg vervolgens, terwijl hiji de lamp van
de toilettafel nam waarop Mathilda haar had)
neergezet: „Brandde'deze lamp nog toen gij he
denmorgen ir: het vertrek kwaamt?"
„Neen; zij was neergedraaid."
„Kunt gij misschien nagaan tot hoe lang, zij
gebrand heeft?"
„D|e, kamerdienaar goot olie, die zich nog in
Die ben ik zelf.
Wat? vreo hij, onwillekeurig. Is u mevrouw
Bloembergen en hebt u een zoon, die in de
derde klasse van het gymnasium zit?
Ja, zei ze glimlachend. Heeft hij; weer een'
domheid begaan?
Neen mevrouw, ditmaal schijp ik een dom-'
heid begaan te hebban. Ein we-er liet hij, zijn
oogan langs haar fraaie gestalte gaan. Maar
pardon, ik vergat me voo-r te stellen. Mijjn;
naam is Gustaaf Berkhout. Misschien herin
nert u zjch mijn naam?
Hm. Ik geloof uw naam gehoord ie heb--
btn. Wees zoo goed binnen t-e komen.
Misschien hebt u mijln naam gelezen?
O ja, nu herinner ik het mijl; u zondt een
kaart.
Ja, zei hij- verlegen, een eenigszi-ns zonder
linge kaart. E-n daarom kom ik nu juist bij
u.HeTt die kaart u inderdaad zoo gekrenkt?
Kijk, mijn Bertha is alles wat ik bezit. Haar ge
boorte kostte haar moeder het leven. En ik
wensch haar geen domheid in te laten prem-,
ten, vooral niet door en... Hemel, daar zou
ik me ai weer verpraten. Vergeef m-e, ik zeg
altijd maar ronduit, wat ik op h-ejt hart heb.
Dar heeft me ook het ontslag uit den dienst!
bezorgd....
Zoo. Was u officier? vroeg ze belang
stellend
Zeker.
Mijn man was het ook.
Heeft die ook niet onderdanig kunnen;
zijn?
Hij is d-ood. Een ongeluk tijdens een
dienst oefening, antwoordde ze zuchtend.
-- Dat do-et me zeer leed! En evenzeer doet
liet m>.* leed, dat ik u met die briefkaart?
krenkte. Maar ze was immers niet aan u ge
adresseerd!
Maar, mijpheer Berkhout, hoe weet u,
toch....
Wel, uw zoon heeft me immers geschre-t
ven'!
Dus toch een nieuwe domheid. En ik had,
het hem nog zoo verboden. Nu moet ik om
excuus vragen.
- Integendeel. Ik verheug er mij over, dat
h t mij. het genoegen der kennismaking ver
schaft. Als 't u interesseert, zal ik u den brief!
laten lezen. U mag trotsch wezen op zoo'P;
jongenHij verdedigt u. En kinderen, die voor;
hun ouders in -de bres springen, worden later
degelijke menschen. Waar heb ik den brief
nu? Misschien heb ik hem wel in mijn hotel
in -een anderen zak laten zitten.
'Hij; doorzocht nogmaals alle zakken, maar
tévsergeefs.' Tóen stónd hij op om heen te gaan
Staat u mij to-e, dat ik u morgen den,
brief persoonlijk overbreng? vroeg hij. Ik zou-
niet gaarne willen, dat hij; in verkeerde han->
den kwam.
Zij begreep hem.
U zult welkom zijp, zei ze.
Den volgenden dag maakte hij ze-er zorg-,
vuldig toilet en kocht bloemen. Ook zij had
zich in ontvangtoilet gestoken....
Den daarop volgenden dag kwam hij al-
wed-er. 'j
En na vier wieken had er eene verloving
plaats, in stilte.
I-n het boudoir van de tegenwoordige ine-,
vrouw Berkhout staat een zonderling schilde-1
I rijtje. In een kostbare lijst een eenvoudige
briefkaart.
Maar Albert he-eft de voldoening, dat zijp
liefhebberij voor verzamelen in groot aanzien
staat. Om zijin stiefzuster, die hij eens wilde
trouwen, geeft hijj niets.
Het meisje is nog zoo kinderachtig, zei,
hij onlangs. Ze verzamelt.... postzegels!
■de lam pbevond in een glas en zeidè daarop: „Tot
vier uur vermoed ik."
Carter dankte Jeffreys voor zijne inlichtingen
en keerde toen terug naar het park, waar hij
Tibbies trouw op post von-d.
Zij namen nu beiden plaats in een rijtuig, dat
buiten op hen wachtte; maar aan de laan van
Woodbine-cottage stapte Carter er weder uit, na
aan zijn metgezel gelast te hebben om zich naar
het spoorweg-station te Shorncliffe te begeven,
en daar nauwkeurig acht te slaan op een kreupe
len reiziger, gekleed in een blauwlakenschen pels
met bruine bont gevoerd en een grijze broek. In
geval hij zulk een passagier in 't o-ogi kreeg- moest
hij 'hem volgen, waar hiji ook heen ging, na bij
den stationschef een briefje met -de vereischte
inlichtingen achtergelaten te hebben.
HOOFDSTUK XLH.
De dienstmaagd op Woo:(Jiine-C-o-ttage
Nadat Carter voor -de tweede maai gescheld
had werd de glazen deur dier villa door een dienst
maagd geopend, wier gezicht nagenoeg geheel
door een on'der de kin vastgeknoopten doek bedekt
was. Hij verzocht den majoor Vernon te spreken,
en werd terstond in een aan het einde van de
gang gelegen vertrek gebracht. Hier heersehte
een soort van halfduister, daar het licht, dat-
door het eenige venster inviel, Onderschept werd
-door stellaadjes met cactusplanten, liefhebberijen
van -den vorigen eigenaar der villa, die meer -dan
de helft der ruimte van het vertrek innamen.
D-e huisheer zat in een leuningstoel bij den
fhaar-d eene courant te lezen. Carter nam hem
snel maar nauwkeurig op, en von-d in hem iemand
tusschen de vijf en vijftig en zestig jaar, met
OLYMPISCHE SPELEN 1928 AMSTERDAM
H-ET V OETB AL,TO URN O 01 ElN DE
OLYMPISCHE SPELEN.
AMSTERDAM, 22 Juni. In verband met
het groote belang, dat de a.s. Olympische Spelen
heb oen bij 'het tot stand komen van het voetbal-
tournooi, heeft -de voorzitter van het N.O.C met
enkele leden van het Comité 1928 te Parijs een
ondprhoud gehad met den voorzitter van het In
ternationaal Olympisch Comité. Tevens werd con
tact gezocht met den voorzitter van de F.I.F.A.
Nadere besprekingen zullen thans hieromtrent
worden gevoerd.
HET AUTO-PARKEERTERREIN.
AMSTERDAM. 22 Juni. - Gedurende de
Olympische Spelen zal het auto-parkeerterrein
aan de Bataafsche Import Mij. (Koninklijke Shell),
werden verpachl. Deze maatschappij heeft zich
b eeid verklaard om de baten hiervan het Comité
1923 ten goede te doen komen.
HET KUNSTTOURNOOI.
De voorjaarstentoonstelling van de Berliner Se-
cession van dit jaar was geheel gewijd aan de
sport. Niet minder dan 277 werken, betrekking
hebbende op alle takken van sport, waren inge
zonden. En in den catalogus vinden we werken
vanBcurdelle, Cezanne, Louis Corinth, Gino
Finctti, Isaac Israels, Max Klinger. Max Lieber-
munn, Aristide Maillot, F. Meisel, Ernst Pppler,
Pablo Picasso. Max Slevogt, W. Triibner, am
slechts enkele van de bekendste inzenders te noe
men. Men mag hierin dan ook ©en verblijdende
belangstelling zien voor het kunsttournooi, dat
ter gelegenheid van de Olympische Spelen in
1928 in Amsterdam zal worden gehouden. Het
is te verwachten, dat ook andere op kunstgebied'
belangrijke landen, daar goed' zullen uitkomen
en zal men te Amsterdam een zelden voorkomen dé
gelegenheid hebben om kunstuitingen van veler
lei naties bijeen te zien en te vergelijken, waar
door de aan de kunstwedstrijden verbonden ten
toonstelling een groote aantrekkelijkheid zal be
zitten.
Nog één enkele kus, lieveling! smeekte hij.
- Maak dan voort, zei het meisje, over een
uurtje komt vader.
Patiënt U schijnt over het onderzoek tevre
den, dokter. Denkt u mijn leven te kunnen red
den?
Dokter: Dat kan ik niet zoo vast beloven;
maar ik zie wel, dat ik verschillende interes
sante operaties op u kan toepassen.
g|Pa, was is dat, een mathematicus?
Dat is een man, mijn jongen, die den af
stand van twee sterren tot op een millimeter kan
uitrekenen, maar die zich laat beetnemen als
hij een gulden wisselt.
.Waarom heb' je je dochter eigenlijk onder
wijzeres laten worden? Had ze daar zoo'n bijzon
deren aanleg voor?
Neen, maar je moest eens zien hoe prach
tig haar goudblonde haar afsteekt tegien het zwar
te bord-
grijsachtige kneveles, een stroef -glelaat en een
vrijmoedigen blik.
„Ik kom navraag bij u (doen, mijnheer," zeide
Carter, „naar een uwer vrienden, -den heer Wal
ter, die sedert hedenmorgen vier uur vermist
wordt."
De bewoner van Cottage rookte uit een meer
schuimen pijp, tegen het amberei- mondstuk,
waarvan zijne tanden schier onmerkbaar klap
perden, toen Carter de woorden „vier uur" uit
sprak. Deze omstandigheid ontging den laatste
niet ,en hij leidde er uit af, -dat .Vernon zijn vriend
Wilmot gesproken had en onaangenaam verrast
was ,dat anderen nauwkeurig wisten, op welk uur
•deze -de Abdij verlaten had.
„Kunt gij mij: ook zeggen, mijnheer Vernon,
waar hij heien gegaan is vervolgde Carter,
hem scherp aanziende.
„Ik?" vroeg de ander verbaasd. „Wel neen,
mijh vrieud- Ik was juist voornemens hem he
denavond een bezoek te brengen. Wat hoor ik,"
ging hij met toenemende verbazing voort, „heeft
Henry Walter de Abdij- verlaten? Ik wist niet
beter, dan dat hij nog onder geneeskundige be
handeling was en op krukken sprong."
„Dat meende ik ook, maar toch is hij verdwe
nen."
„Wat bedoelt gij- met vermist en verdwenen,
mijn'heer? Walter was immers vrij om t-e gaan
werwuarts hij wilde
„Natuurlijk."
„Dan verwondert het mij niet, dat hij de Ab
dij zoo spoedig verlaten heeft, als hij maar kon,
zeide de bewoner der Cottage, de asch uit zijn
pjp kloppende. „De arme drommel had lang ge
noeg huisarrest gehad!
(Wordt vervolgd).