mm
De rustige piiats
m m m
mum m
Damrubriek
Levenswijsheid
Laat ons, vooral in ernstige gevallen toch niet
te veel genezing zoeken in „middeltjes." Hier een
lapje en daar een pliester blijft lapwerk. Maar heil
mogen we verwachten In het wegnemen van de
kwaal.
Wanneer we in ons dagelijksch leven welgemeen
de hoffelijkheid aan den dag leggen, niet het minst
tegenover hen, die wij ervan betichten klandizie of
anderszins, verplichtingen aan ons te hebben, dan
zal ons blijken, dat de gelegenheidsplichtpleginkjes
alleen maar vormen zijn. Ware hoffelijkheid en op
rechte attenties zijn geen vertooningen.
Wanneer ons een onhebbelijkheid geschiedt, laat
ons die dan keeren en nooit op derden overdragen.
Als onkruid behooren wij het kwaad te verdelgen,
niet over te planten.
In elke geordende zaak is een goede boekhouding
onontbeerlijk. Echter voor oogen dient te worden
gehouden, dat die boekhouding is terwille van de
zaak en niet de zaak in dienst van de boekhouding.
Damredacteur:
„DE DAMSCHOOL."
„Wat zou het eerste ding zijn, dat je deed, als
je koning was, Bertus?"
Bertus: „Kusses late plaose op de banke van 't
park."
(Passing Show.)
EEN NIEUWE DAMUITGAVE.
D^ 132 partijen gespeeld in den wedstrijd om het
wereldkampioenschap 1928 te Amsterdam, zijn door
den Nederiandschen Dambond in boekvorm uitgege
ven.
Dit fraaie tournooiboek bevat alle in bovenge-
noemden wedstrijd gespeelde partijen, waarvan 'n
groot aantal uitvoerig en op meesterlijke wijze ge
analyseerd door de meesters STANISLAS BIZOT,
HERMAN DE JONGH, A. K. W. DAMME, J. DE
HAAS en W. C. J. POLMAN, alsmede vele annotaties
van meester R. C. KELLER.
Behalve een foto van den wereldkampioen B.
SPRINGER Jr., en een groep der deelnemers en offi-
cials, bevat dit werk bovendien een aantal fraaie
teekeningen en foto's, wedstrijdtabellen en een
groot aantal diagrammen.
Het geheel werd samengesteld door den hoofd- i
administrateur van het „Damspel" den heer J. W. i
VAN DARTELEN.
De prijs bedraagt slechts f 1.verhoogd met f 0.10
portikosten.
Op aanvraag zenden wij dit Werk gaarne toe na
ontvangst van f 1.10 op postrekening nr. 64007 (t.n.
van J. W. van Dartelen Heemstede.
Voor damliefhebbers is dit werk onbetaalbaar en
de prijs van EEN GULDEN voor 132 partijen moet
voor eiken liefhebber aanleiding zijn zich dit leer
rijke en historische werk aan te schaffen.
DE DAMREDACTEUR.
50—44
35—30
39—34
44—39
47—41
45—40
32—28
37 17
41—37
10—14
7—12
14—19
17—22
22
1" 21
2i,
7 - 17
19 30
34 25
12 lil
19 30
2.) li
lt—17
14—19
17 77
22 1
17—21
8tand in cijfers:
Zwart een schijf op 28 en een dam op 26.
Wit een schijf op 27 en twee dammen op 25 en 38.
Zwart loopt er tusschen en er in.
3 32 en wint.
8
A. Op zwart 2648 volgt wit 12 26!
OPLOSSING:
Wit 38—29; 29—12 25—3
Zw. 38—32; 32 21; 21—27A; 26 8
2. Het botervlootje gevuld met boter en liefst op
gemaakt. Hierbij ligt een botermesje of gewoon
mesje.
3. Kaas. Dit kan een stuk kaas zijn. Hier
wordt dan van te voren een randje van de korst
weggesneden en verder komt er een mesje bij. De
kaas wordt onder een kaasstolp of op een schaaltje
op tafel gezet. Is het gesneden kaas dan wordt er
een vorkje bijgelegd.
4. Koek. Dit kan in de koektrommel op tafel
worden gezet. Hier kunnen een paar sneedjes afge
sneden worden en de rest blijft in de trommel er
5. Jam. Hierbij wordt een lepel gelegd. Deze
mag vooral niet te klein zijn, omdat hij aan alle
kanten gaat kleven.
7. Kan met melk als er plaats is op tafel. Wat
op het midden van de tafel komt te staan kan men
naar verkiezing nemen.
De broodplank met broodmes en brood moeten
ook gemakkelijk voor de hand staan, zoodat er da
delijk afgesneden kan worden, als het noodig is.
FABRE.
Stand in cijfers:
Zwart 11 schijven op 3. 4, 6, 12, 13, 15, 16, 18,
21 en 26.
Wit 11 schijven op 28, 29, 31, 33, 34, 36, 37, 38, 39,
48 en 49.
34.
PARTIJ NR. 41.
Wit: MARIUS FABRE, (titelhouder.)
Zwart: ANDRE BELARD.
Zwart moet nu altijd een
schijf verliezen, want er
dreigt 24—19, 28—22, 37—31,
38—32 enz.
37. 28—22
38. 22 31
39. 38—32
40. 48—42
41. 32 21
42. 37—32
43. 32—28
44. 34—29
45. 31—26
46. 28—23
12—18
16—21
18—22
8—12
21—27
26 17
6—11
11—16
16—21
21—27
13—18
Wit
Zwart.
47. 42—33 4—9
34—29
19-23
48. 39—34 3—8
2.
39—34
14—19
49. 34—30
3.
44—39
19—24
I Zwart geeft op.
4.
32—28
23 32
5.
37 28
20—25
Ontleend aan „132 partijen wereldkampioenschap
6.
29 20
25 14
1928.'
7.
41—37
18—23
8.
28 19
14 23
9.
46—41
12—18
10.
37—32
10—14
EINDSPEL NR. 42.
11.
12.
41—37
34—29
5—10,
23 34
Auteur: H. J. A. VAN GELDER
13.
40 29
14—19
ROTTERDAM.
Loulou trok zijn mond scheef. „Wat is dat wurm
trotsch."
Paul verwonderde zich, dat Anna niet lachte. Hij
keek haar aan en merkte dat zij gehuild had. Haar
wangen waren nog nat en aan haar wimpers hin
gen tranen.
„Waarom huilt zij?" vroeg Paul.
,„Zij huilt' zeide Loulou bedachtzaam, „omdat de
koe vannacht bij haar thuis te vroeg gekalfd heeft
nou is het kalf dood en de koe is ziek en zal ook
wel doodgaan."
Anna's oogen vulden zich opnieuw met tranen.
Paul wist niet wat hij daarop zeggen zou. „Jij wurm,
begon Loulou weer, „ik geloof dat je heelemaal niet
weet dat koeien kalveren krijgen."
„Dat weet ik wel" antwoordde Paul.
„Maar waar krijgen ze ze van daan?" vroeg Lou
lou weer. „Dat weet je niet."
„Dat kan me ook niets schelen" antwoordde Paul en
probeerde een hoogmoedig gezicht te zetten.
Nu moest Anna toch lachen. Paul was beleedigd,
en toch vond hij dat lachende meisjesgezicht wel
aardig. Haar mond ging open en vertoonde een rij
kleine scherpe tanden en haar oogen schitterden
van uitgelatenheid.
„Neen wurm" zei Loulou, „je bent nog erg dom.
Kom, Anna, laten we maar gaan, met hem is toch
niets aan te vangen."
Hij draaide zich om, Anna volgde hem en zij lie
pen verder de dorpsstraat in. Paul keek hen lang
na. Ja, zoo ging het altijd. Ze plaagden en beleedig-
den hem en als ze weg gingen, werd hij bedroefd
en kreeg hij iets in zijn keel of hij moest huilen.
Langzaam liep hij weer naar de bank terug. Hij
ging naast de slapende Marie zitten en dacht over
groote heldhaftige daden na, die hij verrichten kon,
waarom Loulou en Anna hem zouden bewonderen.
In den namiddag ging de directeur naar de stad
terug. Paul werd in huis geroepen om afscheid te
nemen. Zijn vader tilde hem op, kuste hem en zei
vriendelijk: „zorg dat je roode wangen krijgt, jon
gen." Toen hij hem weer op den grond zette zei hij
„zoo licht als een veertje." Vervolgens kuste hij zijn
vrouw. Zij streek zachtjes met haar hand over de
mouw van zijn jas en zei: „kom weer gauw bij ons
terug."
„Ja," voegde tante Dina er aan toe „het is jammer
dat je weg moet, we waren zoo gezellig bij elkaar."
Paul keek verbaasd naar zijn ouders. „Dus nu moet
men treurig zijn, nu vader weggaat" dacht hij.
Nu braken de lange, warme namiddaguren aan.
Paul liep een beetje moe de kiezelpaden van den
tuin in de rondte, hij had niets in het vooruitzicht,
waarop hij zich kon verheugen. Hij stond bij de
tuinheining en keek door de latten. Het leek alsof
over het land een door de zon beschenen stofwolk
hing. In het grasperk knirpten de veldkrekels en
vanuit de weilanden kon men het slijpen van de zei
sen hooren. Dat alles maakte slaperig, maar Paul
wilde niet slapen. Hij wilde geen uur van den heer
lijken vacantietijd verloren laten gaan. hij moest
wat doen. Daarom ging hij den tuin uit en de dorps
straat in. Hij verwachtte er niet veel van, maar
misschien zagen Loulou en Anna hem en dan kon
den zij zich overtuigen, dat hij best alleen den tuin
uit mocht.
Uit de kleine zonnige dorpstuintjes stegen warme
groentegeuren op, er stonden zonnebloemen, die le
ken op zwarte gezichten, omgeven door goudgele
krullen. In den stal loeide een koe, klagend en smar
telijk. Paul raapte een steen op en wierp er mee
naar een hond, zooals Loulou dat placht te doen.
De hond begon nijdig te blaffen en hij werd bang.
Paul sloeg een wandelweg in ,aan beide kanten
met jonge dennen beplant maar ook hier slechts stof
en warmte. Daar hoorde hij een geluid, dat leek op
het knallen van een zweep, daar tusschendoor een
schril vogelgeschreeuw. Paul gluurde door de den
nen. Op eenigen afstand in het weiland, zag hij Lou
lou weer en Anna. Loulou liet Anna over een touw
springen, het eene eind van het touw had hij aan
WAT ZULLEN WE ETEN?
Kerrieschotel van rest rib
tensla vruchtengruwel.
gebakken elft bie-
kalfsnierstuk doperwten kabi-
Vader (tot verloofde van zijn dochter)„Ik be
gon op kantoor met niets, en toen ik vijf en twintig
jaar was, was ik mijn eigen meester."
Dochter (eenigszins tactloos)En toen trouwde
u met moeder, hé pa?"
(Humorist.)
DEKKEN ONTBIJTTAFEL.
Voor het dekken wordt eerst het tafelkleed van
de tafel genomen. Soms wordt het kleed wel omge
keerd, maar dat is niet aan te raden. Het kan ge
beuren dat er iets omgegooid wordt en dan zouden
er vlekken op het tafelkleed kunnen komen. Gebruik
daarom liever een molton kleed of oude deken, die
goed is uitgewasschen. Wordt er niets onder het ta
fellaken gelegd, dan verschuift het laken en er kun
nen gemakkelijk vlekken op de tafel komen.
Over de molton komt het tafellaken. Dit moet
precies op het midden van de tafel liggen. Is het
kleed te lang, zoo dat het op den grond hangt, dan
moet het naar één kant opgetrokken worden en daar
wordt het dan dubbel gelegd Het kleed mag niet met
spelden vastgemaakt worden.
Dan worden de ontbijtbordjes op tafel gezet. De
ze moeten gelijk staan met den rand van de tafel
en op gelijken afstand van elkaar. Denk er bij
het neerzetten aan, dat niemand voor een tafelpoot
komt te zitten.
Rechts van het bordje komt het kleine mesje met
den scherpen kant naar het bord toe, rechts daar
van ligt het vorkje, allés gelijk met den rand van de
tafel.
Links van het bordje ligt het gebruikte vinger
doekje in het ringetje of taschje. Het schoone vin
gerdoekje ligt op het bordje.
Rechts boven het bord staat de melkbeker en
wanneer de eieren gegeven worden, staat het eier
dopje links van de beker en het eierlepeltje ligt
boven het bord met de steel naar rechts.
Op het midden van de tafel staat de schaal met
gesneden brood. Het brood moet gelijk gesneden
zijn. Is het een groote tafel, dan kunnen beter 2
schalen neergezet worden.
een paal gebonden, het andere uiteinde zwaaide hij
met zijn hand heen en weer. In de andere hand had
hij een kleine zweep, die hij af en toe liet knallen.
Anna sprong onvermoeid heen en weer, heen en
weer. De zon verbrandde haar dunne bruine been
tjes, het zwarte haar vloog woest om haar gezicht
en zo onu en dan uitte zijn 'n schril vogelgeschreeuw
1 Paul keek er naar en het leek hem een bijzonder
I opwindend spel te zijn. Hij bleef achter de dennen
i staan, tot de kinderen in het weiland genoeg van
hun spel hadden. Loulou rolde het touw op en bei
den gingen naast elkaar in het gras zitten. Ook toen
nog bleef Paul een poosje achter de dennen staan.
Het werd hem droef te moe en dat begreep hij nu
wel, dat die twee daar naast elkaar in het gras
gelukkig waren en dat hij ongelukkig was. Toen
hij langzaam naar zijn tuin terugging, voelde hij
zich weer eenzaam.
Dees avonds zaten mevrouw Irene en tante* Dina
op het balcon. Paul ging bij hen zitten. Achter de
bergtoppen ging de zon in een roodgouden glans
onder. De koeien werden naar huis gedreven, de we
gen waren druk met menschen, die van hun werk
naar huis gingen. Zomergasten, in lichtgekleurde
kleuren, totdat de schemering daalde en alles stil
werd. De deuren van de dorpshuizen werden geslo
ten, gele lichten zag men door de vensters schij
nen en een frissche wind kwam van de bedauwde
velden. Eindelijk werd het heelemaal donker een
paar twinkelende sterretjes stonden aan den hemel
Mevrouw Irene en tante Dina zeiden af en korte
zinnetjes tegen elkaar en dan zwegen zij voor een
heelen tijd.
Paul zat daar met in zijn hart die vreemde angst,
die kinderen krijgen als het stil en donker wordt, de
wereld hun oneindig groot voorkomt en zij zich zelf
als een klein raadselachtig wezen in die groote stilte
voelen.
Zondag kwam de heer van Mirden. Paul hoorde
in den tuin, door het open raam van de woonkamer
zijn vroolijke lach en stem. Paul ging naar binnen.
Garnalenragout op gefruit brood varkenskar
bonaden snijboonen uit blik aardappelen
rijst met rabarber.
Linzensoep gebakken schol sla aardappe
len vermicellipap.
Warme boeuf capucijners knolletjes sla
met eieren en gebakken aardappelen.
SLAAPKAMER.
Zet nooit planten en bloemen in uw slaapkamer.
Zij bederven des nachts de lucht. Des daags is
het precies andersom. Dan ververschen ze
de lucht.
SPROETEN.
Men kan sproeten en zomervlekken verwijderen
met een mengsel van 100 deelen chloorkalk, 125
deelen soda en 300 deelen water.
5 gram borax wordt in 20 gram rozenwater opge
lost en daarmede de vlekken ingewreven. 10
gram wit gebrande hertshoorn in een halve flesch
witte rijnwijn opgelost en daarmede de vlekken
dagelijks meermalen bevochtigen.
Echtgenoot: „Ik heb de kans gekregen om mijn po
sitie te verbeteren."
Echtgenoote: „O, heerlijk lieve, wanneer.'
Echtgenoot: „Vanmorgen de patroon heeft mij
ontslagen."
(London Opinion.)
De heer van Mirden zat tegenover mevrouw Irene.
Hij had een licht zomerpak aan, zijn gezicht was
warm en rood, want hij had den weg van het
station naar het dorp te voet afgelegd. „Daar heb
ben we onzen kleinen vriend" riep hij tegen Paul.
Trok hem naar zich toe en streek hem zooals hij dat
zoo graag deed met de hand door zijn blonde haren.
„Nog altijd dat bleeke nadenkende gezicht. Neen",
wendde hij zich tot mevrouw Irene „dat is nog geen
buitenkind geworden. De buitenlucht heeft op hem
nog geen invloed gehad."
„Dus mij vindt u al veranderd?" Waaraan ziet u
dat zette mevrouw Irene het ondertbrokene ge
sprek voort." Zij leunde in den hoek van de sofa
achterover en vertrok haar mond een weinig alsof
zij wou gaan lachen. Een uitdrukking die Paul van
haar kende, wanneer zij trachtte niet te lachen.
„O, dat zie ik dadelijk" riep Mirden. „U heeft ja,
hoe zal ik het zeggen aan ieder van uw bewegingen
kan men zien, dat u den tijd heeft, dat u niet op
gejaagd wordt door al die kleine zorgen en gedach
ten van een stad."
„Gaat dat zoo spoedig?" vroeg Irene.
„Dat kan zeer gauw gaan," antwoordde Mirden.
„Al op de nweg van het station naar hier was het of
alles mij afviel."
„Wat viel van u af?"
„Nou de stad, het debet, credit en saldo."
Irene glimlachte. „Dat druft u mijn man niet zeg
gen."
„Ik weet, dat de directeur van al die dingen houdt.
Het verwondert mij dat uw zoon geen „Saldo" heet."
„Saldo" herhaalde Irene, „nee, dan zou ik niet zoo
veel van hem kunnen houden."
„Ik wil geen Saldo heeten verzekerde Paul.
„Je hebt gelijk" antwoordde Mirden. „Saldo is het
kind van debet en credit en dat is niet prettig."
„Is het in de stad nu werkelijk zoo naar?" vroeg
Irene.
„Erg naar" zei Mirden. „Allen verwachten oorlog,
en niemand gelooft er aan en ieder heeft zoo zijn
meening."
(Wordt voortgezet.)