Als het weer Lente wordt Ds rustigs plaats ITil Levenswijsheid Vreugde Zeker, wanneer er een groote ramp geschiedt en men vraagt'in de kranten om bijdragen, ja dan) geven we ook. Niet omdat we zoo'n groot medelij- 1 dejj hebben met de slachtoffers, maar omdat het De dag belooft goed te worden. Juichend is 200 goed staat met te doen en je naam in de de eerste leeuwerik opgestegen naar het diep- krant te zien, ook al is het dan maar in vooriet- donkere blauw van den hemel. Statig is de zon tcrs. Wanneer anderen het zien kunnen is men 1 opgekomen en heeft haar stralen koesterend la- ,,V(A bereid een offertje te brengen, maar dan ook ten vallen over het dauwige land. De haan heeft alleen maar een offertje, liefst geen offer. Maar I luide gekraaid en de kippen zijn hun dagelijk- dat is geen offervaardigheid. Het behoort zelfs sahe scharreltocht over het erf begonnen. 'het tot de liefdadigheid. Het is slechts zucht om i Daar gaat de deur open en de boer kijkt eens °P vallen, gezien te worden. De Romeinsche naar de lucht. Tevreden brommend gaat hij weer wijsgeer en politicus Cicero schrijft hierover in i naar binnen. Het belooft een goeden dag te wor zijp boek over de plicht, dat zulke offervaardig- j den. Op de deel geeft hij een paar fiksche slagen he id hem, aan wien ze bewezen wordt eerder scha- aan de pomp en laat het frissche water ovet het de doet dan goed. vakerige hoofd plonsen. Proestend en hoestend Om het met andere woorden te zeggen; het of- wrijft hij zich droog met den grooten ruigen ler i® Dlet volledig, wanneer het hart er aan ont- j handdoek. „Morge baas," groet hem de knecht, die breekt, wanneer er niet een offervaardige gezind- op zijn beurt de pomp laat spetteren. De boerderij heid achter staat. Dat is de ware offervaardig- is ontwaakt heid, die met milde hand schenkt, daartoe gedre- Die zon heeft haar best gedaan en de dauw is v®n door het hart. Dat mag nu wel in het open- in een ijle nevel opgetrokken. De arbeid be- baar gebeuren, doch het liefst doet men het onge- gint, slechts even onderbroken voor het wisselen zi®n- Dat. is voor dengene, die uw offer zal ont vangen, wel zoo prettig. En ook de gever zal het met meer plezier doen. van een vroolijken groet met een voorbijgan ger. Jeugdig en'frisch, met nieuwe kracht, werpt zich de arbeid op de aarde. En vreugde om dien arbeid doorstraalt de werkers van het land. Ook de stad is ontwaakt. Uit de huizen komen kinderen om naar school te gaan. Op de tram Het doel van het leven is niet het geluk, het is de volmaking. "Gij geeft veel, al geeft ge ook niets dan een goed voorbeeld. Scnuld is een strik of een klem, waar men ge makkelijk in, maar zélden uit komt. Wetenswaardigheden WEET GIJ??? dat élke inwoner van Italië gemiddeld drie- maal 'sjaars van den trein gebruik maakt? en dat de gevolgen van roesten van staal en ijzer de wereld jaarlijks 6 milliard gulden kost j Afgevallen bladen. Afgevallen bladen vormen een uitmuntend strooisel voor voer en kippen. later is het uit stekende mest. Men gebruikt het ook goed als onderlaag voor broeibakken. Brandwonden. Brandwonden bestrooie men met dik meel of men logge er telkens ververschte, fijne, afge schraapte stukjes rauwe aardappel op tot de pijn weg is. Aangesneden citroenen goed houden. Een aangesneden citroen legt men met de stiede- dat men minder heerscht door de macht der I v^a^e op een schoteltje in azijn. wapens dan door het keizerrijk der gedachten en Vastzittende erlazen stormen n tt' i. i dat den inflatiestrijd in Duitschland on- Ons offer behoeft met altijd te butaan uit, gevoer zes millioen Kg. papier in „geld" veren geld. Het, kan ook goede raad zijn. Het beste offer is echter het offer van eigen persoon, eigen belangen en eigen genoegens. Tot dit offer be- maakt de conducteur zijn gewone praatje over hoort echter meer dan offervaardigheid: offerbe het weer met zijn vaste klanten, die hij op hun reidheid. Het is zeer moeilijk zichzelven te offe- vaste haltes afzet. .Snel vat de kantoormenseh ren- Groot is daarom de moed en de kracht van zjjn duffe papieren weer op, die al hun dufheid hem, die zich zonder aarzelen in de kokende bran- kwijtraken onder den frisschen wind van de jonge ding begeven, om een schipbreukeling te redden arbeid. Er. de vreugde omvat de werkers der Maar groot 'is ook de voldoening, die dit offer staA. schenkt, zelfs wanneer het tevergeefsch gebracht a ir zijn vele bronnen van vreugde en geluk werd. in de wereld. De jonggeboren wereldburger ver- Niet ieder is in staat tot zulke groote offers, maakt zich met zijn teenen. Het schoolkind komt Maar er is altijd wel gelegenheid voor kleine of- thuis moe en verhit, maar: „we hebben zoo'n fijn fers- Het kost niets en de opbrengst is groot. derd werden? en dat Fingeland jaarlijks voor 240 millioen gulden aan eieren invoert? dat op de Londensche effectenbeurs geen vrouwelijke leden worden aangenomen en dat de opvoeding hierom van zoo groot be lang is, omdat zij invloed heeft op het geheele spelletje gedaan De volwassenen vinden vreugde en geluk in aardsche genietingen. De ander zoekt het in gees telijke zaken. Maar de beste vreugde en het grootste geluk 'ligt in den arbeid. Arbeid is iets aardsch. Maar in het blijmoedige volbrengen van zijn taak, ligt voor de menseh een hoogere voldoening. De menseh is een onver - oeterlijke gelukzoeker. In de doode wereld is het niet. Maar het geluk leeft in den arbeid. Het wacht op den zoekenden menseh, die het ook vin den zal, overal en in alles. Of zooals Paulus dat zegt: hij zal zich verblijden ten allen tijde Want de opbrengst van offervaardigheid is waar achtige vreugde. En vreugde is zeldzaam. Ziehier dan de weg om de vreugde te 'bereiken: offer vaardigheid Nieuw dorpsbewoner: (op het punt tuingereed schap te koopen)„Wat willen al die menschen toch?" Winkelier: ,Dat zijn uw buren, mijnheer, en ze zijn van plan alles te leenen wat u gaat koopen." (Humorist.) Offervaardigheid Blijdschap maakt eiken dienst licht, gemakke lijk om te volbrengen, gemakkelijk om aan te nemen. "Een ieder'is uitverkoren tot eigen taak. Hoe vervullen wij die? Geen leed is smartelijker dan dat, waarin men ondervindt, dat lange nuttelooze moeite is besteed aan menschen, die ons lief zijn, of aan een goede zaak die toch niet slaagde. Geduld gaat door het oog eener naalden loopt fier als een koningin. In het oneindig vertrouwen dat de zachtmoedig? inboezemt, ligt zijn groote kracht. Wie paarlen wil vinden, moet diep duiken. De daad is voor de sterken, want de daad is de strijd astzittende glazen stoppen worden los ge maakt als men langs de stop een weinig petro leum giet, ook met water kan men dit doen, maar dan moet het een poos blijven staan. Men kan het ook bewerkstelligen door den hals te verwarmen. Gras tussehen sirenen. Men kan dit verwijderen door het bij droog weer te begieten met heet water waarin grof zout is opgelost. Gnmmi. Gummi-artikelen, die hun kracht verloren heb ben, legt men in een mengsel van twee deel en! water en één deel ammoniak. Binnen een half uur hebben ze hun vroegere elasticiteit weer terug. I Handschoenen zeil' verven. I Het schijnt weinig bekend te zijn, dat men witte handschoenen fraai en schitterend oranje geel kan verven. Als men ze in een afkooksel (warm) van uienschillen (de buitenste huid der uien) legt. De kleur moet, naar men zegt, zeer standvastig zijn. Mevrouw: „Wie heeft dat kussen in den luidspre ker gestopt?" Het nieuwe dienstmeisje: „Ik mevrouw. Er begon een lezing, en ik dacht zoo dat het zou wachten totdat u kwam." (Humorist.) DE HOLLANDSCHE ZANGER IN INDIE. Offervaardigheid? Waartoe? Onze tijd ont vangt liever dan'dat hij geeft ,en een spreekwoord als: beter te geven dan te ontvangen, raakt in onbruik. „Waartoe zouden wij een ander iets geven Hij geeft ons toch ook niets? Iaat ieder maar voor zichzelf zorgen. W.e hebben al genoeg te doen met zelf boven water te blijven, en dan zouden we ook nog een ander helpen? Niets daarvan!" Dat is zoo ongeveer de algemeene meehing over of fervaardigheid en vrijgevigheid. Het woord was er uit. Den heelen nacht had zij gehoopt, dat hij het den volgenden morgen zou terugnemen. Doch met een stommen groet ging hij het bosch in. Toen hij thuis kwam was zij ver dwenen. Een kort briefje meldde hem, dat zij naar haar ouders in Berlijn gegaan was. Het was nu vier maanden geleden. Had hij werkelijk niet voor een groot deel schuld Had hij zijn jonge verwende vrouw niet te zeer alleen gelaten? Eischen aan haar gesteld, die toch eerst langzaam aan geleerd moesten worden? Hij zuchtte diep. Het was hem alsof hem een blind doek werd afgedaan. Een merel begon zacht te flui ten. in de avondstilte kon hij duidelijk het juichen van de naderende lente hooren. Hij liep vlug naar huis en met een kloppend hart vroeg hij om weer zonneschijn te mogen hebben in zijn stil en don ker geworden huis. Twee lange dagen van vergeefs wachten, geen brief, geen telegram ontving hij. En vandaag was het hun trouwdag. Weer gaat de zon onder in de verte achter de bergen. Hij houdt het in huis niet meer uit. 't Is hem alsof het dak boven zijn hoofd zal instorten. Hij gaat zijn gewone wandeling doen en zijn hond vergezelt hem weer. Weer staart hij over de bergweide beneden hem, in treurige gedach ten verzonken. Plotseling begint zijn hond vroolijk te blaffen en holt met groote sprongen naar be neden. Het komt den houtvester voor, alsof het bosch en de bergen beginnen te bewegen. Daar benedenin een licht gewaaddaar staat zijn vrouw die hem toelacht en wenkt. Een schreeuw klinkt er uit het diepst van zijn hart. Dan stormt hij naar beneden. „Vang mij" roept zij Echtgenoote: „Waarom doe je die schoenbescher mers aan?" Echtgenoot: „Ik ga Jantje een pak ransel geven: (Humorist. lachend en holt hem vooruit. En terwijl de nacht vogels in het bosch schreeuwen en ook de beekjes luider klateren, vervolgt hij nog eens zijn levens geluk. En eindelijk heeft hij het in zijn armen. Ademloos, overgelukkig zien zij elkander aan, alsof zij het nog steeds niet begrijpen kunnen wat hun weer opnieuw gegeven wordt. Vervolgens loopen zij dicht tegen elkaar aan gedrukt arm in arm naar huis. „Mijn bagage" fluistert zij, „is nog aan het sta tion. Ik ben hier naar toe geholdik wist toch dat jij komen moest." „Gabrielle. JijJij „En hoe lang zou je mij hebben laten wachten, voor ik weer terug moest komen. Het liefst zou ik den volgenden dag al teruggekeerd zijn.' Daar staan zij voor de houtvesterswoning. Hij doet de deur open. Dan tilt hij zijn vrouw op en draagt haar op zijn armen naar binnen. „Nu laat ik je nooit meer weggaan" stamelt hij „Het zal anders worden, Gabrielle." „En ik blijf bij je tot aan mijn dood." „Weet je wat het vandaag is?" „Onze huwelijksdag" antwoordt zij met stralende oogen en verborg haar blond hoofd aan zijn sterke borst. De familie van der Oost ging, zooals zij dat elk jaar deed, naar buiten. Zij zou de oude villa weer betrekken, die boven in het gebergte, aan het einde der dorpsstraat lag. Bruno van der Oost verliet voor één dag zijn kantoor van de bank, waarvan hij directeur was, om te helpen bij de verhuizing der familie. Hij had Naar het verre Insulinde Trok reeds lang hem heen zijn hart. Maar, zes kruisjes zou hij tellen, Voor hij ging dan, Holland's bard. En de kans hem werd gegeven Aan het heete Oosterstrand, Te doen klinken al zijn liedjes Ver van 't lieve Vaderland. Maar zou Holland hij vergeten? Neen, zijn lied klonk over zee, En de luisteraars, die 't hoorden, Zongen zacht zijn liedje mee. 't Liedje dat hij gaf ten beste, Staande voor den microfoon, Daar in Bandoeng, 't klonk aandoenlijk, En als steeds, door eenvoud schoon En zijn vrouw, zijn Cesarine, Zong met hem heel dapper mee, Zagen wij niet in gedachten Hoe zij stonden daar die twee? De guitaar hij zacht omklemmend, Tokklend die met lichte hand, En zij leunend op zijn schouder, Denkénd bei aan 't vaderland. Laat daar lustig het liedje klinken, Ge vergeet uw Neerland niet, En aanvaardt de blijde hulde, Die u Insulinde biedt. Laat de spaarpot stevig groeien, En als gij dan weerkomt, hier, Zijt gij lieden vast „in bones" Zingt g' allen nog voor pleizier, Brengt maar vele liedjes mede, Van het verre Oosterstrand, Dan wordt blij g' ook weer ontvangen In het lieve Vaderland. WAT ZULLEN WE ETEN Kalfsoesters, spinazie a la crème, aardappelen,, broodschotel. Gekookte elft, eiersaus, aardappelen, komkom mersla. Bitterkoekjespudding. Macaronisoep. Biefstukjes van de haas, gestoofde sla. aardappelen, Broodsoufflé. Gebraden ham, flageolets, eiersaus, aardappel puree. Rnabarbercompóte. Gekookte zalm, peterseliesaus, jonge worteltjes, aardappelen, Crusselsch vla. Hors d'oeuvres. Ossentaartsoep. Gevulde kalfs borst, postelein, aardappelen. Gebraden kip, com pote van peren, Anariaspudding. Witte boonensoep. fepinazie met hem, gebakken aardappelen, Compote van sinaasappelen. een groot organisatietalent en hield er van die eigenschap ook in kleine huiselijke aangelegenhe den te toonen. Hij vond het prettig in het station temidden van kisten en koffers te staan en den dragers zijn bevelen te geven. „Alleen" placht hij te zeggen, „ook het kleinste, moet met verstand geregeld worden." Later op het perron zeide hij, hoe de talrijke bagage in de coupe ge plaatst moest worden, vervolgens moest de familie gaan zitten. Mevrouw van der Oost, tante Dina, kleine Paul en de oude Marie, de vroegere ver pleegster van Paul. Paul hield zijn oogen niet van zijn vader af. Het gaf hem een prettig gevoel naar de lange, breedgeschouderde gestalte te kijken, met de grijsblauwe oogen achter de brilleglazen, de lange blonde snor, die zachtjes door den wind be woog en dan nog de luide, bevelende stem, dat ales vond hij mooi om naar te zien. Alles was nu geordend. Mijnheer van der Oost kwam ook binnen, en deed het portier dicht. Door het geopende raampje werd nog een ruiker van ro zen aangereikt, en men kreeg het lachend gezicht te zien van Hugo van Mirden, volontair aan de bank, en die in het bijzonder aan de hoede van den heer van der Oost was toevertrouwd. Het jong- mensch was lichtzinnig geweest en moest nu weer op het kantoor van de bank een fatsoenlijk en or delijk menseh worden. Paul moest lachen. En hij lachte altijd, als hij dat aardige gezicht met die vroolijke bruine oogen en dien grooten frisschen mond zag. Paul hield er van als mijnheer van Mirden bij hem kwam, dan werd het altijd dadelijk zoo vroolijk en moeder lachte dan, mijnheer van Mirden plaagde tante Dina, Paul en zelfs de oudé Marie. „Hij is aardig" zeide Paul eens tegen Marie, „hij heeft een vroolijk gezicht." „Wat zit de familie hier gezellig" riep mijnheer van Mirden naar binnen. „Goede reis. Ik kom ook gauw." Mevrouw van der Oost nam de rozen in Vriendin: „Waarom gaat die bel zoo te keer?" Meisje: „O, dat is-de baas maar, mevrouw is uit." (Passing Show.) ontvangst en boog zich er over heen. „Wat ruiken ze heerlijk" zeide zij. „Het is nog geen vacantie" merkte de heer van der Oost op. Dat weet ik, dat weet ik" antwoordde Mirden. „Dat u mij ook altijd aan mijn plicht moet her inneren beste directeur. Maar hoe het ook zij, ik kom toch. Adieu." Met deze woorden vertrok hij. „Een windbuil" merkte de heer van der Oost op. Oude Marie lachte. De trein zete zich in beweging. Paul ging in zijn hoekje zitten. Zoo was het goed Zij zaten hier allen bij elkaar en hij voelde zich beveiligd en geborgen. De jongen had een zeldzaam ontwikkeld gevoel voor het onzekere van het be staan. Hij wist niet wat het was, maar hij ver moedde overal in de wereld duistere machten, die hem en diegenen van wie hij hield, bespiedden. Wanneer de levensomstandigheden zeker waren, dan had hij een gevoel van behagelijkheid. Hij was zelf klein en zwak. Hijwerd „kleine Paul" ge noemd, ofschoon hij al ruim elf jaar oud was. Zijn bleek gezicht had ronde, kinderlijke trekken, zijn grijze oogen konden, als hij opgewonden was, zoo glanzend als zilver worden. Het dichte blonde krulhaar deed zijn hoofd heel groot schijnen. Paul begon op diepzinnige wijze de gezichten van zijn verwanten te bestudeeren. Eerst het smal le mooie gelaat van zijn moeder; van onder de groote gele zomerhoed vielen blonde lokken over haar voorhoofd, haar lippen waren gesloten, fijne roode streepjes, die aan het uiteinde een smalle buiging naar boven maakten. Haar grijze oogen schitterden en haar anders zoo bleeke wangen waren met een zacht roode blos over togen. Het ontroerde Paul altijd als zijn moeder opgewonden, schitterende oogen had. Zij zag er dan zoo jong uit en hij was bang, dat iemand haar kwaad zou doen. Wordt voortgezet.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1930 | | pagina 18