ONZE TUIN. Ons Gourantenverhaal vaar voor de burgerbevolking angstwekkende vormen aan. Alle staten, die in den oorlog onder den naam van Gealliëerden den strijd tegen Duitschland aanbonden, hebben zich de laatste jaren aan de oplossing van het probleem gewijd, hoe men op de snelste wijze het aerochemische wapen, dus het 'gaswerpen uit vliegtuigen, kan vervolmaken. Daarbij heeft Frankrijk nu getoond de eerste plaats in te nemen, doch ook Amerika zal het overgroote deel van zijn gevechtsvliegtuigen voor het gaswapen inrichten, ja zelfs drijvende vlieg velden: de groote vliegtuig-moederschepen, zijn geladen met chemische voorraden, terwijl hun vliegtuigen speciaal voor het gaswerpen en ge worden omgebouwd. Zoover men weet bestaan er in Engeland dezelfde plannen. Waar gaat het heen? werpdn om in tijden van oorlog het gasgevaar van uit de lucht zooveel mogelijk te beperken? om de plant heen (want de wortels zijn klein). Ook tegen niet te hooge schuttingen op 't noorden doen de hoogsten het aardig. Ze weten de zon* wel te vinden, en vroolijken de somberen kant van den tuin met hun uitbundigheid op sproeid met 5 pCt. oplossing van het een of ander desinfectie-middel, of wel met een weinig chloor- Daar wij ook nu nog steeds met de mogelijkheid van een toekomstigen oorlog rekening moeten houden, is de tegenwoordige mensch gedwongen zijn massanederzettingen wederom zóó te bouwen, dat zij aan alle technische eischen voor luchtaf weer voldoen. Dte steden moeten ruim gebouwd worden, de huizen ver van elkaar af met breede straten er tusschen. Hooge gebouwen met vele verdiepingen zijn uit den booze. Hoogstens twee of drie. étages, welke bij het inslaan van bommen door het instorten minder schade veroorzaken, dan de'kazernewoningen. De steden zullen groote parken in het uitbreidingsplan dienen op te ne men, daar het bekend is, dat de werking1 van fos- geen de grondstof voor alle gifgassen voor een groot deel wordt geneutraliseerd door loof- boomen en struiken. De groote industrie-paleizen als electriciteits-oentrales, gasfabrieken enz. zul len verder in het land verplaatst dienen te wor den, waar zij voor vlieger-aanvallen gemakkelijk verborgen kunnen worden. Ook 'de bouwwijze van het huis zelf zal in groote, dichtbevolkte steden een totale verande ring moeten ondergaan. Etagewoningen zal men, zooals ik reeds zei, niet meer bouwen, doch het zullen lange, platte woningen zijn aan breede wegen ,met groene heggen en met veel loofboo- men. Merkwaardig' is het hierbij, dat deze bouw methode, die door den militairen technischen dienst van genoemde landen ter bescherming te gen het aero-chemisch gevaar wordt voorgeschre ven, volkomen past in het kader van den moder nen tijd. Deze immers eischt ook een stad, waar van decentralisatie en beplanting de hoofdken merken zijn. Maar dit is alles slechts beveiligingspolitiek op langen termijn. Mlen kan reeds nu de resultaten van de nieuwe bouweischen in verschillende stra ten bewonderen. Nog sterker is de uitbreiding der beveiligingsvoorschriften, die misschien in de naaste toekomst reeds in werking zullen moeten treden. In Frankrijk is kort geleden het plan opgevat, de geheele bevolking van het 400 K.M. grensge bied met gasmaskers, zuurstofpatronen en ander gasbeschermingsmateriaal uit te rusten. Naar mijn meening zou het verstandiger zijn, het gas- beschermings-materiaal niet zonder meer in han den van de bevolking te geven. Men deed beter het door vakmenschen goed verzorgd en gepre pareerd, te bewaren en de eventueele verdeeling er van in. tijden van nood te organiseeren. Het directe uitreiken aan de bevolking brengt slechts kosten, uitgebreide oefeningen, ontijdig onklaar wÓTden of verloren gaan, mei zich mee. Men deed er beter aan, reddings- om politiebrigades met maskers uit te rusten, technische adviseurs^ bij 'hen in te deelen (evenals de „gasofficieren" in; ons leger) en verder schuilplaatsen te bouwen en den aftocht van de bedreigde bevolking te, organiseeren. Een goede organisatie in tijden van vrede waarborgt een vrij geregelden gang van zaken in tijden van oorlog. Voor de burgers bestaat er een zoogenaamd „vluchtmasker"Dit vluchtmasker, of zooals de Duitschers het noemen het „Fliehgerat", bestaat uit ee nabsoluut luchtdichte zak, die over het hoofd wordt getrokken en om de heupen wordt vastgesnoerd. De Duitsche troepen gebruikten de ze maskers reeds gedurende den wereldoorlog. De zak heeft buitengewoon groote kijkglazen en bevat verder een voorraad zuurstof in briket- vorm. Het geheele apparaat is even eenvoudig als een zwemgordel op een oceaanstoomer. De bevol king kan gerust uit de gevaarlijke zóne worden verwijderd, zonder dat men jaren lang oéfenin- gen met gasmaskers behoeft te houden. Behalve dit „vluchtmasker" zal men ook, zoo als ik reeds boven vermeldde, gasbomvrije schuil plaatsen moeten bouwen. Het, beste kan men daarvoor groote betontunnels diep onder den grond construeeren, tnnnels, die verscheidene dui zenden personen kunnen opnemen en die voor gas sen zijn afgesloten door meerdere scheikundig geprepareerde sluitingen of door watergordijnen, die zooals bekend is, de gassen bijna volkomen absorbeeren. Het zal niet lang meer duren, of de groote staten zullen bepaalde normen gaan aannemen voor de verdediging tegen het luchtgas-gevaar, evenals zij zich nu nog toeleggen op de uitbrei ding en ontwikkeling van hun vuur- en afweer middelen. Ook een opgave voor den modernen tijd zijn de voorschriften ten opzichte van het aero chemische gevaar, bij den aanleg van spoorwegen, havens, sluizen, en groote publieke gebouwen. Alles wat ik hier heb vermeld, is reeds door verschillende groote staten in practijk gebracht en vele staten hebben reeds bepaalde normen voor een goede beveiliging vastgesteld. In Duitsch land, waar de regeering zich om dit vraagstuk nog niet veel heeft bekommerd, bestaat een ver- eeniging, de „Deutscher Luftschutz E.V.", die dit probleem thans in studie heeft genomen. In Nederland schijnt men over het algemeen nog niet bevreesd te zijn voor de verstrekkende gevol gen van den aero-chemischen oorlog, in het bij zonder voor de burgerbevolking. Zou het nu geen tijd worden, eens eene organisatie te ont- Leekepraatjes over Bloemen. Zonnebloemen. Zonnebloemen, vooral de grootbloemige hooge, zijn wel de grappigste bloemen, die er zijn. En een dankbaarder groeier voor den tuin is er niet te vinden. De laagste zijn zoo groot als u en ik, en de hoogste willen wel eens het dubbele van onze lengte krijgen! Al spoedig ontkiemen de groote zaden. Ze vorde ren spoedig, maar na enkele maanden, in het volst van den zomer, is er geen houden meer aan. Alleen enkele snelgroeiende klimplanten, als heggerank en hop, nemen het met succes tegen haar op, maar daar zijn het dan ook klimplanten voor. Staat de zonnebloem niet erg beschut, dan is het aan te raden haar een flinke tongkingstok tot steun te geven, anders kan de wind, die veel vat op de groote blaren heeft, haar lange brooze stengel veel kwaad doen. (Vooral soepel en op verschillende plaatsen aanbinden, met breed raffia). Touw kan de stengel doen breken. Wat een glorieus gezicht, als de geweldige gele bloemen uitbloeien! Vlak bij den kop staan twee groote bladeren als vleugels uitgespreid, alsof de bloem tersluiksche pongingen aanwendt om te gaan vliegen. Helianthus Egantheus, de „Reuzen-zonnebloem," heeft vier tot vijf bloemen, die in grootte varieeren tusschen borden en schoteltjes. Hij (ik kan 'em toch geen „zij" gaan noemen!) wordt pl.m. 2 M. h°I°ete minder hoog wordt de bruinroodgeringde H. purpureus of gaillardieflorus, die werkelijk iets van een reusachtige Gaillardia heeft. Een zeer interessante verschijning tusschen de ander groote broers. H. Cucumei Polius heeft vele heldergele bloemen. Met de goudsbloem en de kleine (gele) Chrysan themum corondrium is het een der weelderigste en langst goedblijvende éénjarige gele snijbloem, maar geef 'em de ruimte, in leterlijken zin! Doch de belangwekkendste zonnebloem blijft de H. uniflorus, die maar één, doch dan ook kolossale, bloem aan den top van den stengel draagt, en die tot drie meter hoog wordt. Ik zag er eens een haag van en kan deze wijze van planten iedereen ten sterkste aanraden. Tegenover één zoo'n meters hooge reus voel ik me al een liliputter, maar een heele rij van deze Goliathen maakt werkelijk een overweldigenden indruk. Ze beheerschen een heele omgeving. Er zijn nog meer soorten onder de éénjarige. Men probeere ze in den loop des tij ds maar eens allemaal, ge zult er plezier van beleven. Want be halve het aanbinden en het op afstanden uit- planten vragen ze geen zorg meer, dan als de grond schraal is, een weinig verteerde mest vlak Ons Pluimvee Kalkpooten". De zoogenaamde „kalkpooten", die dikwijls bij onze kippen voorkomen. Links ziet men de mannelijke mijt (van onderen en terzijde), rechts de vrou- lijke parasiet (sterk vergroot). Door de aanwezigheid van mijten, en de daar door veroorzaakte ontsteking der huid zien de poo- ten onze kippen er meermalen uit, alsof zjj in versch gebluschte kalk hebben gestaan. Dit kan een gevolg zijn van de niet al te zindelijke toe stand, waarin het hok verkeert. Dikwijls ook brengen pasgekochte dieren de besmetting over. Het begin van de lastige kwaal kan men meestal zien optreden aan den achterkant van het knie- gewricht. Er vormt zich daar in zulke gevallen i een witte kort. Bij een groote vermeerdering van mijten kunnen zelfs de teenen worden aangetast. In vergevorderde gevallen vindt men de parasieten 1 zelfs aan kop en hals van onze kippen. Wanneer men tijdig genoeg ingrijpt, is het kwaad echter spoedig genoeg te verhelpen. De eerste maatregelen, die men daartoe behoort te nemen, is het grondig reinigen van het hok, den slaapstok en de legnesten. Nadat men het dak en de wanden heeft afgeschrobd, wordt het op den bodem liggende vuil naar buiten gebracht en ver brand, of wanneer de kippen niet op den mest hoop kunnen komen, daar weggeworpen. Verbran den echter geeft meer zekerheid. Vervolgens wor den alle voegen en kieren van het hoek met een mengsel van één deel karbol op twee deelen pe- ttroleum bespoten en met gips of kit afgestreken. Dak, wanden, bodem en stokken worden nu be- DE UITKOMST dooi; JEAN RICHABDS. Chester keek de avondpost door. Er wa ren twee buitenlandsche brievenbij/ geadresseerd van uit dezelfde plaats. Een van deze brieven bevatte het portret van een vrouw. De andere was een anonieme brief vol insinuaties over die vrouw. i Chester scheurde den brief in stukjes en ging toen met groote, onrustige passen zijn kamer op en neeir. Een hevige twijfel folterde hem.) Zijn knecht verscheen. Wilt u thuis dineeren of in het restaurant, mijnheer?" vroeg deze. ,.'Hier," zei Cjhester, „en binnen een half uur Zeg eens, Hendrik, ik zag zooeven aan het eind van de straat een aantal mannen in de rij staan:. Ben ander stond op een kist. Wat moet dat be- teekenen „Zij hebben geen onderdak, mijnheer," zei Hen drik. „De man op de kist probeert geld voor hen in te zamelen voor nachtlogies. Als er geld ge noeg is, krijgen ze een bed in de volgorde, waarin ze gekomen zijn. De laatsten treffen het dus dik wijls slecht." .(Tegen den tijd, dat het diner is opgediend," zei Chester, „moet je zorgen dat een van die mannen hier is. Hij kan dan met me eten." Hij had behoefte om iets bijzonders te doen om zijn nare stemming kwijt te raken. Een half uur later verscheen de man in het weelderige appartement. Zijn handen en gezicht, waren pas gewasschen, maar verder was de man een hopeloos wrak. In zijn oogen was een ge kwelde en verslagen blik als bij een zwervende hond. ,iMijn naam is Carsen", zei de van de straat opgeraapte man met strijdlustigen blik. „Ik wilde juist zeggen, haastte Chester zich, „dat ik Chester heet. Wfilt u daar plaats nemen Hendrik diende de hors-d'oeuvre op. ^Heer lijk! baste Carsen. Dat noem ik geluk. Ik was j de 'drie en veertigste in de rij. Ik had net zooveel kans om vanavond een bed te krijgen als om eer ste minister te worden." Een uur later, na 'flink gesmuld te hebben, lag Carsen behaaglijk achterover in een fauteuil en keek met een weemoedigen glimlach naar Hen drik ,die de koffie en de sigaren binnen bracht. [Toen deze verdwenen was, vroeg fiij met een' zonderlingen klank in zijn stem: „Heeft u wel eens gehoord van George Carsen?" „Ja, was dat niet een schilder, die een paar jaar geleden nogal veel naam gemaakt heeft?" ,jJa," zei de gast. „En toen was het opeens met zijn reputatie gedaan. Ik ben George Car sen Het laatste portret, dat ik heb geschilderd, verkocht ik voor duizend pond. Daarna kon ik zelfs niemand meer vinden voor wien ik een gra tis portret mocht schilderen." „Hoe kwam dat?" vroeg Chester. „Ja," antwoordde Carsen grimmig, „dat heb ik zelf nooit goed begrepen. Alles ging best. De kranten noemden mifj een modeschilder. Toen kwam de kentering. Als ik een schilderij» klaar had kwamen de menschen er naar kijken en dan fluisterden zij tegen elkaar en keken elkaar vreemd aan Al heel gauw ontdekte ik, "wat de oorzaak was. Ik had de gewoonte om in het gelaat van de geportretteerde het verborgen karakter van het origineel te onthullen ik schilderde waf ik zag! Sommige van mijn modellen waren vreeselijk woedend en weigerden hun portretten. Ik s'cliil- derdo eens een portret van een zeer gevierde en bekende society-dame. Toen het klaar was, bekeek haar man bet met een eigenaardige uitdrukking in zijn oogen en de volgende week diende hij een eisch tot echtscheiding in. Na verloop van tijd kreeg ik geen bestellingen meer. De menschen hebben niet graag dat hun karakter zoo bloot wordt gegeven. Een tijdlang werkte ik als teeke naar voor een bekend weekblad, daarna werd ik retoucheur bij een fotograaf. Maar overal was het hetzelfde. Als ik een portret toekende naar een foto, zag je in mijn teekening eigenschappen, die je op de foto niet zag, maar ik veronderstel dat het origineel ze in ieder geval had. Zoo kon ik dus nergens lang blijven. Het beetje geld, dat ik had, was spoedig op en zoo kwam ik in de rij te staan voor een gratis bed. Heb ik u verveeld met mijn geschiedenis, mijnheer Ches ter?" „Neen neen," zei de gastheer ernstig, „integen deel. Onthulden al uw* portretten slechte eigen schappen of waren er menschen die geen schade ondervonden van uw penseel?" „O ja, er waren er wel, natuurlijk, maar niet veel Op Chester's schrijftafel lag het portret, dat hij dien avond uit het buitenland had ontvan gen. Tien minuten later had hij het aan Carsen gegeven om er een teekening naar te maken in pastel. Krijt en papier had Hendrik in een na- burigen winkel gehaald. Na een uur was het klaar. „Neemt u mij niet kwalijk," zei de schilder, ,,dat ik er zoo lang mee bezig geweest ben, maar ik kreeg er echt plezier in. Hemel, wat ben ik moe. Ik heb gisteren niet in een bed geslapen. Wat zal ik vannacht ge nieten Chester liep met hem mee naar de deur en duwde een paar bankbilejtten in zijn hand. Toen hij alleen was, ging hij aarzelend naar de tafel, nam de teekening in zijn handen en bekeek die aandachtig. Toen gleed er een eindeloos op geluchte glimlach over zijn gezicht. Dit was wer kelijk het gezicht van een engel. Zoo eerlijk, zacht en goed. Het was het portret van Ches ter's vrouw en hij wist nu, dat de brief van die andere vrouw slechts leugens bevatte. (Nadruk verboden). Hierover heen volgt een tweede laag van dunne kalkmelk. Men voegt bij één emmer kalkmelk onge veer een handvol groene zeep, om het afbladeren van den kalklaag later te voorkomen. De legnesten mogen in geen geval met een sterk riekend desinfectiemlddel behandeld Worden; zij kunnen worden uitgeschrobd met een afkooksel van tabak. Ook wel kan me® deze nesten begieten met kokende sodaloog, waarover men later een kalk laag je met z,eep strijkt. De hoofdzaak hierbij is, dat men er voor zorgt, dat de voegen goed worden behandeld, daar dit de broeinesten zijn van alle kwaad. De dieren zelf kan men op velerlei wijze behan delen: Vroeger smeerde men de zieke plekken wel in met groene zeep. Na eenigen tijd kon men dan de witte korsten er af nemen, zoodat men de daar onder gelegen plekken met zalf kon behandelen Het beste middel Is echter olie, waarbij het van geen belang is of men raapolie, lijnolie, maanzaad olie of levertraan gebruikt. Voortreffelijk werkt een mengsel van carbol, raapolie en petroleum. Men kan voor het bestrijken van de aangetaste plaatsen het beste een kwast nemen. Ook een zacht lapje is geschikt. De hoofdzaak is, dat de vloeistof door dringt tot de in de huid ingevreten mijten. In de eerste week moet men tweemaal op deze wijze be handelen, in de tweede week is één keer voldoende. In gevallen, waarbij men tijdig heeft kunnen in grijpen, is het dikwijls reeds voldoende de dieren één of tweemaal onder handen te nemen. De kor sten moet men vóór iedere olie-behandeling ver wijderen. Dit dient voorzichtig te gebeuren, zoodat er geen bloedingen ontstaan. Open wonden mag men slechts met zuivere olie betten. Een practisch „insmeeringstoestel", dat tevens preventief werkt, kan men gemakkelijk zelf ver vaardigen. Men maakt een platten bak van blik of iets dergelijks, vult dezen met het oliemengsel en plaatst hem voor den uitgang van het hok. De kippen moeten dus om buiten te komen, 's morgens door de olie waden en besparen U op deze wijze het insmeren van elk dier afzonderlijk. Vliegen de dieren over den bak heen in plaats van er door te waden, dan- kan men een „tunnel" van kippengaas rollen, welke na plaatsing boven den oliebak, de kippen als het ware dwingt den gewenschten weg te kiezen. De leeftijd onzer Leghennen. De meest productieve jaren. Het gemiddelde winstcijfer van een hoenderpark hangt afgezien de bijzondere eieren-productie van enkele hennen hoofdzakelijk daarvan af, hoe oud de hennen zijn. Daar de oude kippen even veel vreten als de jongere, maar de eersten, waar het op eieren leggen aankomt, ver moeten achter blijven, kan het aantal oude dieren een sterken druk uitoefenen op het winstcijfer. Gewoonlijk neemt men aan, dat een kip niet ouder mag worden dan drie jaar, doch dat is meer een cijfer, dat in verband staht met de admini stratie van het hoenderpark, waarbij men natuur lijk om de zooveel jaar een post voor aankoop van nieuwe dieren moet uittrekken. Een hen die b.v. in April 1928 werd uitgebroed, zou men volgens deze berekening in April 1931 moeten slachten. Geen enkele fokker zal er echter aan denken in April een kop te slachten, wanneer deze teneminste niet opvallend weinig eieren legt. Hij houdt de kippen tot den herfst in leven en eerst kort voor het aanbreken van den ruitijd. Men dient n.l. zoo veel mogelijk te vermijden, kippen gedurende den rui te slachten; het vleesch is dan n.l. niet zoo smakelijk. Men rekent gewoonlijk, dat de termijn van drie jaar begint, zoodra de kip begint te leggen. Een in April uitgekomen kuiken zal in den winter van hetzelfde jaar beginnen te leggen. Daarom is de maand April de meest geschikte broedmaand. Een andere vraag ware, of het goed is de kip pen inplaats van 31/» jaar, een jaar langer, dus 4'/-. jaar te houden. Volgens waarnemingen van bekende fokkers gaat de eierproductie in het vier de jaar meestal aanzienlijk achteruit. Desondanks izijn er dikwijls kippen onder, die in het vierde jaar en zelfs nog langer een onverminderd aantal eieren blijven leggen. Toch is het niet raadzaam goede kippen vier jaar of langer te houden. Bovendien is een moeilijk uit te maken vraag of een kip het waard is nog een jaar langer in leven te worden gehouden. Men zou het dier dan eerst eenigen tijd moeten waarnemen om te zien of de eieren-productie afneemt; daar mede zou het vierde levensjaar reeds zijn aange broken. Bleek het naderhand, dat het dier toch niet meer voldeed, dan zou men het al dien tijd nutteloos hebben gevoerd, hetgeen zeer zeker zijn invloed doet gelden op het gemiddelde winstcijfer der fok kerij. Voor Konijnenvrienden. Bij het schoonmaken blijft er dikwijls meer afval over, dan onze „konijnenruif" op eenmaal kan bevatten. Daarom is het nu tijd voorraad te gaan verza melen voor het a.s. winterseizoen. Wij kunnen de dieren daarmede in de koude maanden, wanneer zij elk groen voer moeten ontberen, eenige afwis seling in hun voedering verschaffen. Dit z&l hen zeer zeker ten goede komen. Men kan zich op de volgende wijze een goeden voorraad wintervoeder verschaffen: wortelen, peenloof, de schillen van koolrapen, enz., worden- goed gereinigd en door den vleeschmolen gedraaid, waar men het grootste mes heeft ingezet. Dan schudt men de hierdoor verkregen groentesnippers op een krant en spreidt ze in de warme oven of op een eenigszins warme plaat uit om ze zoo een paar dagen te laten drogen. Ook koolbladeren, die men slecht in hun geheel kan drogen, kunnen op deze wijze behandeld worden. Men kan dit voeder later gekookt en vermengd met versche aardap pelschillen gebruiken. Zelfs ongekookt, dus in ge- droogden toestand wordt het door de dieren sma kelijk verorberd. (Nadruk verboden). Voor den Tuinliefhebber. Het plukken van Steenvruchten. Bij het plukken van steenvruchten mag men niet alle vruchten tegelijk afplukken. Deze vruchten groeien namelijk nooit gelijktijdig. De eerste maal plukt men alleen de mooiste, rijpe vruchten. De tweede keer neemt men er we derom de beste vruchten uit, en tenslotte de rest. lederen keer wacht men zes tot acht dagen om de vruchten de gelegenheid te geven nog te rijpen. Men z£l daarbij ontdekken, dat de vruchten: zoodra een gedeelte geplukt is, nog goed uitgroeien en vol komen rijp worden. Gaat men verscheidene jaren zoo voort, dan wordt de geheele oogst mooier en grooter. De boomen leeren dan hun voedselbestand- deelen economisch verdeelen. (Nadruk verboden).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1930 | | pagina 4