De rustige plaats Damrubriek Beloof U zelf DAMREDACTEUR: J. W. VAN DARTELEN Raadhuisstraat 1, Heemstede. Alle correspondentie deze rubriek betreffende, ge lieve men te zenden naar bovengenoemd adres. 42. 25—20 14 34 43. 33—29 24 33 44. 38 9 Na enkele zetten gaf zwart de partij op. Een interessant partij-gedeelte waarin wit zich van zijn beste zijde deed kennen. Zwart daarentegen faalde juist op de beslissende momenten. PARTXJFRAGMENT NR. 64. Uit den wedstrijd om het clubkampioenschap van de „Haarlemsche damclub." Onderstaande stand is uit de partij tusscheri H. DE BOER (Ymuiden) met wit en J. W. VAN DARTE LEN (Heemstede) met zwart gespeeld In bovenge- noemden wedstrijd op 2 Juni 1930. Stand na den 28sten zet van wit. Stand in cijfers: Zwart 15 schijven op 3, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 15, 16, 18, 19, 21, 23 en 26. Wit 15 schijven op 25, 27, 28, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 42, 43, 45, 47 en 48. Wits positie is verre te verkiezen boven die van zwart. Door sterk openingsspel heeft wit thans in het middenspel voordeel behaaU op zwarts linker vleugel. Ook zwarts rechtervleugel kan moeilijk tot ontwikkeling komen. Immers op 1117 volgt dam door 27—22, 37—31 en 42:2. Oogenschijnlijk is ook 1217 dam door 3429, 28—22, of 28—23, 3833 en 32:1. Zwart overzag echter dat hij dezen damzet ge rust kon toelaten, ja zelfs uitlokken, want na 32:1 van wit, volgt zwart 21:41, wit 1:40 en zwart 41—46 met 2 schijven winst. In de partij speelde zwart: 28. 15—20? 29. 25 14 9 20 30. 3430 2024 Gedwongen. 31. 30—25 3—9 Nu gaat 12—17 natuurlijk niet meer wegens dam door 25—20, 33—29, 35—30, 28—22, 32:1, 42—37, 38: 27, waarna zwart vervolgt met 19—24 (dreigende den dam af te nemen) wit 3631 en 1—23 met groo- te winstkansen. 32. 4540 9—14 gedwongen. Ook nu gaat 1217 niet, immers wit neemt dan dam door 35—30, 33—29, 28—22, 32:1 (zwart 21:41) 1:49 (zwart 41—16) en wint. 33. 40—34 23—29? Nu was 1217 de beste. Wit behoudt weliswaar de beste kansen, daar na den damslag zwart een schijf achter is, doch beiden hebben dam en winst voor wit zal dan ook niet zoo erg gemakkelijk te behalen zijn. In ieder geval biedt 1217 betere kansen dan den tekstzet. 34. 34 23 18 29 35. 43—39 12—17 36. 48—43 8—12 37. 36—31 23—29? Waarom kan nu niet 1218! wit kan dan wel dam nemen door 2822 enz. of 28—23 enz., doch dan krijgt zwart ook dam met minstens gelijken stand. 38. 39 30 12—18 39. 47—41 17—22 40. 28 17 21 12 41. 41—36 18^-23 UIT DEN WEDSTRIJD PARIJS—HAARLEM. PARTIJ NR. 65. gespeeld op 20 April 1930 te Parijs tusschen LERCH (Dmaeir Parisien) met wit en AEBE DE JONG (H. damclub) met zwart. 1. 32—28 17—21 Dit antwoord werd veel toe gepast door den oud kampi oen van Haarlem P. J. van Dartelen. 2. 37—32 21—26 3. 41—37 11—17 4. 47—41 17—21 5. 34—30 20—24 6. 40—34 18—23! En de kans ls verkeken om den witten langen vleugel over veld 28 met gunstig ge volg te ontwikkelen. 7. 8. 44—40 50—44 12—18 7—12 9. 31—27 6-11 10. 30—25 14—20 11. 25 14 9 20 12. 34—30 4—9 13. 36—41 20—25 14. 41—36 25 34 15. 40 20 15 24 16. 44—40 10—14 17. 39—34 5—10 18. 43—39 10—15 Inplaats van 43—39 had wit beter 3429 enz. kunnen spe len, wat zwart een randschijf bezorgt. 19. 49—43 1—6 20. 34—29 23 34 21. 40 20 15 24 22. 39—34 14—20 23. 34—29 20—25 24. 25. 26. 29:20 4540 40—34 25 14 14—20 20-25 27. 28. 29. 34—29 29—23 33 24 12—17 18:29 19 30 Dreigt volledige opsluiting door 17—22 en 11:22. 30. 35 24 9—14 31. 24—20 13—19 Gedwongen om schij verlies te ontgaan. 32. 20 9 3 14 33. 38—33 14—20 En niet 25—30!? 34. 35. 33—29 29 20 20—24 25 14 36. 43—39 8—12 .37. 42—38 19—24 38. 39—34 14—20 39. 48—43 20—25 40. 43—39 2—8 41. 39—33 8—13 42. 46—41 24—30 43. 34—29 30-35 De doorbraak naar dam door 28—23 en 27—22 leidt even eens tot verlies. 44. 29—24 35-40 45., 33—29 40—44 46. 29—23 12—18 47. 23 12 17 8 48. 28—23 44—50 49. 23—18 13 22 50. 27 18 25—30 Hier leidt zwart den winst gang in. 51. 24 35 50—45 52: 35—30 45 1 53. 30—25 1—18! 54. 25—20 18-9 55. 20—15 21—27 56. 32 21 16 27 57. 31 22 9 24 Wit geeft op. Analyse van J. van Looy. j Want waar moeten we de waarheid zoeken? Geeft het zoeken wel iets? Ik geloof, dat Lessing gelijk heeft met zijn bewering: „niet de waarheid in het bezit waarvan een of ander mensch is of meent te zijn, maar de oprechte moeite, die hij aangewend heeft, achter de waarheid te komen, maakt de waar- I de van den mensch uit." Ik geloof, dat we altijd waarheidszoekers zullen blijven, j En dat is ook niet erg. Waat moeten we met „de waarheid? Zouden we er beter om zijn? Ach neen. Als we om ons heen zien naar diegenen die meenen „de waarheid" te bezitten, dan bemerken we, dat ze niets anders doen, dan anderen die nog zoeken, wijzen op hun waarheid, en hem verketteren, als hij die „waarheid" niet wil aanneemen. Zulke men- schen vergeten dat de waarheid iets absoluuts is, dat niet past bij den onabsoluten mensch. Ze leven In j den waan, dat ze bezitten, wat nog niemand bezeten heeft, en wat, naar Ik meen, ook niemand ooit bezit ten zal. Want zoekers zijn we en blijven we. Laat ons elkander dan verdragen en niet twisten over verschil len. De Génestet zegt: Waarheid zij het doel slechts van uw streven! Zoekt ge ook langs anderen weg als wij •Goed! Te beter vruchten draagt ons leven, diens bevelen werkten. Voorts zijn bij zijn dood een groot aantal onafgewerkte instrumenten bij hem aangetroffen. Deze zijn na verloop van tijd met zijn handteekening verkocht, en worden tegenwoor dig beschouwd als de echte Stradivarius. Behalve talrijke violen, is men aan Stradivarius ook altviolen, violoncellen en basviolen verschuldigd Al deze instrumenten dragen het merk van den ver- °}et alleen door hun onvergelijkelijke klankrijkheid maar ook door hun uiterlijk aanzien teekening van een soberen rijkdom, ter r genoot de snareninstrumentma- een groote beroemdheid en nog heden bereiken bij een openbare verkooping geen enkele van de instrumenten zulke dikwijls fabelach- tige prijzen als een Stsradivarius. Sterk te zijn naar lichaam en geest, zoodat niets u in de war kan brengen. Ijverig werken, betrouwbaar te zijn in gedachten en daad, de wet te gehoorzamen. Uw vrienden te laten voelen, dat er veel waarde vols voor u in hun omgang zit. De zonnige zijde van de dingen te bekijken, een vroolijk gezicht te zetten en uw optimisme waar te maken. De fouten van het verleden te vergeten en den nadruk te leggen op grooter succes in de toekomst. Zooveel tijd te besteden aan verbetering van uzelf dat ge geen tijd over hebt critiek uit te oefenen op anderen. Te flink te zijn om te tobben, te edelmoedig voor toorn, te krachtig voor angst en te gelukkig om droefheid te dulden. De goede dingen, die ge bezit in het leven op prijs te stellen en u goede dingen, die ge wenscht, waardig te maken. Als wij werken in marmer zal het vergaan; in ko per zal de tijd het vervagen; als wij tempels oprich ten, zullen zij tot stof verbrokkelen; maar als wij werken op nsterfelijke zielen, als wij ze doortrekken met goede beginselen, met de vrees voor God en voor de menschen, dan graveeren wij op deze tafels iets, dat alle eeuwen verlicht. Amérikaansch toerist: „Denk eens aan, dat deze woningen nog precies dezelfde zijn als vierhonderd jaar geleden." Dorpeling (ontevreden)Ja, en de eigenaar wil er niks an laten doen." (Humorist.) Eskimokindje: „Mammie, krijg ik een beetje wa ter?" Eskimomoeder: „Neen, je moet nog drie maanden wachten, dan is het ochtend." (Passing Show.) STRADIVARIUS. ONDERHOUD EN OPHANGEN DER ROLGORDIJNEN. ka?oiS°witnK?H Z#\ mee®tal gemaakt van linnen of katoen wat bedekt is met een soort vernis, waardoor I de oppervlakte glad wordt eh waardoor ze dan ook I minder gauw vuil worden. Toch moeten deze rol gordijnen geregeld schoongemaakt worden. Laat dan tit i?i°r^ geheel zakken en rol het langzaam terwijl dan tevens stof afgenomen wordt op de rol en vlak onder de rol. Beide kanten worden dan stof vrij gemaakt. Bij een groote beurt wordt eerst het gordijn tot bove ntoe opgerold en daarna afgenomen. Vlekken, die er in gekomen zijn door vocht,, gaan niet weg Is het gordijn boven gescheurd, wat dikwijls gebeurt als het gordijn plotseling naar beneden gelaten wordt, dan doet men het best het heele gordijn van de stok te halen, het uitgescheurde gedeelte er af te knippen en opnieuw weer op de stok te timme ren. Als het kan leg er dan een inslag In of leg er dan een boordbandje om, zoodat de kans van uit scheuren geringer wordt. Denk bij het opspijkeren dat het gordijn recht komt tehangen. Is het gordijn schoon, dan moet ook even de ka trol geschuurd worden en met vet ingesmeerd, om 't roesten te Voorkomen. Rol daarna het gordijn tot boven toe op en wind het koord drie maal om de katrol heen, maar juist in tegenovergestelde richting dan het gordijn. Wordt dat niet gedaan, dan trekt het gordijn niet. Om ze ker te zijn dat het gordijn niet scheef zal hangen, wordt het even heelemaal naar beneden gelaten. Hangt het wel Iets scheef, dan doet men het beste om aan den langsten kant, waar het gordijn om de stok gaat een stukje papier te doen. Op die manier wordt het scheef hangen verholpen. Wanneer deze gordijnen gewasschen zijn,dan kun nen ze gesteven worden in gekookte stijfesel en dan kunnen ze nat opgehangen worden. Door boven- of onderkant wordt een stuk lat door de zoom ge haald. Deze rust boven bij het raam terwijl het aan den onderkant onder twee haakjes geschoven wordt De ruimte van het gordijn, moet gelijk overal ver deeld zijn. WAT ZULLEN WE ETEN? Eigenares: „Ga weg jullie, ga weg." (Humor: WAARHEID. „Ach, maar die dwaze, onedele wetten," viel me vrouw Irene hem in de rede, „o neen, daar heb ik genoeg van," Mirden haalde nauw merkbaar zijn schouders op en toen hij vervlogde met spreken, klonk zijn stem weer zacht en moedeloos. „Ja, dan hebben wij ongelijk, wij die niet gesneu veld zijn, te leven. Onze goede tijd komt, zoo schijnt het, pas als wij dood zijn, dan worden wij sterk, heb ben wij gelijk.' Irene scheen de bitterheid die uit deze woorden sprak niet te hooren. Zij bleef staan en zei: „Neen, mijnheer van Mirden, ik wenseh u veel goeds toe, een mooi, gelukkig leven. Het was aardig van u, mij een bezoek te brengen." Mirden boog zich over de hand die zij hem reik te en kuste haar. „Ik geloof,"mompelde hij „dat het zeer dwaas was." Mirden was weggegaan. Mevrouw Irene sloeg niet den weg naar haar villa in, maar ging een pad door de weiden heen. Zij hield er van te zien,, hoe de schemering het dal door zijn schaduwen en nevel omhulde. Aan den nog helderen hemel was een ster te zien. „Kijk die ster eens" zei mevrouw Irene, „hoe hy naar beneden groet. Als ik zulk een ster zie, is het mij net, alsof vader naar ons keek, alsof hij dicht bij ons was." „Is vader er nog?' vroeg Paul zachtjes, „zdjn wij er nog, als we dood zijn?" Ik geloof van wel, mijn kind" antwoordde me vrouw Irene, „ik geloof, dat onze geliefden ons, die nog op aarde zijn, niet vergeten. Kijk toch, die mooie bloem daar, ga ze plukken, wij zullen ze voor vaders portret zetten." Paul liep eenige schrede n.De gedachte aan zijn Wat is waarheid? Joh. 18:38. De waarheid is een mysterie. We zoeken er naar en vinden nooit. Soms meenen we de waarheid gevon den te hebben, doch we moeten al gauw weer in zien, dat „de waarheid" onvindbaar is. Hoogstens kunnen we „een waarheid" vinden, een waarheid, die voor ons een kracht is, en misschien voor meer deren met ons, doch nooit voor allen. Is het dan te verwonderen, dat we van Pllatus le zen, dat hij in arren moede uitriep: „Wat is waar heid?" Inderdaad, we weten het niet. Als onmogelij ke eischen staan voor ons, de als van zelf sprekende woorden van den bijbel: „Verstaat de waarheid, en de waarheid zal u vrij maken." vader, die nog bij hen zou zijn, deed hem aarzelen naar het weiland te gaan, maar hij ging toch en plukte de bloem. De middagzon brandde in de dorpsstraat toen Paul er haastig door heen liep. Vanuit de geopende vensters kwam de reuk van middageten, klonk heht geluid van borden en scha len of het luide bidden der menschen, die aan tafel zaten. De koeien loeiden in de stallen. Bij het tuinhek maakten de kippen holletjes in het zand om zich daarin a fte koelen. Op dit uur heerschte er groote luiheid in het dorp. Paul had het plan opgevat om Anna te zien. Sinds de wandeling in de elzenboschjes meende hij een recht op haar te hebben en op dit uur was hij veilig voor Loulou. In de stal van haar vader keek hij door de deur. Er scheen niemand in te zijn, alleen de koelen ston den voor hun kribben en kauwden luide op hun voer. Paul waagde zich in den stal. Eenige hanen begon nen te kraaien sommige koeien keken minachtend naar hem op. Paul begon om zich heen te zien en ja waarlijk, daar in de nhoek op een hoop stroo lag Anna en sliep. Zij lag op haar rug, haar gezicht was warm door den slaap het krullende haar zat vol met stroohalmen. Haar handen had zij over haar borst gevouwen haar bloote voeten lagen kruiselings over elkaar. Paul stond voor haar, hield zijn hoofd schuin naar zijn rechterschouder en sloeg haar met aandacht gade. Hij bukte zich en kietelde met zijn wijsvinger een van Anna's voetzolen. De voet werd teruggetrokken en over het gezicht van het slapende meisje ging een trek van erger nis. Anna werd onrustig, sloeg haar oogen op en zag Paul 'slaapdronken aan. Toen richtte zij zich een weinig op en zei vriendelijk: „Ben jij het?" Paul wreef zich in zijn handen en glimlachte lief. „Ja Anna, ik. Ik ben gekomen „Waarom?" De groote meester in de kunst van violen bouwen leefde van 1644 tot 1737, en men heeft zich dikwijls afgevraagd, hoe het, nu er sedert zooveel jaren zdjn verloopen, nog mogelijk kan zijn, dat er zulk een groot aantal instrumenten worden aangetroffen, die aan zijn hand worden toegeschreven. Zijn werkelijke naam was Antonius Stradivarius en hij was de laatste leerling van Amati, de beroemde I snareninstrumentmaker van Cremona, wiens roep hij nog overtrof. Tot 1670 durfde hij de voortbrengse I len van zijn arbeid niet van zijn eigen naam voor zien en bracht hij deze in den handel onder den aam van de leermeesters. Eerst vanaf 1690 slaagde hij er evenwel in al datgene te overtreffen wat vóór hem gemaakt was. De instrumenten welke uit zijn handen voortkwamen, zijn merkwaardig, zoowel door de teekening van hun omtrekken als door de keuze van het hout, rijk aan schakeeringen en vol maakt van klank, terwijl ze zich evenzeer onder scheiden door het eigenaardige snijden van de galm gaten en door de volmaking van het inwendige van het instrument. De beste violen, die door hem ge bouwd werden, dateeren van 1700 tot 1725. Van de zen laatsten tijd af schijnen de samenstellingen min der volmaakt. Dit kan verklaard worden, doordat de arbeiders minder bedreven dan de meester, onder Gekookte snoek met gesmolten boter aardap pelen omelet met spinazie gevuld. griesmeelrand met ge- Linzensoep warme gebakken schol met sla en aardappelen rijst. Londonderrysoep biefstuk bloemkool gevul deduiven aardbeiencompote zandtaart. Rollade gestoofde zuring nieuwe aardappe len groote gort met kaneelsaus. Koude rollade aardappelen worteltjes ham met sla wentelteefjes. Macaroni met ham en kaas kalfslappen aard appelen doperwten aardbeien. Mevrouw, mag mijn verloofde vanavond alsjeblieft i in de keuken komen.?" l „Maar Marie, ik dacht dat je gisteravond je ver- 1 loving verbroken had." „Ja, mevrouw, maar met een maand opzegging." (London Opinion.) „Ik ben gekomen" vervolgde Paul, „misschien kon den we samen naar het elzenboschje gaan." Anna antwoordde niet dadelijk en keek over Paul heen naar de zonnestraal die door het kleine venster viel, toen trok zij haar wenkbrauwen hoog op en zeide: „neen met jou ga ik niet. Loulou zegt dat je jokt, Loulou zegt, je zal niet heen gaan, waar zij vechten, hij zegt, dat het te ver is en dat je te laf bent." Paul werd bleek en zijn kinderlijk gezicht kreeg een verouderde uitdrukking. „Jullie zult zien, of ik het niet doe" zei hij ver drietig draaide zich om en ging de stal uit. Langzaam met gebogen hoofd liep hij de dorps straat af en in hem klonk het steeds weer: „Nu moet ik het doen, nu zal ik het doen." het is vreeselijk, maar ik zal het doen. Hij voelde hoe het zonderlin ge plan zich ln zijn jongenshersens vastwortelde. Het kwam hem voor, alsof een vreemde wil hem be- heerschte, dien hij gehoorzamen moest. Hoe het gaan zou wist hij niet, maar hij zo uhet doen en voor de eerste maal ondervond hij, dat zijn lot in zijn eigen handen gelegd was: In Phuis was Paul stil en nadenkend. Hij was nu graag in de huiskamer bij de groote menschen, bij de meubels, die weer goede vrienden met hem ge worden waren. Hij zat aan tafel en teekende solda ten op papier, hoorde wat tante Dina en moeder zeiden en het was net, alsof hij bang kas met zijn besluit alleen te zijn. Van tijd tot tijd legde hij zijn potlood neer en leun de in zijn stoel achterover, zijn oogen werden groot en schitterend, alsof zij naar iets staarden, dat hem verschrikte. „De jongen trekt zich den dood van zijn vader toch erg aan" zei tante Dina tot mevrouw Irene. Vaak keek Paul heel langen tijd het portret van zijn vader aan en dacht: „als ik sterf zau mijn portret dan ook daar op de kast komen te staan, zal mijn hoed daar naast vaders hoed op de tafel liggen en mijn Jas aan den muur naast die van vader han gen. Deze gedachte deed hem goed, gaf hem het aange name gevoel van geëerd te zijn. Des avonds moest Marie bij zijn bed zitten en als zij dan wegging en het licht meenam, dan kwamen in de duisternis gedachten aan den donkeren weg dien hij te gaan had, bij hem op en in zijn droomen dwaalde hij steeds in lange, vreemde straten. En toen brak de dag aan, waarop hij zijn plan vol voerde. Mevrouw Irene en tante Dina waren naar de stad gegaan en Marie had de groote wasch. Des morgens waren Loulou en Anna voorbij den tuin geloopen en Loulou had hem toegeroepen: „held wurm, ben je al reisvaardig, waarover Anna vroolijk lachte, In den namiddag nam Paul zijn boterhammen mee die Marie altijd voor hem klaar legde en ging op stap. De weg lag open voor hem. Om niemand tegen te komen, moest hij door de elzenstriuken, door het woud gaan, dan scheidde een stuk weg hem nog van de bergen. Hij voelde zich rustig en vastbesloten. Het was alsof er twee personen in hem huisden, de eene, die handelde, en de ander, die angstig en ook nieuwsgierig toekeek. Een weinig naar voren gebogen, zijn groot blond hoofd gebukt, haastte hij zich om bij de bergen te komen. Hij liep, zeker van zijn zaak, met de haast, die jongens hebben, wanneer zij op verboden terrein loopen. Er woei een krachtige Zuidwestenwind waarvoor de elzen ruischend bogen. Ook de dennen gingen heen en weer en het kwam Paul voor alsof de na tuur om hem heen opgewonden was, evenals hij, alsof alles dat daar zo oruischte van zijn voornemen afwist. Toen hij den boschrand verliet, ging hij langs een smal pad door een gemaaid stuk weiland De wind dreef groote witte wolken langs den hemel voort en de wolkenschaduwen gleden haastig en ge luidloos over de groene vlakte. Wordt voortgezet.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1930 | | pagina 6