I. - mm 2 MB 1929 Liefde en Misdeed Naar den Industrieelen vrede Rubriek van den Arbeid De Moord van Saint-Ouen. Burgerlijke Stand Eenige dagen geleden is in Engeland een belang rijk rapport verschenen over de industrieele toe komst van Groot-Brittannië. Het bespreekt de oor zaken der ontevredenheid in de industrie en be veelt eenige middelen ter verbetering aan. Een pas sage in het rapport, welke zeer de aandacht heeft getrokken luidt als volgt: „Er zijn nog altijd velen, die meenen, dat de Staat zich niet moet bemoeien met de industrie of op een andere wijze tusschen beide komen in con flicten tusschen kapitaal en arbeid. Dit is een on houdbare leer, die niet overeenstemt met de feiten. De Staat kan niet onverschillig toezien, wanneer een burgeroorlog wordt gevoerd tusschen organisa ties van zijn burgers, want zijn voornaamste taak is om vrede en wet te laten heerscheh in plaats van geweld. Het doel van den Staat is vrede, rechtvaar digheid en vrijheid te handhaven voor al zijn bur gers en deze verplichting houdt niet op bij de in dustrie. Iedere Staatsman heeft dan ook, wat hij ook in theorie moge gelooven, zich steeds door den drang der feiten genoodzaakt gezien om hoe lan ger hoe meer actief op te treden op het gebied der inudstrie. Dikwijls is dit met tegenzin geschied en is aan de nijverheid de oplossing van allerlei belangrijke vraagstukken uit handen genomen, een voudig omdat de industrie zelf riïèt in staat was om zelf een goede oplossing te geven." Het standpunt van het rapport is dus: er dient een oplossing gevonden te worden voor allerlei vraagstukken. De industrie moet dit zelf doen in overleg met de arbeiders. Mislukt dit, dan moet de Staat ingrijpen. Opnieuw blijkt heir het groote belang van sa menwerking in de industrie. Het gaat hier niet gelijk „Maatschappij-Belangen" uiteenzet om een vraagstuk, dat theoretisch opgelost kan worden het gaat hier om een stuk practisch leven, waar voor een vorm gevonden moet worden. Een vorm waarin de werkelijkheid van het leven beter tot ui ting kan komen dan tot nu toe het geval was en die minder aanleiding geeft tot allerlei conflicten en misverstand. Deze werkelijkheid die hier tot uiting moet wor den gebracht is deze, dat alles wordt voortgebracht en alleen tot stand gebracht kan worden door de samenwerking van drie factoren: arbeid, leiding en kapitaal. Alle drie zijn ze even onmisbaar geen van drie heeft recht op den voorrang, maar ieder der drie stelt zijn bijzondere eischen. Het kapitaal is onmisbaar en moet daarom niet slechts in stand en op waarde worden gehouden, maar het moet ook zijn prijs opbrengen, d.w.z. het moet rendeeren. De leiding is onmisbaar. Maar gaat het bij het kapitaal om rendement, bij de leiding om bewegingsvrijheid, bij den arbeid gaat het om de m&ischen. En de mensch is niet een mechanisme, waarin men dagelijks zooveel loon stopt en dat men zoolang laat werken, zoodat re dan zooveel productie te voorschijn komt de mensch is een samengesteld wezen, met psychische reacties en met zedelijk gevoel en met een hart, dat soms hevig verlangt en dat wel eens naar iets anders uitgaat, dan de alledaagsche omgeving van den arbeid biedt. En hier ligt de bron van vele moeilijkheden. De bereikbaarheid van hetgeen verlangd wordt, wordt gewoonlijk als eenvoudiger voorgesteld dan dit ei genlijk is. En het niet bereiken ervan wel eens toe geschreven aan de boosaardigheid van een andere „partij" of „klasse", die er belang bij zou hebben den arbeider te onthouden datgene, waarop, hij recht heeft. En van de andere zijde wordt de ernst en de waarde van dit verlangen wel eens miskend en aangezien voor een systematische ontevreden heid en vijandschap (waartoe dan ook een valsche demagogie niet zelden tracht het op tezweepen) Maar in werkelijkheid leeft hier in hoofdzaak een gerechtvaardigd verlangen om mensch te zijn en als mensch erkend te worden. En alle besprekin gen, die den gang van den dagelijkschen arbeid en de economische noodzaak ópleggen, zullen zzeker lichter gedragen worden, wanneer bij de arbeiders de overtuiging bestaat, dat zij als mensch erkend en behandeld worden. Het is wat anders om zich alleen leverancier van per uur of naar het stuk betaalde arbeidskracht te gevoelen, dan wel zich medewerker te weten in een gemeenschap, waar allen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor den gan gen het resultaat van den arbeid. De eerste voelt zich alleen maar onderworpen aan andere machten, tegen wier overmacht hij zich steeds weer te verzetten tracht, hij is onderworpen, onder werp, object. De tweede is subject, mede-deelheb ber aan het bedrijf, mede deel er van. Het welva ren van het bedrijf is zijn belang, het is mede zijn bedrijf. Samenwerking het gaat om het vinden van den juisten vorm waarin tot zoo volkomen mogelijke ui ting komt datgene wat de werkelijkheid noodzake lijk maakt, de vorm waarbij voldaan is aan de voor waarden die kapitaal en leiding behoeven om hun taak te kunnen vervullen en waar de arbeiders zich als medewerker, als mensch erkend en be handeld gevoelen. Maar deze vorm zal vanzelf gevonden worden, wanneer het leven, dat er de inhoud van is, zoover gegroeid is, dat de behoefte aan dezen vorm duide lijk bewust wordt. Wanneer van ALLE zijden de noodzakelijkheid gevoeld wordt om de samenwer king die er bij de voortbrenging in het bedrijf in werkelijkheid steeds is, in een dergelijken vorm tot uiting te doen komen, dat het gezamenlijke van dezen arbeid en van de verantwoordelijkheid daarvoor meer blijkt en tot erkenning komt wanneer de wil er is om datgene te aanvaarden, wat samenwerking van gelijkgerechtigde factoren meebrengt, dan zal het geen moeite kosten den juisten vorm daarvoor te vinden. Deze vorm zal geen algemeen schema zijn kunnen, maar overal aan de bijzondere eigenaardigheden van iedere groep aangepast moeten worden. De vorm is maar het uiterlijke; de werkelijkheid, het leven is de in houd er van Dit groeit en verandert steeds de vorm blijft en veroudert totdat een verandering als noodzakelijk gevoeld wordt en de behoefte aan nieuwen vorm ontstaat. Wanneer het leven zooveel verder is gegaan, dat duidelijk is geworden, waar de oude vorm niet meer voldoet, waar iets moet gevonden worden dan is de tijd gekomen voor het bewust zoeken naar den nieuwen vorm. Waar het hier op aan komt, is of alle factoren aanwezig zijn om de samenwerking in de voort brenging in den vorm daarvan, tot uiting te bren gen. Hiervoor is noodig in de eerste plaats begrip van de economische eischen van de voortbrenging en van de beperkingen, die eenerzijds de economi sche noodzaak, anderzijds de verplichting van sa menwerking opleggen. In de tweede plaats de wil om deze beperkingen en verplichtingen te aan vaarden en zijn taak in deze samenwerking zoo goed mogelijk te vervullen. En in de derde plaats vertrouwen. Vertrouwen in de oprechte bedoelin gen en de verplichting van de andere partij. Misschien is dit wel het voornaamste. Wanneer er vertrouwen is, zal het gelukken. Ontbreekt dit alsnog, dan zou de tijd nog niet rijp blijken te zijn. Met het begrip en den wil moet het vertrouwen groeien. Moge niet door het aankweeken van wan trouwen dit element ontbreken aan de mogelijk heid om te komen tot nieuwe vormgeving, waar deze overigens als wenschelijk gevoeld wordt en van groote waarde zijn kan voor de direct betrok kenen en voor de samenleving. reerd zou iutloopen en, hoewel de wet gehand haafd is gebleven is de werking op het oogenblik van dien aard, dat er betrekkelijk weinig verschil meer is in den vroegeren toestand, d.w.z. in de ondernemingen, waarin reeds een vertegenwoordi ging der arbeiders bestond is deze ook thans nog van beteekenis, terwijl in de andere ondernemin gen betrekkelijk weinig aandacht meer aan deze zaak wordt geschonken. In zooverre is deze wet dus zeker een mislukking. Bedrijfsraden voor de geheele bedrijfstak zijn o. a. geprobeerd in Australië en ook daar is de toe stand er weinig of niet door verbeterd. Wij willen in het geheel niet beweren, dat er zich niet in sommige bedrijven een zoodanige verhouding tus schen de organisaties van patroons en arbeiders kan ontwikkelen, dat deze feitelijk het karakter van een bedrijfsraad aanneemt, doch dan is deze tot stand gekomen door een geleidelijken groei en door samenwerkingvan de belnaghebbenden. Een wettelijke regeling zou dergelijke bedrijfsraden ze ker niet in een gunstiger positie brengen. Daaren tegen zouden zij waarschijnlijk in allerlei bedrijfs takken, die daar nog lang niét rijp voor zijn, ver houdingen scheppen, welke zeker tot teleurstelling zullen voeren. Wij hebben dit in ons land bijv. gezien bij de Kamers van Arbeid. Deze zijn in het laatst van de vorige eeuw ingesteld en zouden door de samen werking, die er tusschen patroons en arbeiders in zou plaats vinden, de sociale vrede moeten bren gen. Het is echter niet geschied. Het sociale leven is langs hen heen gegaan en Minister Aalberse achtte het dan ook eenige jaren geleden maar het beste ze op te doeken. Van beteekenis voor het sociale leven zijn ze vrijwel niet geweest. De samenwerking tusschen werkgevers en arbei ders in de Raden van Arbeid heeft verder even min veel om het lijf. Veel wijder perspectieven opent daarentegen de samenwerking die thans met betrekking tot de ziektewet plaats vindt. Een zoo danige samenwerking kan zich geleidelijk aan ook over andere sociale aangelegenheden uitstrekken en op die wijze kan er ongetwijfeld een belnagrijk werk worden gedaan. Ontijdig ingrijpen van den wetgever door het instellen van bedrijfsraden zou deze oplossing van het sociale vraagstuk echter geenszins ten goede kunnen komen. Laten wij ho pen, dat de regeering dit ook inziet en dat de aan gekondigde instelling van wettelijk gereglde be drijfsraden voorloopig maar wat achterwege blijft. Het sociale leven moet zelf groeien en alle kunst matige bedenksels kunnen de ontwikkeling er van slechts schaden. Land- en Tuinbouw BEDRIJFSRADEN. medegedeeld, dat een wettelijke regeling de instelling van bedrijfsraden in voorbereiding is. Hoewel deze mededeeling op zich zelf beschouwd, bitter weinig zegt, omdat het begrip bedrijfsraden lang niet vast staat en men dus geen oordeel kan vellen, voordat men in werkelijkheid heeft gezien, wat de regeering met deze mededeeling bedoelt, is het toch wel van belang eenige woorden hieraan te wijden. Bedrijfsraden kunnen worden ingesteld voor een onderneming dan wel voor een aantal onderne mingen, die tot eenzelfde bedrijfstak behooren, ge zamenlijk. In Duitschland heeft men in de jaren na den oorlog de ondernemingsraden wettelijk in gesteld. Het bleek echter al spoedig dat dit ver- OF 91) 'r i „Nu de professor het zoo heeft durven zeg gen, oom, mag ik daaraan zelfs niet twijfelen. Maar nu nog een dringend verzoek aan u, mijn tweede vader. Martha is mijn zuster, dat is iets waarvan ik tot in mijn ziel overtuigd ben. Laat er tusschen ons nooit, met geen enkel woord, ?sprake zijn van de fout door mijn vader begaan. Geen verwijt mag er zweven over zijn graf in de zee! Maar hoe hebben wij nu te handelen tegenover dat lieve en sympathieke kind?" „Voorloopig blijve alles zooals het nu is, Hen ri! Over veertien dagen spreken wij elkander nader. Martha is het kind van mijn veelgeliefden broeder, zij is uw zuster, Henri. 'Het liefst zag ik, dat wij allen vereenigd bleven!" In 't hotel-garni, tegenwoordig door Magloire en zijn jonge vrouw gedreven, maakte men zich een weinig ongerust, omdat madame Soljier en Martha niet, zooals zij anders altijd des Zater dags plachten te doen, waren huiswaarts gekeerd. Dies Zondagsmorgen werd men evenwel vol komen gerust gesteld d5or 't bezoek van Henri Savanne, die de boodschap kwam brengen: „Uw beide protegees, vriend Magloire, zijn in Saint Maur op de villa van mijn oom. Veronica heeft éindelijk, en toen ook maar op eens, aan onze vertoogenn gehoor gegeven. Zij heeft in de ope ratie toegestemd en zoo heb ik ze maar dadelijk onder mijn voorloopige behandeling genomen, en Martha is bij haar gebleven. Hoe klein en jong het lieve kind ook wezen moge, zij zal voor haar grootmoeder een best verpleegstertje zijn, beter dan menig ander het zo uwezen, die 'zoo niet met alle eigenaardigheden der oude vrouw bekend is. „Ja, 't is een engel, dat kind," betuigden Mag loire erf Marie als uit een mond. „Maar gelooft u werkelijk, mijnheer Henri," voegde de gewezen orgeldraaier er bij, „dat de operatie 't gewensch- te succes zal hebben „Ik houd er mij van overtuigd, vriendlief. A Is 'tu mogelijk is in den namiddag op de villa Sa vanne te komen, zal ik u daar ontvangen en uw bezoek, dat weet ge wel, zal zeker Veronica Sol lier hoogst aangenaam zijn, want zij houdt veel van u." ,jEm ik niet minder van haar, mijnheer! ,'Zij heeft ook gevraagd, Magloire, of je vrouw niet wat linnengoed voor haar zo ukunnen in pakken en of jij al hare papieren wilt meebren gen." „Ik zal er voor zorgen, mijnheer. Wel, wel, hoe vreemd, dat die goede vrouw zich zoo op 't onverwachts heeft laten bepraten. Nu, ik ben maar blijde, dat het er toch toe gekomen is." Na in 't gasthuis, waaraan Henri Savanne was verbonden, met den professor de behandeling van Veronica Sollier te hebben vastgesteld en na zich gekweten te hebben van de boodschap, hem voor Magloire opgedragen, had hij niets meer te doen dan zijn belofte van den vorigen avond te vervullen, n.l. om Philippe1 de Nayle van Neuilly te gaan afhalen ten einde gezamenlijk te dejeuneeren en hem dan naar'de villa Savanne mee te brengen. De werkzaamheden, waarop Dénise's zoon den vcrigen avond tegen zijn moeder gezinspeeld had, waren van zee rbizonderen aard. Hij wilde den geheimen brieft geadresseerd aan de Dluitsche ambassade te Parijs en zoo heel toevallig gevon den in de bibliotheek van zijn stiefvader, trach ten te ontcijferen, met de dure handleiding, die hij zich uitsluitend voor dat doel te Parijs had aangeschaft. Maar ondanks zijn handleiding,zijn kloek ver stand en de gemakkelijkheid waarmede hij anders gewoon was de moeilijkste vraagstukken op te lossen, brak hij thans zich vruchteloos het hoofd om den sleutel te vinden, tot het geheimschrift, dat hij voor zich had liggen. Haastig schoof hij eensklaps den door hem niet te ontcijferen brief onder zijn legger en riep binnen!" want, men had aan zijn deur geklopt. 'tWas Henri Savanne, die hem kwam opzoe ken. ,,'t Is elf uur, mijn waarde," sprak hij, Phi lippe de hand drukkend, „ik heb een honger als een wolf, en jij schijnt zelfs niet aan eten te cPfenken." „Ik heb onder 't'werken tijd en uur vergeten.' ,/Was je er zoo met je hart en je ziel bij Eii'kijk. wat is dat? Doe jij aan 'de cryptogra phic ..Ja, zoo nu en dan," antwoordde Philippe, die voelde dat hij een kleur kreeg. „Ben je er al sterk in vroeg Henri Savanne, bijna doelloos in het nieuwe boek bladerend^ dat op Philippe's schrijftafel lag. ,Jk begin er pas een beetj evan te begrijpen." „(Een dorre studie, dunkt me. Wat heb je er aan?" ,^Nu, niet veel, maar als tijdpasseenng is het toch wel interessant. Ik'ben tot je orders, amice. XXII. De broedermoorder had onder het dak van den rechter zoo gerust mogelijk geslapen. Des mor gens om negen uur klopte hij, prettig gestemd, aan de deur zijner vrouw en toen hij van 't ka mermeisje hoorde, dat mevrouw reeds beneden was, ging hij, een luchtig deuntje neuriënd, de trap af. Hij vond Dlenise buiten op 'het tarras. „Goed geslapen, Robert vroeg zij hem vrien delijk. „Ja, uitstekend. Em jij, Djénise „Nu, niet zoo erg. Ik heb akelig gedroomd en heb nu wat hoofdpijn, daarom ben ik ook maar dadelijk in de frissche lucht gegaan. Ik zou wel een beetje op en neer willen loopen, ga je mee?" Man en vrouw wandelden een weinig door den achtertuin. „Heb je opgemerkt, Robert," vroeg zij, „hoe veel werk Philippe gisteren van Mathilde Sa maar over het algemeen kan men zeggen, dat plan ten met zeer dikke bladeren of bladachtige sten gels veel zon moeten hebben en dat planten met dunner blad minder zon kunnen verdragen. Bego nia's behoeven dus niet zooveel zon en met nog minder zon kunnen de meeste varens toe. Om bonte planten mooi te hebben moet men ze ook niet te donker zetten. Wat nu gezegd is ten opzichte van de zon geldt ook ten opzichte van het water geven, maar dan in omgekeerde richting. Planten met dik blad geeft men minder water dan planten met dunner blad, want dat dunne blad geeft weer gemakkelijker het opgenomen water af. Over dit gieten zou nogal wat te zeggen zijn, want wie zou denken dat gewoon water voor de planten bestemd is vergist zich deerlijk in het oog van vele liefhebbers, die hun toevlucht nemen tot zeepsop, koffiedik, theebladeren, chloorwater en wie weet wat nog meer. Nu moet de lezer of leze res niet denken dat we maar wat fantaseeren, want, al die stoffen worden wel degelijk bij de planten gebracht en dat dan zulke planten wel eens niet al te gezond zijn zal wel te begrijpen zijn. We moeten dan ook ten sterkste afraden iets an ders dan zuiver water bij de planten te gieten, ook al is er al eens een worm in de pot te vinden of al komen er dan al eens van die kleine witte, vlugge diertjes in de potaarde voor. Deze wormen, die al zooveel kamerplantenlief hebbers een ahcntmerrie bezorgd hebben en ook die kleine, op luizen gelijkende diertjes zijn niet zoo gevaarlijk voor de planten als men wei denkt, maar wel kan men dan zeggen dat men niet op de goede manier gegoten heeft als er zulke dingen in den grond voorkomen en ook, dat de grond in de pot niet vast genoeg aangedrukt is. In losse, vochtige aarde, waarin bovendien nog veel dier lijke mest voorkomt, vermengt met plantaardige stoffen (stroomestj zal men het eerst last van wor men hebben en ook van die kleine witte diertjes, die we reeds genoemd hebhën. Hier helpt dus geen koffiedik of zeep, maar wat minder gieten. Boven dien denkt men meestal, dat gewone wormen aan de wortels van de planten zouden vreten, maar niets is minder waar, veeleer zijn de ringwormen als zeer nuttige, hoewel soms lastige dieren te be schouwen. die alleen afgestorven of afstervende plantaardige stoffen in hun lichaam omzetten in voor de planten weer opneembare stoffen. Vervolgens kan men als regel aannemen, dat planten met grove wortels als bijv. palmen, Aza lea's en Clivia's zeer vast opgepot moeten worden en planten met fijnere wortels als bijv. varens, As paragus, Begonia's enz. veel minder vast. Met deze hoofdregels in de gedachte en met re gelmatig gieten zal men het met de kamerplan ten het verst brengen, vooral als men niet teveel verpot en zoj nu en dan in het voorjaar wat vloeibare mest geeft. VAN HERWIJNEN. Sint Pancras. Om de liefhebbers en liefhebsters van kamer planten te vriend te houden zal het wel noodig zijn, ook eens iets te zeggen over de behandeling van kamerplanten. En het is nogal gemakkelijk, dat we niet van tevoren ons het hoofd behoeven te breken me de vraag waarover we zullen schrijven, want over de kamerplanten is genoeg te zeggen. We zouden dan willen beginnen met te vertellen dat de meeste kamerplanten juist op die plaats staan, waar ze niet behooren te staan. Men kijkt namelijk teveel naar het arrangement van de ka mer en vraagt zich te weinig af naar de eischen, die de planten stellen. Begint men met iedere plant die plaats in de kamer te geven, die het bes te met de eischen van de plant in overeenstem ming is, dan zal men ook veel minder last hebben van verschillende narigheden. Iedere plant moet licht hebben om te groeien, maar een vaste plant (planten met heel dikke bla deren, die veel water ineens-opnemen en met blad achtige stengels zooals cactussen, Echiveria's, Klei- nia's, Agavo's, Aloë's, enz.) kan alls missen behalve licht, om het maar eens met een beetje overdrijving te zeggen. De meeste andere kamerplanten echter hebben liever te doen met difuus licht, dat is licht, dat niet direct van de zon komt, maar bijv. door tusschenkomst van een dunne vitrage. Dit geldt in hoofdzaak ten opzichte van de zomerzon. De win terzon kunnen alle planten wel verdragen, maar dan moet men vooral niet vergeten, dat de win ter voor de kamerplanten heel vroeg is afgeloopen, nl. reeds in de maand Maart. In die maand is de zon voor planten die onder of achter glas staan zeer gevaarlijk. In die maand heeft men het mees te last van verbranden. Een vaste regel voor de plaats waar een plant in de kamer moet staan is natuurlijk niet te geven, Heb je een rijtuig?" „Zeker, we kunnen dadelijk weg gaan." Philippe, die de gelegenheid miste om den ge heimen brief op te bergen, nam de voorzorg de kamerdeur aan den buitenkant af te sluiten en den sleutel er van mee te nemen. „'Waar gaan wij ontbijten?" „Als je 't goed vindt op de place de la Bas tille, dan zijn we dicht bij 't station voor Vin- cennes en kan ik meteen bij een apotheker op den boulevard Beaumarchais 'de medicamenten koopen die ik noodig heb." „Is er soms iemand ziek op de villa Savanne?" „Ja, Veronica Sollier." „Veronica Sollier? Is die dan bij uw oom in 't park van Saint Maur?" „Ja, verbeeld je, Philippe, gistermiddag bij al die drukte kwam de blinde vrouw zich bij ons aanmelden, zeggend, dat zij zich wilde onder werpen aan de operatie. Nu, wij wilden haar niet laten heengaan met de kans, dat ze weer tot andere gedachten zou komen en hebben haar da delijk met haar kleinkind geïnstalleerd in het tuinhuisje, je weet wel, vlak bij de Marne." „Ik acht dat een zeer gelukkig nieuws," oor deelde Philippe de Nayle. „Als de operatie met succes wordt bekroond, wie weet of dan die bra ve vrouw ons niet den man zal kunnen toonen, die Richard Vernière heeft vermoord?" Het rijtuig hield halt op de bestemde plaats en de twee jongelui dejeuneerden in „Les quatre Ser- gents de la Rochelle", hetzelfde restaurant waar, voor 't plegen van hunne grootste misdaden, Ro bert Vernière en Claude Grivot hun plan hadden beraamd voor den diefstal van Saint Ouen. Gemeente BROEK OP LANGENDIJK. (Ingeschreven over de maand October) GEBOREN: Maart je, dochter van K. Pluister en van A. Grin. Klaas, zoon van J. Blom en van W. Stins. Teetje, dochter van G. Wagenaar en van N. Duif. Frans, zoon van K. Slot en van G. den Engelse. Dieuwertje, dochter van A. de Bree en van S. Kok. OVERLEDEN: Trijntje Mulder, oud 46 jaar, echt genoote van A. Molenaar. Jacob Bakker, oud 67 jaar. weduwnaar van Helena Verhage. GEHUWD: P. Feenstra, oud 21 jaar, van beroep landarbeider, wonende te Andijk en G. de Boer oud 26 jaar. ONDERTROUWD: geene. INGEKOMEN EN VERTROKKEN PERSONEN GE DURENDE DE MAAND OCTOBER: INGEKOMEN: J. Bakker, apothekersassistente v. Amsterdam naar hier 427. M. In 't Veld, bakkers knecht van Delft naar hier 257. H. G. W. Bruns kappersbediende van den Helder naar hier 536. VERTROKKEN: Weduwe K. Jongerling, zonder beroep naar Nieuwveen. E. Koffeman, dienstbo de naar Urk, Wijk 5 33 H. J. Grooters, meubel maker, naar stad Hardenberg, Wijk A 12. A. Vroegop huishoudster naar Alkmaar. A. Vos, kap persbediende naar Geleen, Burg. Lemmerstraat 222 K. de Geus, zonder beroep naar Steenwijk, Mees terstraat 16. G. de Boer, zonder beroep naar Andijk (Oost) Dijkweg. B. Goudswaard, Rijkste lefoniste, naar den Helder, Hoogstraat 100. J. de Haas met gezin, smid naar Zuidscharwoude. H. v. d. Berg met gezin, onderbaas naar Assen delft. C. Geurts, onderwijzer naar Schoorl, Hee- renweg C 36. vanne gemaakt heeft? O:, ik zou 't zoo heerlijk vinden, als die goede jongen eenigen troost kon vinden in zijn leed. En in heel veel opzichten vind ik Mathilde Savanne voor hem een veel geschikter vrouw dan uw nicht Aline." „Ja, ik ook," antwoordde de boosdoener ter stond, denkende aan de dingen, die hij reeds eer der overwogen had. Toen ons tweetal een eindje had doorgeloopen, stond het eensklaps verwonderd stil. Daar trad Daniè'l Savanne op "hen toe met de kleine Mar tha aan de hand. „Ja, ja, ik begrijp uw bevreemding!" sprak de rechter lachend. „Gij hadt nooit gedacht, mij hier te zullen aantreffen met onze lieve, kleine orgeldraaister. Maar de zaak is anders eenvoudig genoeg. Gistermiddag kwam de blinde grootmoe der mij aan mijn belofte herinneren. Zij wil zich nu laten opereeren en is daarginds in ons aardig tuinhuisje geinstalleerd om de behandeling te ondergaan, die onvermijdelijk schijnt te wezen voor de operatie." „O, nu heb ik goeden moed," riep Dénise uit. „Een zegen zo üjik 't noemen voor die brave vrouw, als zij weer volkomen herstelde en een zegen ook, als door haar toedoen den ellendeling kon worden ontdekt, die den broer van mijn man lafhartig heeft vermoord en bestolen." Robert beet zich pp de lippen en had in zijn woede zijn vrouw wel kunnen doodslaan, maar hij was gedwongen, om heel ernstig zijne wen- schen bij de hare te voegen. Al doorwandelend kwam men bij het tuinhuisje en toen mompelde Robert in zich zelf: „Daar is zij nu, daar is ze. We volgen ons vroeger plan. O'Brien moet aan 't werk worden gezet." Den avond van dieneelfden dag was de broe dermoorder in 't optrekje van den magnetiseur. ,jOp mijn woord, vriendlief, ik was je wach tende," begon O'Brien, „gisteravond al." „Mij? Hoezoo, O'Brien?" „Geen woord- en tijdverspilling, mijn waarde!" antwoordde de magnetiseur. „Alles wat je mij wilt. komen vertellen weet ik al; hoe, dat doet) minder ter zake. Veronica Sollier, teruggeko men op haar eerste besluit, stemt nu toe in de operatie, waarvoor zij zoo bang was. Zij is Za terdagmiddag zich komen aanmelden op de villa van Savanne om hem de gastvrijheid te vragen, di ehij haar vroeger had aangeboden." „Ja, dat is zoo, maar hoe weet jij 't?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1929 | | pagina 3