Hike Breijer's
Nieuwsblad v/Holl. Noorderkwartier
No. 118
ZATERDAG 4 OCTOBER 1930
39e Jaargang
op Zondag October.
Speciaal üorsetten - Magazijn
TELEFOON INTERCOMMUNAAL NO. 52.
N1E U W E
L4\l.i:IIIJKER COURANT
DEZE COURANT VERSCHIJNT
DINSDAG DONDERDAG
en ZATERDAG.
Abonnmen tsprij s
per 3 maanden ƒ1.15.
R
Uitgave: Firma I. N. KEIZER. - Redacteur 1. H. KEIZER.
De hoofdzaak van het leven is de arbeid. Zoowel
kwantitatief: hij vult het grootste deel van het
leven, als kwalitatief: hij geeft den belangrijksten
inhoud en de vervulling van het leven, als het goed
is of wel hij is het dagelijks wederkeerend onge
luk als het niet goed is. En dikwijls is het niet
goed Waar de arbeid met tegenzin verricht en
als een noodlot gevoeld Wordt, daar gaat de levens
vreugde verloren, daar wordt het arbeidsleven, dat
vervulling moest geven gevoeld als een straf, die in
opstandigheid, of in doffe berusting, gedragen wordt,
die de arbeidsverhoudingen bederft en den arbeid
zelf schaadt.
De vraag of er bij onze industrieele verhoudingen
nog arbeidsvreugde mogelijk is, en hoe deze bevor
derd kan worden, is van het grootste belang.
Hendrik de Man, heeft in een boek, getiteld „Ar
beidsvreugde" een studie aan dit vraagstuk gewijd.
Reeds in een ander werk wees hij op den drang
naar arbeidsvreugde, die ieder bezielt en op het
tekort aan vreugde, dat in de praktijk de arbeid
voor de meesten oplevert!" Alle sociale vraagstukken
der geschiedenis zijn slechts verschillende verschij
ningsvormen van het eeuwige, alles overheerschende,
eigenlijk eenige sociale vraagstuk, hoe de mensch
niet slechts DOOR den arbeid, maar ook IN den
arbeid geluk kan vinden.
Devroegere ambachtsman, die het product van
zijn arbeid onder zijn handen zag ontstaan,kende
ook de vreugde van dien arbeid. In de tegenwoor
dige industrie is het de functie van de bedrijfs
leiding, die hiermede nog de meeste overeenstem
ming heeft, waar zelfstandige bevrediging en schep
pingsdrang mogelijk is al is de bedrijfsleider ook
de geheele organisatie en mechanisatie van het
bedrijf van de eigenlijke voortbrenging van het
product gescheiden.
De arbeider in de industrie daarentegen", aldus
De Man, „werkt in technische en sociale verhou
dingen, die elke voorwaarde tot arbeidsvreugde,
zooals de handwerker die kende, in het tegendeel
doen omslaan. Hij beschikt, noch over de arbeids
middelen, noch over de grondstoffen, noch over het
product. Hij vervaardigt eigenlijk geen product,
want hij moet zich bepalen tot gedeeltelijken arbeid
in een voortbrengingsproces, dat hij niet kan be-
invloeden, ja zelfs niet overzien. Zijn inkomsten
worden niet bepaald door den prijs van dit pro
duct, maar door den toestand op de arbeidsmarkt.
Den duur en de intensiteit van zijn arbeid bepaald
niet hij, maar de tucht van het bedrijf, waarin hij
slechts „arbeidskracht" is en dat hem elk oogen-
blik ontslaan kan. De aard en de snelheid van zijn
arbeid worden aangegeven door de machine, die hij
bedient of door den bedrijfschef, onder wiens be
velen hij staat. De machinale inrichting van het
bedrijf ten slotte beneemt hem meer en meer de
mogelijkheid als hij er na al het voorgaande nog
lust toe zou gevoelen, een initiatief of besluiten te
nemen, waardoor de uitkomst van zijn arbeid be-
invloed wordt. Drijfveer tot den arbeid wordt bij
hem in plaats van arbeidsvreugde de vrees voor
werkloosheid. Dit zijn de diepere gronden voor de
groeiende arbeidslusteloosheid der industrieele
arbeiders. Zonder het inzicht in de fundamenteele
beteekenis van deze arbeidslusteloosheid is geen
enkel verschijnsel der arbeidsbeweging te begrijpen;
er breekt nauwelijk één staking -uit, waarvan de
diepste oorzaken te begrijpen zouden zijn zonder
inachtneming van zulke verschijnselen, ofschoon
ze den arbeiders zelf dikwijls niet bewust zijn en
ook zelden geheel naar voren komen in de gestelde
eischen." Wat het voor onze geheele beschaving
beteekent, dat de belangrijkste handelingen bij de
productie verricht moeten worden door menschen
die daarin geen bevrediging vinden, acht de schrij
ver niet noodig nader uiteen te zetten.
Dit is, in het kort, het probleem. In plaats van
arbeidsvreugde; tegenzin in den arbeid. En wel
tengevolge van omstandigheden, die elementaire
factoren van ons productieproces zijn en dit steeds
meer zullen worden, waardoor de tegenstelling tot
de voortbrengingswijze van den vroegeren ambachts-
man nog scherper zal worden.
Dat het met het vraagstuk der arbeidsvreugde
echter niet zoo hopeloos gesteld is als het hier
schijnt, blijkt wel uit het laatste boek van De Man.
Wij zullen trachten in groote lijnen weer te ge
ven den inhoud van dit boek en de conclusies waar
toe de scchfijver komt het is een boek welks lectuur
arbeidsvreugde geeft?
Deze studie van De Man dankt haar ontstaan aan
een onderzoek naar de oorzaken van den tegenzin
in den industrieelen arbeid, dat de schrijver deed
bij 78 arbeiders en bedienden, leerlingen van de
„Academie van den Arbeid" te Frankfort a.d. Mein.
Dit uitgangspunt geeft aan het boek wellicht een
zekere zwakte: de arbeiders die daar een cursus
volgen, behooren zeker tot de beste. De zware, onge
schoolde beroepen zijn daar, zooals de schrijver zelf
erkent, zwak vertegenwoordigd. Minder belangrijk
is het boek daardoor echter niet geworden. Immers,
de schrijver gebruikt dit materiaal meer als voor
beeld bij de analyse die hij geeft van arbeids
vreugde.
Arbeidsvreugde is niet iets, dat bevorderd moet
worden: naar arbeidsvreugde streeft iedereen, die
werkt, zooals elk mensch naar geluk streeft. Het
komt er slechts op aan, dat zij niet belemmerd
wordt en het gaat er om, belemmeringen zooveel
mogelijk uit den weg te ruimen.
De drang naar arbeidsvreugde ontstaat uit een
aantal elementaire, instinctieve motieven, die de
schrijver onderscheidt in de volgende:
1. Het activiteitsinstinct. Het nietsdoen op zich
zelf wordt door den gezonden menscch als een
euvel gevoeld. Vandaar het ondraaglijke van cel
straf zonder arbeid en van werkloosheid.
2. Het speelinstinctde activiteit, die op geen
bepaald doel gericht is, maar beoefend wordt om
haarzelf, zooals de sport of het spel.
3. Het opbouwinstinct: de behoefte iets tot stand
te brengen en te ordenen.
4. de drang naar kennis, die bevredigd wordt,
wanneer de arbeid interessant is.
5. Het zelfwaardeeringsinstincthet verkrijgen
van een gevoel van eigenwaarde door de eigen
prestatie. Dit gevoel kan men hebben tegenover de
collega's, de ondergeschikten, de chefs en de eigen
familie, zooals de stadstuinman heeft, die 's Zon-
dags aan zijn familie zijn plantsoen laat zien.
Hiermede houdt verband de beroepstrots, die velen
het eigen beroep zoo hoog mogelijk doet waardeeren,
vergeleken met andere beroepen.
6. De drang naar bezit: de neiging om bezitter
te zijn van zijn werktuigen van het vervaardigde
product; het eerste komt tot uiting in de zorg voor
en de aankelijkheid aan de eigen gereedschappen.
Het tweede blijkt uit de belangstelling voor het
eigen product.
7. Het strijdinstinct: de behoefte een weerstand
te overwinnen, door arbeid zich een zekere macht
te veroveren over zaken en menschen.
Hierbij komen een aantal zwakker motieven,
zooals: het kuddeinstinct; de afkeer van alleen zijn, l
de behoefte aan gezelligheid en meedoen; heersch- I
zucht en behoefte aan ondergeschikt zijn; overwe- j
ging van het persoonlijk voordeel; overweging van
het sociale nut. Deze laatste komt bij de massa j
der arbeiders niet iri aanmerking.
De gedachte van het sociale nut van den arbeid i
is in het gunstige geval een bijkomstige intellec-
tueele factor, doch nooit een motief van arbeids
vreugde. Dit is, aldus De Man, een les voor alle
sociale hervormers, die op een verandering der
arbeidsmotieven door middel van socialisatie reke-
nen. Het is het gewone motief voor alle socialisatie-
plannen, dat de arbeidsvreugde er zal komen, wan
neer de arbeiders maar voor de gemeenschap wer
ken. De arbeidsvreugde hangt echter niet af van
een dergelijke hervorming der eigendomsverhou
dingen, doch van de omstandigheden in het bedrijf
zelf „De arbeider in een bereaucratisch bestuurd
staatsbedrijf voelt minder arbeidsvreugde dan de
arbeider in zulke particuliere kapitalistische bedrij
ven waar men vrijheid en zelfbeschikking, d. w. z.
meer feitelijke bedrijfsdemocratie heerscht. De soci
alisatie van onderaf de 'arbeidssolidariteit en den
geest in het afzonderlijk bedrijf is gewichtiger
dan de socialisatie van bovenaf. Doch deze laatste
is gemakkelijker daar het papier van de wetsteksten
en verordeningen geduldiger is dan de menschen.
Aldus de socialist De Man over socialisatie!
De door de theoretici van het socialisme gepropa
geerde gedachte van den arbeid terwille van het
gemeenschappelijk nut heeft totnutoe de arbeids
gewoonten der massa ook nauwelijks beinvloed.
De gemeenschap is ook hier nog maar een nevlig
begrip. Slechts de rechtstreeksche lotsgemeenschap
van de werkplaats, van het bedrijf, van de arbei
dersverenigingen, is voor hen een realiteit. Van
hieruit moet gewerrkt worden aan verbetering. „Het
gaat hier niet om nieuwe arbeidsvreugden te ont
ken, het is voldoende Se bestaande arbeidsvreugde
uit haar tegenwoordige ketenen te bevrijden."
(Wordt vervolgd).
Bureel Noordscharwoude.
91
ADVERTENTIEN:
Van 15 regels 75 cent;
elke regel meer 15 cent.
GROOTE LETTERS
NAAR PLAATSRUIMTE.
91
Noordscharwoudei
Directeur: P. PRANGER.
VII. I 1
HOE HEBZUCHT WEiRDi GESTRAFT.
Wanneer de gemiddelde Nederlander spreekt
van den grooten oorlog, dan is hij met zichzelf
heter ever eens, dat ook ons land in dien oorlog
werd betrokken in zooverre, dat wij de nadeelige
gevolgen ervan ondervonden. Dat is volkomen
juist, want wij hebben angstige dagen door
leefd; wij zijn tot Jiet einde toe niet; zeker ge
weest of wij al dan niet in denj oorlog zouden
worden betrokken, en wij hebben, hetgeen bij de
meesten de zwaarste herinnering met zich brengt,
honger en gebrék geleden. Hoezeer echter deze
honger en gebrék, vooral in de lagere volksklas
sen, niet. te ontkennen, niet gering te schatten
zijn, zij zijn toch eigenlijk kleinigheden, i erge -
leken met hongersnood, gelijk deze ons uit bele
geringen van geschiedkundigen aard als Haai-
ïem en Leiden, gelijk deze ons bovendien uit
perioden van zuiveren hongersnood gedurende iie
Middeneeuwen bekend zijn. Hongersnood van dien
aard, dat de menschen bij tientallen, bij hon
derdtallen stierven wegens gebrek aan het aller-
noodigste voedsel, heeft Europa, heeft althans
het ons bekende deel van Euéopa in de laatste
eeuw nauwelijks doorgemaakt. Er zijn minder of
ineer voorspoedige tijde ngeweest, er zijn tijden
van gebrek en ellende geweest voor deelen der
samenleving, maar hongersnood, echte hongers
nood .die ziekten van verschrikkelijken aard met
zich sleept, hebben wij niet gekend, uitgezon
derd dan wellicht deelen der oorlogvoerende vol
ken gedurende den oorlogstijd.
Maar in de Middeneeuwen was het anders, dik-
wer fgeheel anders. Al wordt ons van de geschie
denis dikwerf slechts verteld datgene wat op
den oorlog en de politieke twisten der vorsten
betrekking heeft, toch vernemen wij, zoo tusschen
de regels door, wel 'eens van hongersnood en
ziekte-epidemieën, die bepaalde steden of dee
len van het land hebben bezocht. Vanwaar deze
kwamen ,valt nauwelijks te zeggen: hoe lang zij
duurden evenmin hoeveel slachtoffers zij met
zich sleepten, is niet nauwkeurig berekend, maai
bij tientallen, bij honderdtallen stierven de men
schen en het inwonertal van een stad werd op
de gebruikelijke wijze als gedecimeerd. Zoo eens
in Leiden in de huizen, in de straten; men zag
niet anders dan menschen, die zich ternauwer
nood konden voortsleepenmen hoorde niet anders
dan geweeklaag van kinderen en van zwakken.
In dat Leiden woonden ten tijde, dat dit ver-
(Seizosn £930)
(Op het Schoolplein)
Bij ongunstig weder in de zaal van d.hr. J. de Bakker.
Aanvang half drie.
Des avonds 7,30 uur BAL in de
zaal van d. hv. i. de BAKKER.
hjaal speelt, twee zusters. Zij waren samen op
gevoed; zij waren in het bezit van eenig vermo
gen, door hun ouders achtergelaten; zij waren
béiden mooi. Maar waar de eene lief en zacht
was, was de ander stug en trotsch. Waar de
eene de mensehen zocht om de menschen te hel
pen, liet de andere de menschen tot zich ko
men en hielp eerst na veel bidden en- smeeken'.
Geen wonder, dat de eene Philippins geheeten,
reeds op jeugdigen leeftijd was gehuwd, en de
andere, Maria, eenzaam in haar huisje verbleef.
Niets had zij gezegd van verdriet, dat haar dit
huwelijk kostte; niets van jalouzie, die haar ver
teerde; niéts van bekommernis over het geluk
van haar zuster. Zij had gezwegen gelijk zij in
den regel zweeg, maar me't wrok in het hart had
zij haar zuster van zich zien gaan. Toch was zij
bij haar blijven komen; tante was zelfs een ge
wone verschijning in het huis van Philippina en
haar man. Daar heerschte vreugde en voorspoed;
het kindertal wies elk jaar, en vader en moeder
verheugden zich in het bezit van een vijftal
spruiten.
Toen kwam de hongersnood. Niet erg, niet
angstwekkend leek zijn karakter eerst. Philip
pina was overtuigd, dat hij spoedig zou zijn ge
weken, en zij gaf, gelijk zij gewoon was te geven,
mei; volle hand. Zij hielp, waar zij helpen, kon,
en haar zuster was nu een dagelijksche gast ten
harent. Men droeg haar op de handen, men prees
haar vrijgevigheid, men verdrong zich om van
haar te ontvangen.
Totdat de dag kwam, dat lie zuster, de sluwe,
wraakgierige Maria om meer brood vroeg. Phi
lippina kon het niet geven; zijzelve en de kinde
ren hadden' nauwelijks genoeg. Maria vroeg weer,
wilde niet gelooven, dat geen brood meer in huis
huis was. Toen Philippina haar overtuigde, viel
zij gramstorig uit, dat het gemakkelijk was om
wel te doen tegenover de buitenwereld en de
eigen familie te vergeten. Viel zij gramstorig uit
dat Philippina wel zorgde, dat haar weldaidbn
bekend waren, en de hare onbekend bleven. Viel
zij gramstorig uit, dat verantwoordelijkheid voor
het eigen huisgezin meer zorg, meer zuinigheid
met zich bracht, die zij wel zou hebben betracht,.
Eju verliet zij gramstorig, met hatelijken lach,
de woning ,die haar altijd zoo gastvrij had opge
nomen.
Het spook van den honger waarde verder
rond. De ziekte greep ook de gezondgeblevenen
aan, en hulp was steeds meer noodig. Philippina
bleef geven zoo lang zij kon, en zij, gaf nu uit
naam van haar en haar zuster. Totdat het oogen-
blik kwam, waaro pwerkelijk niets fneer te geven
viel. Het goud, waarmede het brood werd be
taald ,was tot op den laatsten cent verminderd;
het brood, en het meel, dat nog in huis was,
waren op. En nog hield de hongersnood aan. Phi
lippina, zelf zoo vrijgevig, moest gaan vragen
voor haarzelven, maar bovenal voor haar kinde
ren en voor haar man. Ziekte was ook haar huis
binnen geslopen. Zij ging naar degenen aan wie
zij! 'vroeger met ruime hand gegeven had; zij
stond onder hen bij de-schamele uitdeeling, die
door d.e. meer gelukkige gemeentenaren kon wor
den gedaan. Maar nu was men haar vrijgevig
heid vergeten; nu lette men nauwelijks op haar
en hoordehaar klachten niet.
Toen vatte zij moed, en ging naar haar zuster.
Maar zjj klopte drie keeren op de deur en kreeg
geen antwoord. Zij leidde daaruit af, dat haar
zuster uitgegaan was; zij verheugde er zich over,
dat de praatjes als zou zij volop brood, in huis.
hebben, bleken niet waar te zijn. Den volgenden
dag ging zij weer, en de woning van haar zus
ter stond open. Een heerlijke geur van meel, dat
tot brood bereid werd, kwam haar tegemoet;.
Zij lzag hulp voor haar man, voor hare kinderen,
voor haar zelve.
Maar zij had die hulp vergeefs gezocht. Want;
daar raidden in het vertrek stond Maria, 'dte
wraakzucht, in de oogen, den haat in geheel haar
wezen. „Gij", zoo krijschte zij de ongelukkige
Philippina tegen, „gij, die goed. 4©ed aan andle
ren, ziet nu uw huisgezin verkommeren. En nu
komt gij bij mij, en gij vergeet dat gij' mij een
maal het brood, geweigerd hebt, dat, gij den
volgenden dag en nog een lange reeks van dagen,
voor anderen, voor vreemden, wel had. En gij
verwacht van mij, dat ik zal tegemoettreden aan
uw verlangens, en dat ik zal goedmaken war,
gij door uw lichtzinnigheid bedorven hebt. Geen
denken aan. Ik heb mijn meel gespaard, mijn
brood bij kleine, 'schamele beetjes gegeten. Ik
heb genoeg, ik kan eiken hongersnood tarten,.
Met een schrillen lach sloeg zij de deur dicht.
Philippina schreide; zij Viel op de knieën en
bad. Bad om hulp voor zichzelve, maar ook voor
haar zuster, die door een hoogere hand zou wor
den, gestraft. Philippina kwam thuis, haar man
vond zij omgekomen van gebrek naast twee van
de drie kinderen, die haar nog waren gebleven.
Dien volgenden dag ging zij, ondanks de onder
vonden afwijzing, met het laatst overgebleven
kind opnieuw naar haar zuster; het uitgeteerde
wezentje ziende, zal zij medelijden hebben, daar
van was Philippina overtuigd. Maar toen zij bij
het huis aanklopte en de deur open vond staan
en naar binnen ging, zag zij daar, dat de broe
den, die er den vorigen dag waren, ini steenerï
waren veranderd. En zij zag Maria een brood uil',
den oven halen dat, op hetzelfde oogenblik, dat
haar handen lvet aanraakten, steen werd. Een
stem uit den Hooge had tot Maria gesproken,
had haar gestraft. Voortaan zou elk brood, dat
zij aanraakte, in steen veranderen.
En zoo geschiedde het ook. Philippina vond
thuis, door wonderdadige hanid gebracht, brood
cn ander voedsel. Zij bracht er van aan, Maria,
maar nauwelijks had deze, met gulzige oogen het
ziende ,het aangeraakt, of steen werd het ge
lijk al het andere. Terwijl Philippina anderen,
vreemden kon helpen, met den nieuwen over
vloed, dien zij kreeg, kon zij haar zuster, geen
voedsel geven, want alles, alles wat zij haar
bracht, veranderde in steen. Zoo stierf zij den-
dood van uitputting, zittend temidden van veel
en heerlijk voedsel, gestraft voor de wraakgie
righeid, die zij jegens de goedheid had getoond!
Mient 17 Alkmaar Tel. 526
Vertrouwd adres voor:
goedpassende
Buikbanden
Elastieken Kousen
Rechthouders en Rechthouder-
Corsetten
Plaatselijk Nieuws
BROEK OP LANGEDIJK.
Met ingang van Maandag a.s. wordt de melk
alhier met 1 cent per liter verhoogd en alzoo op 13
cent gebracht.
BROEK OP LANGENDIJK.
Gevonden: bloemkoolmes; paar waterlaarzen,
enkele portemonnaies en een kinderschoentje.
Inlichtingen bij R. Nieuwenhuis, Veldwachter,
Broek op Langendijk.
OUDKARSPEL.
De heer G. C. Sloof, ambtenaar ter secretarie
dezer gemeente, is met ingang van 8 October 1930
als zoodanig benoemd te Sint-Maarten.
Mej 0rrDWolzakPEvo]ontair ter Secretarie alhier is
als zoodanig geplaatst op de Secretarie te Alkmaar.