lat da ufuwnBgfieldg MINISTER SLOTEMAKER DE BRUINE HEEFT EEN BEZOEK GEBRACHT AAN DE TAARBEURS, die te Utrecht gehouden werd. Hierboven Z.Exc. in gezelschap van den Heer Fentener van Vlissingea. i t '?i I DE REDDINGBOOT DE „SCHUTTEVAER" DIE DEN TOCHT. ROTTERDAM—NEW YORK ONDERNEEMT. Hierboven de bemanning v.l.n.r. Marconist Straetmans, stuurman Gelissen, de uitvinder P. J. Schuttevaer, en ka pitein Smit. stolpplooien en ook de mantel zelf is smaakvol maar gemakkelijk gemaakt. De marter en het stroohoedje, dat ook nu al- weer voor den dag gehaald wordt, verhoogen het cachet van het geheel, dat een-chic, maar niet op zichtig toiletje is. Ons andere model is nog beter voor deze da- Igen. Het is misschien niet zoo flatteerend, maar daarentegen toch keurig en het zit lekker warm. Het is een wollige stof, waar ook alweer de rök in plooien verwerkt is. De figuren kan men na tuurlijk kiezen naar eigen smaak. De een vindt groote figuren, de ander kleine mooi. Ons model mantelpakje heeft een groote figuur als versiering, hetgeen een mozaiek idee geeft. De kleuren zijn van frissche wol, en in een aardige combinatie samengebracht. Als we weer even naar de hoogte van het cein tuur kijken, zien we dat ook hier weer de ver hoogde taille is toegepast. Ook de nalssluiting is aardig gekozen. Het is af, warm en niet duur. Het martertje van het andere model maakt wel gekleeder, maar is ook veel kostbaarder, althans als men er niet van houdt om namaak te koopen, wat meestal ook weer vlug leelijk wordt. O sis Eftodeppaatje Zoo langzamerhand beginnen wij weer eens te denken over een mantelpakje. Al is het de., mor gens nog erg koua, des middags is het vaak erg 'warm met een clikken mantel of een bontjas. En voor die middaguren zou een aardig mantelpakje héél geschikt zijn Natuurlijk is een te dunne stof niet aan te be velen, maar zooaN onze foto's afbeelden een pakje dat van een beetje steviger stof is en dan afsluit, of met een martertje. Onze beide modellen zijn wel heel verschillend Het eene is zooals vorige jaren ook wel werd ge dragen, nl. het effen zwarte pakje, met het ge tailleerde jasje. Onder dit jasje kan men als de lente wat verder is ook een lichte rok dragen, zoodat men dan weer de combinatie krijgt. De rok is heel eenvoudig gemaakt met wat jEn daarom is desnoods een zijden sjaal, die zeer zeker ook veel warmte geeft een praotische halsversiering. Evenwel kan men ook volstaan met de sjaal die ons model aangeeft. De kraag loopt hier nl. uit in twee lange slippen, die dan bij de hals samengeknoopt worden. Dezo versiering is afkomstig uit Rusland en >,vordt ook veel bij japonnen toegepast. Als we nog even naar dit hoedje kijken, zien wij, dat dit gemaakt is van raffiastroo, en met zijde is opge werkt. Het 'is een nauwsluitend dopje, dat heel goed past bij het mantelpakje. Onze afgebeelde mantelpakjes werden alweer ge dragen bij de rennen, die thans in Cannes en Long Champs in vollen gang zijn. Het zijn dus weer Fransche creaties. Toch willen wij nog even een Amerikaansche creatie afbeelden van het modehuis Fanette. Zoo- pis wij opmerken is dat met een heel fijne en mo- dieuse smaak gekozen.' Het is een middagtoiletje. Geheel in één tint gehouden, met van boven een platstuk en verder uit plooien gemaakt, geeft dif een bijzonder chic geheel. Het smokwerk verhoogt het japonnetje hetgeen dan ook een kostbaar aan- 'zien heeft. SCHRIKKELDAG. In het verloren hoeksken van Het Laatste Nieuws schrijft Nele Klauwaerdinne; „In vier jaren hebben de mannen 1460 dagen om de vrouwen ten huwelijk te vragen. De vrou wen krijgen één dag: vandaag. Juffrouw Nele zou ik durven?Aldus vraagt u het Vrank Lezeres ken. Vrank Lezeresken, ik ben dadelijk, na uw vraag naar Cieltje Quaetenieue toegegaan, hebbende zij in dezen meer ervaring. Als volgt was het gesprek: Nele, zei Cieltje, ik neb van ons recht gebruik gemaakt, vier jaar geleden. Ik heb dan denzelfden brief geschrevenWacht, hij steekt hier in deze lade, bij andere romantiek. Luister, ik lees: „Lieve! Ik waag het u zoo te noemen, in mijn brief, omdat ik u alle dagen 200 noemde, in mijn gedachten; deze kennen sedert langen tijd geen andere richting. Ik waag het u zoo te schrijven, omdat het Schrikkeldag is, ik u ridderlijk weet, en ik een prent ken, waarop de jonge man, die alle lessen heeft genomen in karaktersterkte, moedverhooging, wistuitbreiding en „efficiency" toen hij voor 't eenig-meisje-in-de-wereld zit, met zijn vraag, hij haar ziet, gelijk een mier de groote Sfinx ziet Lieve, het is. mijn iaeaal uw vrouw te worden. Ach. eerst wcu ik u stout vragen, zoo heel plots, in 't midden van den weg en dan vluchtenNu het daar gecenreven staat, heb ik denzelfden vluchflust. En al» ik in mijn geest naar u opkijk, durf ik u niet meer te noemen' gelijk daareven en ik zeg, bang, bevend, toch vol vertrouwen en een beetje weemoedig, omdat ik zelf den stap doe: Mijnheer, wilt gij mij noemen, Uw CieLtje?"' Hier zweeg Cieltje En zij zag rood. Dat hebt gij gedurfd, Cieltje? vroeg ik, in den grond vol bewondering. •De brief is nooit verzonden, zei Cieltje. En tocb is hij aangekemen, dunkt mij, een jaar geleden Ik ben dan, gij weet het, verloofd. Maar Maar? Maar ik ben blij nu, niet de geschreven brief te hebben verzonden. Want? Dat kan ik niet zeggen, Nele. Ik voel het zoo. Me dunkt dat het dit is: eerbaarheid. Misschien is het ook dit: dat wij, vrouwen, in den man al toos een steun en een meester willen vinden, en wij 't niet kunnen, in hem die niet den moed had oin den eersten stap te doen, of niet de helderheid om onze liefde te ontdekken. Ik zal dus aan 't Vrank Lezeresken zeggen? Dat zij den brief gerust mag schrijven, dat zij hem nooit verzende; dat die brief toch aankomt, precies op tijd, als de liefde echt is, aan beide kanten. Zeg dat vanwege het zeer vranke Cieltje aan uw vrank Lezeresken." FEUILLETON Wat een pomp een oude stadspomp toch wel te vertellen mag hebben? En aangenomep, dat ze wat te vertellen heeft, hoe zou ze er aan gekomen zijn en zou het waar zijn, echt gebeurd? Wat al vragen, wat al vragenl Vragen waarop het ant woord heel gemakkelijk te geven is. En eenvoudig, dat net antwoord is! Of de oude stadspomp wat te vertellen heeft? 't Zal wel waar zijn! En hoe ze er aan komt? Zelf beleefd, alle» gezien en ge hoord, en niet maar zoo iets uit dén laatsten tijd, neen van tientallen van jaren terug, wat zeg ik, honderdtallen van jaren, eeuwen terug, weet zij, de oude stadspomp mee te praten over wat zij hoorde en zag. Niet alleen over wat ze hoorde ep zag, maar over alles wat ze leerde begrijpen, door het gehoorde en geziene met elkaar in verband te brengen en rustig te overpeinzen als in den nacht over alle huizen de stilte gekomen was, de straat lantaarns waren uitgedaan en de oude kerk en zij, de stadspomp, samen heel eenzaam bleven op het pleintje dat daar in hpt zilveren maanlicht van dep schoonen zomernacht zoo vredig lag. Ja, zeker heeft de oude stadspomp wat te vertellen, heel veel zelfs, van bud en jong, van vriend en vijand. Er is een tijd geweest, dat de wachter op den hoogen toren de man was, naar wiens verhalen men gaarne luisterde en wiens vertellingen op zoo menig en winteravond in den huiselijken kring de uren deden omvliegen. De torenwachter zeker, hij vooral was iemand die veel zag en ofschoop hoog boven het aardsche gewoel en gewemel ver heven veel hoorde. Hoe gaarne de menschen, jonge en oude, misschien nog naar den torenwach ter zouden willen luisteren als ze er tenminste in deze jagende maatschappij nog tijd voor had den de torenwachter is uit den tijd en zij» vertellingen zijn het met hem, Mogelijk, dat in een of ander oud boek nog eenige verhalen van den torenwachter voorkomen, welke de eenzame, daar wachtend en wakend op den hoogen trans opschreef ver boven de stille slapende stad uit. Maar moge lijk is, dat voor de hedendaagsche menschen al te ouderwetsch en wat de torenwachter hoorde en zag is voor een deel zeker niet meer van dezen tijd. De torenwachter 1 Als hij eens terug komen kon om te zien hoe de 'wereld veranderd is. Hoe, om maar iets te noemen, in den heelen langen nacht, gedurende de uren, die hij als de eenige wakende onder de stadsbewoners doorbracht, de volslagen rust niet meer kent, noch in huis, noch op straat. Hoe de drukte en het gewoel wel veel minder worden, naar mate de nacht zijn sluier aikker en dichter over de aarde spreidt, maar hoe ondanks de duisternis het leven met velerlei ge- ciruisch doorgaat, alsof de mensch niet meer ,tot rust kan komen. lEn dan al dat nieuwe, dat de menschen aan het vernuft en de wetenschap der laatste tiental len van jaren te danken hebben! De auto, dd vliegmacliine, de radio, ja wat niet al! Dingen, die langzamerhand gekomen en geworden zijn en die den torenwachter kon hij ze alle zien op zijn eenzamen post van voorheen met bewondering, maar ook met angst en schrik zouden vervullen. Doch, zooals gezegd, de torenwachter is heenge gaan en met hem zoo velen. Ook de trouwe klep perman, van wien de dichter zong: zou ik voor den klepper vreezen? De klepperman, die van uur tot uur zijn nachtelijke ronde deed door stad en dorp. De klepperman,die vergezeld van zijn trouwen hond, de wacht hield, als mensch en dier in den slaap nieuwe krachten verzamelden voor den komenden dag. 't Gaf een gevoel van rust en zekerheid, te weten dat hij op zijn post was, en van uur tot uur zijn klep of ratel deed hooren. Twaalf heit de klok, de klok heit twaalf, klonk het uit zijn mond. En wanneer de ochtend na derde en de zon welhaast in schitterende kleuren pracht opduikende, boven de kim zou verrijzen, dan klonk het: Ontwaak, ontwaak De dag genaakt, Trek an je broek en rok, Drie heit de klok! Dat was in den zomertijd, wanneer de nacht wake kort en de taak van den klepperman licht was. Maar in de lange, donkere winternachten, bij strenge' vorst, in sneeuw en hagel, dan was ze zwaar, de taak van den getrouwe Ook de klepperman is van het tooneel verdwe- I nen. Alleen in enkele afgelegen plaatsen, waar aan tiaditie gehecht wordt, loopt hij nog rónd de klep perman en speurt in den nacht naar onraad en ongerechtigheid. Doch ook daar zal hij wellicht niet lang meer zijn en met hem wederom en voorgoed een stuk van het ouderwetsclie verdwenen zijn, dat zich in den strijd met de moderne maatschappij en het moderne leven niet heeft kunnen handha ven. Voorbij, evenals de dagen van diligence en post wagen, wier verschijning op bepaalde en geregelde tijden dc bevplking van stad en land even van het werk deed opzien. Het binnenkomen van diligen ce en p stwagen was een dagelijks wederkeerende belangrijke gebeurtenis, waarnaar zoo al niet de tijd, dan toch de gewoonte van het huis soms geregeld werd. Ik denk aan den rentenier, die zijn dagelijksche voor-den-middag-versnapering niet ge bruikte voor de diligence van tweeën „aan" en uit kracht der gewoonte „zijn kranft precies uit" was. Spoortreinen, trams en stoombooten hebben aan het rijk van diligence en postwagen een einde ge maakt. Waar vroeger de postillon van de post koets zijn vroolijke tonen liet schallen bij het na deren van stad en dorp, daar laat nu de locomotief haar schrille kreet hooren. Waar vroeger de trek schuit langzaam en' statig werd voortgetrokken, tuft nu de stoomboot en klinkt meer welluidend dan desnijdende gil van de locomotief haar ge fluit of gebel. We reizen sneller dan voorheen ja, maar mogelijk iets minder gezellig. Was aan boord van de trekschuit in het roefje, de gezelligheid niet de eerste en voornaamste gast? Doch gezellig heid eischt tijd, al wordt beweerd, dat ze geen tijd kent. Wie niet over eenigen tijd beschikt, heeft in den regel te weinig gelegenheid gezellig te zijn of de gezelligheid van anderen te waar- deeren. De oude stadspomp, zè heeft veel personen en zaken van het tooneel zien verdwijnen. Als ze al les, wat ze zooal heeft gehoord en beleefd en gezien, wou gaan vertellen, wat al belangrijks zou er te vernemen zijn. We willen iets van haar af luisteren, na eerst gezien te hebben waar ze stond en hoe, en in welk gezelschap. Het oude stadje lag aan den linkeroever van een groote rivier achter een hoogen dijk. Wel noo- clig was die dijk. In den winter gebeurde het soms, dat het water van de rivier steeds hooger en hoo- ger steeg, de breede uiterwaarden overstroomde en buitendijks een stand bereikte, ver boven de omliggende landen uit, en de wijze, waarop in zul ke dagen de bewoners van het stadje, de vorde ringen van het water gadesloegen, bewees wel, dat zelfs een hooge tijd in tijden van hoog water, niet alle vrees voor overstrooming kon wegnemen. Doch gelukkig, de dijk bij het stadje had het, sinds meiischenheugenis altijd uitgehouden, dank zij de waakzaamheid van Gemeente- en Dijkbestuur. Wanneer eenige uren verder de klok angstig klepte en de bewoners daar voor het onmiddellijk drei gend gevaar waarschuwde, zaten de bewoners van Doreveld zoo heette het stadje zooal niet hoog, dan toch zeker nog droog. Lag het sitadje aan de eene zijde in de onmiddellijke nabijheid van het water, wie van den anderen kanit Dore veld uitwandelde, kon zoodra hij de laatste hui zen achter zich had, het oog laten dwalen over wijde verten. In het verschiet op verren achtergrond werd het landschap begrensd door een heuvelrij, waarop en waartegen dichte bosschen als donkere vlekken zich afteekenden hier en daar afgebroken door het wit van een villa. Een schoon landschap was het, waarop men even buiten de stad het oog kon laten rusten. Van de heuvelrij daalden eenige landwegen in de richting van Doreveld af en was het aangenaam den blik te laten weiden over het hier en daar golvende landschap, dat eindigde in den boschrijken rand. De wandelaar, die langs den landweg Doreveld naderde, zag met welgevallen naar het oude stedeke, dat daar omgeven door zwaar, hoogopgaand geboomte, zoo rustig ver scholen lag. Doreveld was, zooals gezegd een oud ste deke, waar het heel kalmpjes toeging en waar het alleen op den wekelijkschen marktdag druk en levendig was. De overige dagen van de week was het er heel stilletjes, voor den vreemdeling 'zelfs al te stil. Als ontspanningsoord had Dore veld geen beteekenis en de vreemdelingen, die er nog kwamen in den zomer, bezochten er de merk waardigheden, in de eerste plaats het oude pleintje met de even oude stadspomp. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1928 | | pagina 6