Een Winternacht
Liefde en Miedaad
Zeg tot U zelf
De Moord van Saint-Ouen.
Nieuwstijdingen
ALASTRIM.
Dinsdag zijn twee patiëntjes, die aan alastrim
lijdlende waren, te Rotterdam gestorven. Een der
kinderen, een meisje van 3 jaar, werd in het hulp
ziekenhuis aan de Hillegardusstraat verpleegd,
het andere was in het ziekenhuis aan den Cool-
singel opgenomen. Laatstgenoemd kindje was I1/2
jaar oud en werd reeds geruimen tijd in het zie
kenhuis, in verband met een andere ziekte, ver
pleegd.
Het aantal alastrim-gevallen is weer uitge
breid. In totaal zijn zeven personen, die aan deze
ziekte lijdende waren, in het ziekenhuis te Rot
terdam opgenomen.
Té Harlingen is een geval van alastrim ge
constateerd bij een persoon, werkzaam bij de Zui
derzeewerken te Kornwerderzand. De patiënt is
in het R.K. Ziekenhuis opgenomen.
Levenswijsheid
Slechts zooveel wordt men door uitwendige din
gen gehinderd, als men zichzelf die dingen aan
trekt.
Geen geluk der werkelijkheid komt dat der verbeel
ding nabij.
De aantrekkelijkheid van het huiselijk leven is
het beste tegengif voor slechte zeden.
•T.3H
Als ge kwaad zijt, tel tot tien, als ge woedend zijt
tel tot honderd eer gij spreekt.
Vergaap u niet aan 's werelds schijn,
Tevreen, zoo God het voeg!
Het noodigst slechts benoodigd zijn,
Maakt weinig tot genoeg.
't Genoeg hangt aan 't verkrijgen niet.
Noch 't rijk zijn aan het veel,
En 't geen door wanverbruik vervliet,
Behoort niet tot ons deel.
Maar 't dankbaar smaken van Gods gunst,
Nooit hunkeren naar het meer,
Ziedaarde ware levenskunst,
Vereend met Christenleer,
(Bilderdijk. 1
1 Het licht in ons kan soms zoo sterk zijn, dat we
I niets dan licht om ons heen verspreiden, al zien
wij hetzelve niet. Dat is onze grootste zegetocht op
aarde als onze eigen stralende gedachten onze aan
I wezigheid verkondigen als zij ons dragen op hunne
vleugelen en zij anderen met zich voeren.
Ik zal prijzen, niet afkeuren, verheffen, niet
neerhalen. Ik wil een profeet zijn van het goede,
niet van het kwade.
Ik zal gelooven in het beste,uitzien naar het bes
te, het beste denken, werken voor het beste.
Ik wil zuinig zijn op mijn tijd, zuinig op mijn
mooie kansen, zuinig op mijn voornemens.
Ik zal schulden vermijden, evenals alle verwik
kelingen, welke mijn vrijheid zouden belemmeren,
gelijk ik den booze zou vermijden.
Ik wil niets te doen hebben met drinkers, met
verkwisters, met beuzelaars noch met eenigen vorm
van verspilling, gebruiken of gewoonten.
Ik zal mij niet onder mijn medemenschen bewe
gen met een houding, welke aanwijst, dat mijn le
ven een teleurstelling, een mislukking is geweest.
Ik wil van het leven een heerlijkheid maken, in
plaats van het getob, dat het verleden verduister-
(Naar het Engelsch.)
Zelfs vader André, een beschaafd en ontwikkeld
mensch die beter had kunnen weten geloofde elke
beschuldiging tegen den vijand, hoe en dwaas en
onmogelijk die ook mocht zijn. 't waren geen meu-
schen, geen menschelijke wezens, maar duivels, die
gelukkig waren als ze slechte dingen konden doen.
Ondertusschen "leefde Blanche de Gavrolles in
voortdurenden angst, want er waren al bijna veer
tien dagen verloopen en er was noch een brief,
noch een boodschap van den chevalier gekomen.
Zijn laatste brief, geschreven in haast op een stuk
van een oude envelop, was verzonden uit een afge
legen stad in het noorden waar fel gevochten was
met de vijandelijke voorhoede. Eén regel bevatte 't,
die later 'n bron van troost en hoop voor haar ge
weest was.
Inbreker: Het spijt me, u te moeten storen.
Waar worden juweelen meestal opgeborgen? Ik ben
namelijk pas in deze branche.
(London Opinion.)
Bij 't bezichtigeh der fabriek liep Henri Sa
vanne naast mevrouw Vernière, daar deze hem
naar zich toe had gewenkt.
„(Mijn waarde Henri," sprak Denise, „we moe
ten straks toch eens met Veronica Sollier spre
ken... Tot heden toe heb ik mij nog niet met de
arme vrouw bemoeid en vandaag biedt zich daar
toe juist zulk een ongezochte gelegenheid aan.
Je moet haar eens nauwkeurig onderzoeken en
nagaan of gij met uw kennis van de oogheel
kunde niet iets tot haar herstel zoudt kunnen
doen."
„Daaraan heb ik al dikwijls gedacht, me
vrouw," antwoordde de jonge oogarts, „en ik
zou 't uit eigen beweging zeker reeds hebben
gedaan, ware het niet, dat het plotselinge bericht
van den dood mijns vaders mij zoo heel veel, en
ook die arme vrouw, had doen vergeten."
Aan de tafels in 't hotel van madame Aubin
was 't in 't begin nog' al stil, hetzij door de aan
wezigheid van menschen uit hoogeren stand, het
zij omdat de werklieden bij het huldigen van den
nieuwen directeur ook nog den vroegeren patroon
voor oogen hadden, die zich door zijn edel karak
ter en door zijn stipte rechtvaardigheid aller ach
ting en liefde had weten te verwerven.
Onder de vele nieuwsgierigen, die buiten ston
den waren ook een grijsaard met lange witte
haren en een fijn blauw brilletje, met een mooi
jong meisje aan den arm, wier gelaat, door den
witten sluier dien zij droeg, niet dadelijk te her
kennen viel. Ze spraken niet veel met elkander,
die twee, maar als zij het deden, was 't in het
Italiaansch.
Toen binnen alles geregeld was, trad het twee
tal nader, de oude, aristocratische heer liet de
jonge dame plaats nemen bij een der tafeltjes, die
met het mooie weer waren buiten gezet en wendde
zich tot de vrouw des huizes, die even aan de
deur van het restaurant verscheen, zeggende:
„[Madame, zou 't u onidanks de drukte, die van
daag in uw etablissement heerscht, ook mogelijk
zijn om mij en de dame die daar zit, aan een
Getrouwde dochter: Wacht even, vader, tot de
regen ophoudt, het zou mijn nieuwe bontmantel
bederven.
Vader (op visite)Nonsens kind. Zag je ooit ko
nijnen parapluie's dragen?
(Passing Show.)
dejeuner te helpen?"
„Dat zal wel gaan, mijnheer," zeide de goede
vrouw, „maar ik heb binnen heusch geen plaats."
,jO:, 'tis mooi weer, we kunnen best buiten
zitten, madame. U behoeft je ook volstrekt niet
te haasten, we hebben allen tijd."
Terwijl moeder Aubin naar binnen ging om
over alles een wakend oog te laten gaan, zocht
de oude heer met zijn witte haren een geschikt
hoekje uit. Weldra had hij 't gevonden, vlak bij
een der openstaande ramen van 't benedenlokaal,
en toen hij daar met de jonge dame gezeten was,
kon de grijsaard, als hij zich een weinig zijwaarts
boog, alles zien en hooren wat daarbinnen ge
schiedde.
In de groote gelagkamer en in de zaal daar
boven had de goede wijn, die aan tafel geschon
ken werd, de tongen losser gemaakt en de stem
men wat hooger.
Aan de fabriek had Robert Verniere slechts
geantwoord met een handdruk op de toespraak
van de deputatie der ouvriers, die hem daar had
ontvangen, en aan de dames, mevrouw Vernière
Aline en Mathilde Savanne bloemen had doen
aanbieden; thans verhief hij zich van zijn zetel
en het gevulde glas omhoog heffend, betuigde hij
met enkele woorden zijn erkentelijkheid voor de
vele blijken van achting en sympathie, door hem
ondervonden. En de booswicht had de vermetel
heid zijn toespraak te eindigen met deze woorden:
„Op de nagedachtenis van den oorspronkelijken
stichter der fabriek van Saint Ouen, mijn be
minden en diep-betreurden broeder Richard Ver
nière!"
„Op de nagedachtenis van onzen vereerden en
betreurden patroon, Richard Vernière!" herhaal
den de werklieden met ongehuichelde ontroering.
De grijsaard, die buiten dejeuneerd, had alles
gehoord, Er ging hem een lichte huivering door
de leden Robert misschien onthutst door wat
hij zelf had gedaan voelde, hoe hem 't bloed
naar het hoofd steeg, en zocht verkoeling bij
't geopende venster.
„Ge zijt van zekere kracht," hoorde hij zich
daar in de Duitsche taal toevoegen. „Maar wees
gerust ik waak. Binnen enkele dagen zal 't
gevaar geweken ,de kleine verdwenen zijn!"'
„O'Brien!" mompelde Robert, en de magneti
seur legde waarschuwend zijn vinger op de lippen
om zich in 't zelfde oogenblik weer bezig te
houden met het goede ontbijt, dat hem in deze
dorpsherberg van den derden rang was verstrekt
geworden.
„Ik weet niet, of deze brief je ooit bereiken zal",
schreef de Chevalier, maar als je hem ontvangt,
dan moet je niet ongerust zijn als je niet spoedig
weer van mij hoort, want het is nu uiterst moeilijk
om brieven verzonden te krijgen Houd goeden moed
want ik denk dat deze rampen spoedig voorbij zul
len zijn en dat dit het begin van het einde is."
Door Hubert werd het alarmeerend nieuws ver
teld.
„Zij zijn in Rouaan, juffrouw. Zij hebben de tele
graafdraden afgesneden. God helpe ons."
In dezen tijd dacht Blanche niet aan zich zelf
of aan persoonlijk gevaar, dat haar kon bedreigen
al haar zorgen en gedachten waren voor haar va
der. Zij bad gedurig voor hem. Toen heei het dis
trict in rep en roer was en het kasteel zelf een op
geschrikt kraaiennest leek, met oude Hubert, die
redevoeringen in het publiek hield en de vrouwelij
ke bedienden luid pratende van schrik, bleef zij ui
terlijk kalm, terwijl zij zelden de eenzaamheid van
haar kamers verliet. Maar op een koude, stille na
middag, toen het voor het eerst gevroren had, ver
liet zij het kasteel en wandelde in de bosschen, die
nu mooi waren met hun verdroogde bruine blade
ren. In een eenvoudige japon van zwart fluweel
gekleed, met een ivoren kruis, het geschenk van
haar vader om haar hals, zag ze er uit als een
heilige. Haar eenige metgezel was een oude Nor-
mandische jachthond die Gaston heette, naar haar
vader.
Zonder doel wandelende, vol van haar eigen treu
rige gedachten kwam ze voorbij de rotsen langs de
zee en dicht bij het kleine kerkje staande keek zij
naar het dorp. Er was juist een diligence binnen
gekomen. Een opgewonden menigte stond er om
heen voor de herbergdeur, terwijl anderen in alle
richtingen heen en weer liepen, sommigen met de
grootste haast. Toen zij naar de kerk keek zag zij
vader André, die met een man voor de kerkdeur
stond te praten, die met opgewonden gebaren naai
de St. Valeryweg wees. Ofschoon zij ver beneden
haar stonden, kon zij ze toch duidelijk zien. De
lucht aws zoo stil en helder dat zij zoo nu en dan
het geluid van stemmen uit de verwijderde straten
opving.
De zon ging boven de zee onder en het begon er
naar de zijde van het land al een beetje donker uit
te zien, toch verhaastte zij haar loop niet, ofschoon
zij nu in de richting van haar huis keek. Voordat
zij het hekje bereikte dat toegang gaf tot de bos
schen, die bij het huis behoorden, was de maan
opgekomen die haar zilveren stralen één liet wor
den met het zwakke daglicht. Droevig en in ge
dachten, getroffen door de rustige schoonheid van
het landschap, bleef zij eensklaps bij het hegje
staan, den kant van de zee uitkijkende.
Eensklaps werd zij opgeschrikt door het geluid
van paardenhoeven en bijna op hetzelfde oogenblik
bemerkte zij twee mannen te paard, die vlug door
de velden naderden. Zij werden door het maanlicht
beschenen dat weerkaatste op een stalen voorwerp
Ineens wist zij dat het soldaten waren, want hun
sporen rinkelden en ieder van hen droeg een lang
wapen, dat op een speer geleek.
Vlug verborg zij zich tusschen het kreupelhout
greep den hond bij zijn halsketting en liet hem
aan haar voeten liggen.
De mannen kwamen in draf kangs, terwijl zij vol
vrees in haar schuilhoek zat om ze te laten voorbij
gaan. Toen zij verder verwijderd waren en zij al
Jij bent een aardige kleine jongen. Hoe oud ben
je? Jfjg
Drie jaren en nog wat maanden.
(Humorist.)
De broeder moor der keerde zich van 't venster
af en naar zijn stoel terug.
Daniël Savanne, die vroegtijdig huiswaarts
wilde keeren, had zijn dochter Mathilde toever
trouwd aan de zorgen van mevrouw Vernière
en zich kort na de toespraak' van Robert tot zijn
feestvierende werklieden, teruggetrokken.
Sedert het oogenblik, dat hij, zonder meer, door
dat koele telegram den dood van zijn broeder
Gabriël vernomen had, was hij stil en somber
geworden, en, om de waarheid te zeggen, had
daaronder zijn werk wel eenigszins geleden.
Met de instructie van -de zaak der drievoudige
misdaad van Saint Ouen was hij niet verder ge
vorderd dan hij 't geweest was op den dag, toen
de gewezen portierster der fabriek in zijn cabinet
de ons bekende verklaring had afgelegd in 't
bijzijn van Robert Vernière, Claude Grivot en
Prieur.
De politie bleef ijverig in de weer, maar de
hoop, de schuldigen te zullen ontdekken vermin
derde met den dag, ook met) den dag waren Robert
en Claude zich rustiger gaan gevoelen.
Als nu de kleine Martha maar verdwenen was,
zoo dacht Robert, dan zou ook: alle gevaar gewe
ken wezen, want hij en Claude Grivot eveneens,
hield zich verzekerd, dat Veronica's blindheid
r tegen de lucht afstaken, zag zij, dat haar
grootste vrees werkelijkheid was geworden, het wa
ren Uhlanen.
Zij herkende hen aan hun kleeding en de speeren
die zij droegen want ofschoon zij nog nooit een Uh-
laan in lévende lijve gezien had, de plaatjes waren
haar bekend uit de geïllustreerde tijdschriften.
Ook had zij gelezen en gehoord van de slechtheid
en wreedheid van deze mannen, die meer dan eeni
ge andere afdeeling van het Duitsche leger, de
schrik van de bevolking hadden opgewekt. Het land
was vol van hun wreede daden ja, men sprak zelfs
over kannibalisme. Was het dus een wonder, dat
haar hart ineenkromp van schrik toen zij twee van
die duivels in menschengedaante vlak bij haar zag.
Gelukkig was zij veilig geborgen en de vreemde
lingen zouden zonder argwaan voorbij gereden zijn
als de hond het niet bedorven had. Ondanks haar
pogingen om hem rustig te houden begon Gaston
te brommen, zijn tanden te laten zien en deed po
gingen om te ontvluchten. Plotseling toen zij voor
bij het hekje kwamen, rukte hij zich los en uit het
kreupelhout rennende, holde hij achter de paarden
aan.
Doodelijk verschrokken bleef Blanche in haar
schuilplaats, in angst en beven afwachtende wat
er nu zou gebeuren. Toen de hond wegholde, zijn
tanden latende zien, keerde een van de ruiters zich
vlug om en schoot hem met het pistool. Een knal
en het arme dier lag dood op den grond.
De man, die het schot gelost had, was een ongun
stig uitziend soldaat van middelbaren leeftijd. Hij
had een zwarte knevel, was klein en dik en zat
voorovergebogen in het zadel. Zijn metgezel die de
plek was voorbij gereden, maar die nu vlug terug
kwam was vele jaren jonger en zeer lang. Zijn
baard en snor waren rossfg en de uitdrukking van
zijn gezicht, ofschoon streng, niet onaangenaam.
Terwijl hij zijn paard langzamer liet gaan, sprak
hij in vlug Duitsch. De ander antwoordde met een
grof lachen en wees met zijn speer op den doo-
den hond.
Gebukt in het kreupelhout was het hart van
Blanche vervuld van haat en schrik. Naar haar
meening waren de mannen nauwelijks menschelij
ke wezens te noemen, veeleer wilde monsters.
Ze merkte nu, dat de man, die geschoten had,
een bos stroo, groenten en een koppel ganzen bij
zich had.
Eenige oogenblikken spraken zij met elkaar. Toen
zag zij tot haar schrik dat de jongste soldaat naar
de plek wees, waar zij verborgen lag en iets zei,
dat door den ander met een ongeloovig schouderop
halen beantwoord werd. Daarna zag zij de oudste
naar de boschjes rijden, zijn pistool in de hand.
Zijn opmerkzaamheid werd door iets gewekt, want
hij uitte in het Duitsch een luide uitroep en op
hetzelfde oogenblik richtte hij zijn wapen recht op
de schuilplaats van het ongelukkige meisje.
De ander riep ongeduldig naar hem alsof hij hem
vragen wilde verder te gaan. Blanche, hoewel ze
niet gezien kon worden, keek recht in zijn wreede
oogen vervolgens niet in staat zich langer te be-
heerschen en bereid haar lot met moed te aanvaar
den, wat het ook zijn mocht, stond ze op en uit
de boschjes komende, stond zij kaarsrecht voor
hem.
Een oogenblik hing haar leven aan een zijden
draad, zijn vinger aan den trekker, stond hij klaar
om te schieten. Maar eensklaps slaakte zijn met
gezel een waarschuwende kreet en vlug hem ter
zijde komende, legde hij zijn hand op zijn arm.
„Pas op, Vogel" zei hij zachtjes in het Duitsch,
„het is een vrouw."
(Wordt vervolgd.)
I11 de groote zaal van madame Aubin werd de
koffie rondgediend en was 't met'de stoelvastheid
gedaan. Hier en daar hadden zich groepj'es ge
vormd en aan de élite der werklieden, die zich
om den nieuwen patroon vereenigd had, verklaar
de Robert Verriièfe met een zaakkennis en een
merkwaardige helderheid van woorden, hoe en
op welke wijze hij de fabriek tot nog grooteren
bloei wilde brengen.
Zijn vrouw, Denise Vernière, had gebruik ge
maakt van de gelegenheid om eens' meer van nabij
in aanraking te komen met de arme Veronica
Sollier ,met wie Henri Savanne zich reeds een tijd
lang had bezig gehouden.
>/t Is de broeder van mijn kleine Martha die
naast mij zit," dacht Veronica, „eü ik heb zijn
vader gezworen, nooit het geheim van Martha's
gebloorte te zullen openbaren, maar hoe graag
zou ik het dien braven jongen willen zeggen,,
dat mijn kleinkind zijn zuster is. O, hij zou haar
liefhebben, ik voed het, een beter beschermer zou
voor haar op de wereld niet te vinden zijn, hoe
goed enzorgzaam de brave Magloire dan ook
wezen mag."
Aline Vernière, die bij Denise zat, kwam 't
eerst naar de gewezen portierster van "haar vaders
fabriek.
„Mijn goede Veronica," sprak zij, zich tot de
blinde wendend, „mijn tante, mevrouw Vernière,
zou graag eens een oogenblikje met je praten."
,/tIs hier zoo druk en zoo vol," meende Henri
Savanne, zich tot mevrouw Vernière wendend,
„wil ik u eens een ander plekje wijzen, waar
wij ongestoord kunnen zitten?"
't Voorstel werd goedgekeurd en weldra waren
i in 't afzonderlijk cabinet, waar vroeger Claude
I Grivot het middagmaal placht te gebruiken, de
j volgende personen vereenigd: Veronica Sollier
met de kleine Miartha, mevrouw Vernière, haar
I aangehuwde nicht Aline, Mathilde en Henri Sa-
vanne en eindelijk ook Philippe de Nayle, welke
de deur van 't cabinet achter zich dicht deed.
j Robert die uit de verte de beweging aan de
j andere zijde der zaal met het oog gevolgd had,
gevoelde zich geenszins op zijn gemak.
„Hoor eens, madame Sollier," begon Denise, „ik
heb al lang gewenscht mij eens met u te onder-
houden, nu de gelegenheid zich daartoe zoo onge-
zocht aan mij voordoet, wil ik 'het niet langer
uitstellen. Ge hebt u voor uw patroon zoo édel
i en zoo dapper gedragen, en wat is uw loon ge-
weest? Een bitter leed, 't verlies van 't gezichts^
i vermogen en de onmogelijkheid om de een of an-
dere betrekking waar te nemen. Dat is een hard
lot voor iemand, die zoo trouw haar plicht, 0
veel meer dan haar plicht heeft gedaan. U is een
van de weinige menschen, die minstens evenveel
eerbied als medelijden verdienen. Mijn nicht Ali-
ne en ik, we zijn overeen gekomen om op onze
j beurt eveneens onzen plicht te vervullen en wel
doio,r u 't bestaan zoo dragelijk en zoo zacht moge-
lijk te maken... Zeg mp.j, wat wij kunnen doen
j voor uw geluk."
„II is wel goed, mevrouw," antwoordde Vero-
nica met ontroerde stem, „maar ik heb nergens
behoefte aan."
„Nergens behoefte aan herhaalde Denise ver
wonderd, „maar uw verdiensten waren toch -niet
van dien aard, dat ge daarvan veel op 'zijde kunt
hebben gelegd en nu gij blind zijt, houden, dunkt
me, ook alle geldelijke verdiensten op."
„Ik kan toch mijn brood verdienen," antwoord
de Veronica bescheiden. „De goede God heeft op
mijn levenspad een besten braven jongen ge
plaatst, die ons, mijn kleindochter en mij, in de
gelegenheid heeft gesteld om dag aan dag in ons
onderhoud te voorzien. Meer verlangen wij niet."