I. - mm 2 MB 1929
Liefde en Misdeed
Naar den
Industrieelen vrede
Rubriek van den Arbeid
De Moord van Saint-Ouen.
Burgerlijke Stand
Eenige dagen geleden is in Engeland een belang
rijk rapport verschenen over de industrieele toe
komst van Groot-Brittannië. Het bespreekt de oor
zaken der ontevredenheid in de industrie en be
veelt eenige middelen ter verbetering aan. Een pas
sage in het rapport, welke zeer de aandacht heeft
getrokken luidt als volgt:
„Er zijn nog altijd velen, die meenen, dat de
Staat zich niet moet bemoeien met de industrie of
op een andere wijze tusschen beide komen in con
flicten tusschen kapitaal en arbeid. Dit is een on
houdbare leer, die niet overeenstemt met de feiten.
De Staat kan niet onverschillig toezien, wanneer
een burgeroorlog wordt gevoerd tusschen organisa
ties van zijn burgers, want zijn voornaamste taak
is om vrede en wet te laten heerscheh in plaats van
geweld. Het doel van den Staat is vrede, rechtvaar
digheid en vrijheid te handhaven voor al zijn bur
gers en deze verplichting houdt niet op bij de in
dustrie. Iedere Staatsman heeft dan ook, wat hij
ook in theorie moge gelooven, zich steeds door den
drang der feiten genoodzaakt gezien om hoe lan
ger hoe meer actief op te treden op het gebied
der inudstrie. Dikwijls is dit met tegenzin geschied
en is aan de nijverheid de oplossing van allerlei
belangrijke vraagstukken uit handen genomen, een
voudig omdat de industrie zelf riïèt in staat was
om zelf een goede oplossing te geven."
Het standpunt van het rapport is dus: er dient
een oplossing gevonden te worden voor allerlei
vraagstukken. De industrie moet dit zelf doen in
overleg met de arbeiders. Mislukt dit, dan moet de
Staat ingrijpen.
Opnieuw blijkt heir het groote belang van sa
menwerking in de industrie. Het gaat hier niet
gelijk „Maatschappij-Belangen" uiteenzet om een
vraagstuk, dat theoretisch opgelost kan worden
het gaat hier om een stuk practisch leven, waar
voor een vorm gevonden moet worden. Een vorm
waarin de werkelijkheid van het leven beter tot ui
ting kan komen dan tot nu toe het geval was en
die minder aanleiding geeft tot allerlei conflicten
en misverstand.
Deze werkelijkheid die hier tot uiting moet wor
den gebracht is deze, dat alles wordt voortgebracht
en alleen tot stand gebracht kan worden door de
samenwerking van drie factoren: arbeid, leiding
en kapitaal. Alle drie zijn ze even onmisbaar geen
van drie heeft recht op den voorrang, maar ieder
der drie stelt zijn bijzondere eischen.
Het kapitaal is onmisbaar en moet daarom niet
slechts in stand en op waarde worden gehouden,
maar het moet ook zijn prijs opbrengen, d.w.z. het
moet rendeeren. De leiding is onmisbaar. Maar
gaat het bij het kapitaal om rendement, bij de
leiding om bewegingsvrijheid, bij den arbeid gaat
het om de m&ischen. En de mensch is niet een
mechanisme, waarin men dagelijks zooveel loon
stopt en dat men zoolang laat werken, zoodat re
dan zooveel productie te voorschijn komt de
mensch is een samengesteld wezen, met psychische
reacties en met zedelijk gevoel en met een hart,
dat soms hevig verlangt en dat wel eens naar iets
anders uitgaat, dan de alledaagsche omgeving van
den arbeid biedt.
En hier ligt de bron van vele moeilijkheden. De
bereikbaarheid van hetgeen verlangd wordt, wordt
gewoonlijk als eenvoudiger voorgesteld dan dit ei
genlijk is. En het niet bereiken ervan wel eens toe
geschreven aan de boosaardigheid van een andere
„partij" of „klasse", die er belang bij zou hebben
den arbeider te onthouden datgene, waarop, hij
recht heeft. En van de andere zijde wordt de ernst
en de waarde van dit verlangen wel eens miskend
en aangezien voor een systematische ontevreden
heid en vijandschap (waartoe dan ook een valsche
demagogie niet zelden tracht het op tezweepen)
Maar in werkelijkheid leeft hier in hoofdzaak een
gerechtvaardigd verlangen om mensch te zijn
en als mensch erkend te worden. En alle besprekin
gen, die den gang van den dagelijkschen arbeid en
de economische noodzaak ópleggen, zullen zzeker
lichter gedragen worden, wanneer bij de arbeiders
de overtuiging bestaat, dat zij als mensch erkend
en behandeld worden. Het is wat anders om zich
alleen leverancier van per uur of naar het stuk
betaalde arbeidskracht te gevoelen, dan wel zich
medewerker te weten in een gemeenschap, waar
allen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor den
gan gen het resultaat van den arbeid. De eerste
voelt zich alleen maar onderworpen aan andere
machten, tegen wier overmacht hij zich steeds
weer te verzetten tracht, hij is onderworpen, onder
werp, object. De tweede is subject, mede-deelheb
ber aan het bedrijf, mede deel er van. Het welva
ren van het bedrijf is zijn belang, het is mede zijn
bedrijf.
Samenwerking het gaat om het vinden van den
juisten vorm waarin tot zoo volkomen mogelijke ui
ting komt datgene wat de werkelijkheid noodzake
lijk maakt, de vorm waarbij voldaan is aan de voor
waarden die kapitaal en leiding behoeven om hun
taak te kunnen vervullen en waar de arbeiders
zich als medewerker, als mensch erkend en be
handeld gevoelen.
Maar deze vorm zal vanzelf gevonden worden,
wanneer het leven, dat er de inhoud van is, zoover
gegroeid is, dat de behoefte aan dezen vorm duide
lijk bewust wordt. Wanneer van ALLE zijden de
noodzakelijkheid gevoeld wordt om de samenwer
king die er bij de voortbrenging in het bedrijf
in werkelijkheid steeds is, in een dergelijken vorm
tot uiting te doen komen, dat het gezamenlijke
van dezen arbeid en van de verantwoordelijkheid
daarvoor meer blijkt en tot erkenning komt
wanneer de wil er is om datgene te aanvaarden,
wat samenwerking van gelijkgerechtigde factoren
meebrengt, dan zal het geen moeite kosten den
juisten vorm daarvoor te vinden. Deze vorm zal
geen algemeen schema zijn kunnen, maar overal
aan de bijzondere eigenaardigheden van iedere
groep aangepast moeten worden. De vorm is maar
het uiterlijke; de werkelijkheid, het leven is de in
houd er van Dit groeit en verandert steeds de
vorm blijft en veroudert totdat een verandering
als noodzakelijk gevoeld wordt en de behoefte aan
nieuwen vorm ontstaat. Wanneer het leven zooveel
verder is gegaan, dat duidelijk is geworden, waar
de oude vorm niet meer voldoet, waar iets moet
gevonden worden dan is de tijd gekomen voor het
bewust zoeken naar den nieuwen vorm.
Waar het hier op aan komt, is of alle factoren
aanwezig zijn om de samenwerking in de voort
brenging in den vorm daarvan, tot uiting te bren
gen. Hiervoor is noodig in de eerste plaats begrip
van de economische eischen van de voortbrenging
en van de beperkingen, die eenerzijds de economi
sche noodzaak, anderzijds de verplichting van sa
menwerking opleggen. In de tweede plaats de wil
om deze beperkingen en verplichtingen te aan
vaarden en zijn taak in deze samenwerking zoo
goed mogelijk te vervullen. En in de derde plaats
vertrouwen. Vertrouwen in de oprechte bedoelin
gen en de verplichting van de andere partij.
Misschien is dit wel het voornaamste. Wanneer
er vertrouwen is, zal het gelukken. Ontbreekt dit
alsnog, dan zou de tijd nog niet rijp blijken te
zijn. Met het begrip en den wil moet het vertrouwen
groeien. Moge niet door het aankweeken van wan
trouwen dit element ontbreken aan de mogelijk
heid om te komen tot nieuwe vormgeving, waar
deze overigens als wenschelijk gevoeld wordt en
van groote waarde zijn kan voor de direct betrok
kenen en voor de samenleving.
reerd zou iutloopen en, hoewel de wet gehand
haafd is gebleven is de werking op het oogenblik
van dien aard, dat er betrekkelijk weinig verschil
meer is in den vroegeren toestand, d.w.z. in de
ondernemingen, waarin reeds een vertegenwoordi
ging der arbeiders bestond is deze ook thans nog
van beteekenis, terwijl in de andere ondernemin
gen betrekkelijk weinig aandacht meer aan deze
zaak wordt geschonken. In zooverre is deze wet
dus zeker een mislukking.
Bedrijfsraden voor de geheele bedrijfstak zijn o.
a. geprobeerd in Australië en ook daar is de toe
stand er weinig of niet door verbeterd. Wij willen
in het geheel niet beweren, dat er zich niet in
sommige bedrijven een zoodanige verhouding tus
schen de organisaties van patroons en arbeiders
kan ontwikkelen, dat deze feitelijk het karakter
van een bedrijfsraad aanneemt, doch dan is deze
tot stand gekomen door een geleidelijken groei en
door samenwerkingvan de belnaghebbenden. Een
wettelijke regeling zou dergelijke bedrijfsraden ze
ker niet in een gunstiger positie brengen. Daaren
tegen zouden zij waarschijnlijk in allerlei bedrijfs
takken, die daar nog lang niét rijp voor zijn, ver
houdingen scheppen, welke zeker tot teleurstelling
zullen voeren.
Wij hebben dit in ons land bijv. gezien bij de
Kamers van Arbeid. Deze zijn in het laatst van de
vorige eeuw ingesteld en zouden door de samen
werking, die er tusschen patroons en arbeiders in
zou plaats vinden, de sociale vrede moeten bren
gen. Het is echter niet geschied. Het sociale leven
is langs hen heen gegaan en Minister Aalberse
achtte het dan ook eenige jaren geleden maar het
beste ze op te doeken. Van beteekenis voor het
sociale leven zijn ze vrijwel niet geweest.
De samenwerking tusschen werkgevers en arbei
ders in de Raden van Arbeid heeft verder even
min veel om het lijf. Veel wijder perspectieven
opent daarentegen de samenwerking die thans met
betrekking tot de ziektewet plaats vindt. Een zoo
danige samenwerking kan zich geleidelijk aan ook
over andere sociale aangelegenheden uitstrekken
en op die wijze kan er ongetwijfeld een belnagrijk
werk worden gedaan. Ontijdig ingrijpen van den
wetgever door het instellen van bedrijfsraden zou
deze oplossing van het sociale vraagstuk echter
geenszins ten goede kunnen komen. Laten wij ho
pen, dat de regeering dit ook inziet en dat de aan
gekondigde instelling van wettelijk gereglde be
drijfsraden voorloopig maar wat achterwege blijft.
Het sociale leven moet zelf groeien en alle kunst
matige bedenksels kunnen de ontwikkeling er van
slechts schaden.
Land- en Tuinbouw
BEDRIJFSRADEN.
medegedeeld, dat een wettelijke regeling
de instelling van bedrijfsraden in voorbereiding is.
Hoewel deze mededeeling op zich zelf beschouwd,
bitter weinig zegt, omdat het begrip bedrijfsraden
lang niet vast staat en men dus geen oordeel kan
vellen, voordat men in werkelijkheid heeft gezien,
wat de regeering met deze mededeeling bedoelt, is
het toch wel van belang eenige woorden hieraan
te wijden.
Bedrijfsraden kunnen worden ingesteld voor een
onderneming dan wel voor een aantal onderne
mingen, die tot eenzelfde bedrijfstak behooren, ge
zamenlijk. In Duitschland heeft men in de jaren
na den oorlog de ondernemingsraden wettelijk in
gesteld. Het bleek echter al spoedig dat dit ver-
OF
91) 'r i
„Nu de professor het zoo heeft durven zeg
gen, oom, mag ik daaraan zelfs niet twijfelen.
Maar nu nog een dringend verzoek aan u, mijn
tweede vader. Martha is mijn zuster, dat is iets
waarvan ik tot in mijn ziel overtuigd ben.
Laat er tusschen ons nooit, met geen enkel woord,
?sprake zijn van de fout door mijn vader begaan.
Geen verwijt mag er zweven over zijn graf in de
zee! Maar hoe hebben wij nu te handelen
tegenover dat lieve en sympathieke kind?"
„Voorloopig blijve alles zooals het nu is, Hen
ri! Over veertien dagen spreken wij elkander
nader. Martha is het kind van mijn veelgeliefden
broeder, zij is uw zuster, Henri. 'Het liefst
zag ik, dat wij allen vereenigd bleven!"
In 't hotel-garni, tegenwoordig door Magloire
en zijn jonge vrouw gedreven, maakte men zich
een weinig ongerust, omdat madame Soljier en
Martha niet, zooals zij anders altijd des Zater
dags plachten te doen, waren huiswaarts gekeerd.
Dies Zondagsmorgen werd men evenwel vol
komen gerust gesteld d5or 't bezoek van Henri
Savanne, die de boodschap kwam brengen: „Uw
beide protegees, vriend Magloire, zijn in Saint
Maur op de villa van mijn oom. Veronica heeft
éindelijk, en toen ook maar op eens, aan onze
vertoogenn gehoor gegeven. Zij heeft in de ope
ratie toegestemd en zoo heb ik ze maar dadelijk
onder mijn voorloopige behandeling genomen, en
Martha is bij haar gebleven. Hoe klein en jong
het lieve kind ook wezen moge, zij zal voor haar
grootmoeder een best verpleegstertje zijn, beter
dan menig ander het zo uwezen, die 'zoo niet met
alle eigenaardigheden der oude vrouw bekend is.
„Ja, 't is een engel, dat kind," betuigden Mag
loire erf Marie als uit een mond. „Maar gelooft
u werkelijk, mijnheer Henri," voegde de gewezen
orgeldraaier er bij, „dat de operatie 't gewensch-
te succes zal hebben
„Ik houd er mij van overtuigd, vriendlief. A Is
'tu mogelijk is in den namiddag op de villa Sa
vanne te komen, zal ik u daar ontvangen en uw
bezoek, dat weet ge wel, zal zeker Veronica Sol
lier hoogst aangenaam zijn, want zij houdt veel
van u."
,jEm ik niet minder van haar, mijnheer!
,'Zij heeft ook gevraagd, Magloire, of je vrouw
niet wat linnengoed voor haar zo ukunnen in
pakken en of jij al hare papieren wilt meebren
gen."
„Ik zal er voor zorgen, mijnheer. Wel, wel,
hoe vreemd, dat die goede vrouw zich zoo op 't
onverwachts heeft laten bepraten. Nu, ik ben
maar blijde, dat het er toch toe gekomen is."
Na in 't gasthuis, waaraan Henri Savanne
was verbonden, met den professor de behandeling
van Veronica Sollier te hebben vastgesteld en na
zich gekweten te hebben van de boodschap, hem
voor Magloire opgedragen, had hij niets meer
te doen dan zijn belofte van den vorigen avond
te vervullen, n.l. om Philippe1 de Nayle van
Neuilly te gaan afhalen ten einde gezamenlijk
te dejeuneeren en hem dan naar'de villa Savanne
mee te brengen.
De werkzaamheden, waarop Dénise's zoon den
vcrigen avond tegen zijn moeder gezinspeeld had,
waren van zee rbizonderen aard. Hij wilde den
geheimen brieft geadresseerd aan de Dluitsche
ambassade te Parijs en zoo heel toevallig gevon
den in de bibliotheek van zijn stiefvader, trach
ten te ontcijferen, met de dure handleiding, die
hij zich uitsluitend voor dat doel te Parijs had
aangeschaft.
Maar ondanks zijn handleiding,zijn kloek ver
stand en de gemakkelijkheid waarmede hij anders
gewoon was de moeilijkste vraagstukken op te
lossen, brak hij thans zich vruchteloos het hoofd
om den sleutel te vinden, tot het geheimschrift,
dat hij voor zich had liggen.
Haastig schoof hij eensklaps den door hem
niet te ontcijferen brief onder zijn legger en riep
binnen!" want, men had aan zijn deur geklopt.
'tWas Henri Savanne, die hem kwam opzoe
ken. ,,'t Is elf uur, mijn waarde," sprak hij, Phi
lippe de hand drukkend, „ik heb een honger als
een wolf, en jij schijnt zelfs niet aan eten te
cPfenken."
„Ik heb onder 't'werken tijd en uur vergeten.'
,/Was je er zoo met je hart en je ziel bij
Eii'kijk. wat is dat? Doe jij aan 'de cryptogra
phic
..Ja, zoo nu en dan," antwoordde Philippe,
die voelde dat hij een kleur kreeg.
„Ben je er al sterk in vroeg Henri Savanne,
bijna doelloos in het nieuwe boek bladerend^
dat op Philippe's schrijftafel lag.
,Jk begin er pas een beetj evan te begrijpen."
„(Een dorre studie, dunkt me. Wat heb je er
aan?"
,^Nu, niet veel, maar als tijdpasseenng is het
toch wel interessant. Ik'ben tot je orders, amice.
XXII.
De broedermoorder had onder het dak van den
rechter zoo gerust mogelijk geslapen. Des mor
gens om negen uur klopte hij, prettig gestemd,
aan de deur zijner vrouw en toen hij van 't ka
mermeisje hoorde, dat mevrouw reeds beneden
was, ging hij, een luchtig deuntje neuriënd, de
trap af. Hij vond Dlenise buiten op 'het tarras.
„Goed geslapen, Robert vroeg zij hem vrien
delijk.
„Ja, uitstekend. Em jij, Djénise
„Nu, niet zoo erg. Ik heb akelig gedroomd en
heb nu wat hoofdpijn, daarom ben ik ook maar
dadelijk in de frissche lucht gegaan. Ik zou wel
een beetje op en neer willen loopen, ga je mee?"
Man en vrouw wandelden een weinig door den
achtertuin.
„Heb je opgemerkt, Robert," vroeg zij, „hoe
veel werk Philippe gisteren van Mathilde Sa
maar over het algemeen kan men zeggen, dat plan
ten met zeer dikke bladeren of bladachtige sten
gels veel zon moeten hebben en dat planten met
dunner blad minder zon kunnen verdragen. Bego
nia's behoeven dus niet zooveel zon en met nog
minder zon kunnen de meeste varens toe. Om bonte
planten mooi te hebben moet men ze ook niet te
donker zetten.
Wat nu gezegd is ten opzichte van de zon geldt
ook ten opzichte van het water geven, maar dan in
omgekeerde richting. Planten met dik blad geeft
men minder water dan planten met dunner blad,
want dat dunne blad geeft weer gemakkelijker het
opgenomen water af.
Over dit gieten zou nogal wat te zeggen zijn,
want wie zou denken dat gewoon water voor de
planten bestemd is vergist zich deerlijk in het oog
van vele liefhebbers, die hun toevlucht nemen tot
zeepsop, koffiedik, theebladeren, chloorwater en
wie weet wat nog meer. Nu moet de lezer of leze
res niet denken dat we maar wat fantaseeren,
want, al die stoffen worden wel degelijk bij de
planten gebracht en dat dan zulke planten wel
eens niet al te gezond zijn zal wel te begrijpen zijn.
We moeten dan ook ten sterkste afraden iets an
ders dan zuiver water bij de planten te gieten, ook
al is er al eens een worm in de pot te vinden of al
komen er dan al eens van die kleine witte, vlugge
diertjes in de potaarde voor.
Deze wormen, die al zooveel kamerplantenlief
hebbers een ahcntmerrie bezorgd hebben en ook
die kleine, op luizen gelijkende diertjes zijn niet
zoo gevaarlijk voor de planten als men wei denkt,
maar wel kan men dan zeggen dat men niet op de
goede manier gegoten heeft als er zulke dingen
in den grond voorkomen en ook, dat de grond in
de pot niet vast genoeg aangedrukt is. In losse,
vochtige aarde, waarin bovendien nog veel dier
lijke mest voorkomt, vermengt met plantaardige
stoffen (stroomestj zal men het eerst last van wor
men hebben en ook van die kleine witte diertjes,
die we reeds genoemd hebhën. Hier helpt dus geen
koffiedik of zeep, maar wat minder gieten. Boven
dien denkt men meestal, dat gewone wormen aan
de wortels van de planten zouden vreten, maar
niets is minder waar, veeleer zijn de ringwormen
als zeer nuttige, hoewel soms lastige dieren te be
schouwen. die alleen afgestorven of afstervende
plantaardige stoffen in hun lichaam omzetten in
voor de planten weer opneembare stoffen.
Vervolgens kan men als regel aannemen, dat
planten met grove wortels als bijv. palmen, Aza
lea's en Clivia's zeer vast opgepot moeten worden
en planten met fijnere wortels als bijv. varens, As
paragus, Begonia's enz. veel minder vast.
Met deze hoofdregels in de gedachte en met re
gelmatig gieten zal men het met de kamerplan
ten het verst brengen, vooral als men niet teveel
verpot en zoj nu en dan in het voorjaar wat
vloeibare mest geeft.
VAN HERWIJNEN. Sint Pancras.
Om de liefhebbers en liefhebsters van kamer
planten te vriend te houden zal het wel noodig
zijn, ook eens iets te zeggen over de behandeling
van kamerplanten. En het is nogal gemakkelijk,
dat we niet van tevoren ons het hoofd behoeven te
breken me de vraag waarover we zullen schrijven,
want over de kamerplanten is genoeg te zeggen.
We zouden dan willen beginnen met te vertellen
dat de meeste kamerplanten juist op die plaats
staan, waar ze niet behooren te staan. Men kijkt
namelijk teveel naar het arrangement van de ka
mer en vraagt zich te weinig af naar de eischen,
die de planten stellen. Begint men met iedere
plant die plaats in de kamer te geven, die het bes
te met de eischen van de plant in overeenstem
ming is, dan zal men ook veel minder last hebben
van verschillende narigheden.
Iedere plant moet licht hebben om te groeien,
maar een vaste plant (planten met heel dikke bla
deren, die veel water ineens-opnemen en met blad
achtige stengels zooals cactussen, Echiveria's, Klei-
nia's, Agavo's, Aloë's, enz.) kan alls missen behalve
licht, om het maar eens met een beetje overdrijving
te zeggen. De meeste andere kamerplanten echter
hebben liever te doen met difuus licht, dat is licht,
dat niet direct van de zon komt, maar bijv. door
tusschenkomst van een dunne vitrage. Dit geldt in
hoofdzaak ten opzichte van de zomerzon. De win
terzon kunnen alle planten wel verdragen, maar
dan moet men vooral niet vergeten, dat de win
ter voor de kamerplanten heel vroeg is afgeloopen,
nl. reeds in de maand Maart. In die maand is de
zon voor planten die onder of achter glas staan
zeer gevaarlijk. In die maand heeft men het mees
te last van verbranden.
Een vaste regel voor de plaats waar een plant
in de kamer moet staan is natuurlijk niet te geven,
Heb je een rijtuig?"
„Zeker, we kunnen dadelijk weg gaan."
Philippe, die de gelegenheid miste om den ge
heimen brief op te bergen, nam de voorzorg de
kamerdeur aan den buitenkant af te sluiten en
den sleutel er van mee te nemen. „'Waar gaan
wij ontbijten?"
„Als je 't goed vindt op de place de la Bas
tille, dan zijn we dicht bij 't station voor Vin-
cennes en kan ik meteen bij een apotheker op
den boulevard Beaumarchais 'de medicamenten
koopen die ik noodig heb."
„Is er soms iemand ziek op de villa Savanne?"
„Ja, Veronica Sollier."
„Veronica Sollier? Is die dan bij uw oom in
't park van Saint Maur?"
„Ja, verbeeld je, Philippe, gistermiddag bij
al die drukte kwam de blinde vrouw zich bij ons
aanmelden, zeggend, dat zij zich wilde onder
werpen aan de operatie. Nu, wij wilden haar
niet laten heengaan met de kans, dat ze weer tot
andere gedachten zou komen en hebben haar da
delijk met haar kleinkind geïnstalleerd in het
tuinhuisje, je weet wel, vlak bij de Marne."
„Ik acht dat een zeer gelukkig nieuws," oor
deelde Philippe de Nayle. „Als de operatie met
succes wordt bekroond, wie weet of dan die bra
ve vrouw ons niet den man zal kunnen toonen,
die Richard Vernière heeft vermoord?"
Het rijtuig hield halt op de bestemde plaats en
de twee jongelui dejeuneerden in „Les quatre Ser-
gents de la Rochelle", hetzelfde restaurant waar,
voor 't plegen van hunne grootste misdaden, Ro
bert Vernière en Claude Grivot hun plan hadden
beraamd voor den diefstal van Saint Ouen.
Gemeente BROEK OP LANGENDIJK.
(Ingeschreven over de maand October)
GEBOREN: Maart je, dochter van K. Pluister en
van A. Grin. Klaas, zoon van J. Blom en van
W. Stins. Teetje, dochter van G. Wagenaar en
van N. Duif. Frans, zoon van K. Slot en van
G. den Engelse. Dieuwertje, dochter van A. de
Bree en van S. Kok.
OVERLEDEN: Trijntje Mulder, oud 46 jaar, echt
genoote van A. Molenaar. Jacob Bakker, oud
67 jaar. weduwnaar van Helena Verhage.
GEHUWD: P. Feenstra, oud 21 jaar, van beroep
landarbeider, wonende te Andijk en G. de Boer
oud 26 jaar.
ONDERTROUWD: geene.
INGEKOMEN EN VERTROKKEN PERSONEN GE
DURENDE DE MAAND OCTOBER:
INGEKOMEN: J. Bakker, apothekersassistente v.
Amsterdam naar hier 427. M. In 't Veld, bakkers
knecht van Delft naar hier 257. H. G. W. Bruns
kappersbediende van den Helder naar hier 536.
VERTROKKEN: Weduwe K. Jongerling, zonder
beroep naar Nieuwveen. E. Koffeman, dienstbo
de naar Urk, Wijk 5 33 H. J. Grooters, meubel
maker, naar stad Hardenberg, Wijk A 12. A.
Vroegop huishoudster naar Alkmaar. A. Vos, kap
persbediende naar Geleen, Burg. Lemmerstraat 222
K. de Geus, zonder beroep naar Steenwijk, Mees
terstraat 16. G. de Boer, zonder beroep naar
Andijk (Oost) Dijkweg. B. Goudswaard, Rijkste
lefoniste, naar den Helder, Hoogstraat 100. J.
de Haas met gezin, smid naar Zuidscharwoude.
H. v. d. Berg met gezin, onderbaas naar Assen
delft. C. Geurts, onderwijzer naar Schoorl, Hee-
renweg C 36.
vanne gemaakt heeft? O:, ik zou 't zoo heerlijk
vinden, als die goede jongen eenigen troost kon
vinden in zijn leed. En in heel veel opzichten
vind ik Mathilde Savanne voor hem een veel
geschikter vrouw dan uw nicht Aline."
„Ja, ik ook," antwoordde de boosdoener ter
stond, denkende aan de dingen, die hij reeds eer
der overwogen had.
Toen ons tweetal een eindje had doorgeloopen,
stond het eensklaps verwonderd stil. Daar trad
Daniè'l Savanne op "hen toe met de kleine Mar
tha aan de hand.
„Ja, ja, ik begrijp uw bevreemding!" sprak
de rechter lachend. „Gij hadt nooit gedacht, mij
hier te zullen aantreffen met onze lieve, kleine
orgeldraaister. Maar de zaak is anders eenvoudig
genoeg. Gistermiddag kwam de blinde grootmoe
der mij aan mijn belofte herinneren. Zij wil zich
nu laten opereeren en is daarginds in ons aardig
tuinhuisje geinstalleerd om de behandeling te
ondergaan, die onvermijdelijk schijnt te wezen
voor de operatie."
„O, nu heb ik goeden moed," riep Dénise uit.
„Een zegen zo üjik 't noemen voor die brave
vrouw, als zij weer volkomen herstelde en een
zegen ook, als door haar toedoen den ellendeling
kon worden ontdekt, die den broer van mijn man
lafhartig heeft vermoord en bestolen."
Robert beet zich pp de lippen en had in zijn
woede zijn vrouw wel kunnen doodslaan, maar
hij was gedwongen, om heel ernstig zijne wen-
schen bij de hare te voegen.
Al doorwandelend kwam men bij het tuinhuisje
en toen mompelde Robert in zich zelf: „Daar is
zij nu, daar is ze. We volgen ons vroeger plan.
O'Brien moet aan 't werk worden gezet."
Den avond van dieneelfden dag was de broe
dermoorder in 't optrekje van den magnetiseur.
,jOp mijn woord, vriendlief, ik was je wach
tende," begon O'Brien, „gisteravond al."
„Mij? Hoezoo, O'Brien?"
„Geen woord- en tijdverspilling, mijn waarde!"
antwoordde de magnetiseur. „Alles wat je mij
wilt. komen vertellen weet ik al; hoe, dat doet)
minder ter zake. Veronica Sollier, teruggeko
men op haar eerste besluit, stemt nu toe in de
operatie, waarvoor zij zoo bang was. Zij is Za
terdagmiddag zich komen aanmelden op de villa
van Savanne om hem de gastvrijheid te vragen,
di ehij haar vroeger had aangeboden."
„Ja, dat is zoo, maar hoe weet jij 't?"