N De Vrouw en de Mode Voor onze Lezeressen vallen. Die insecten, die door de naald worden aan geraakt, gelden als gevangen. Zoo wordt eiken keer het aantal gevangen insecten voor iederen speler opgeteekend. Wie het eerste b.v. honderd insecten heeft gevangen, heeft het spel gewonnen. Op het plaatje heeft de speler met zijn naald 4 insecten verschalkt. (Nadruk verboden). DE BESTE VLIEGENIER. Wij weten, dat het moeilijkste deel van de vlieg kunst het landen is. Vooral noodlandingen veroor zaken dikwijls groote ongelukken. Wij hebben nu op ons plaatje een heel lastig vliegveld afgebeeld, waarop de spelers moeten landen. Het vliegtuig is een dubbeltje. Het plaatje wordt uitgeknipt, op een stuk karton geplakt en op den tafel gelegd. Van een bepaalde hoogte laten de spelers nu elk hun dubbeltje vallen, waarbij het niet in een boom of tegen een andere hindernis komt. Wie dat kan, krijgt een winstpuntje, maar wie zijn vliegtuig laat verongelukken, krijgt een verliespuntje. Aan het eind van het spel worden de winst- en verliespunten tegen elkaar wegge- schrapt; wie de meeste winstpunten heeft, heeft ge wonnen. Voor oudere Jongens. HOE IK HET FILMTOESTEL UITVOND. door MAX SKLADANOWSKY. De Berlijnsche uitvinder Max Sklada- nowsky, die tegenwoordig op zijn lau weren rust, vertelt hieronder, hoe hij het filmtoestel uitvond. Men zegt wel, dat Edison dit uitvond, doch Edison's uitvinding was slechts een kijkkast, waarin men levende beelden kon zien, terwijl Skladanowsky terzelfder tijd reeds een goed filmtoestel had gecon strueerd, waarmede levende beelden op een groot scherm konden worden ge- jecteerd. Om te kunnen beschrijven hoe ik het filmtoestel uitvond, moet ik teruggaan tot het jaar 1879. Op 18 November van dat jaar hield men vader vor den eersten maal een wetenschappelijke lezing in de toenmalige ..Berliner Flora" in Berlijn, het tegen woordige Apollo-theater. Ik moccht bij deze gele genheid het projectie-apparaat bedienen, waarmede de platene, die ter illustratie van de lezing dienden, vele malen vergroot op een enorm wit scherm werden geworpen. Vanaf dit oogenblink vervolgde het denkbeeld mij deze starre projectieplaatjes leven in te gieten. Uit mijn kindertijd bezat ik nog een stuk speel goed, wat mijn gedachten op den goeden weg voer de. Het was het „levensrad", een ronde kartonnen doos, waarmede, als men door verticale sneden in den wand van de doos keek en de trommel snel draaide, een bepaalde serie figuren leven kregen. Dikwijls zat ik peinzend voor het toestel en zoo kwam ik tot de vaststelling, dat hier de weg lag, die ik verder moest volgen. In de daarop volgende jaren kreeg ik toevallig een kodak-fotografietoestel in handen, dat inplaats van met lichtgevoelige plateri en met de z.g. „cassette", met een rolfilm werkte. Met dit mete- riaal hield ik het voor mogelijk mijn doel te berei ken en ik toog aan den arbeid. Daar het intusschen herft geworden was, moest ik mijn vader op zijn reizen begeleiden. Mijn vader reisde den geheelen winter door van de eene stad naar de andere, waar hij dan wetenschappelijke lezingen hield. Ik had weinig gelegenheid tot werken en mijn opgave was zwaar: ik moest een toestel vervaardigen, waarmede ik een serie scherpe momentopnamen kon maken, met een zeer korten tusschentijd. Deze negatieve filmstrook moest dus door een bepaald mechanisme steeds met een ruk verdergetrokken worden, en ge durende de korte stilstand van de strook moest dan een opname tot stand komen, dus een normaal openen en sluiten van de lens. Daar ik geen geld tot mijn beschikking had, moest ik met zeer primi tieve werktuigen dit toestel in elkaar zetten. In 1892 was het klaar voor de eerste opnamen. Het ob jectief van dit nu nog bestaand opname-apparaat was zeer eenvoudig en kostte Mark. Wegens de geringe lichtsterkte kon ik ook niet genoeg opna men in een seconde maken. Toen ik tenslotte een goed-geslaagde serie-opnamen van ongeveer 48 beel den had verkregen, waarvoor ik een opnametijd van ongeveer 6 seconden noodig had, drukte ik dit nega tief op Celloidinpapier af, knipte de foto's van eikaar en legde ze op volgorde op elkaar. Bladerder ik het aldus verkregen boekje snel door, dan had ik de natuurlijke weergave van het leven voor mij. Voor mij was dus de levende fotografie reeds in 1892 uitgevonden. Maar mijn taak was nog niet teneinde. Ik moest nu nog een projectie-toestel construeeren, dat een gelijksoortig mechanisme als mijn opname-apparaat bezat. Ik had hier echter geen geld meer voor. Mijn vrienden en bekenden konden mij niet helpen en zelfs de rijke lieden draaiden mij den rug toe. Tenslotte gelukte het mij toch nog het benodigde geld bij elkaar te krijgen. Het projectie-apparaat leverde weinig moeilijkheden meer op, daar dezelfde constructie als bij het opname-apparaat ook weer hier dienst deed. Daar mijn eerste serie-opnamen zes tot acht foto's per seconde hadden, was het scchitteren en flikkeren bij de weergave buitenge woon hinderlijk. Daarom stelde ik tenslotte twee toestellen naast elkaar op, die zoo waren ingesteld, dat de lichtpauze van het eene toestel overeenkwam met den projectietijd van het andere. Zoodoende vulden zij elkaar wederkeerig aan en het flikkeren verdween. In het jaar 1895, toen ik meerdere goed-geslaagde serie's had opgenomen, gaf ik eenige proefvoorstel- lingen met mijn toestel in een zaal in het pand Berliner Strasse 27, waar tegenwoordig een groote bioscoop gevestigd is. Op zekeren dag bevonden zich onder mijn publiek de beide directeuren van de Berlijnsche „Winter- garten", de heeren Dom en Baron, die hadden ge hoord, dat ik iets „nieuws" vertoonde. Zij woonden de voorstelling bij en engageerden mij direct voor de maand November; ik zou dan in hun zaal voor stellingen moeten geven, doch onder voorwaarde, dat ik voor dien tijd mijn toestel niet in het publiek zou vertoonen. En zoo geschiedde het, dat mijn eerste publieke filmdemonstratie in November van het jaar 1895 in de „Wintergarten" te Berlijn kon plpaats vinden. RAADSELOOM AAN HET WOORD. Beste Neefjes en Nichtjes! Den vorigen keer vroeg ik jullie om raadsels in te sturen. Waar blijven jullie nu? Denk nog maar eens na en zend dan spoedig jullie raadsels in. Denk er echter aan, dat ze nieuw zijn, hoor! De oplossin gen van de vorige maal zijn: 1. De toovenares van Endor woont te Endor. 2. De visch. 3. Luchtschip. Een prijs heeft ditmaal „Sterrekers". Voor ik nieuwe raadsels geef, eerst een paar briefjes beantwoorden: Boertje: Dankje je wel voor je prettig briefje. Je oplossingen waren in orde! Schrijf eens wat over je zelf. Hoe oud ben je? Zusje v. H.: Je broer doet ook mee. Zendt jij nu voortaan ook in? In welke klas zit je? Nu een nieuwe opgave: 1. Wie onder het volgende plaatje NIEUWE HOEDEN. Hoog voorhoofd en gebogen wenkbrouwen. Het karakteristieke van alle herfsthoeden is, dat zij het haar geheel bedekken en het voorhoofd in in hoogte en breedte vrijlaten. Hierbij worden de wenkbrouwen, die nu zeer opvallen, het mooist ge vonden, wanneer zij eenigszins gebogen zijn. Het lijkt wel, alsof de mode hierdoor met reuzen- scchreden teruggaat naar de vijftiende eeuw, toen de vrouwen niets van hun haar mochten laten zien. In dien tijd immers bedekten zij het hoofd met een nauwsluitende kap, die het voorhoofd vrijliet en twee gaten had om de ooren te laten uitsteken. Zooals wij op de schilderijen van Van Dijck zien, was ook eenige eeuwen verder een buitengewoon hoog voorhoofd en licchtgebogen wenkbrouwen nog zeerjn trek. Het schijnt dat de kapjes zonder rand uit de Vereenigde Staten komen en de sterk gebogen wenk brauwen uit Parijs. Maar hoe het ook zij, die gezich ten zonder haar met hooge voorhoofden en twee halve cirkels als wenkbrauwen lijken alle op elkaar en doen sommige vrouwen er niet bepaald snugger Het achteroverkammen van het haar geeft het gezicht deze uitdrukking. De wenkbrouwen lijken er sterker door gebogen en dit wordt soms nog door opmaken geaccentueerd. Men is er niet meer mee tevreden een gedeelte van het voorhoofd te laten zien, en door een rand van een hoed of een haarlok licht een schaduw er over te brengen. Neen de modieus gekleede dame van thans schijnt haar geheele voorhoofd te willen vertoonen. Juist daardoor is het bijna buitengeslo ten, dat van het gezicht als geheel nog bekoring uitgaat. De mode is echter onverbiddelijk, zij beveelt en de vrouwen gehoorzamen. :SI Hl Hl U: een kraagje en manchetten en met een ceintuur, dat meestal van leer is. De stoffen zijn vooral met wit doorweven tweed en effen wollen crêpe; wij zien ze in alle modekleuren, maar vooral in groen en in zwart met wit afgezet. De groene japonnetjes staan bijzonder fleurig bij de grijze en bruine bontmantels, vooral wanneer men er een groen hoedje bij draagt. Dat kan een vilten hoedje zijn of een mutsje van cchenille in den geest van een kaskische muts, men moet echter veel aandacht besteden aan de wijze, waarop men ze opzet. Behalve groene japonnetjes zien wij ze ook in bruin en beige, maar de hals is altijd met een lich tere kleur gegarneerd. Men draagt er mantels bij van dezelfde stof, met bont versierd, of anders een mantel, die er in kleur goed mee overeenkomt. En de mantel blijft toch altijd een van de voornaamste kleedingstukken. Voor den namiddag zien wij veel zwart en dat blijft altijd practisch en elegant, onverschillig of de japon gemaakt is van crêpe marocain, crêpe Geor gette of fluweel. Het fluweel, maar dan buitenge woon soepel fluweel, b.v. velours chiffon speelt een belangrijke rol in den herfst. Een eenvoudige japon van velours chiffon of fluweel met een kraag van ecchte kant is de groote attractie van het nieuwe seizoen en wordt ons in talrijke vormen vertoond, altijd met hetzelfde succes. Bij velours chiffon en echte kant kunnen wij ook de familiejuweelen dra gen, die daar zoo mooi bij staan. Zelfs de moderne juweliers maken nu de antieke modellen na. Tur koois is het meest in de mode en staat even mooi bij een zwarte als bij een witte japon. Ceintuurges pen, armbanden en ringen zijn met elkaar in over eenstemming en men kan zelfs handschoenen en tasschcen krijgen in turkooisblauw leer, met bijbe- hoorende chiffon zakdoek. Ook wordt op de japon een corsagebloem in die kleur bevestigd op de eene of andere plaats, waar zij goed uitkomt. Zoo kan Van links naar rechts: 1. Gedrapeerd vilten kapje voor :s middags; 2. Klokhoedje voor den morgen van bij het costuum komend tweed met geribd lint; 3. Kapje van bruin velours soleil met genuanceerde veeren toefjes; 4. Kapje van turkooiskleurig fluweel met reigerveeren5. Groote klokhoed van zwart Velours soleil met geribd lint garnituur; 6. Elegant hoedje uit zwart fluweel met biesjes en afhangende einden. het leukste onderschrift weet te plaatsen krijgt een boek ten geschenke! 2. Kunnen jullie het volgende raden? Het is in vier En niet in de vlamme; Het is in bier En niet in de kanne. Nu allen aan het werk. Denk maar eens goed na en vergeet vooral niet jullie oplossing te posten. De hartelijke groeten van jullie Raadsel Oom. 1. Toilet in den Rococostijl van blauwe tafzijde met écrukleurigen kant, lichtlila sleep versiering en ge- appliqueerde geschilderde rozen. 2. Avondjapon van blauw zilverbrokaat met een klein sleepje en gegarneerd met sabelbont. 3. Namiddagjapon van bruine Flamenga met ingezette klokkende gedeelten en een kraagje van rose crêpe Georgette. 4. Namiddag-ensemble van blauwe crêpe marocain met geschulpte randen. De mantel is voorzien van opossumbont. 5. Avondjapon van roode kant en crêpe Georgette. Het manteltje heeft driekwart lange mouwen. De avondmantel is van zijde. 6. Namiddag-ensemble van bedrukte crêpe marocain. De zwarte wollen mantel is gevoerd met de stof van de japon en versierd memt Persianerbont. VAN DEN JAGER MET DEN GELEN BAARD. Er was eens een jager en die had een gele baard. Hij zelf vond dat zoo erg niet, want hij dacht: een baard is toch maar een baard en geel is ook een kleur. Maar de vrouw van den jager dacht er anders over. Die schold den heelen dag op de baard van haar man. „Goed", had hij wel eens gezegd, „dan laat ik hem afscheren!" Maar daar wilde de vrouw heelemaal niets van hooren. „Een man zonder baard is geen man," zei ze. Eindelijk nam de jager een kloek besluit. „Ik zal de kleur van m'n baard laten veranderen", zei de jager tegen zijn vrouw. „Gelukkig zei ze," „maar zorg, dat-ie een goeie kleur krijgt, hoewel elke kleur beter is dan geel", liet ze er op volgen. „O", dacht de jager en hij ging naar den scchilder en die verfde z'n baard zwart. De jager ging blij naar huis. „Nu zal ze in haar schik zijn", dacht hij. „Zwart, dat is nog eens een goede kleur voor een baard." Toen zijn vrouw hem zag viel ze hem verheugd om den hals. „Wat ben je nu mooi geworden," zei ze „zoo houd ik tienmaal meer van je." En ze gaf hem drie klinkende kusjes vlak boven z'n baard. Wat was dat voor kleverigs op haar gezicht? Ze keek in den spiegel en wat zag ze? Op elk haar wangen zat een groote zwarte vlek. Dat was de verf van den baard. Ze pakje de pook en ging daarmee op haar man of. „O jou leelijkerd," schreeuwde ze, „ik zal jou leeren met een zwarte baard thuis te komen! Voort, m'n deur uit en zorg dat je met een betere kleur thuis komt, maar laat hem niet meer opschilderen!" (Slot volgt). WAT WIJ DEZEN WINTER DRAGEN ZULLEN. Oude vormen bij nieuwe stoffen. De modeshows der groote huizen hebben ons laten zien, hoe wij dezen winter gekleed zullen gaan. Helaas waren de manniquins over het algemeen zoo uiterst slank, dat gewone stervelingen zich altijd meest moeten voorstellen, hoe een dergelijke japon zou staan bij haar eigen, meer normale figuur. Maar ook al moeten wij voor onze garderobe alle modellen verwerpen, die gedacht zijn voor een slanke figuur, dan blijft er nog genoeg over, waaruit wij een' ruime keuze kunnen doen. Daarbij komt het vooral op de afwisseling in snit en model. De mode is nu individueel en moet aan elke persoonlijkheid worden aangepast. Wij kunnen pas over eenigen tijd zien, of de vrouwen dit voorschrift ook met graagte opvolgen. Want het is zeer goed mogelijk, dat wij over eenige weken bemerken, dat een bepaald model toch weer sterk favoriet is. Maar dan ligt het zeker niet aan een te beperkte keuze. Wij bespreken nu eenige namiddag- en avond japonnen, die men ook zelf zou kunnen maken. Daar zijn vooreerst een paar aardige, eenvoudige I wollen japonnetjes, die aleeln gegarneerd zijn met men een eenvoudige zwarte japön opfleuren, en de mode legt juist op deze details erooten nadruk. De eenvoudige avondjaponnen zijn ook meeren- deels zwart. Wij zien veel crêpe Georgette, kant en fluweel, maar kanten japonnen zien wij in de meest verschillende kleuren. Wij zien nu ook voor het eerst japonnen met een hooge taille in Direc toire- en Empirestijl; dit zal vooral lange en slanke vrouwen goed staan. De mouwen zijn zeer verzorgd en vertoonen allerlei modellen; ook pofmouwen komen veel voor, waardoor de schouders breeder lijken. Zoo zien wij oude vormen optreden bij nieuwe stoffen, en wij kunnen de charme ervan niet ont kennen. Overigens zien wij ook 's avonds glad neer hangende japonnen met een wijden klokrok en een ceintuur van dezelfde stof. Hier zien wij voorname lijk wit, dat ook zeer practisch is, aangezien men het later verven kan. Een bijpassend manteltje of een sjaal mag niet ontbreken. Ook daarin hebben wij een groote keuze en vooral de oudere dames zullen ze graag dragen. Op een show zagen wij zelfs een historisch costuum, de copie van een galatoilet, dat Madame de Pompadour draagt op een schilderij van Frangois Boucher, als wilde de coupeur bewijzen, dat zoo'n ingewikkeld stuk zijn krachten toch niet te boven ging. (Nadruk verboden). ELSA. WAT Z,AL MIJN BjOOHlTEiR WORDEN? Laat innerlijke voldoening zwaarder wegen dan uiterlijke voordcelen. „Wat-moet onze dochter worden is de vraag, die bij vele ouders een onderwerp van lange en ernstige bespreking is. Voor de dochter zelf is het vraagstuk der beroepskeuze niet minder belangrijk. Want zij is het, die het beroep dient- uit te oefenen, en die daarmee niet alleep in haar levensonderhoud wil voorzien, maar ook haar leven er mee qioet vullen. Ejri wanneer wij speciaal dit laatste nauwkeu riger bekijken, komen wij tot verrassende con clusies. Tegenwoordig kiest n.l. practisch elk jong meisje een beroep, gedeeltelijk omdat finan cieels omstandigheden het noodzakelijk maken,, maar ook omdat het huwelijk tegenwoordig slechtere vooruitzichten biedt dan ooit te voren. .1 „Ik moét- op mijn eigen beenen kunnen staaln,, mijn ouders kunnen mij niet nog jarenlang kost, inwoning en kleeren geven!" „Ik moet voor mij zelf kunnen zorgen, want tegenwoordig mag je er niet meer op rekenen, dat je man dat doet, zelfs al krijg je er een!" Dat zijn de nuchtere overwegingen, waarmee zelfs schoolmeisjes ver trouwd zijn. Zij moeten dus een beroep kiezen en wel een, waarbij de opleiding zo ovlugj en goedkoop mogelijk geschiedt en dat toch de beste arbeids- en salarisvoorwaarden belooft. Alle meisjes, die nu of in afzienbanen tijd voor hun beroepskeuze staan, zijn het er dus wel over eens, dat ze een beroep moeten kiezen. Maar voor welk beroep voelen zij nu het meest? Ben buitenlandsch blad heeft onlangs een enquete daarover gehouden en een groot aantal antwoor den ontvangen. Bijna 80 pet. van de antwoorden' luidde ongeveer als volgt: „Eigenlijk zouden wij het liefst^ geen beroep hebben, tenminste niet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1930 | | pagina 5