De rustige pints ALLERLEI LEVENSLUST Violenazijn Vul ©en flesch voor de helft met viooltjes en giet er azijn op. Dieze wordt blauw, neemt den geur der viooltjes aan en wordt een welriekend en verfrissehend waschmiddel. Koffie- en thee kannen reinigen. Van binnen bruin geworden koffie- en thee- kannen maait metn bet "best schoon met soda water of verdund zoutzuur. Nieuwe polten uitkoken. Om te voorkomen, dat in nieuwe potten ge kookt voedsel er naar smaakt of dat het zwart wordt of blauw, kookt men de pot uit met de aardappelschillen Somtijds moet men dat her haaldelijk 'doen. Niet met den neus in de boeken.' Geniet van dat er een mierensoort is, die bij regen wat liet leven biedt op zijn beste, volste tijden, weer een parapluie van blaadjes draagt en l>an vinden we, wat de schrijver vond van dat lied; dat wij in hel begin aanhaalden, namelijk I dat de Duitsche taal beschikt over onge- de ware veer 150.000 woorden? en „Lust om de hand aan den ploeg te slaan, Lust om den brave ter zijde te staan, .Lust. in de wereld, en Die haar schiep, Dit er ook mij tot mijn werkkring riep". Kort en bondig dat sparren ongeveer 300 jaar oud kunnen worden? en i dat hooge ambten groote mannen groo- I ter en kleine kleiner maken? en dat het sigarettenverbruik na den we- reldoorlog met 100 percent is toegenomen Bestuurder: „Deze frissche lucht, In een open wagen is precies hetzelfde als een flesch je medicijn. Vriend: ,JE-e ja, maar geloof je ook niet dat de flesch een beetje te hard schudt?" 'Passing Show.) Frise.h als de morgen, zijn kracht bewust. Stroomt door mijn ad'ren de levenslust. Nu, in het beste deel van 't jaar, nu alles leven is en overal de goddelijke natuurkracht zich op haar best toont, nu hebben we levenslust. We voelen in ons clen Pallieter; verheugd van te mo gen en te willen leven, blij om de vette aarde en de wijde luchten, om het groen eu de boomen, om alles wat leven is. Levenslust bruist in on-; met wijde, sterke golven, en stuwt ons voort, blij en vol genot. Maar met den winter trekt weer de kou onze ziel binnen en we worden aangegrepen door den dood. We voelen in de natuur en in onu hart „de schemering van den dood" rondwaren. In den zome rgrijpen we het leven met beide handen aan en we genieten er van omdat het goed is, het te leven, 's Winters piekeren we er over. We zoeken en grabbelen in diepe vraagstukken en systemen, we vinden zoogenaamde oplossingen in allerlei „ismes". We zoeken naar clen zin des levens, worden voor een korte poos bevredigd, en zoeken dan weer verder. Zoo blijven we in den wintertijd van-ons leven bezig, zonder resultaat te bereiken. Maar waarLoe zouden we eigenlijk naar den zin des levens zoeken, naar de oplossing van het levensraadsel. We vinden immers toch geen op lossing? Laten we het laven nemen zooals het is Daarvan is de zomer het symbool, geeft deze de hoogste levenswijsheid. Met filosofie komen ifre er _niet. Wanneer we toch naar het wereld systeem zoeken, komt daar Pallieter en voegt ons toe: „Gij wilt 'ne schat in e vogele kereke ge vange zette". 3) „Neen, neen," antwoordde mevrouw van dei- Oost. „Het lag natuurlijk aan mij. „JJuist,' ging de directeur voort, v„en ik wensch, dat dat anders wordt. Wanneer men elk jaar weer naar dezelfde plaats terugkeert, dan leert de ondervinding toch, hoeveel men in die plaats .voor levensonderhoud noodig heeft. Of komt het misschien, clat ik er te weinig voor uittrek „O neen," antwoordde mevrouw van der Oost. „het is wel genoeg. M,aar als ik alles moet op schrijven, dan komt het zeker niet uit. Ik zou misschien met minder geld kunnen rondkomen, als ik niet moest opschrijven. Ik zou op zoon manier ook niet rondkomen, al had ik een mil lioen." „Irene," zei de directeur en sloeg met zijn vingertoppen hard op tafel, „je moest je scha men, zooiets ongerijmds te zeggen. Zijn vrouw echter lachte. Paul keek zijn moe der aan. Haar wangen hadden een kleur en haar lachen gaf aan het gezicht een pijnlijke uitdruk king. „Zoo ben ik nu eenmaal,"' zeide ze. „Het is jammer, dat, toen wij ons verloofden, ik geen examen in het rekenen voor je afgelegd heb.' „Irene,"1 zei de directeur weer, „ik verzoek je over ernstige dingen ook ernstig te spreken. Je tegenzin in getallen, dus in orde en duidelijk heid, is mij onbegrijpelijk, want getallen zijn orde. en duidelijkheid. Zij zijn ons geestelijk ge- Weten ,onze geestelijke reinheid. Als ik mijn omstandigheden met getallen overzien kan, dan heb ik een vasten grond onder mijn voeten.'1 „Rn ik vind," zei mevrouw v. d. Oost, „getal len zijn eveneens nauwe schoenen, zij bederven ons leven. Het lijkt mij, alsof elk getal, clat ik in mijn huishoudboek opschrijf, mij veel gold wegneemt." De directeur stond op en begon in 'de kamer heen en weer te loopen. „Ongelooflijk,"- zuchtte hij, „maar dat is het, niet helder zien, liever in het donker tasten, uit vrees een onaangename waarheid te ontdekken Oyer alles heenglijden, VOOR EN UIT DiB ZAKENWERELD Indien iets de moeite- waard is en behoort t,a worden gedaan, begin er dan aanstonds mee. Hoe langer ge wacht, hoe meer ge verliest. De ontdekking van de meest, eenvoudige din gen, schijnt zeer moeilijk voor den menschelijken geest Hoeveel eenvoudige dingen omtrent zaken moeten nog ontdekt worden ,die we 20, 50 of 100 jaar geleden hadden moeten ontdekken. Een heeleboel menschen vragen om raad, maar wat ze werkelijk noodig hebben, is geld. Zakenmenschen zijn niet verlegen om sluwe menschen, wat ze noodig hebben zijn betrouw bare menschen. die resultaten kunnen bereiken. Met crcdiet gaat het gewoonlijk zoo: Als men 'bet. niet noodig heeft, kan men het, krijgen zoo veel men wil; wanneer men het het meest noodig heeft wordt het opgezegd. We bewonderen de mensehen, die het leven we ten te genieten. Voetballer: „Zeg aanvoerder, er moet iets ge daan worden. Onze tegenspelers hebben dezelfde kleuren als wij." Aanvoerder; (huiverend): B-b-b-best! W-w-we zullen in onze overjassen spelen." London Opinion. Wetenswaardigheden WEET GIJ??:" dat hef. Japansehe vorstenhuis sinds 700 j v. Oir. onafgebroken heeft geregeerd? en dat het alzo ode oudste ter wereld is? en Klokkenverzamelaar: „Lieve help, Er zijn nog 6 klokken boven. Ik zal al die klokken nooit gelijk kunnen krijgen met de radio." Levenswijsheid De eerste plicht van bet geluk is het leed van anderen te eerbiedigen. Trouw bewijzen is cleugd, trouw ondervinden geluk. Een goed schipper doet zich kennen in clen storm, een goed krijgsman bij gevaren, een vroom menseli in tegenspoed. Een kleine attentie, een gering blijk van goed keuring, een beetje voorkomendheid, och, het is zoo weinig, en kost niets, maar het geeft zoo veel, als de menseh door den sleur der dagelijk- solie dingen soms onverschillig dreigt te worden. Oordeel nieit t,e snel, klaag niet te gauw en juich niet te vroeg. Verstandig spreken is moeilijk, maar verstan dig zwijgen is nog moeilijker. De gedachten des harten zijn de rijkdom van den menseh. Er wordt druk gebruik gemaakt van het „druk hebben'om aan den druk van de dingen, waar mede men 't zich niet gaarne druk maakt, tp ont komen. Het voorwendsel dat we geen tijd hebben voor studie zal ophouden te bestaan, zoodra wij zelf verlangen naar ontwikkeling. Het hart behoort niet verheugd te zijn om het loon van den arbeid, maar om den arbeid, die het loon waard is. wegdansen, wegzingen, alles verbergen, zoo wordt ook alle ernst, alle waarheid uit liet leven weg- gedanst en weggezongen!" De directeur had zeer luid gesproken, tante Dina boog haai- hoofd die pover het breiwerk. Paul zal stil, met handen die koud waren van opwinding. „Je wist toen, hoe ik ben," begon Irene v. d. Oost vvber, en haar stem beefde. „Je wist toch. dat ik geen rekenmachine ben." „Nu nog tranen, natuurlijk! Dat is het laat ste bewijs... Doch plotseling hield hij .op, zag Paul soher paan en zei: „Waarom ben je nog niet in bed? Wat zit je hier nogf? Je behoort al lang in bed te zijn." Verschrokken stond Paul op, ging goeden nacht zeggen. Toen zijn moeder hem kuste, bemerkte hij, dal haar gezicht nat van tranen was. Vervol gens slcop hij naar zijn kamer, zijn beenen tril den, zijn hart klopte, heftig en hij had een ge voel, alsof er iets verschrikkelijks gebeurde- Terwijl hij zich langzaam uitkleedde, dacht hij maar steeds: „Wat zal hij haar doen? Zij huilt- Hoe inoetrik haar besehermen Wij moeten vluch ten, zij en ik. Hij kon het in de kamer, diet hem heelcmaal vreemd geworden was, alleen niet meer uithouden met zijn verdriet. Hij opende de deur eri riep Marie, zij moest een poosje bij hem ko men zitten. Marie kwam er met haar breiwerk bij de lamp. Het (leed de oude vrouw dl tijd ge noegen ,als Paul weer deed, als toen hij nog klein was. Hij kroop, weer een beetje gerustge steld in zijn bedhij was erg moe, toch dacht hij nog steeds: „wij moeten vluchten, voor hem vluchten," tot zijn gedachten tot droom werden, tot hij 'de lange landweg zag. Zijn moeder en hij gingen weg, zij liepen en liepen, totdat zij in den nevel van zijn droom verdwenen. Paul sliep nu rustig en droomloos. Op zijn borst lag de kleine papieren soldaat, die zich verwarmde. Toen Paul den volgenden ochtend wakker werd viel een heldere zonnestraal zijn kamer binnen. Knipoogend keek Paul er naar en hij 'voelde zich prettig gestemd. j Plotseling kwam de herinnering van den vori- gen avond bij hem boven en zij deed hem pijn als I een lichamelijk lijden. Hij zag weer duidelijk het vertoornde gezicht van zijn vader en het betraan de gelaat van zijn moeder en moedeloos viel hij in (le kussens terug. In de kamer naast hem hoorde hij zachtjes loopen, het was zijn moeder; nu begon zij te zingen, wat zij zoo graag deed. nis zij opgeruimd het huis doorging. P.aul luisterde, dat klonk niet treurig, dat was een vroolijk opge wekt lied. Het vreeselijke van gisteren was dus ovër, dan was het ook niets geweeslPaul be greep hel. niet- De groote menschen werden steeds onbegrijpelijker voor hem. Hij sprong uit bed en kleedde zich ahn. Hij ging naar beneden, den tuin in, de lucht was diepblauw, de zon brandde ojp "het grint. Voor het huis, midden ju de zon was een groot bed, vól van zomerbloemen, wel riekende erwten bloeiden daar, kleine wijnroode anjelieren, gele leeuwenbek)es en paarse reseda. Een zoete geur steeg van dit bloembed op en, het gezoem van de bijen en insecten vervulde de lucht,. Paul vond het prettig om hier te staan, onbeweeglijk ,zijn oogen wijd open, zijn mond half open, hij noemde dat „zich bedrinken". En werkelijk, het. slaperige gegons der insecten maak te zijn ledematen moe, de geur en de zonneschijn maakten hem een beetje duizelig. Toen de zon hem toch te warm op zijn rug soheen, ging hij naar het achterste gedeelte van den tuin- Het was daar wat vochtig; een kleine greppel liep er dwars door heen. waarin door den regen van gisteren wat water was blijven staan. Het gras was hier meer donkergroen, wit te ooievaarsbekken bloeiden op dunne steeltjes. Aan den anderen kant van den greppel was een bosch van vergiftige struiken, wolfskers en salo monszegel en eenige hoog opgeschoten struiken blauwe wolfswortel, Aan het latwerk, dat de tuin van de dorpsstraat scheidde, stond een woud van brandnetels. Paul hield van deze plek met zijn vochtige lucht en hij begon dadelijk te spe len- Hij speelde de vlucht van zijn moeder en hem- Een groot blad was zijn moeder en een bloe sem van den wolfswortel was hij en zij vluchtten door het hooge /tras, door het gevaarlijke water van den greppel, door de vergiftige struiken, diep in het bosch van brandnetels. Hij was zoo in zijn spel verdiept, dat hij roode wangen kreeg en heelemaal warm werd. D|e oude Marie kwam naar hem kjjken, zij ging op een hank in de zon zitten en dutte een beetje. Een plotselinge ver- WAT ZULLEN WE ZONDAG ETEN? Omelette met spinazie. Gebakken schol, i botersaus. Kropsla "Aardappelen. 'Oho- j eolftdepudding. Vanille saus. Omelette met spinazie. 2 eieren, 2 lepels melkj, 2 lepels bloem, 1 lepel boter, paneermeel. Bereiding: Zoek de spinazie uit, wasch ze en kook ze gaar. Hak ze heel fijn en stoof ze na^met de boter en wat zout. Voeg zooveel paneermeel toe ,dat de massa niet vochtig meer is. Klop de eieren met de bloem en de melk los. Laat de boter ip. een koekepan licht bruin worden en giet het beslag er in. Laat de omelette langzaam lichtbruin worden en droog bakken. Leg mid del» op de spinazie uitgespreid neer en sla de omelette aan beide kanten over de spinazie heen, dicht., zoodat ze in drieën gevouwen wordt. Laat ze voorzichtig op een verwarmde schotel glijden. Gebakken schol. 4 mooie bakschollen, 4 theelepels zout, bakolie. Bereiding: Maak de schol schoon, door er de ingewanden uit te nemen. Wasch ze van binnen en bluiten. Wrijf ze in met, zout en wentel ze door wat bloem. Laat de olie zoo warm worden in een koekepan, dat, 'de blauwe damp er af komt Bak de schollen vlug aan beide kanten bruin en knappend en leg ze dakpansgewijs op een schotel, die met een rand sla gegarneerd wordt. Kropsla. 3 kropjes sla, 2 eieren. 3 lepels olie, 4 lepels azijn, wat zout. peper, paar druppels maggi aroma- Bereiding. Pluk de slabladeren een voor een los en verwijder de harde middennerf. Wasch ze eenige malen en pluk ieder blad eenige koeren door. Kook de eieren hard. Pel ze en maak fijn. Vermeng ze mei de olie, azijn wat peper zout, en inaggi-aroma. "Doe de, in oe 'firsehoono doe kuitgcslagen sla in een slabak of groote kom. Giet de slasaus er over heen en Werk de sla goed om. Presenteer ze "dadelijk, bij lang staan wordt de sla slap en_ onooglijk. Botersaus. i/2 L. water, 3 lepels boter, 4 lepels bloem,j iets zout Bereiding: Verwarm roerende de 3 lepels boter met de bloem en voeg langzamerhand het. water, toe. Iaat de saus even doorkoken en roer even voor het opdoen de overige boter er door- Echtgenoote: „Ach mannie, Bibi wl lzijn muilkorf je niet om hebben. Doe jij het even een kwartiertje om, dan kan de kleine scht zien, dat het geen kwaad kan en er tevens aan wennen." (Humorist.) moeidheid overviel Paul, 'hij gooide alles weg, ging naast Marie zitten en keek door het lat werk 'in de dorpsstraat. Op dit uur was het er stil en leeg. Sléchts nu en dan kwam er langzaam en traag oen honrl voorbij, die een zonnige plek zocht, waar hij zich kon uitstrekken. Daar zag hiy! in de verte wat naderen, waardoor Paul ineens rechtop ging zit ten. Hij sprong van de bank en liep naar de hei ning. Hij had zo dadelijk 'herkend, ja, hij had ze verwacht. Het was Loulou van Maojor Welker en zijn onafscheidelijk vriendinnetje Anna van boer Nandle. Loulou was even oud als Paul. Maar hij was hem verre de baas, dat voelde Paul zelf wel. Loulou en Anna waren Paul's vijanden: zij plaagden, wanneer zij hem zagen. Loulou zei spottende en beleedigende dingen tegen hem en Anna lachte hoog en schaterend daarover. Toch had Paul een pijnlijke bewondering voor hen. Alleen al de manier waarop Loulou liep,' was uitdagend. Hij 'boog zijn hoofd naar achter, stak zijn hanlleii in zijn broekzakken en zette eerst de punten van zijn voeten op den grond, zoodai zijn heele lichaam een beetje opwipte. Loulou had geen hoed op, zijn kortgeknipt rood haar glansde in de zon- Nu kon Paul duidelijk zijn rond gezicht met de véle zomersproeten onderscheiden, zijn korte kleine wipneus en zijn lichtbruine oogen. Anna trippelde op haar bloote bruine voetjes naast hem, haar rokje was erg kort en haar zwar te haren hingen verward over haar donkere oogen. Van tijd tot tijd bleven zij staan; Loulou raapte een steen van den grond op om er mee naar een hond te gooien. Zoo kwamen y.ü langzamerhand bij de heining en bleven voor Paul staan. „Ha, dat wurm is er ook. Sinds wanneer?' vroeg Loulou. „Gisteren zijn wij gekomen," antwoordde Paul en trok een vijandig gezicht. „Zoo, zoo," ging l oulou voort. ^Diaar zit ook die oude kindermeid, die moet oppassen, «lat je niet valt of dat je den tuin uitgaat." „Als ik wil, val ik," antwoordde Paul trotsch, „en als ik wil ga ik ook den tuin uit." (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1930 | | pagina 8