Uil alle hemelstreken
Voor Verstrooiing en Verpoozing
Hevig jaloersche echtgenoote: „Henk, ik zie
je daar maar geregeld aan die barometer staan'
kloppen. Ik heb er een sterk vermoeden van,
dat je «een telegram tikt aan die roodharige vrouw
van hier naast.
dieren zijn afkomstig uit het Jura-tijdperk, waarin
ons land, Noord-Duitschland, enz. door een tropische
zee bedekt waren, waarin Bohemen dreef als een
reusachtig eiland. In het water en tusschen de ko
raalriffen wemelde het van draken: sierlijke zwa
nenhalsdraken, kleine vliegende draken en een
ontelbare menigte roof draken, waarvan wij vooral
de Ichthyosaurus moeten vermelden; deze dieren
hadden een dolfijnensnuit met groote tanden als
van een krokodil en een een sterke visschenstaart.
Zij behopren tot dezelfde familie als de hagedissen.
Men heeft vischdraken gevonden, die tien meter
lang waren. Als men hun vraatzucht en hun vree-
selijk krokodillengebit in aanmerking neemt, kan
men zich wel voorstellen, dat het de vreeselijkste
dieren waren, die er bestonden.
Dieren uit den oertijd.
door Prof. Dr. R. H. FRANCES.
Enkele deelen der aarde zijn, zoover wij kunnen
terugzien, altijd onveranderd gebleven, terwijl
Het Reuzehert.
In denzelfden tijd leefden ook de nu uitgestorven
Ammonieten; de onverwoestbare kalkschelpen van
deze dieren komen in alle kalkgebergten van Europa
voor. Zij zijn verwant met de zeeslakken en de
andere zich daarentegen voortdurend wijzigen, j roofzuchtige diertjes leefden in een gedraaid slak-
w,,™™ te mol oor, ven Ho mooet. nnrnettiro stukken ken hulSje De meeste waren klein en sierlijk ge
vormd, maar er kwamen ook groote soorten voor
men heeft er wel gevonden ter grootte van- een
wagenwiel.
De ceratites nodosus was een sierlijk diertje, dat
rondkroop over den bodem der zee, die Noord-Wes
telijk Europa bedekte. De tijd, waarin dit diertje
leefde, is echter zeer vér terug en wij weten er dan
ook niet veel van. Doordat van de dieren uit dien
tijd weinig gave overblijfselen gevonden zijn, kun
nen wij er ons geen nauwkeurige vorsteling van
maken. Zoo is er een phantastisch diertje, waarvan
wij alleen sporen hebben, die het bij het kruipen
over een modderigen bodem heeft nagelaten; deze
bodem is later tot zandsteen verhard. Deze sporen
lijken wel iets op handafdrukken, waarom men het
diertje „handdiertje" genoemd heeft. Maar niemand
weet, hoe het dier er in werkelijkheid heeft uitge
zien en de voorstellingen, die men er zich van ge
maakt heeft,-berusten uitsluitend op fantasie.
Uit nog oudere tijden hebben wij meer gegevens;
daaruit hebben wij o.a. vele fossielen van visschen,
waarvan de z.g. Koperharing zelfs vrij bekend ge
worden is. De kleine, sierlijke vischjes zijn bij
millioenen overdekt door een laagje koper en weiden
zoo gevonden in een kopermijn bij Mansfeld in
Duitschland.
De oudste sporen van dieren, die men gevonden
heeft, lijken niets meer op onze tegenwoordige
fauna. In dien tijd wemelde het van groote en kleine
schaaldieren, o.a. de Trilobieten of oerkreeften, ter
wijl men ook van een zeker soort dieren sporen
gevonden heeft, zonder bepaald te weten, hoe zf'
er uitgezien hebben; men heeft ze grapholieten ge
noemd en houdt ze voor een soort polypen. Maar de
vroegste tijden zijn voor ons even verborgen als de
toekomst. Toch kunnen wij wel zeggen, dat de
natuur op elke plek der aarde achtereenvolgens
heeft voortgebracht, wat nu op de verschillende
deelen der aarde naast elkaar voorkomt.
Chmb7esoortenHDaarzhN.nc.cvxa awfnstchmhacrh
Europa is wel een van de meest onrustige stukken
der aarde; daarentegen heeft men nooit het minste
bespeurd van veranderingen in den Stillen Oceaan
bijvoorbeeld.
Hoe geheel anders is het bij ons! En ook bij onze
buren is de geschiedenis der aardlagen tamelijk
stormachtig. Zelfs thans nog komt men daar voor
allerlei verrassingen te staan. Aan de kust van
Noordduitschland b.v. ziet menigeen op de plaats,
waar hij in zijn kinderjaren nog speelde, thans
slechts de golven der zee. Vooral in die streken is
het landverlies groot en er staat niet, zooals in
Nederland, winst op andere plaatsen tegenover. Hel
goland wordt kleiner, de Oost-Friesche wadden
eilanden brokkelen af
Hoe snel deze processen zich geologisch gespro
ken afspelen, kan men pas ten volle beseffen,
wanneer men afdaalt in een mijnschacht, om daar
de vele lagen te zien: zand, kalk, vulkanisch ge
steente, kalk zand, steenkool, zout enz totdat men
het geraamte der aarde bereikt, den kern van gra
niet. Elk dier vele lagen heeft zijn eigen geschiedenis
van vaak duizenden jaren.
Als een merkwaardige film zien wij die geschie
denis zich voor ons geestesoog afspelen, wanneer wij
de geraamten, schubben, schalen, schelpen en kora
len in de gesteenten terugvinden, dikwijls alleen
maar als een afdruk; zonder deze tastbare feiten
zou de stoutste fantasie onzer voorouders nooit der
gelijke wezens hebben uitgedacht, als toch in wer
kelijkheid geleefd hebben in de heuvellanden van
het oude Europa.
Eenige herinnering aan de gevaarlijkste monsters
uit dien tijd leeft nog voort in sprookjes en sagen,
waarin de helden moeten vechten met draken, reus
achtige beren en angstwekkende stieren.
Vischdraken in de Jurazee
De oeros leefde nog in de Middeleeuwen en
toen pas uitgeroeid. In Rusland leeft zelfs nog een
daaraan verwant soort bison. Geraamten van reu-
zenberen komen bij duizenden in alle kalkgebergten
voor. Rechtop staand, waren deze dieren zeker drie
tot vier meter hoog. Men neemt aan, dat de reu-
zenberen beslist nog door menschen zijn gezien
en gejaagd, evenals de mammouths en neushoorns,
die in de bosschen en moerassen ronddwaalden,
welke in den ijstijd geheel Europa bedekten, voor
zoover het niet onder de gletschers bedolven lag.
In dien tijd was de strijd om het bestaan door de
koude en de daaruit voortvloeiende onvruchtbaar
heid van den grond vor menschen zoowel als voor
dieren buitengewoon zwaar. Ook moeten er in een
nog vroeger tijdperk al menschen geweest zijn,
die in het toen veel warmere Europa jacht maakten
op leeuwen, tijgers, wilde paarden en antilopen. De
wilde paarden hebben zich nog tot in de Middel
eeuwen in enkele streken aan den Rijn staande
gehouden, maar verder is alles, wat aan een tropi
sche natuur herinnert, uit Eurapo verdwenen. Er
moeten toen zelfs dadels en lotosbloemen gegroeid
hebben; de laatste komen voor in dezelfde aard
lagen als de geraamten der leeuwen, zoodat in dien
tijd een Zuid-Italiaansche of Noord-Afrikaansche
hemel boven ons land gestaan moet hebben voor
zoover het althans toen reeds bestond!
Wanneer wij nog verder in het verleden terug
gaan, wordt alles nog warmer, tropischer en fan
tastischer, maar de sporen van den mensch ontbre
ken. Er moeten uitgestrekte bosschen van ontzag
gelijke varens en palmboomen geweest zijn. In reus
achtige moerassen ontstond de bruinkool uit amge-
vallen reuzenboomen en dit alles werd bewoond
door krokodillen plompe, groote paarden, angst
wekkende stieren, die grooter waren dan een olifant
en twee naar beneden gerichte horens hadden, de
mastodont met vier geweldige slagtanden enz. Er
waren toen echter geen menscchen in deze streken.
Een groot deel van Europa was bedekt door de zee,
waar de Alpen als eilanden uitstaken. Europa had
toen een klimaat, zooals men nu vindt op de eilan
den in den Stillen Oceaan. Deze periode noemt men
het krijttijdperk, aangezien er uit dien tijd zooveel
koraalriffen en schelpen van zeedieren overgebleven
zijn.
De eilanden waren bedekt door palmbosschen met
moerassigen bodem, waarin de reusachtige vogels
uit den oertijd, die nauwelijks fladderen konden,
zich van tak tot tak slingerden. Door het kreupel
hout baanden zich reusachtige dieren een weg; zij
waren vijf tot zeven meter hoog en maakten op
het eerste gezicht den indruk van reusachtige men
schen, want zij liepen op twee dikke olifantspooten
en hadden een reusachtigen eendensnavel. Het zijn
de laatste draken, de z.g.n. eendendraken, die cr
vreeselijk uitzien, maar tamelijk ongevaarlijk zijn.
Naar hun eendennatuur leefden zij in de moeras
sen. Deze draken kwamen in grooten getale in
Europa voor, maar zij werden steeds kleiner en
tenslotte maar een paar meter hoog en deden in
later tijd zelfs in grootte onder vor de reuzenstieren
en mammouths. Deze laatste dieren hadden de
grootste afmetingen, tenminste wanneer wij ons tot
Europa beperken. In grootte volgen op hen de dol-
fijnvormige vischdraken, waarvan men wereldbe
roemde vindplaatsen aantreft in Zwaben, vooral te
Holzmaden in Würtemberg, waar jaarlijks honder
den van deze dieren worden uitgegraven. Deze
DE SCHATTEN VAN MONTEZOEMA.
Een geheim der Indianen.
Volgens een ontvangen radiobericht is
het den Engelscchen archeoloog Dr.
Thomas Gann gelukt, den geheimzin-
nigen tempel Mohka-chan-ha, den be
roemden tempel van Montezoema te
ontdekken in de oerwouden van Guate
mala en wel in het district Isabella.
Naar aanleiding hiervan worden in het
volgende interessante bijzonderheden
over Dr. Gann's onderzoekingen mede
gedeeld.
Deze oude tempel van Montezoema dateert uit
den tijd, dat de beschaving der Maya's op haar
hoogtepunt stond en men beweert dat de Maya's,
na de verovering en plundering van het land door
de Spanjaarden, hun laatste schcatten verzomeld
hebben om ze daar te verbergen. Dok de kostbare
kroonjuweelen van den grooten keizer Montezoema,
moeten omstreeks 1520 verborgen zijn voor de heb
zuchtige Spanjaarden.
De belangstelling van geheel Europa voor de
schatten der Maya's is pas veel later ontstaan. Het
eerst heeft John Carmichael er zich mee bezigge
houden; in 1867 heeft hij bij een Indianenopstand
in Britscch-Honduras de blanke troepen aangevoerd
en daarbij den order uitgevaardigd, dat elke Indiaan,
die met de wapens in de hand aangetroffen werd,
moest worden doodgeschoten. Eenige uren na het
uitvaardigen van dit bevel werden twee Indianen
gevangen genomen, die echter niet uit Honduras
afkomstig waren maar konden bewijzen, dat zij uit
Guatemala gekomen waren om in Belize zout te
koopen. In een oogenblik van welwillendheid liet
John Carmichael hen weer los. Hij had dit voorval
zeker al lang weer vergeten, toen op een goeden
dag de twee Indianen weer in zijn kamp verschenen
en hem als dank voor hun bevrijding twee eigen
aardig bewerkte gouden kunstvoorwerpen te ge
schenke aangeboden. Zij vertelden hem, dat zij
ze hadden gevonden in een tempel midden in het
oerwoud, die niet ver verwijderd was van den groo
ten tempel, waar de schatten van Montezoema ver
borgen moesten zijn.
Door dit verhaal werd de nieuwsgierigheid van
Carmichael geprikkeld, want hij had een avontuur
lijken aard. Vergezeld van de twee Indianen begaf
hij zich in het oerwoud en kwam ook bij een bijzon
der mooien en vreemden tempel, die hij ecchter niet
binnen kon gaan, daar de deuren en ramen met
gips waren dichtgepleisterd. Aangezien hij niet in
staat was, de gipslaag te verbreken, keerde Car-,
machael onverrichterzake weer naar Belize terug.
Hij maakte echter het plan, zoo spoedig mogelijk
terug te keeren met de ijoodige springstoffen en
gereedschappen.
Hij was echter niet in staat, dit plan uit te voeren,
aangezien hij reeds bij zijn terugkomst een brief
vond, waarin hem een goedbetaalde post in Britsch-
Indië werd aangeboden. Aangezien die betrekking
voordeeliger voor hem was dan de legendarische
schat in de wildernissen van Guatemala, vertrok
Carmichael direct.
Eenige jaren later maakte een opzienbarend fail
lissement van een bank tevens een einde aan het
werk van Carmichael in Britsch-Indië. Hij trachtte
nu opnieuw den schat van Montezoema te vinden
en begaf zich daarvoor naar Tikal. Daar moest
hij wegens watergebrek terug. Een tweede poging
werd verhinderd door vijandelijke Indianen. De
derde maal trok hij er op uit met een groot aantal
gewapende Indianen, maar na verscheidene weken
keerden zij zonder hem terug. Zij vertelden, dat hij
aan korts gestorven was en dat zij hem in het
bosch begraven hadden.
Het eenige, wat Carmichael naliet aan zijn zoon,
was een koffer met kaarten en aanteekeningen.
Zijn zoon, die beelhouwer was, vestigde zich te
Florence en daar werd op een goeden dag een
archeologisch congres gehouden, waaraan ook Dr.
Thomas Gann van het Brittsche Museum te Londen
deelnam. Deze geleerde schreef in een Florentijnsch
dagblad een artikel over de beschaving der Maya's,
waarvoor hij zich altijd bijzonder geinteresseerd
had. Toen Cormichael dit artikel las, haalde hij de
papieren van zijn vader weer te voorschijn en over
handigde ze aan Dr. Gann.
Met behulp van dit materiaal heeft Dr. Gann
ongeveer zeven maanden geleden zijn expeditie
naar Guatemala kunnen beginnen. Hij werd ver£e-=
zeld door kapitein Robson, die jarenlang in Guate
mala heeft gediend. Robson wilde dwars door de
moerassen en de oerwouden heen op den geheim-
zinnigen tempel afgaan, maar Dr. Gann ging met
selchts enkele Indianen als gids en afgaande op de
kaarten van Carmichael, langs een omweg er heen,
maar toch bereikte hij zoodoende zijn doel veel
eerder dan hij had verwacht. Want zelfs nu is de
tijd van zeven maanden die de expeditie hoogstens
mocht duren, nog niet verstreken.
Het radiobericht deelt ons verder mede, dat slechts
het kleinste deel van den tempel van Montezoema
boven den grond uitsteekt. Nadat men zich met
dynamiet toegang tot den tempel had verschaft,
stiet men op ontelbare gangen en onderaardsche
vertrekken, waarin onmetelijke schatten aan goud
en juweelen verborgen lagen. Tot nu toe heeft men
voor een waarde van ongeveer 5 millioen dollar
juweelen geborgen. Men kan echter nog niet de
totale waarde van den gevonden schat taxeeren.
Waarschijnlijk zal de regeering van Guatemala, die
zeer sceptisch stond tegenover het plan van Dr.
Gann, nu een vertegenwoordiger zenden om toezicht
te houden op het bergen van den schat. Het staat
voorloopig nog niet vast hoeveel de regeering zal
opeischen.
Wij zullen trouwens nog meer berichten moeten
afwachten. Het is n.l. nog zeer goed mogelijk, dat
dit nog niet de echte tempel is en dat ergens anders
nog veel grootere schatten verborgen liggen. In de
oerwouden van Guatemala zijn nog verschillende
onopgeloste raadsels, maar aan den anderen kant
heeft Dr. Gann zich wel zeer grondig op deze
laatste expeditie voorbereid.
Behalve over de aanteekeningen van Carmichael
had hij n.l. de beschikking over opzienbarende me-
dedeelingen, die hem door een ouden Indiaan per
soonlijk zijn gedaan. Deze kon hem een nauwkeurige
beschrijving geven van de plaats, waar de tempel
moest liggen. Hij deelde o.a. het belangrijke feit
mede, dat in de onmiddellijke nabijheid van den
tempel een moeras begon, waarin iedereen moest
inkomen, die den geheimen weg der Indiane niet
kende. Bovendien beschikte Dr. Gann over eenige
gidsen, die bereid waren hem tegen een hoog loon
niet alleen den weg naar den tempel van Monte
zoema te wijzen, maar ook de sinds lang vergeten
feraven der Maya's,te laten zien.
Maar zelfs wanneer men den ontdekkingsreiziger
op een dwaalspoor mocht hebben geleid, zoodat hij
den grooten schat van den ouden vorst niet ge
vonden heeft, dan is zijn vondst toch van buiten
gewone historische en kunsthistorische waarde.
Want in de oerwouden van Yucatan en Guatemala
zijn nog heel wat raadsels op te lossen, en van de
eigenlijke beschaving der Maya's weten wij nu eigen
lijk nog in het geheel niets, want onder de Indianen
treft men nu nog alleen een paar standbeelden en
bewerkte kunstvoorwerpen aan, waaruit niet zeer
veel valt af te leiden. Zoo heeft men nog Altijd niet
het schrift der Maya's kunnen ontcijferen. Hun
beeldhouwwerk is zoo eigenaardig van techniek en
van steil, dat men nog bij geen enkel ander volk
iets dergelijks heeft gevonden. Het eenige wat ons
tot dusver bekend was, was hun jaartelling, aan de
hand waarvan de kalender en de geschiedenis der
Maya's kon worden teruggevoerd tot het jaar 3250
voor Christus. Maar tot nu is het een onopgelost
raadsel, hoe de pyramiden, de zonnewijzer, de swas
tika, de eigenaardige gestyleerde tijger- en panter
koppen, de god met de slurf en de heilige jaguar
zijn ontstaan.
De laatste afstammelingen der Maya's, die thans
nog in leven zijn, kunnen of willen ons geen uit
sluitsel geven. Zij vegeteeren in ellendige stroo-
hutten op dezelfde plaats, waar hun voorouders
vroeger in de prachtigste paleizen woonden. Apa
thisch zien zij het doen en laten der blanken aan
en zij tooen noot eenige gemoedsbeweging van
welken aard ook. Zij lachen haast nooit en men
heeft hen nog niet eenmaal zien weenen. Feestelijk
heden bestaan bij hen niet, zelfs niet bij het slui
ten van een huwulijk. Langzaam teren zij weg en
sterven uit. Door niets wordt men nog herinnerd
aan de roemrijke tijden der oude Maya's. Geplaagd
door de zorg voor de noodzakelijkste levensbehoef
ten, wachten zij op hun dood, waarbij hun eenige
hoop gevestigd is op het doodenrijk onder de heer
schappij van hun oude almachtige goden van de
zon.
(Nadruk verboden).
DE WIJZE PAPEGAAI EN DE BRUTALE ROOVER,
Een zeker koning had een papegaai, die alles
wist. Hij zat op een gouden stok naast den koning
en van alles wat de koning at, kreeg hij de lekkerste
Wanneer er in de stad brand gesticht was of
gestolen, dan wist de papegaai dadelijk, wie het
gedaan had. Dat was nog eens gemakkelijk. Zoo
kwam het, dat alle goede menschen veel van den
papegaai hielden, maar de slechte menschen, die
hadden een hekel aan hem.
Ergens in het land van den koning leefde een
rooversbende, die de reizigers bestal en al heel
wat onschuldige menschen vermoord had. EerSt
waren er wel vijftig roovers geweest, maar nu wa
ren er nog maar veertien. Hoe kwam dat? Wel, het
was het werk van den papegaai. Telkens, als er in
het bosch een reiziger vermoord was, zeide pape
gaai, welken roover het gedaan had en dan kon
die roover zich verschuilen waar hij wilde, 't hielp
niets! De papegaai vertelde aan den koning, waar
heen de roover gevlucht was. En dan duurde het
niet lang of de soldaten van den koning hadden
den moordenaar te pakken.
Op een dag riep de rooverhoofdman zijn kame
raden bij elkaar en sprak hen toe: „Mannen, zóó
gaat het niet langer! Die verschrikkelijke papegaai
verraadt on asllemaal. Ons aantal wordt hoe langer
hoe kleiner en over een jaar is er niemand van ons
meer over. Wie moet dan hier op het bosch passen
en zorgen, dat er geen enkele reiziger onbestolen
doorheen komt? Mannen, we moeten handelen. Onze
strijd gaat niet tegen den koning, noch tegen zijn
soldaten, maar tegen den papegaai. Als het beest
er niet was, konden wij ongestoord ons vak uitoefe
nen. Wat moet er gedaan worden?"
De hoofdman zweeg. Nog nooit had hij zooveel
acchter elkaar gesproken. De andere roovers zwegen
ook. Zij waren het heelemaal met hun hoofdman
eens, maar wisten al evenmin raad als hij.
Eindelijk kwam een van de roovers uit de rij
naar voren. Hu, wat een leelijke man was dat.
Je kon zien, dat hij nergens bang voor was, zoo
wreed waren zijn oogen.
„Ik weet wat!" zei hij.
„Wat? Zeg op!" klonk het van alle kanten.
„Hoe komt het, dat die vogel alles aan den koning
verklappen kan?" vroeg de roover.
Niemand antwoordde. Dat vonden ze een te diep
zinnige vraag.
De roover lachte. „Wel, wat zijn jullie dom. Na
tuurlijk door zijn tong?"
Dit was den anderen roovers te machtig. Ze lie
pen boos op hun kameraad toe en zeiden: „Zeg,
je ons soms voor den gek wilt houden, zullen
we je moris leeren!" En de hoofdman zei: „We zijn
hier niet bij elkaar om grgpjes te maken!" Toen
werd de roover weer ernstig en zei: „Inplaats, dat
jullie me dankbaar zijn, worden jullie boos! Als je
dan precies weten wilt, wat ik bedoel: de tong
van den papegaai moet er uit! Als hij zijn tong
kwijt is, kan hij immers niks meer vertellen!"
Nu waren de roovers niets kwaad meer. Ze
schaamden zich, omdat ze boos geworden waren.
Dat is een goed plan", zei de hoofdman nadenkend.
Maar hoe wil je dien papegaai z'n tong afsnijden?
dat is heusch zoo gemakkelijk niet. Alsje vóór dien
tijd gesnapt wordt, is 't je dood!"
,Laat dat maar aan mij over," antwoordde de
roover. „Maar wat krijg ik van jullie, als ik 't
zaakje opknap?"
„Drie jaar lang de helft van onzen roof," zei
de hoofdman.
„Top," zei de roover. Hij dacht: dan wordt ik
schcatrijk en ga 'k in een mooi huis in de stad
wonen. En daarvoor wilde hij zijn leven wel eens
wagen! Hij ging op stap. Vóór hij het bosch ver
laten had, bezocht hij een zwarte kraai, die hij
vroeger eens van een lijmstok gereed had. Die
kraai kon enkele tooverkunsten, dat wist de roover
en daarom ging hij op de kraai toe, nam beleefd
zijn hoed af en zei: „Mijnheer de kraai, ik ga naar
het paleis van den koning om den wijzen papegaai
zijn tong af te snijden. Kunt u me misschien met
een van Uw tooverkunsten helpen?"
Toen de kraai dat hoorde, kraste hij van genoe
gen;
„Graai graai graai,
De papagaai? Weg met de papegaai!
Graai graai graai!"
Nu kwam hij op den roover z'n schouder zitten
en kraste hem in z'n oor:
Ga naar den zwarten kater,
In den tienden boom,
Gooi hem met nat water,
Aai hem langs zijn koon,
Laat je driemaal krabbelen,
Tel tot zeventien,
Niemand op de wereld,
Kan jou dan nog zien!"
hij een nieuw stuk mos genomen had keek hij op
en zag den kater vlak naast hem. Hij boog eer
biedig voor het groote zwarte dier en kneep het
mos boven hem uit. Toen aaide hij langs zijn wang
en driemaal krabbelde de kater hem. „Nu tellen,"
dacht hij. „Een, twee, drie, vierHoe verder
hij telde, hoe lichter voelde hij zich worden." „Ze
ventien!" zei hij. En nu voelde hij zichczelf opeens
heelemaal niet meer. Hij was onzichtbaar gewor
den! Opgeruimd liep hij'heen, na eerbiedig van den
kater afscheid genomen te hebben.
Nu was hij gereed voor den strijd tegen den pa
pegaai! Ongemerkt hij de stad binnen. Niemand
zag hem. De schildwachten, die voor. het paleis
stonden, liep hij rakelings voorbij. Hij kon de ver
zoeking niet weerstaan er een een oorvijg te geven.
De man keek woedend om, maar daar hij niets
zag dacht hij: „ik heb zeker een vlaag hoofdpijn
gekregen. Gelukkig, dat het weer over is!"
Toen de koning den volgenden morgen de eetzaal
binnen kwam, zat de papegaai treurig voor zich uit
te kijken. Anders zei hij den koning dadelijk vrien
delijk goeden dag. Maar nu niet.
De koning vond het vreemd, maar dacht: „hij is
zeker bezig diep óver iets na te denken, laat ik hem
niet storen!" en at zwijgend de boterhammen van
zijn gouden bord. Maar 's middags zei de papegaai
nog niets en 's avonds evenmin. „Als hij morgen
nog niets zegt, zal ik hem toch eens de reden ervan
vragen," besloot de koning, ,,'t Is een wijze pepegaai,
hij heeft mij ontelbare diensten bewezen, maar hij
kan toch beleefd tegen me zijn!"
Den volgenden morgen zweeg de papegaai nog!"
„Hoor eens," zei de koning, ,,'t bevalt me heelemaal
niet, dat je zoo zwijgt. Waar denk je dan aan? Dat
kan je me toch wel vertellen." Nu begon de papegaai
op zijn stok heen en weer te springen. Hij deed z'n
bek open en toe, maar geen geluid kwam er uit.
Toen begreep de koning, dat er wat aan de hand
moest zijn. Hij liet Z'n dokter komen en deze
onderzocht den papegaai zorgvuldig. De koning keek
belangstellend toe. Hij hield veel van het wijze dier.
,,'k Heb het," zei de dokter plotseling: „z'n tong
is afgesneden, het dier zou niets liever doen dan
tegen Uwe Majesteit spreken, maar het kan niet.
Het is stom!" De papegaai zelf deed z'n snavel wijd
open om te laten zien, dat de dokter gelijk had. De
koning keek ja, daar zag hij het: de tong was
verdwenen! Nu had hij spijt, dat hij zoo onvrien
delijk tegen den armen vogel was geweest. Hij
streelde hem zacht over z'n kop en kreeg tranen
in z'n oogen. „Kun je er geen ieunwe tong inzetten?"
vroeg hij den dokter.
Nee, dat kon de dokter niet. „Maar als U mij ge-
looven wilt, Majesteit, ik denk, dat er een misdaad
in het spel is. Er zijn immers genoeg booze men
schen in 't land, die zich op het dier willen wre
ken!"
„Maar hoe was die misdadiger dan binenngeslo-
pen? De papegaai wist toch alles, hij zou die man
zelf het eerst hebben opgemerkt!"
„Tooverij, Majesteit, niets dan tooverij", zei de
dokter. „Op een gewone manier kan 't niet gebeurd
zijn. En U zult den misdadiger nooit vinden. Ten
zijhier hield de dokter op.
.Spreek maar gerust, dokter", zei de koning. „Als
je een goeie raad hebt, ik wil alles doen om den
booswicht, die dat gedaan heeft, te vinden."'
„Laat U den papegaai dan vrij. Als iemand dien
man vinden kan, is hij het."
Maar daar wilde de koning niet van hooren. „Als
ik de papegaai weg laat vliegen, maken ze hem,"
zei hij. „Nee, daar komt niets van in." Hij verza
melde al zijn raadslieden om zich heen en deelde
hen de droeve gebeurtenis mee.
Binnen een uur wist de heele stad, wat de pape
gaai overkomen was en alle goede menschen waren
bedroefd. Maar niemand wist een betere raad dan
die van den dokter. En eindelijk besloot de koning
die raad in vredesnaam maar op te volgen. Met een
angstig hart maakte hij zelf den vogel los en het
dier was zóó dankbaar, dat het op den schouder
van den koning ging zitten en met zijn kopje langs
diens gezig streek. Toen vloog hij naar 't open
raam en was in korten tijd uit het gezicht ver
dwenen!
De koning, zijn hofraad en alle menschen in de
stad wachtten in angstige spanning of hij terug
zou komen.
ï".- -V-' I
(Slot volgt).
VOOR ALLE KINDEREN.
(Nadruk verboden).
OP DE INSECTEN-JACHT.
Dit gezelschapsspelletje zal zeker erg in de smaak
van de jongeren vallen. Men knippe daartoe het
onderstaande prentje uit en plakke het op een
stukje karton van dezelfde grootte. Daarna legt men
- het opgeplakte plaatje, waarop een groot aantal
verheugd, en terwijl de raaf krassend wegvloog om insecten van allerlei soorten zijn afgebeeld plat
n PU Irnr.pr' fo uroovcooVinnTnvi rl <-> f n,i nrr
„Dank U wel, meneer de kraai", zei de roover
den kater te waarscchuwen, dat iemand hem spre
ken moest, liep de roover naar den tienden boom.
Het mos om den boom was nat van den regen. Hij
pakte er een stuk van beet en kneep het uit. Jawel
hoor, het water liep hem langs de vingeers. Toen
op tafel. Men neemt nu een stopnaald ongeveer
ter grootte van den zwarten streep op het plaatje
en het spel kan beginnen. Iedere speler krygt op
zijn beurt de naald en moet deze van een vooral
bepaalde hoogte (b.v. 30 c.M.) op het plaatje laten