I Voor Verstrooiing en Verpoozing 9 KdSr"d,e i™ S DE INDISCHE TOOVENAAR. Indië geldt nog steeds als het land der wonderen en inderdaad zijn er in de wereld niet veel landen, die den bezoeker zooveel bijzonders toonen op het gebied van bouwwerken, natuurgewrochten, oude cultuurmonumenten en sprookjesachtige pracht, als Indië. Als men het soms zoo over het „Wonderland Indië" heeft, dan bedoelt men meestal niet zoo zeer déze wonderen, dan wel de wonderen, die door de Indische toovenaars, door de fakirs, de derwischen en door de Indische goochelaars worden volbracht. Er zijn talrijke reizigers, die verhalen vertellen van hoe zij met eigen oogen hadden gezien, dat een fakir een zaadkorrel in den grond legde, die in een paar minuten tot een reuzenboom uitgroeide. Ande- Natuurlijk kan een fakir de natuurwetten niet opheffen, maar hij kan toch b.v. pijnen verdragen, zonder ze te voelen, hij kan Iangeren tijd leven zonder adem, en tenslotte kan hij een sterke sugges- tieve macht op de menschen uitoefenen, zonder dat zij zich daarvan bewust zijn. Het is heel'goed mogelijk, dat iemand voor zijn ogen uit een nietig zaadje een boom ziet opgroeien, als de fakir hem dit, zooals de vakterm luidt „suggereert". De kunst van de fakirs berust dan ook waarschijnlijk op massa-suggestie, daar tenslotte niet één man den boom ziet groeien, doch alle omstanders tegelijker- „o <- u u k - Natuurlijk zijn het meerendeel der fakirs, die in CnmwS iVh! zonder eenig Indië hun kunsten vertoonen, slechts handige goo- nniSShrfrt Ki f kt verhief en daar eemge Velaars, zooals men ook bij ons* wel aantreft. Tal- oogenblikken bleef. Nog anderen vertellen weer -rijke Indische toovertrucs zijn in Europa overge- van wonderen, die nog veel ongelooflijker zijn kortom: ook wanneer slechts een tiende deel van hetgeen er over Indië gezegd werd waar is, dan is Indië werkelijk het land der toovenaars bij uitstek. Het is niet gemakkelijk uit deze opeenhooping van waarheid en verdichting het goede te halen In ider geval staat het vast, dat de fakirs fakirs zijn boetelingen, die zich voor den duur van hun leven aan den dienst van hun goden hebben gewijd inderdaad over krachten beschikken, waarschijnlijk occulte krachten, die men bij andere nomen en worden ook hier dikwijls getoond. Eén van deze trucs wil ik hieronder verraden: De toovenaar houdt daarbij in iedere hand een ring, zooals wij b.v. bij de gymnastiekles gebruiken en verzoekt nu de aanwezigen hem de ringen uit de hand te trekken, hij gaat met uitgebreide armen op het tooneel staan, de toeschouwers grijpen nu de beide ringen, trekken uit alle macht, maar de toovenaar beschikt blijkbaar over zulk een boven- menschelijke kracht, dat men hem de ringen niet uit de handen kan trekken! De oplossing van dit raadsel is de volgende: De ringen zijn aan een sterk koord bevestigd, een stuk gegalvaniseerd ijzerdraad, of een sterke, stalen ket ting, welke de toovenaar onder zijn kleeding draagt en die door de linkermouw, over den rug naar den rechtermouw gaat. Niet de kracht van den toove naar houdt dus de ringen tezamen, doch de ketting of het ijzerdraad, zooals uit de teekening blijkt. Natuurlijk helpt de kracht van den toovenaar mee, om de weerstand van de ketting te verhoogen. Na tuurlijk moet men oppassen, dat de toeschouwers de uiteinden van de ketting niet uit de mouwen zien komen. Wil men het kunststuk nog volmaakter uit voeren, dan maakt men aan de ketting een paar musquetenhaken en laat de ringen eerst door de tooeschouwers onderzoeken, waarna men ze snel en onmerkbaar aan de haken bevestigt. Op deze wijze js^het bedrog bij eenige handigheid niet te ontdek (Nadruk verboden). 't VALT LANG NIET MEE! Deze figuur lijkt vrij eenvoudig, omdat ze alleen bestaat uit twee groote hoofdletters S, die in elkaar zijn gewonden. Maar probeer ze eens na te teeke nen, zonder naar het voorbeeld te kijken! Dan zul je wel zien, dat het lang geen gemakkelijk werkje is. DE TOOVERWEKKER. De goochelaar vertoont een heel gewonen wekker een vraagt iemand uit het publiek, den grooten wijzer op een bepaald cijfer te stellen en den wek ker voorover op tafel te leggen, zonder dat de goochelaar heeft kunnen zien, hoe de wijzer staat. Terwijl hij nu zijn eene hand op den achterkant van den wekker legt, verklaart hij 'n geheimzinnigen stroom te voelen, waarna hij het cijfer noemt, dat door den wijzer wordt aangewezen. praatje. Wij maken voor ons kunstje gebruik van den draaibaren knop achter op den wekker, waar mee de wijzers worden verzet. Op dien knop hebben wij van te voren een krasje gemaakt, en wel aan den bovenkant, terwijl de groote wijzer op de 12 staat, zoodat wij daaraan de plaats van den wijzer kunnen zien; wij moeten ons alleen een wijzer - laat in spiegelbeeld voorstellen. VAN DEN JAGER MET DEN GELEN BAARD. (Slot). De man haastte zich om weg te komen. Een eind van huis stond hij stil. Wat nu? „Wacht," dacht hij," „ik zal eens naar de hazen gaan, dat zijn nogal slimme dieren. Misschien kunnen die me een goeie raad geven. Ze kennen me wel." Of de hazen de jager kenden! Ze liepen hals over kop weg, toen hij aankwam! „Kijk", dat is niet aardig," dacht de jager, „altijd als ik ze noodig heb loopen die beesten voor mij weg. Als ik een middagdutje doe, loopen ze om me heen te springen, maar waar ze zijn, als ik ze schieten wil, of ze om' raad wil vragen? Ho maar!" Daar kreeg hij eindelijk een haas in 't oog, die was blijven zitten, 't Was een oude, halfblind en stokdoof. Hij had den jager niet hooren aankomen en toen hij hem eindelijk zag, was het te laat om weg te loopen. Verstijfd van schrik bleef het arme dier zitten, in de meening, dat zijn laatste uurtje geslagen was. Maar tot zijn verbazing bleef de jager vlak voor hem stilstaan, en vroeg hem iets. Wat, kon de doove haas niet verstaan. „Zeg het nog eens," zei hij tot den jager, „ik ben een beetje geschrokken, zei je en dan versta ik wel eens iets niet." De jager vroeg voor de tweede maal, maar nu iets harder, wat hij het beste doen kon om een betere kleur baard te krijgen. Nog verstond de oude haas het niet. „Zoek je een goed soort baard vroeg hij". De jager bukte zich en schreeuwde in het oor van den oude, zoodat de grassprietjes er van trilden: „nee, een beter kleur baard!" o," antwoordde de haas, „had dat ineens gezegd. Wel, maar jouw baard heeft de mooiste kleur, die je je denken kunt. Geel. Zijn mijn haren niet allemaal geel? Een beter kleur kun je onmoge lijk vinden. Maar ja, als je je baard veranderen wilt een eind verder is een bosch. Tegen de boomen groeit veel mos, en als je daar je baard mee in wrijft, ben je geholpen. Een groene baard zal je prachtig staan. Groen is een bijzondere kleur Wie heeft een groene baard? Niemand, zelfs de keizer niet!" „Dank je wel," zei de jager blij, „ik zal dadelijk doen wat je zegt". Je hebt gelijk, een groene baard is wel iets bijzonders. En.uit dankbaarheid be loof ik, je nooit te zullen doodschieten als je me onder de oogen komt." Zoo ging hij op een drafje naar het bosch en smeerde zijn baard goed met boomgroen in Met een stralend gezicht liep hij naar huis. „Wat zal mijn vrouw nu blij zijn." dacht hij, „nu krijg ik zeker wel zes zoenen!" Toen hij de deur van zijn huis opendeed, stond zijn vrouw midden in de kamer, met een ketel kokende melk in haar hand. Zoodra ze hem zag, liet ze van schrik de ketel vallen, en de h'eete melk stroomde over haar voeten, zoodat ze gillend van pijn door de kamer danste, i Toen ze eindelijk weer gewoon kon praten, schold Ze haar man uit, zoo als ze nog nooit gedaan had Ze greep naar de tang, en i Maar de jager wist, wat dat beteekende. Hij was i al lang het huis uit. Buiten stond hij hijgend stil. „Is me dat wat", „een groene baard is ook al niet goed. Wat moet ik nu verzinnen!" j Ineens sprong hij een voet hoog: „Daar heb ik het: rood moet m'n baard zijn, er zijn duizenden j mannen met een roode baard, die nooit door hun vrouw worden uitgescholden. En wat is makkelijker: ik loop naar die domme haas, die me zoo'n belache lijke baard gegeven heeft, schiet hem voor straf dood, en met z'n bloed smeer ik mijn baard in." Zoo gezegd, zoo gedaan. De haas zat nog op het zelfde plekje, en binnen een kwartier kwam de jager opgeruimd thuis, met een vuurroode baard. Stilletjes kwam hij de kamer in, want hij wilde zijn vrouw verrassen, 't Lukte, ze had niets gehoord. Met den rug naar hem toe stond ze kopjes te was- schen. Zonder geluid te maken ging de jager bij den haard staan. Hij lachte van plezier. Plotseling keek de vrouw om. Ze had zeepsop in haar oogen gekregen, en dat wou ze er juist met haar schort uitwrijven, toen ze de roode baard van haar man in de gaten kreeg. Doordat ze niet goed zien kon, meende ze, dat het schoonsteenklokje in brand gevlogen was. Ze gaf een schreeuw, pakte de emmer met zeepsop en gooide die naar den plaats, waar ze het vuur meende te zien. De jager sprong opzij, maar te laat! Hij kreeg al het vieze water over zijn gezicht, en het droop, met bloed gemengd over zijn kleeren op den grond. „Hé, hé, hé" schreeuwde hij," kijk toch wat je doet, nou is heel mijn baard leelijk!" De vrouw zette groote oogen op. Ze dacht er niet meer aan, om ze uit te wrijven. „Wat, ben jij het?" zei ze verbaasd," wat heb je uitgehaald?" „Wel, ik heb mijn baard mooi rood gemaakt, maar nu heb jij hem opeens weer bedorven. Nu moet ik het weer heelemaal overdoen!" Nu werd de vrouw nijdig. „Heb je je nog niet genoeg toegetakeld vandaag?" gilde ze. „D'r uit, of ik steek je hoofd in 't vuur!" De jager vloog de deur uit. Hij hield pas stil, toen hij een kwartier had geloopen. Toen kon hij niet meeer. Zuchtend en blazend zette hij zich in het donker op een steen aan den kant van den weg. Hij was geheel verslagen. Wat moest hij nu doen? Welke kleur zou dan wel naar den zin van zijn vrouw zijn! Daar hoorde hij een stem achter zich: „Zoo ja gertje, wat ben jij bedroefd, kijk eens wat vroo lijker!" Hij keek om, en zag. Reintje de Vos achter Zich staan. „O, die kan me helpen, dacht hij, „Reintje, dat is eerst een echt wijs dier, die weet op alles raad! En hij vertelde de heele geschiedenis aan den vos, die moeite had zijn lachen in te houden. Maar hij lijdend811 droevlg gezicht en schudde zijn kop mede- wjf k°' z°£'" zeihijtoen de jager uitgepraat was. „Nu kan ik me begrijpen, dat je niet vroolijk bent, je te "doen niet wezen in dat gevaL 'k Heb met roof* ik doen, wat moet ik doen," klaagde de jager. „Weet jij soms raad, Reintje? Jij bent een geweldig verstandig dier." „Nou je het me vraagt," antwoordde de vos, „kan ovp7 niifggen'. dat 'k den laatsten laatsten tijd kIk ur f anders dan over' jou^ baard gedacht jammer, dacht ik zoo, dat de jager geen ro°°le.^laawe baard heeft, met witte sterretjes. Kijk i,hoe konlt die zoo mooi? Nou, toch ?<f en S allefn- orodat hij overdag mooi blauw td 5 vo1 ^eï sterren? Neem eén goeden ïaad van mij aan, beste jager, ik zeg je- de kleur voor jouw baard is blauw, versierd met wftte sterren niw?oJ denken> "vroeg de jager hoopvol, ,,'t Is hI ar' wat Je van den heroel zegt, en van rnnrt nf en z2?' Dat is nog eens iets anders dan gedacht heh"'i\fto"1' dat lk daar niet ineens aan komen Kbk ho,e moet lk aan die kleuren komen, heb je daar wel aan gedacht?" tw''ffi lt' zei, ?eintJe- "Kom maar met mij mee. ïoiHwi zaakje eens keurig opknappen!" En hij leidde den jager naar zijn hol. „Wacht even zei hij terwijl hij in zijn hol verdween, „ik ga het'even .S K^»™/nTe^°hamarm*i; ff ÏSJ TlJssch™ aj" "«"n on"^ript how Ja <?aa,r?" woeg de jager nieuwsgierig, op de beide schalen wijzend. Reintje zette de en antwoordde•SrT°ndHinam het penseel ult z«n bek, s?l van knrfnKi' e eene schaal zit een aftrek- Daar witte ken den andere heb ik een sterren te knnnL ^fi Ultgeperst om mooie witte prachtig wordt!" schllderen- Je za^ 2ien, dat het De maan kwam achter een wolk te voorschiin „Mooi zoo zei Reintje, „zoo mag ik het hebben Nu een blauwe kfe^r^tmlJn Wel'k" en begon den baard ro.auwe Meur te geven. Toen de baard blauw achteruit zetteS ttf 6<lhte scbllder een paar stappen fnleet^ van iun Jn„ k0p scheef en keek door de spleetjes van zijn ogen naar den baard k roarer van doen beviel den jager goed. „Ja Kimt dadelijk zien dat het werk bii hem in ffnedp donUKoChiilde,r?® de vos twin"g mooie sterren kl£d" h£nmdlei?? fen iroote- "Uitstekend, uitste- bromde hy tusschen zijn tanden, maar zoo kneen hi T/h g°fd hooren kon- mtuLchen' ®^at tader- daad ,kearig' y t is nog indrukwekkender dan wacht had. Je kunt nu vroolijk naar huis «aan ^roan, je vrouw zal haar oogen uitkijken, daar kun je van op aan. Je zult plezier van den baard beleven, en me je heele leven dankbaar zijni" wilde SSelSSf? Re'"'Je „O ja," riep de vos hem achterna. „Als je weer eens hazen schiet laat er dan een paar voor mii liggen? Of eigenlijk niet voor mij, 'tisvoormUn van mhn top.^06'6" hard en eten roe de ooren beloof het8je "°°r zorgen!" rlep de terug, „ik hem^weer 8611 P&ar stappen verder was riep Reintje De jager bleef staan. <re^r„gr0eten^fan je vrouw!" zei Reintje gezellige avond!" vCr?anku-f ^el' Jiep de iager terug en liep vlug aan 7hn vrnnrai? 1 Tan Yerlangcn °ro Zijn baard aan zyn vrouw te laten zien. Terwijl Reintje met zijn heele familie lag te rol- wonhfg" binn'en.Wam 06 iag6r Vr°°lijk fluitend zijn wóh^ek e6ins' vrouw>" rieP hij, „nu is het me gelukt Heb je wel eens een mooiere baard gezien?" De vrouw keek hem aan met opengesperde oogen. Ze wilde wat zeggen maar ze kon niet. Ze trilde ™vfrdeKaa** hchaam, of ze weer woedend zou worden. Maar ze was vanavond al te dikwijls woe- begongheZ te huilende ha" h°°fd °P tafel en Toen begreep de jager, dat Reintje hem te pak- u^nTen- ha2' Hy liep hard naar de kraan geworden waZs.n d' t0t dl® W66r ZUiver geel Hij droogde zich af en liep naar zijn vrouw die nog steeds met haar hoofd op tafel zat te huilen. Hij stootte haar aan en zei: „Ik heb mijn baard schoongewasschen. vrouw, 't is zóó toch beter!" Zn vrouw keek hem aan, en ze was blij, dat de baard weer z n gewone kleur terug had, dat ze opstond en haar man omhelsde. Toen keek ze "fro nog eens aan, en nog eens, en zei eindelijk: „nu meer Hi die 8,fle k!eur °Peens zoo leelijk nèn y Jtaat zf!fs heel goed! Veel beter Henken wof6 kleu.l:en; Daar moet ik niet meer aan denken. Wat was ik toch dom, om die baard te kleurt !"8ran en! BeIoof me' dat Je hem nooit meer je mij belooft, dat je er nooit meer op zult schelden!" zei de man. Dat beloof ik je" antwoordde ze. „Zooals een wf^nHeic'Z^°1 -^°et hij dan 00k maar wezen. Als lijk 1 lyken' wordt het toch maar belache- „Papegaai, ben je daar?" riep hij. „Wat heb je gedaan? Je hebt me een oog uitgestoken. En waar voor? Ik heb niets gedaan, ik heb den roover alleen den weg gewezen, maar betooverd heb ik hem niet." „Zoo", dacht de papegaai, ,,'t is dus een roover geweest!" Maar hij kon niets zeggen. Nu betreurde hij. het nog veel meer, dat hij stom was. Het eenige wat hij kon doen was de wacht bij het nest houden, net zoo zoolang tot de kraai alles gezegd had. Den volgenden morgen zag de kraai met zijn één oog, dat zijn vijand er nog zat. Hij begreep, dat hij moest doodhongeren, als hij de papegaai niet alles vertelde. Eindelijk, na lang wikken en wegen, be sloot hij dat te doen. Zoodra de papegaai alles gehoord had, ging hij den kater opzoeken. Maar die paste ook op! Alleen 't hielp hem weinig. Hij had geen veilig nest, zooals de kraai en toen hij zich een dag en een nacht verschuild had, weerd hij door den papegaai gesnapt. Plot seling voelde hij den vogel op zijn rug. „Hak!" zei de papegaai met zijn grootens navel. De kater rolde ondersteboven van pijn. Toen voelde hij een geweldige steek in zijn eene oog en hij had hetzelfde lot ondergaan als de kraai: voortaan had hij maar één oog over! ,,'k Zal je wel alles zeggen", jammerde de kater, „als je m'n leven maar spaart!" Toen ging de pape gaai op een afstand zitten en hij kreeg precies te hooren hoe alles gebeurd was. Maar als de kater dacht, dat hij daarmee van den papegaai af was had hij zich leelijk vergist. „Voor ik naar het paleis terugkeer, moet ik m'n stem terug hebben," dacht de papegaai, „anders kan ik immers niets aan den koning vertellen." Maar hoe hij peinsde, hij wist niet hoe hij zijn gedachten voor den kater verstaan baar moest maken. Dat was een moeilijk geval. Daar kreeg hij een idee! Al kon hij niet praten hij kon nog wel schrijven. Dat hij daar niet eerder aan gedacht had! Hij nam een scherpe steen in zijn snavel en schreef op den grond: Geef me mijn tong terug! De kater zag wel, dat geen uitvluchten zouden helpen en hoe jammer hij het vond den papegaai weer te laten spreken, hoe moest wel gehoorzamen, wilde hij het leven er niet bij inschieten. Maar' toch wou hij een kans wagen. Hij zei: „Bijt de punt van mijn staart, Die is erg veel waard: Gooi hem in de beek Die loop door deze streek, Duik er zevenmaal in onder, Dan geschiedt het groote wonder, Je kunt weer spreken naar hartelust, Maar laat mij, kater, dan tot dank met rust!" ZKegaj ha«^ roan tien zoenen, vlak boven zijn gelen baard, vijf op eiken wang. (Nadruk verboten). P. VAN RENSSEN. DE WIJZE PAPEGAAI EN DE BRUTALE ROOVER. Het dier wist zelf ook heel goed,, dat er bij de misdaad tooverij moest wezen, 't Had immers nie mand gezien, die hem de tong afsneed! 't Had alleen t mes gezien, maar de hand, die hem vast- hield, had de papegaai alleen gevoeld. Dadelijk had Lorre aan de kraai gedacht. Onder de dieren, die kunnen tooveren, was dat z'n ergste vijand Hij vloog dan ook regelrecht naar het bosch. Maar de kraai was slim. Hij voelde zich niets op zijn gemak en vóór hij uitvloog keek hij terdege rond of er geen gevaar dreigde. Op een morgen zag hij den papegaai in den boom zitten. „Een knappe jongen, als hij mij krijgt", dacht het booze dier en bleef den heelen dag in zijn nest. Inplaats van overdag, ging hij nu 's nachts z'n voedsel zoeken. Toen de papegaai de kraai niet zag verschijnen, kreeg hij argwaan. Zeker had de kraai hem ge zien en bleef overdag binnen! Nu zocht hij een spin op, zette die voor het gat van het kraaiennest en daar spon de spin een mooi web. Toen de pape den volgenden morgen ging kijken, was het web kapot. Nu wist hij, dat de kraai thuis was. En des avonds zette hij zich neer, vlak voor het kraalengat 't Werd donker. „Nu kan ik wel naar buiten gaan," dacht de kraai. Maar toen hij uit zijn nest wou vliegen, kwam hij regelrecht in den grooten scher- •pen snavel van den papegaai te land. Hij kroop gauw terug, maar hij had één van z'n oogen verloren Nu zat de kraai leelijk in de knel. Als 'em dat nog één keer overkwam, was hij blind. Er schoot dus niets anders over dan nederig aan de papegaai de waarheid te vertellen. dacht de kater, „verdrinkt hij wil in de beek en dan zijn wij hem voorgoed kwijt." De papegaai daad wat hem gezegd was, maar tot straf beet hij den kater inplaats van het puntje, de heele staart af. O, wat had die kater een pijn, hij was juist altijd zoo trotsch op zijn staart geweest De papegaai was den kater echter te slim af. Hij zocht een plaatsje in de beek op, dat heel ondiep was, zoodat hij onmogelijk verdrinken kon. Toen liet hij den staart in het water vallen, en dook zeven maal onder. Na eiken keer, dat hij ondergedoken was, kreeg hij een stukje van zijn tong terug en na de zevende maal was zijn tong weer net zoo lang als hij geweest was. Wat was hij blij! Wel stonden z'n mooie veeren akelig door de was en was hij kletsnat, maar dit zou wel in orde komen. Hij kon in elk geval weer praten en maakte er een goed gebruik van, door naar den kater en de kraai toe te gaan en hen eens duchtig de les te lezen, „Voor ditmaal komen jullie er genadig af," zei hij, „maar pas op dat jullie niet weer met je tooverkunsten begint. Hoor ik dat, dan pik ik ook jullie laatste oog uit en laat jullie in een kooi verhongeren, zoodat jullie eindelijk elkaar opeet. Nu, 'k heb je gewaarschuwd!" Hij vloog zoo snel als hij kon naar het paleis terug, waar ieder verbaasd was, dat hij z'n stem had teruggekregen. Daar vertelde hij den koning, wat hem overkomen was. De koning schreide van geluk en liet direct door een omroeper het blijde nieuws in de stad bekend maken. Uit alle huizen werd de vlag gesetoken, de kinderen staken vuur werk af en de groote menschen aten op kosten van den koning een week lange de lekkerste dingen. Maar de roover werd gauw door de soldaten op gezocht. De betoo: vering was van hem geweken en hij liep als een gewoon zichtbaar mensch weg, zoo hard hij kon. 't Hielp hem natuurlijk niets. De soldaten hadden hem spoedig te pakken en voer den hem voor den koning. Iedereen mocht hem een draai om zijn ooren geven. Toen alle menschen in het paleis hem een klap gegeven hadden, werd hij in de stad gestuurd, waar hij van eiken burger ook een klap ontving. Op het laatste zat z'n hoofd zoo los, dat er een houten steunsel op zijn schouder gezet moest worden om zijn hoofd op z'n plaats te houden. Zoo bleef hij zijn heele leven rondloopen, tot waarschuwing voor alle roovers en geweldenaren. Maar de papegaai werd bemind en geëerd als nooit tevoren en voor het paleis werd op een hoog voetstuk een groote gouden tong neergezet, als gedenkteeken. Iedereen mag er naar kijken. P. VAN RENSSEN. STELTENLOOPEN. Een tijdlang is het steltenloopen uit de mode ge weest. Nu ziet men echter weer overal stelten te voorschijn halen. Het is zeer goed te verklaren Steltenloopen is een heerlijke bezigheid. Hoewel het in den beginne niet meevalt. Maar alle begin is moeilijk. Vanzelfsprekend moeten beginnelingen niet direct in hoogere luchtlagen willen stijgen, maar oefenen met heel lage stelten. Daarom is het gemakkelijk om verstelbare stelten te hebben. Zel den zijn deze echter in den handel. Daarenboven zijn eigengeknutselde stlten veel leuker! Hieronder geven wij een korte beschrijving hoe men dit moet doen. Met een beetje handigheid wordt elke moei lijkheid overwonnen. Eerst neemt men twee stokken, die even lang moeten zijn en natuurdijk van heel hard hout. Aan de boveneinden kan men deze stokken een beetje afronden. Met schuurpapier worden zij nu glad gescheurd, zoodat er geen splinters meer uit steken. Dan boort men op regelmatige afstanden van elkaar, b.v. 10 c.M. gaten in de stokken van 1 tot V/s c.M. doorsnede. Het eerste gat moet dan 30 c.M. boven den grond worden aangebracht. Bij een smid laat men nu twee ijzeren beugels vervaar digen in den vorm van een „U". De beugels moeten dan 10 centimeter hoog zijn, evenals de afstand der gaten. De beide einden moeten van een schroefdraad worden voorzien. Nu kan men deze beugels door middel van een tweetal moeren op iederen willekeurigen plaats van de stelten aanbrengen. Het is aanbevelenswaardig óm de beugels met een stuk gummislang, waarin men een weinig speksteenpoeder heeft gestrooid voor het betere schuiven, te overtrekken; daardoor heeft de voet een beteren steun. (Nadruk verboden.) De verliefde kruideniersbediende maakt een paar pakjes klaar voor het meisje zijner üroomen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1930 | | pagina 4