Liefde en Misdaad
De Moord van Saint-Ouen.
FEUILLETON
„Ja, kerel, ik had, om je de waarheid te zeg*
gen, van te voren al gerekend op) je edelmoedig
hart. Hier komt men dus de tienduizend fran.cp
in ontvangst nemen, ale men "t tmbet'wisitbaar be
wijs levert, dat zij, die gezocht worden, dood zijn,
of wel nog behooren tot het land der levenden ie|o
•genieten kunnen van het fortuin, dat ik voor her/
heb bestemd en wil depone eren bij u."
„Een fortuin?" herhaalde Vernière.
„Ja, Richard, niet meer of minder dan dat.
Ik ben rijk. Na mijn dood zal mijn zoon Hejnri
meer dan een millioen bezitten. Hem heb ik niet
benadeeld, want wat ik heb genomen van het
kapitaal, komt mij toe als vruchtgebruiker en ik.
zou 't misschien wel hebben opgebruikt, als1 ik a)
de jaren, die ik afwezig ben geweiesf, in Frankrijk
had doorgebracht Heti is, dunkt me, een gooi
doel, dat geld te besteden voor mijn onwetitig
kind en voor haar moeder. Maar daar mag Henri
nooit iets van weten, en om de nagedachtetiie
zijner moeder en om den eerbipd voor mijn naam.
Ik wil u een som van driemaal honderdduizend!
francster hand stellen, Richard."
„Driemaal honderdduizend francs?" herhaalde
Vernière met verbazing.
„Je vindt het veel, nietwaar?"
„Ja, heel véél, Gabriël!"
„Maar ik herhaal je, dat die som door intrest
bp intrest is ontstaan en dat1 ik vrijelijk daar
over te beschikken heb. Ik (smeek je, dat geld
vpor 't bepaalde doel te willen aanvaarden."
„Maar gesteld nu, Richard, dat moeder en doch
ter beiden dood zijn en dat mij daarvan 't bewij's
wordt gegeven." j
„Dan is alles voor mijn zoon en moet het helm
gegeven worden b.v. als een kapitaal, dat ik| gew
stoken hem in uw zaak, maar dat jij hem' zegt,
niet meer te kunnen gebruiken. Zoo i.eft's kafr,
dunkt me, geen vermoedens wekken en klinkt zoo
natuurlijk mogelijk."
„En als ik nu eenjs kwam te sterven, Gabriël,
terwijl de zaak nog hangende is?"
«Jij? °P j°u leeftijd en met je sterk gttstfcl?
Neen, late» we daar niet van sprekten. Voordat
je sterft, zal het al lang een uitlgeniaakte zaaja
zijn, of mijn dochter en haar moeder nog bestaan
en zult gij aan het u toevertrouwde pand raedsi
lang een beschikking hebben gegieven."
„Nu, 't is goed!" (sprak de industrieel na een
tijdlang te hebben nagedacht. „Ik heb niet' (Jen
moed je iets (e weigeren, wat gij ik begrijp
zoo goed moeilijk aan iemand anders kunt vrp-
gen. Je hebt op mij gerekend, ik zal jte.- hoop ni£t
beschamen. Maar ik sta er op, dat he* geld bij mij
niet renteloos lig*. Je moet mij toestaan cta daarop
gevallen interesten aan de rechthebbende uit te
keepen, anders doe ik het nipt. Ik b«sn te veel
•tnan 'van zaken om zooveel geld ongebruikt fs
laten liggen."
„Welnu, Richard, handel in dat opzicht volkomen
naar eigen goeddunken."
„Uistekend. Dan wil ik je dadelijk een ont
vangstbewijs afgeven."
„Dat is heelemaal overbodig."
„Dat is het niet. Ik kan t'och komen te (sterven,
'nietwaar, zoolang de zaak onbesliist is? Hoe zou
men, zonder eenig bewijs, dan ooit het gy?,stortie
'geld uit de nalatenschap kunnen opeiischan? Nieten^
regelmaat in alles, mijn vriend!" En nadat hij
pen en papier genomen had: „Gefcf mij nu de
bizonderheden op, Gabriël!" i
„Welke bizonderheden?" vroeg die marine
officier. c
„Wel, in de eerste plaats, naam en woonplaats
van hen, die 't onderzoek in handen heieft
„Ja, ja, dat dient ge te weten: Nestter Fau-
vette, rus du faubourg St. Honoré No- 228."
„Het staat' er. Thans het voornaamsteDe naam
der jonge moeder, die Fauvette de opdracht heeft'
te zoeken. Ook de naam van 't kind."
„Mijn dochter staat bij den burgerlijken etand
van Toulon als Martha ingeschreven."
De industrieel huiverde min of meer bij het
hooren noemen van dien naam. Martha! Zoo heette
ook het kleinkind van do portierster. Maar dat
was natuurlijk een toevallige overeenkomst niet's
meer. Toch vroeg hij met eenige levendigheid ver
der: „En de jonge moeder?" 1
„Germaine- j
„Germaine? Hoe nog meer?"
„Germaine Sollier."
Richard Vernière vloog van zijn stoel op, terwijl
eijn pen hem uit de hand viel. „Germaine Salb'jer,.
heb je gezegd?" riep hij uit. „En haar moeder
heet Veronica Sollier, nietwaar?"
„Dat weet ik niet. Ik heb nooit den voornaam
van Germaine's moeder gehoord."
„Maar de moeder was immens, toen jij Ger
maine leerdet kennen, portierster in een huis van)
de rue Mirotnesnil, is het niet zoo?"
„Ja," antwoordde Gabriël Savanne, één 'en al
verbazing. „Maar hoe weet jij 'dat, Richard? Kende*
gij haar dan?" f f
- „O, ongelukkige!" riep de industrieel van Saint
Ouen uit. „Je komt helaas *e laat 1'Germaine is
doodl"
XX.
„Germaine dood?" herhaalde liè marine-officier,
vreeselijk getroffen door 'dat bericht. En op 't
zelfde moment denkend aan Martha: „Maar 't kind.
Richard, het kind ons Beider kind?"
„Dat leeft, Goddank
„Ja, ja? Waar is het? God zij gezegend, dat
mij die nieuwe ramp afthans bespaard bleef. Waar
»s het, Richard?"
„Hier, Gabriël, in Saint-Ouén, in mijn huis!
Bij haar grootmoeder is het kind, bij Veronica
Sollier, de portierster van de fabriek, die u heeft
te woord gestaan
„Dus is het kind, dat ik bij haar, in haar logé
heb gezien het mijne? Dat is dug 'Martha, miin
dochter? O, nu is 't mij duidelijk, hoe dat lief
gelaat mij plotseling het beeld van die arme Ger
maine voor den geest tooverde! Richard, ik moet'
tnijn kind zien, het omhelzen! Zij moet weten, dat
ik haar vader benIk moet ook spreken met
Veronica Sollierik moet mij tegenover haar
beschuldigen haar vergiffenis afsmeken Wilt
ge haar hier laten komen, Richard?"
De fabrikant drukte op den belknop, welks ge
leiding in de portiers-loge uitkwam, zeggende fot'
zijn vriend: „Bedenk, Gabriël, dat ge een eerlijke
vrouw tegenover u zult vinden, een brave moe
der, wier kind haar door u ontstolen werd, nadat
't hadt verleid, en dat zij zelve, met het volste
recht, den verleider heeft gevloekt! Ik durf er
[niet voor instaan, dat die vrouw vergiffenis zal
schenken 1"
Veronica Sollier, in den rouw gekleed, vertoonde
zich aan den patroon om diens onderis te ver
nemen. Veronica bewaarde evenwel het stilzwijgen
en zag Gabriëlle Savanne aan.
„Vergeving!' stamelde deze met verbleekte lip
pen. „Vergeving!" j
De vrouw begreep hem niet. „Waarom?" vroeg
zij onthutst, „waarom vraagt' ge mij vergiffenis?
Wat hebt ge mij dan gedaan?"
„Ik ben," bekende Gabriël, bevend tegenover
de eenvoudige vrouw uit het volk, die Germai
ne's moeder was, „ik ben Martha's vader!"
Daar barstte plotseling Veronica's toorn- los,
zoo, dat zij de plaats, waar zij zich <bevondefn,
alles om zich heen vergat: f
„Dus zijt gij 't, die mijn kind in het ongeluk'
hebt gestort, gij, die 't kruis van eer op uw borst
'draagtGeeft men dat lint' dan aan lajfaanis?
Durft gij smeekten om vergiffenis aan een moeder,
'wier kind gij hebt gedood?"
„Ja, veracht, Deieedig mff maar, "ik fieb het ver
diend," riep Gabriël Savanne uit. „Maar belet
mij niet het gedane kwaad zooveel als nog moge
lijk te herstellen. Heb ook wat) meelij voor mij'
over." I I
„Meelij voor u? Hebt gij meelij gehad met ons,
met mij en met mijn onschuldige dochter? Ik wil
niets van u weten, ik heb voor u niets afnderjs
dan verachting en haat. Er valt nietfe meer goed!
'te maken." f
„Maar Martha is toch ook ïnijn kind, en ik heb
dus wel het recht1
„Wat spreekt gij van recht, gij? Hoegenaamd
geen rechten hebt ge op 'het kind, waaraan "gij
zeTïs uw naam niet gegeven hebt-Martha be-
hoert mij tóe en niemand antlers. "Nooit zaf zij u)
leeren kennen, ik wil het niet."
„Maar ge kunt mij toch wel vergunnen, haar
toekomst te verzekeren?"
„Haar toekomst? Begint ge daar nu aan te den-
deen? U is zeker rijk, nietwaar, mijnheer Sa
vanne? U wilt mij zeker geld aanbieden? Verbeeldt
ge u misschien, dat zulke mifcdaden met geld
hunnen worden goedgemaakt? Martha is nog maar
een kind, een klein meisje, maar ze beizit al heel)
*eel verstand en haar arme moeder, die nu tiaar)
ginds op het kerkhof ligt, schijnt, vooral in de
laaste dagen harer ziekte, met haar te hebben
gesproken als met een groot mensch. Daardoor
•Vveet zij al veel en begrijpt zij dingen, die verre
boven, haar leeftijd zijn. Welnu, indien ik haar
alles zal hebben gezegd en gij haar durft naderen,
*elfs met woorden van boete en rouw, zal zij u
toevoegen: „Gij, mijn vader! Ge hebt mijn moe
der gedood ik ken u niet, ik wil u niet kennen!"
Tot dusverre had Richard Vernière er stilzwij
gend bij gestaan, waardeerend den trots en de
fierheid van de arme vrouw uTt het volk, maarToch
ook vervuld van een innig medelijden voor zijn
vriend Gabriël. L
„Hoor eens, mijn arme Veronica," sprak hij
nu, „ge weet, nietwaar, hoeveel welwillendheid
en achting ik voor u hebt overgehad gedurende
3e drie jaren, die ge nu aan mijn huif, verbonden,
zijtje kent mijn grondbeginselen, je houdt: mij,
geloof ik, voor een eerlijk man, die niet de halnd
zal leenen tot afkeurenswaardige dingen; welnu, ik
wil tegenover u de zaak van mijnheer Gabrilë
Savane bepleiten. O, ik verontschuldig zijn fout,
zijn midaad niet, en dat weet hij zelf ook welj
maar tevens ben ik van 'óórdeel, dat eefe oprecht
berouw, zooals hij mij getoond heeft te bezitten,
in elk geval eenige toegevendheiS verdient. 'Ik'
zweer u, Veronica, 'dat de omstandigheden
een doodelijke ziekte in fde Chineesche watenen,
een kogelverwonding aaln het hoofd, die hem tij
delijk beroofd had van het verstand, zoodat! meu
vreesde voor een altijddurende krankzinnigheid
ik zweer u, dat zijn berouw diep en oprecht is,
dat zijn lijden het uwe evenaart, dat, hij vergaaf
van zelfverwijt en dat hij 't waard ts, uw deernis
uw vergiffenis op te wekken." r
Veronica Sollier was ontroerd bij de taai van
den vaardigen man, dien zij hooger afhtte 'ian'
ieder ander, maar overtuigd was zij niet en daarom
zweeg zij. r 1 I
Het Permanenthof van Internationale Justitie te's-Gravenhage kwam in 16e (buitengewone) zit
ting bijeen in de groote zaal van' het Vredespaleis tot het behandelen van twee koningskwesties
en het installeeren van een nieuwen rechtjer, Ch. (Evans Hughes. V. 1. n. r. om de tafel' de rech
ters Fronegeet, Beichman, Pessua, Altamird, By hold, Huber, Alziletti, Loder (voorzitter), De
Fustamante, Oda, Hughes, Nugolesco, Novacovitsch en Hemmerskjotoold.
De Landelijke Rijvereeniging te Eist organiseerde een wétgeslaagd ruiterfeest. Een fraai sprong
door J. Mensing op. „Juno". Op den achtergrond de toren van Eist.
„Kun je nog iets anders dan koken, meisje?"
„Ja mevrouw, ik heb groote routine in pak-
Iken." (Passing Show.)'
Het is het toppunt van dwaasheid alleen maar
onkrui dte zaaien in de eerste helft van ons le
ven en to verwachten, dat we een waardevollen
oogst kunnen binnenhalen in de tweede helft.
Beleefdheid alleen is niet voldoende om good-
will te behoudèn. Er moet ook dienstbetoon: bij
komen. Maar beleefdheid strijkt vele rimpels glad
en draagt er toe bij om alles soepel te laten loo- 1
pen.
Laat het den menschen weten daar gaat
het om. Het is niet genoeg de goederen te hebben.
Hoe klanten te bereiken dat is het wezen van
koopmanschap.
Eerlijk duurt het langst, of de) toerist die alles,
eclareerde. (Humorist.)
Levenswijsheid
Hoe lang ik leef, hangt niet van mij af,'
maar dat ik, zoo lang ik leef zedelijk goed ben,
staat in mijne macht.
Gedachten zijn tolvrij en toch worden zoo wei
nig goede gedachten ten uitvoer gebracht.
Die gewillige leidt het lot, de onwilige sleept
het mede.
Zijn rampspoed niet te gevóélen, is onirónsehe-
lijk, hem niet te dragen is onmannelijk.
Waar rozen bloeien, is de rups niet ver.
Dame, tot bezoeker achter haar: „Ik hoop,',
dat mijn hoed u riïet hindert?" r
„Hij hindert me vreeselijk! Mijn vrouw wil ,er
ook zoo een hebben." (Passing Show.)1 i
Deze alleen zijn overwinnaars, die hun geest
in bedwang hebben en afstand doen van de zonde.
Gelijk nederigheid geen wegwerpen van zich
zelf is, behoeft gevoel van eigenwaarde niets
gemeen te hebben met hoogmoed.
Een woord te zijner tijd, geuit in zilv're taal
Een gulden appel in eene zilveren schaal.,
Heden niet begonnen
Morgen niet voltooid,
Blijft het altijd „morgen"
't Heden komt er nooit.
('Ten Kate).
Eens, maar eenmaal komt de jeugd
waartoe dan zwoegen zonder vreugd
Schudt hem af, den lijdenslast,
Houdt het blijde leven vastl