Uil alle hemelstreken Voor Verstrooiing en Verpoozing Hevig jaloersche echtgenoote: „Henk, ik zie je daar maar geregeld aan die barometer staan' kloppen. Ik heb er een sterk vermoeden van, dat je «een telegram tikt aan die roodharige vrouw van hier naast. dieren zijn afkomstig uit het Jura-tijdperk, waarin ons land, Noord-Duitschland, enz. door een tropische zee bedekt waren, waarin Bohemen dreef als een reusachtig eiland. In het water en tusschen de ko raalriffen wemelde het van draken: sierlijke zwa nenhalsdraken, kleine vliegende draken en een ontelbare menigte roof draken, waarvan wij vooral de Ichthyosaurus moeten vermelden; deze dieren hadden een dolfijnensnuit met groote tanden als van een krokodil en een een sterke visschenstaart. Zij behopren tot dezelfde familie als de hagedissen. Men heeft vischdraken gevonden, die tien meter lang waren. Als men hun vraatzucht en hun vree- selijk krokodillengebit in aanmerking neemt, kan men zich wel voorstellen, dat het de vreeselijkste dieren waren, die er bestonden. Dieren uit den oertijd. door Prof. Dr. R. H. FRANCES. Enkele deelen der aarde zijn, zoover wij kunnen terugzien, altijd onveranderd gebleven, terwijl Het Reuzehert. In denzelfden tijd leefden ook de nu uitgestorven Ammonieten; de onverwoestbare kalkschelpen van deze dieren komen in alle kalkgebergten van Europa voor. Zij zijn verwant met de zeeslakken en de andere zich daarentegen voortdurend wijzigen, j roofzuchtige diertjes leefden in een gedraaid slak- w,,™™ te mol oor, ven Ho mooet. nnrnettiro stukken ken hulSje De meeste waren klein en sierlijk ge vormd, maar er kwamen ook groote soorten voor men heeft er wel gevonden ter grootte van- een wagenwiel. De ceratites nodosus was een sierlijk diertje, dat rondkroop over den bodem der zee, die Noord-Wes telijk Europa bedekte. De tijd, waarin dit diertje leefde, is echter zeer vér terug en wij weten er dan ook niet veel van. Doordat van de dieren uit dien tijd weinig gave overblijfselen gevonden zijn, kun nen wij er ons geen nauwkeurige vorsteling van maken. Zoo is er een phantastisch diertje, waarvan wij alleen sporen hebben, die het bij het kruipen over een modderigen bodem heeft nagelaten; deze bodem is later tot zandsteen verhard. Deze sporen lijken wel iets op handafdrukken, waarom men het diertje „handdiertje" genoemd heeft. Maar niemand weet, hoe het dier er in werkelijkheid heeft uitge zien en de voorstellingen, die men er zich van ge maakt heeft,-berusten uitsluitend op fantasie. Uit nog oudere tijden hebben wij meer gegevens; daaruit hebben wij o.a. vele fossielen van visschen, waarvan de z.g. Koperharing zelfs vrij bekend ge worden is. De kleine, sierlijke vischjes zijn bij millioenen overdekt door een laagje koper en weiden zoo gevonden in een kopermijn bij Mansfeld in Duitschland. De oudste sporen van dieren, die men gevonden heeft, lijken niets meer op onze tegenwoordige fauna. In dien tijd wemelde het van groote en kleine schaaldieren, o.a. de Trilobieten of oerkreeften, ter wijl men ook van een zeker soort dieren sporen gevonden heeft, zonder bepaald te weten, hoe zf' er uitgezien hebben; men heeft ze grapholieten ge noemd en houdt ze voor een soort polypen. Maar de vroegste tijden zijn voor ons even verborgen als de toekomst. Toch kunnen wij wel zeggen, dat de natuur op elke plek der aarde achtereenvolgens heeft voortgebracht, wat nu op de verschillende deelen der aarde naast elkaar voorkomt. Chmb7esoortenHDaarzhN.nc.cvxa awfnstchmhacrh Europa is wel een van de meest onrustige stukken der aarde; daarentegen heeft men nooit het minste bespeurd van veranderingen in den Stillen Oceaan bijvoorbeeld. Hoe geheel anders is het bij ons! En ook bij onze buren is de geschiedenis der aardlagen tamelijk stormachtig. Zelfs thans nog komt men daar voor allerlei verrassingen te staan. Aan de kust van Noordduitschland b.v. ziet menigeen op de plaats, waar hij in zijn kinderjaren nog speelde, thans slechts de golven der zee. Vooral in die streken is het landverlies groot en er staat niet, zooals in Nederland, winst op andere plaatsen tegenover. Hel goland wordt kleiner, de Oost-Friesche wadden eilanden brokkelen af Hoe snel deze processen zich geologisch gespro ken afspelen, kan men pas ten volle beseffen, wanneer men afdaalt in een mijnschacht, om daar de vele lagen te zien: zand, kalk, vulkanisch ge steente, kalk zand, steenkool, zout enz totdat men het geraamte der aarde bereikt, den kern van gra niet. Elk dier vele lagen heeft zijn eigen geschiedenis van vaak duizenden jaren. Als een merkwaardige film zien wij die geschie denis zich voor ons geestesoog afspelen, wanneer wij de geraamten, schubben, schalen, schelpen en kora len in de gesteenten terugvinden, dikwijls alleen maar als een afdruk; zonder deze tastbare feiten zou de stoutste fantasie onzer voorouders nooit der gelijke wezens hebben uitgedacht, als toch in wer kelijkheid geleefd hebben in de heuvellanden van het oude Europa. Eenige herinnering aan de gevaarlijkste monsters uit dien tijd leeft nog voort in sprookjes en sagen, waarin de helden moeten vechten met draken, reus achtige beren en angstwekkende stieren. Vischdraken in de Jurazee De oeros leefde nog in de Middeleeuwen en toen pas uitgeroeid. In Rusland leeft zelfs nog een daaraan verwant soort bison. Geraamten van reu- zenberen komen bij duizenden in alle kalkgebergten voor. Rechtop staand, waren deze dieren zeker drie tot vier meter hoog. Men neemt aan, dat de reu- zenberen beslist nog door menschen zijn gezien en gejaagd, evenals de mammouths en neushoorns, die in de bosschen en moerassen ronddwaalden, welke in den ijstijd geheel Europa bedekten, voor zoover het niet onder de gletschers bedolven lag. In dien tijd was de strijd om het bestaan door de koude en de daaruit voortvloeiende onvruchtbaar heid van den grond vor menschen zoowel als voor dieren buitengewoon zwaar. Ook moeten er in een nog vroeger tijdperk al menschen geweest zijn, die in het toen veel warmere Europa jacht maakten op leeuwen, tijgers, wilde paarden en antilopen. De wilde paarden hebben zich nog tot in de Middel eeuwen in enkele streken aan den Rijn staande gehouden, maar verder is alles, wat aan een tropi sche natuur herinnert, uit Eurapo verdwenen. Er moeten toen zelfs dadels en lotosbloemen gegroeid hebben; de laatste komen voor in dezelfde aard lagen als de geraamten der leeuwen, zoodat in dien tijd een Zuid-Italiaansche of Noord-Afrikaansche hemel boven ons land gestaan moet hebben voor zoover het althans toen reeds bestond! Wanneer wij nog verder in het verleden terug gaan, wordt alles nog warmer, tropischer en fan tastischer, maar de sporen van den mensch ontbre ken. Er moeten uitgestrekte bosschen van ontzag gelijke varens en palmboomen geweest zijn. In reus achtige moerassen ontstond de bruinkool uit amge- vallen reuzenboomen en dit alles werd bewoond door krokodillen plompe, groote paarden, angst wekkende stieren, die grooter waren dan een olifant en twee naar beneden gerichte horens hadden, de mastodont met vier geweldige slagtanden enz. Er waren toen echter geen menscchen in deze streken. Een groot deel van Europa was bedekt door de zee, waar de Alpen als eilanden uitstaken. Europa had toen een klimaat, zooals men nu vindt op de eilan den in den Stillen Oceaan. Deze periode noemt men het krijttijdperk, aangezien er uit dien tijd zooveel koraalriffen en schelpen van zeedieren overgebleven zijn. De eilanden waren bedekt door palmbosschen met moerassigen bodem, waarin de reusachtige vogels uit den oertijd, die nauwelijks fladderen konden, zich van tak tot tak slingerden. Door het kreupel hout baanden zich reusachtige dieren een weg; zij waren vijf tot zeven meter hoog en maakten op het eerste gezicht den indruk van reusachtige men schen, want zij liepen op twee dikke olifantspooten en hadden een reusachtigen eendensnavel. Het zijn de laatste draken, de z.g.n. eendendraken, die cr vreeselijk uitzien, maar tamelijk ongevaarlijk zijn. Naar hun eendennatuur leefden zij in de moeras sen. Deze draken kwamen in grooten getale in Europa voor, maar zij werden steeds kleiner en tenslotte maar een paar meter hoog en deden in later tijd zelfs in grootte onder vor de reuzenstieren en mammouths. Deze laatste dieren hadden de grootste afmetingen, tenminste wanneer wij ons tot Europa beperken. In grootte volgen op hen de dol- fijnvormige vischdraken, waarvan men wereldbe roemde vindplaatsen aantreft in Zwaben, vooral te Holzmaden in Würtemberg, waar jaarlijks honder den van deze dieren worden uitgegraven. Deze DE SCHATTEN VAN MONTEZOEMA. Een geheim der Indianen. Volgens een ontvangen radiobericht is het den Engelscchen archeoloog Dr. Thomas Gann gelukt, den geheimzin- nigen tempel Mohka-chan-ha, den be roemden tempel van Montezoema te ontdekken in de oerwouden van Guate mala en wel in het district Isabella. Naar aanleiding hiervan worden in het volgende interessante bijzonderheden over Dr. Gann's onderzoekingen mede gedeeld. Deze oude tempel van Montezoema dateert uit den tijd, dat de beschaving der Maya's op haar hoogtepunt stond en men beweert dat de Maya's, na de verovering en plundering van het land door de Spanjaarden, hun laatste schcatten verzomeld hebben om ze daar te verbergen. Dok de kostbare kroonjuweelen van den grooten keizer Montezoema, moeten omstreeks 1520 verborgen zijn voor de heb zuchtige Spanjaarden. De belangstelling van geheel Europa voor de schatten der Maya's is pas veel later ontstaan. Het eerst heeft John Carmichael er zich mee bezigge houden; in 1867 heeft hij bij een Indianenopstand in Britscch-Honduras de blanke troepen aangevoerd en daarbij den order uitgevaardigd, dat elke Indiaan, die met de wapens in de hand aangetroffen werd, moest worden doodgeschoten. Eenige uren na het uitvaardigen van dit bevel werden twee Indianen gevangen genomen, die echter niet uit Honduras afkomstig waren maar konden bewijzen, dat zij uit Guatemala gekomen waren om in Belize zout te koopen. In een oogenblik van welwillendheid liet John Carmichael hen weer los. Hij had dit voorval zeker al lang weer vergeten, toen op een goeden dag de twee Indianen weer in zijn kamp verschenen en hem als dank voor hun bevrijding twee eigen aardig bewerkte gouden kunstvoorwerpen te ge schenke aangeboden. Zij vertelden hem, dat zij ze hadden gevonden in een tempel midden in het oerwoud, die niet ver verwijderd was van den groo ten tempel, waar de schatten van Montezoema ver borgen moesten zijn. Door dit verhaal werd de nieuwsgierigheid van Carmichael geprikkeld, want hij had een avontuur lijken aard. Vergezeld van de twee Indianen begaf hij zich in het oerwoud en kwam ook bij een bijzon der mooien en vreemden tempel, die hij ecchter niet binnen kon gaan, daar de deuren en ramen met gips waren dichtgepleisterd. Aangezien hij niet in staat was, de gipslaag te verbreken, keerde Car-, machael onverrichterzake weer naar Belize terug. Hij maakte echter het plan, zoo spoedig mogelijk terug te keeren met de ijoodige springstoffen en gereedschappen. Hij was echter niet in staat, dit plan uit te voeren, aangezien hij reeds bij zijn terugkomst een brief vond, waarin hem een goedbetaalde post in Britsch- Indië werd aangeboden. Aangezien die betrekking voordeeliger voor hem was dan de legendarische schat in de wildernissen van Guatemala, vertrok Carmichael direct. Eenige jaren later maakte een opzienbarend fail lissement van een bank tevens een einde aan het werk van Carmichael in Britsch-Indië. Hij trachtte nu opnieuw den schat van Montezoema te vinden en begaf zich daarvoor naar Tikal. Daar moest hij wegens watergebrek terug. Een tweede poging werd verhinderd door vijandelijke Indianen. De derde maal trok hij er op uit met een groot aantal gewapende Indianen, maar na verscheidene weken keerden zij zonder hem terug. Zij vertelden, dat hij aan korts gestorven was en dat zij hem in het bosch begraven hadden. Het eenige, wat Carmichael naliet aan zijn zoon, was een koffer met kaarten en aanteekeningen. Zijn zoon, die beelhouwer was, vestigde zich te Florence en daar werd op een goeden dag een archeologisch congres gehouden, waaraan ook Dr. Thomas Gann van het Brittsche Museum te Londen deelnam. Deze geleerde schreef in een Florentijnsch dagblad een artikel over de beschaving der Maya's, waarvoor hij zich altijd bijzonder geinteresseerd had. Toen Cormichael dit artikel las, haalde hij de papieren van zijn vader weer te voorschijn en over handigde ze aan Dr. Gann. Met behulp van dit materiaal heeft Dr. Gann ongeveer zeven maanden geleden zijn expeditie naar Guatemala kunnen beginnen. Hij werd ver£e-= zeld door kapitein Robson, die jarenlang in Guate mala heeft gediend. Robson wilde dwars door de moerassen en de oerwouden heen op den geheim- zinnigen tempel afgaan, maar Dr. Gann ging met selchts enkele Indianen als gids en afgaande op de kaarten van Carmichael, langs een omweg er heen, maar toch bereikte hij zoodoende zijn doel veel eerder dan hij had verwacht. Want zelfs nu is de tijd van zeven maanden die de expeditie hoogstens mocht duren, nog niet verstreken. Het radiobericht deelt ons verder mede, dat slechts het kleinste deel van den tempel van Montezoema boven den grond uitsteekt. Nadat men zich met dynamiet toegang tot den tempel had verschaft, stiet men op ontelbare gangen en onderaardsche vertrekken, waarin onmetelijke schatten aan goud en juweelen verborgen lagen. Tot nu toe heeft men voor een waarde van ongeveer 5 millioen dollar juweelen geborgen. Men kan echter nog niet de totale waarde van den gevonden schat taxeeren. Waarschijnlijk zal de regeering van Guatemala, die zeer sceptisch stond tegenover het plan van Dr. Gann, nu een vertegenwoordiger zenden om toezicht te houden op het bergen van den schat. Het staat voorloopig nog niet vast hoeveel de regeering zal opeischen. Wij zullen trouwens nog meer berichten moeten afwachten. Het is n.l. nog zeer goed mogelijk, dat dit nog niet de echte tempel is en dat ergens anders nog veel grootere schatten verborgen liggen. In de oerwouden van Guatemala zijn nog verschillende onopgeloste raadsels, maar aan den anderen kant heeft Dr. Gann zich wel zeer grondig op deze laatste expeditie voorbereid. Behalve over de aanteekeningen van Carmichael had hij n.l. de beschikking over opzienbarende me- dedeelingen, die hem door een ouden Indiaan per soonlijk zijn gedaan. Deze kon hem een nauwkeurige beschrijving geven van de plaats, waar de tempel moest liggen. Hij deelde o.a. het belangrijke feit mede, dat in de onmiddellijke nabijheid van den tempel een moeras begon, waarin iedereen moest inkomen, die den geheimen weg der Indiane niet kende. Bovendien beschikte Dr. Gann over eenige gidsen, die bereid waren hem tegen een hoog loon niet alleen den weg naar den tempel van Monte zoema te wijzen, maar ook de sinds lang vergeten feraven der Maya's,te laten zien. Maar zelfs wanneer men den ontdekkingsreiziger op een dwaalspoor mocht hebben geleid, zoodat hij den grooten schat van den ouden vorst niet ge vonden heeft, dan is zijn vondst toch van buiten gewone historische en kunsthistorische waarde. Want in de oerwouden van Yucatan en Guatemala zijn nog heel wat raadsels op te lossen, en van de eigenlijke beschaving der Maya's weten wij nu eigen lijk nog in het geheel niets, want onder de Indianen treft men nu nog alleen een paar standbeelden en bewerkte kunstvoorwerpen aan, waaruit niet zeer veel valt af te leiden. Zoo heeft men nog Altijd niet het schrift der Maya's kunnen ontcijferen. Hun beeldhouwwerk is zoo eigenaardig van techniek en van steil, dat men nog bij geen enkel ander volk iets dergelijks heeft gevonden. Het eenige wat ons tot dusver bekend was, was hun jaartelling, aan de hand waarvan de kalender en de geschiedenis der Maya's kon worden teruggevoerd tot het jaar 3250 voor Christus. Maar tot nu is het een onopgelost raadsel, hoe de pyramiden, de zonnewijzer, de swas tika, de eigenaardige gestyleerde tijger- en panter koppen, de god met de slurf en de heilige jaguar zijn ontstaan. De laatste afstammelingen der Maya's, die thans nog in leven zijn, kunnen of willen ons geen uit sluitsel geven. Zij vegeteeren in ellendige stroo- hutten op dezelfde plaats, waar hun voorouders vroeger in de prachtigste paleizen woonden. Apa thisch zien zij het doen en laten der blanken aan en zij tooen noot eenige gemoedsbeweging van welken aard ook. Zij lachen haast nooit en men heeft hen nog niet eenmaal zien weenen. Feestelijk heden bestaan bij hen niet, zelfs niet bij het slui ten van een huwulijk. Langzaam teren zij weg en sterven uit. Door niets wordt men nog herinnerd aan de roemrijke tijden der oude Maya's. Geplaagd door de zorg voor de noodzakelijkste levensbehoef ten, wachten zij op hun dood, waarbij hun eenige hoop gevestigd is op het doodenrijk onder de heer schappij van hun oude almachtige goden van de zon. (Nadruk verboden). DE WIJZE PAPEGAAI EN DE BRUTALE ROOVER, Een zeker koning had een papegaai, die alles wist. Hij zat op een gouden stok naast den koning en van alles wat de koning at, kreeg hij de lekkerste Wanneer er in de stad brand gesticht was of gestolen, dan wist de papegaai dadelijk, wie het gedaan had. Dat was nog eens gemakkelijk. Zoo kwam het, dat alle goede menschen veel van den papegaai hielden, maar de slechte menschen, die hadden een hekel aan hem. Ergens in het land van den koning leefde een rooversbende, die de reizigers bestal en al heel wat onschuldige menschen vermoord had. EerSt waren er wel vijftig roovers geweest, maar nu wa ren er nog maar veertien. Hoe kwam dat? Wel, het was het werk van den papegaai. Telkens, als er in het bosch een reiziger vermoord was, zeide pape gaai, welken roover het gedaan had en dan kon die roover zich verschuilen waar hij wilde, 't hielp niets! De papegaai vertelde aan den koning, waar heen de roover gevlucht was. En dan duurde het niet lang of de soldaten van den koning hadden den moordenaar te pakken. Op een dag riep de rooverhoofdman zijn kame raden bij elkaar en sprak hen toe: „Mannen, zóó gaat het niet langer! Die verschrikkelijke papegaai verraadt on asllemaal. Ons aantal wordt hoe langer hoe kleiner en over een jaar is er niemand van ons meer over. Wie moet dan hier op het bosch passen en zorgen, dat er geen enkele reiziger onbestolen doorheen komt? Mannen, we moeten handelen. Onze strijd gaat niet tegen den koning, noch tegen zijn soldaten, maar tegen den papegaai. Als het beest er niet was, konden wij ongestoord ons vak uitoefe nen. Wat moet er gedaan worden?" De hoofdman zweeg. Nog nooit had hij zooveel acchter elkaar gesproken. De andere roovers zwegen ook. Zij waren het heelemaal met hun hoofdman eens, maar wisten al evenmin raad als hij. Eindelijk kwam een van de roovers uit de rij naar voren. Hu, wat een leelijke man was dat. Je kon zien, dat hij nergens bang voor was, zoo wreed waren zijn oogen. „Ik weet wat!" zei hij. „Wat? Zeg op!" klonk het van alle kanten. „Hoe komt het, dat die vogel alles aan den koning verklappen kan?" vroeg de roover. Niemand antwoordde. Dat vonden ze een te diep zinnige vraag. De roover lachte. „Wel, wat zijn jullie dom. Na tuurlijk door zijn tong?" Dit was den anderen roovers te machtig. Ze lie pen boos op hun kameraad toe en zeiden: „Zeg, je ons soms voor den gek wilt houden, zullen we je moris leeren!" En de hoofdman zei: „We zijn hier niet bij elkaar om grgpjes te maken!" Toen werd de roover weer ernstig en zei: „Inplaats, dat jullie me dankbaar zijn, worden jullie boos! Als je dan precies weten wilt, wat ik bedoel: de tong van den papegaai moet er uit! Als hij zijn tong kwijt is, kan hij immers niks meer vertellen!" Nu waren de roovers niets kwaad meer. Ze schaamden zich, omdat ze boos geworden waren. Dat is een goed plan", zei de hoofdman nadenkend. Maar hoe wil je dien papegaai z'n tong afsnijden? dat is heusch zoo gemakkelijk niet. Alsje vóór dien tijd gesnapt wordt, is 't je dood!" ,Laat dat maar aan mij over," antwoordde de roover. „Maar wat krijg ik van jullie, als ik 't zaakje opknap?" „Drie jaar lang de helft van onzen roof," zei de hoofdman. „Top," zei de roover. Hij dacht: dan wordt ik schcatrijk en ga 'k in een mooi huis in de stad wonen. En daarvoor wilde hij zijn leven wel eens wagen! Hij ging op stap. Vóór hij het bosch ver laten had, bezocht hij een zwarte kraai, die hij vroeger eens van een lijmstok gereed had. Die kraai kon enkele tooverkunsten, dat wist de roover en daarom ging hij op de kraai toe, nam beleefd zijn hoed af en zei: „Mijnheer de kraai, ik ga naar het paleis van den koning om den wijzen papegaai zijn tong af te snijden. Kunt u me misschien met een van Uw tooverkunsten helpen?" Toen de kraai dat hoorde, kraste hij van genoe gen; „Graai graai graai, De papagaai? Weg met de papegaai! Graai graai graai!" Nu kwam hij op den roover z'n schouder zitten en kraste hem in z'n oor: Ga naar den zwarten kater, In den tienden boom, Gooi hem met nat water, Aai hem langs zijn koon, Laat je driemaal krabbelen, Tel tot zeventien, Niemand op de wereld, Kan jou dan nog zien!" hij een nieuw stuk mos genomen had keek hij op en zag den kater vlak naast hem. Hij boog eer biedig voor het groote zwarte dier en kneep het mos boven hem uit. Toen aaide hij langs zijn wang en driemaal krabbelde de kater hem. „Nu tellen," dacht hij. „Een, twee, drie, vierHoe verder hij telde, hoe lichter voelde hij zich worden." „Ze ventien!" zei hij. En nu voelde hij zichczelf opeens heelemaal niet meer. Hij was onzichtbaar gewor den! Opgeruimd liep hij'heen, na eerbiedig van den kater afscheid genomen te hebben. Nu was hij gereed voor den strijd tegen den pa pegaai! Ongemerkt hij de stad binnen. Niemand zag hem. De schildwachten, die voor. het paleis stonden, liep hij rakelings voorbij. Hij kon de ver zoeking niet weerstaan er een een oorvijg te geven. De man keek woedend om, maar daar hij niets zag dacht hij: „ik heb zeker een vlaag hoofdpijn gekregen. Gelukkig, dat het weer over is!" Toen de koning den volgenden morgen de eetzaal binnen kwam, zat de papegaai treurig voor zich uit te kijken. Anders zei hij den koning dadelijk vrien delijk goeden dag. Maar nu niet. De koning vond het vreemd, maar dacht: „hij is zeker bezig diep óver iets na te denken, laat ik hem niet storen!" en at zwijgend de boterhammen van zijn gouden bord. Maar 's middags zei de papegaai nog niets en 's avonds evenmin. „Als hij morgen nog niets zegt, zal ik hem toch eens de reden ervan vragen," besloot de koning, ,,'t Is een wijze pepegaai, hij heeft mij ontelbare diensten bewezen, maar hij kan toch beleefd tegen me zijn!" Den volgenden morgen zweeg de papegaai nog!" „Hoor eens," zei de koning, ,,'t bevalt me heelemaal niet, dat je zoo zwijgt. Waar denk je dan aan? Dat kan je me toch wel vertellen." Nu begon de papegaai op zijn stok heen en weer te springen. Hij deed z'n bek open en toe, maar geen geluid kwam er uit. Toen begreep de koning, dat er wat aan de hand moest zijn. Hij liet Z'n dokter komen en deze onderzocht den papegaai zorgvuldig. De koning keek belangstellend toe. Hij hield veel van het wijze dier. ,,'k Heb het," zei de dokter plotseling: „z'n tong is afgesneden, het dier zou niets liever doen dan tegen Uwe Majesteit spreken, maar het kan niet. Het is stom!" De papegaai zelf deed z'n snavel wijd open om te laten zien, dat de dokter gelijk had. De koning keek ja, daar zag hij het: de tong was verdwenen! Nu had hij spijt, dat hij zoo onvrien delijk tegen den armen vogel was geweest. Hij streelde hem zacht over z'n kop en kreeg tranen in z'n oogen. „Kun je er geen ieunwe tong inzetten?" vroeg hij den dokter. Nee, dat kon de dokter niet. „Maar als U mij ge- looven wilt, Majesteit, ik denk, dat er een misdaad in het spel is. Er zijn immers genoeg booze men schen in 't land, die zich op het dier willen wre ken!" „Maar hoe was die misdadiger dan binenngeslo- pen? De papegaai wist toch alles, hij zou die man zelf het eerst hebben opgemerkt!" „Tooverij, Majesteit, niets dan tooverij", zei de dokter. „Op een gewone manier kan 't niet gebeurd zijn. En U zult den misdadiger nooit vinden. Ten zijhier hield de dokter op. .Spreek maar gerust, dokter", zei de koning. „Als je een goeie raad hebt, ik wil alles doen om den booswicht, die dat gedaan heeft, te vinden."' „Laat U den papegaai dan vrij. Als iemand dien man vinden kan, is hij het." Maar daar wilde de koning niet van hooren. „Als ik de papegaai weg laat vliegen, maken ze hem," zei hij. „Nee, daar komt niets van in." Hij verza melde al zijn raadslieden om zich heen en deelde hen de droeve gebeurtenis mee. Binnen een uur wist de heele stad, wat de pape gaai overkomen was en alle goede menschen waren bedroefd. Maar niemand wist een betere raad dan die van den dokter. En eindelijk besloot de koning die raad in vredesnaam maar op te volgen. Met een angstig hart maakte hij zelf den vogel los en het dier was zóó dankbaar, dat het op den schouder van den koning ging zitten en met zijn kopje langs diens gezig streek. Toen vloog hij naar 't open raam en was in korten tijd uit het gezicht ver dwenen! De koning, zijn hofraad en alle menschen in de stad wachtten in angstige spanning of hij terug zou komen. ï".- -V-' I (Slot volgt). VOOR ALLE KINDEREN. (Nadruk verboden). OP DE INSECTEN-JACHT. Dit gezelschapsspelletje zal zeker erg in de smaak van de jongeren vallen. Men knippe daartoe het onderstaande prentje uit en plakke het op een stukje karton van dezelfde grootte. Daarna legt men - het opgeplakte plaatje, waarop een groot aantal verheugd, en terwijl de raaf krassend wegvloog om insecten van allerlei soorten zijn afgebeeld plat n PU Irnr.pr' fo uroovcooVinnTnvi rl <-> f n,i nrr „Dank U wel, meneer de kraai", zei de roover den kater te waarscchuwen, dat iemand hem spre ken moest, liep de roover naar den tienden boom. Het mos om den boom was nat van den regen. Hij pakte er een stuk van beet en kneep het uit. Jawel hoor, het water liep hem langs de vingeers. Toen op tafel. Men neemt nu een stopnaald ongeveer ter grootte van den zwarten streep op het plaatje en het spel kan beginnen. Iedere speler krygt op zijn beurt de naald en moet deze van een vooral bepaalde hoogte (b.v. 30 c.M.) op het plaatje laten

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1930 | | pagina 4