I
Voor Verstrooiing en Verpoozing
9
KdSr"d,e i™ S
DE INDISCHE TOOVENAAR.
Indië geldt nog steeds als het land der wonderen
en inderdaad zijn er in de wereld niet veel landen,
die den bezoeker zooveel bijzonders toonen op het
gebied van bouwwerken, natuurgewrochten, oude
cultuurmonumenten en sprookjesachtige pracht, als
Indië. Als men het soms zoo over het „Wonderland
Indië" heeft, dan bedoelt men meestal niet zoo zeer
déze wonderen, dan wel de wonderen, die door de
Indische toovenaars, door de fakirs, de derwischen
en door de Indische goochelaars worden volbracht.
Er zijn talrijke reizigers, die verhalen vertellen van
hoe zij met eigen oogen hadden gezien, dat een
fakir een zaadkorrel in den grond legde, die in een
paar minuten tot een reuzenboom uitgroeide. Ande-
Natuurlijk kan een fakir de natuurwetten niet
opheffen, maar hij kan toch b.v. pijnen verdragen,
zonder ze te voelen, hij kan Iangeren tijd leven
zonder adem, en tenslotte kan hij een sterke sugges-
tieve macht op de menschen uitoefenen, zonder
dat zij zich daarvan bewust zijn. Het is heel'goed
mogelijk, dat iemand voor zijn ogen uit een nietig
zaadje een boom ziet opgroeien, als de fakir hem
dit, zooals de vakterm luidt „suggereert". De kunst
van de fakirs berust dan ook waarschijnlijk op
massa-suggestie, daar tenslotte niet één man den
boom ziet groeien, doch alle omstanders tegelijker-
„o <- u u k - Natuurlijk zijn het meerendeel der fakirs, die in
CnmwS iVh! zonder eenig Indië hun kunsten vertoonen, slechts handige goo-
nniSShrfrt Ki f kt verhief en daar eemge Velaars, zooals men ook bij ons* wel aantreft. Tal-
oogenblikken bleef. Nog anderen vertellen weer -rijke Indische toovertrucs zijn in Europa overge-
van wonderen, die nog veel ongelooflijker zijn
kortom: ook wanneer slechts een tiende deel van
hetgeen er over Indië gezegd werd waar is, dan is
Indië werkelijk het land der toovenaars bij uitstek.
Het is niet gemakkelijk uit deze opeenhooping
van waarheid en verdichting het goede te halen
In ider geval staat het vast, dat de fakirs
fakirs zijn boetelingen, die zich voor den duur van
hun leven aan den dienst van hun goden hebben
gewijd inderdaad over krachten beschikken,
waarschijnlijk occulte krachten, die men bij andere
nomen en worden ook hier dikwijls getoond. Eén
van deze trucs wil ik hieronder verraden:
De toovenaar houdt daarbij in iedere hand een
ring, zooals wij b.v. bij de gymnastiekles gebruiken
en verzoekt nu de aanwezigen hem de ringen uit
de hand te trekken, hij gaat met uitgebreide armen
op het tooneel staan, de toeschouwers grijpen nu
de beide ringen, trekken uit alle macht, maar de
toovenaar beschikt blijkbaar over zulk een boven-
menschelijke kracht, dat men hem de ringen niet
uit de handen kan trekken!
De oplossing van dit raadsel is de volgende: De
ringen zijn aan een sterk koord bevestigd, een stuk
gegalvaniseerd ijzerdraad, of een sterke, stalen ket
ting, welke de toovenaar onder zijn kleeding draagt
en die door de linkermouw, over den rug naar den
rechtermouw gaat. Niet de kracht van den toove
naar houdt dus de ringen tezamen, doch de ketting
of het ijzerdraad, zooals uit de teekening blijkt.
Natuurlijk helpt de kracht van den toovenaar mee,
om de weerstand van de ketting te verhoogen. Na
tuurlijk moet men oppassen, dat de toeschouwers
de uiteinden van de ketting niet uit de mouwen zien
komen. Wil men het kunststuk nog volmaakter uit
voeren, dan maakt men aan de ketting een paar
musquetenhaken en laat de ringen eerst door de
tooeschouwers onderzoeken, waarna men ze snel en
onmerkbaar aan de haken bevestigt. Op deze wijze
js^het bedrog bij eenige handigheid niet te ontdek
(Nadruk verboden).
't VALT LANG NIET MEE!
Deze figuur lijkt vrij eenvoudig, omdat ze alleen
bestaat uit twee groote hoofdletters S, die in elkaar
zijn gewonden. Maar probeer ze eens na te teeke
nen, zonder naar het voorbeeld te kijken! Dan
zul je wel zien, dat het lang geen gemakkelijk
werkje is.
DE TOOVERWEKKER.
De goochelaar vertoont een heel gewonen wekker
een vraagt iemand uit het publiek, den grooten
wijzer op een bepaald cijfer te stellen en den wek
ker voorover op tafel te leggen, zonder dat de
goochelaar heeft kunnen zien, hoe de wijzer staat.
Terwijl hij nu zijn eene hand op den achterkant
van den wekker legt, verklaart hij 'n geheimzinnigen
stroom te voelen, waarna hij het cijfer noemt, dat
door den wijzer wordt aangewezen.
praatje. Wij maken voor ons kunstje gebruik van
den draaibaren knop achter op den wekker, waar
mee de wijzers worden verzet. Op dien knop hebben
wij van te voren een krasje gemaakt, en wel aan
den bovenkant, terwijl de groote wijzer op de 12
staat, zoodat wij daaraan de plaats van den wijzer
kunnen zien; wij moeten ons alleen een wijzer -
laat in spiegelbeeld voorstellen.
VAN DEN JAGER MET DEN GELEN BAARD.
(Slot).
De man haastte zich om weg te komen. Een
eind van huis stond hij stil. Wat nu? „Wacht,"
dacht hij," „ik zal eens naar de hazen gaan, dat
zijn nogal slimme dieren. Misschien kunnen die me
een goeie raad geven. Ze kennen me wel."
Of de hazen de jager kenden! Ze liepen hals
over kop weg, toen hij aankwam! „Kijk", dat is
niet aardig," dacht de jager, „altijd als ik ze noodig
heb loopen die beesten voor mij weg. Als ik een
middagdutje doe, loopen ze om me heen te springen,
maar waar ze zijn, als ik ze schieten wil, of ze om'
raad wil vragen? Ho maar!"
Daar kreeg hij eindelijk een haas in 't oog, die
was blijven zitten, 't Was een oude, halfblind en
stokdoof. Hij had den jager niet hooren aankomen
en toen hij hem eindelijk zag, was het te laat
om weg te loopen. Verstijfd van schrik bleef het
arme dier zitten, in de meening, dat zijn laatste
uurtje geslagen was.
Maar tot zijn verbazing bleef de jager vlak voor
hem stilstaan, en vroeg hem iets. Wat, kon de doove
haas niet verstaan. „Zeg het nog eens," zei hij tot
den jager, „ik ben een beetje geschrokken, zei je
en dan versta ik wel eens iets niet." De jager vroeg
voor de tweede maal, maar nu iets harder, wat hij
het beste doen kon om een betere kleur baard te
krijgen.
Nog verstond de oude haas het niet. „Zoek je een
goed soort baard vroeg hij". De jager bukte zich en
schreeuwde in het oor van den oude, zoodat de
grassprietjes er van trilden: „nee, een beter kleur
baard!"
o," antwoordde de haas, „had dat ineens
gezegd. Wel, maar jouw baard heeft de mooiste
kleur, die je je denken kunt. Geel. Zijn mijn haren
niet allemaal geel? Een beter kleur kun je onmoge
lijk vinden. Maar ja, als je je baard veranderen wilt
een eind verder is een bosch. Tegen de boomen
groeit veel mos, en als je daar je baard mee in
wrijft, ben je geholpen. Een groene baard zal je
prachtig staan. Groen is een bijzondere kleur Wie
heeft een groene baard? Niemand, zelfs de keizer
niet!"
„Dank je wel," zei de jager blij, „ik zal dadelijk
doen wat je zegt". Je hebt gelijk, een groene baard
is wel iets bijzonders. En.uit dankbaarheid be
loof ik, je nooit te zullen doodschieten als je me
onder de oogen komt."
Zoo ging hij op een drafje naar het bosch en
smeerde zijn baard goed met boomgroen in Met
een stralend gezicht liep hij naar huis. „Wat zal
mijn vrouw nu blij zijn." dacht hij, „nu krijg ik
zeker wel zes zoenen!"
Toen hij de deur van zijn huis opendeed, stond
zijn vrouw midden in de kamer, met een ketel
kokende melk in haar hand. Zoodra ze hem zag, liet
ze van schrik de ketel vallen, en de h'eete melk
stroomde over haar voeten, zoodat ze gillend van
pijn door de kamer danste,
i Toen ze eindelijk weer gewoon kon praten, schold
Ze haar man uit, zoo als ze nog nooit gedaan had
Ze greep naar de tang, en
i Maar de jager wist, wat dat beteekende. Hij was
i al lang het huis uit. Buiten stond hij hijgend stil.
„Is me dat wat", „een groene baard is ook al niet
goed. Wat moet ik nu verzinnen!"
j Ineens sprong hij een voet hoog: „Daar heb ik
het: rood moet m'n baard zijn, er zijn duizenden
j mannen met een roode baard, die nooit door hun
vrouw worden uitgescholden. En wat is makkelijker:
ik loop naar die domme haas, die me zoo'n belache
lijke baard gegeven heeft, schiet hem voor straf
dood, en met z'n bloed smeer ik mijn baard in."
Zoo gezegd, zoo gedaan. De haas zat nog op het
zelfde plekje, en binnen een kwartier kwam de jager
opgeruimd thuis, met een vuurroode baard.
Stilletjes kwam hij de kamer in, want hij wilde
zijn vrouw verrassen, 't Lukte, ze had niets gehoord.
Met den rug naar hem toe stond ze kopjes te was-
schen. Zonder geluid te maken ging de jager bij den
haard staan. Hij lachte van plezier.
Plotseling keek de vrouw om. Ze had zeepsop
in haar oogen gekregen, en dat wou ze er juist met
haar schort uitwrijven, toen ze de roode baard van
haar man in de gaten kreeg. Doordat ze niet goed
zien kon, meende ze, dat het schoonsteenklokje in
brand gevlogen was. Ze gaf een schreeuw, pakte de
emmer met zeepsop en gooide die naar den plaats,
waar ze het vuur meende te zien. De jager sprong
opzij, maar te laat! Hij kreeg al het vieze water
over zijn gezicht, en het droop, met bloed gemengd
over zijn kleeren op den grond.
„Hé, hé, hé" schreeuwde hij," kijk toch wat je
doet, nou is heel mijn baard leelijk!"
De vrouw zette groote oogen op. Ze dacht er niet
meer aan, om ze uit te wrijven. „Wat, ben jij het?"
zei ze verbaasd," wat heb je uitgehaald?"
„Wel, ik heb mijn baard mooi rood gemaakt, maar
nu heb jij hem opeens weer bedorven. Nu moet ik
het weer heelemaal overdoen!"
Nu werd de vrouw nijdig. „Heb je je nog niet
genoeg toegetakeld vandaag?" gilde ze. „D'r uit, of
ik steek je hoofd in 't vuur!"
De jager vloog de deur uit. Hij hield pas stil, toen
hij een kwartier had geloopen. Toen kon hij niet
meeer. Zuchtend en blazend zette hij zich in het
donker op een steen aan den kant van den weg.
Hij was geheel verslagen. Wat moest hij nu doen?
Welke kleur zou dan wel naar den zin van zijn
vrouw zijn!
Daar hoorde hij een stem achter zich: „Zoo ja
gertje, wat ben jij bedroefd, kijk eens wat vroo
lijker!"
Hij keek om, en zag. Reintje de Vos achter
Zich staan.
„O, die kan me helpen, dacht hij, „Reintje, dat is
eerst een echt wijs dier, die weet op alles raad!
En hij vertelde de heele geschiedenis aan den vos,
die moeite had zijn lachen in te houden. Maar hij
lijdend811 droevlg gezicht en schudde zijn kop mede-
wjf k°' z°£'" zeihijtoen de jager uitgepraat was.
„Nu kan ik me begrijpen, dat je niet vroolijk bent,
je te "doen niet wezen in dat gevaL 'k Heb met
roof* ik doen, wat moet ik doen," klaagde
de jager. „Weet jij soms raad, Reintje? Jij bent een
geweldig verstandig dier."
„Nou je het me vraagt," antwoordde de vos, „kan
ovp7 niifggen'. dat 'k den laatsten laatsten tijd
kIk ur f anders dan over' jou^ baard gedacht
jammer, dacht ik zoo, dat de jager geen
ro°°le.^laawe baard heeft, met witte sterretjes. Kijk
i,hoe konlt die zoo mooi? Nou, toch
?<f en S allefn- orodat hij overdag mooi blauw
td 5 vo1 ^eï sterren? Neem eén goeden
ïaad van mij aan, beste jager, ik zeg je- de kleur
voor jouw baard is blauw, versierd met wftte sterren
niw?oJ denken> "vroeg de jager hoopvol, ,,'t Is
hI ar' wat Je van den heroel zegt, en van
rnnrt nf en z2?' Dat is nog eens iets anders dan
gedacht heh"'i\fto"1' dat lk daar niet ineens aan
komen Kbk ho,e moet lk aan die kleuren
komen, heb je daar wel aan gedacht?"
tw''ffi lt' zei, ?eintJe- "Kom maar met mij mee.
ïoiHwi zaakje eens keurig opknappen!" En hij
leidde den jager naar zijn hol. „Wacht even zei
hij terwijl hij in zijn hol verdween, „ik ga het'even
.S K^»™/nTe^°hamarm*i;
ff ÏSJ TlJssch™ aj" "«"n
on"^ript how Ja <?aa,r?" woeg de jager nieuwsgierig,
op de beide schalen wijzend. Reintje zette de
en antwoordde•SrT°ndHinam het penseel ult z«n bek,
s?l van knrfnKi' e eene schaal zit een aftrek-
Daar witte ken den andere heb ik een
sterren te knnnL ^fi Ultgeperst om mooie witte
prachtig wordt!" schllderen- Je za^ 2ien, dat het
De maan kwam achter een wolk te voorschiin
„Mooi zoo zei Reintje, „zoo mag ik het hebben Nu
een blauwe kfe^r^tmlJn Wel'k" en begon den baard
ro.auwe Meur te geven. Toen de baard blauw
achteruit zetteS ttf 6<lhte scbllder een paar stappen
fnleet^ van iun Jn„ k0p scheef en keek door de
spleetjes van zijn ogen naar den baard
k roarer van doen beviel den jager goed. „Ja
Kimt dadelijk zien dat het werk bii hem in ffnedp
donUKoChiilde,r?® de vos twin"g mooie sterren
kl£d" h£nmdlei?? fen iroote- "Uitstekend, uitste-
bromde hy tusschen zijn tanden, maar zoo
kneen hi T/h g°fd hooren kon- mtuLchen'
®^at tader-
daad ,kearig' y t is nog indrukwekkender dan
wacht had. Je kunt nu vroolijk naar huis «aan
^roan, je vrouw zal haar oogen uitkijken, daar
kun je van op aan. Je zult plezier van den baard
beleven, en me je heele leven dankbaar zijni"
wilde SSelSSf? Re'"'Je
„O ja," riep de vos hem achterna. „Als je weer
eens hazen schiet laat er dan een paar voor mii
liggen? Of eigenlijk niet voor mij, 'tisvoormUn
van mhn top.^06'6" hard en eten roe de ooren
beloof het8je "°°r zorgen!" rlep de terug, „ik
hem^weer 8611 P&ar stappen verder was riep Reintje
De jager bleef staan.
<re^r„gr0eten^fan je vrouw!" zei Reintje
gezellige avond!"
vCr?anku-f ^el' Jiep de iager terug en liep vlug
aan 7hn vrnnrai? 1 Tan Yerlangcn °ro Zijn baard
aan zyn vrouw te laten zien.
Terwijl Reintje met zijn heele familie lag te rol-
wonhfg" binn'en.Wam 06 iag6r Vr°°lijk fluitend zijn
wóh^ek e6ins' vrouw>" rieP hij, „nu is het me gelukt
Heb je wel eens een mooiere baard gezien?"
De vrouw keek hem aan met opengesperde oogen.
Ze wilde wat zeggen maar ze kon niet. Ze trilde
™vfrdeKaa** hchaam, of ze weer woedend zou
worden. Maar ze was vanavond al te dikwijls woe-
begongheZ te huilende ha" h°°fd °P tafel en
Toen begreep de jager, dat Reintje hem te pak-
u^nTen- ha2' Hy liep hard naar de kraan
geworden waZs.n d' t0t dl® W66r ZUiver geel
Hij droogde zich af en liep naar zijn vrouw die
nog steeds met haar hoofd op tafel zat te huilen.
Hij stootte haar aan en zei: „Ik heb mijn baard
schoongewasschen. vrouw, 't is zóó toch beter!"
Zn vrouw keek hem aan, en ze was blij, dat de
baard weer z n gewone kleur terug had, dat ze
opstond en haar man omhelsde. Toen keek ze
"fro nog eens aan, en nog eens, en zei eindelijk: „nu
meer Hi die 8,fle k!eur °Peens zoo leelijk
nèn y Jtaat zf!fs heel goed! Veel beter
Henken wof6 kleu.l:en; Daar moet ik niet meer aan
denken. Wat was ik toch dom, om die baard te
kleurt !"8ran en! BeIoof me' dat Je hem nooit meer
je mij belooft, dat je er nooit meer op zult
schelden!" zei de man.
Dat beloof ik je" antwoordde ze. „Zooals een
wf^nHeic'Z^°1 -^°et hij dan 00k maar wezen. Als
lijk 1 lyken' wordt het toch maar belache-
„Papegaai, ben je daar?" riep hij. „Wat heb je
gedaan? Je hebt me een oog uitgestoken. En waar
voor? Ik heb niets gedaan, ik heb den roover alleen
den weg gewezen, maar betooverd heb ik hem niet."
„Zoo", dacht de papegaai, ,,'t is dus een roover
geweest!" Maar hij kon niets zeggen. Nu betreurde
hij. het nog veel meer, dat hij stom was. Het eenige
wat hij kon doen was de wacht bij het nest houden,
net zoo zoolang tot de kraai alles gezegd had.
Den volgenden morgen zag de kraai met zijn één
oog, dat zijn vijand er nog zat. Hij begreep, dat hij
moest doodhongeren, als hij de papegaai niet alles
vertelde. Eindelijk, na lang wikken en wegen, be
sloot hij dat te doen. Zoodra de papegaai alles
gehoord had, ging hij den kater opzoeken.
Maar die paste ook op! Alleen 't hielp hem
weinig. Hij had geen veilig nest, zooals de kraai
en toen hij zich een dag en een nacht verschuild
had, weerd hij door den papegaai gesnapt. Plot
seling voelde hij den vogel op zijn rug. „Hak!" zei
de papegaai met zijn grootens navel. De kater
rolde ondersteboven van pijn. Toen voelde hij een
geweldige steek in zijn eene oog en hij had
hetzelfde lot ondergaan als de kraai: voortaan had
hij maar één oog over!
,,'k Zal je wel alles zeggen", jammerde de kater,
„als je m'n leven maar spaart!" Toen ging de pape
gaai op een afstand zitten en hij kreeg precies te
hooren hoe alles gebeurd was. Maar als de kater
dacht, dat hij daarmee van den papegaai af was
had hij zich leelijk vergist. „Voor ik naar het paleis
terugkeer, moet ik m'n stem terug hebben," dacht
de papegaai, „anders kan ik immers niets aan den
koning vertellen." Maar hoe hij peinsde, hij wist
niet hoe hij zijn gedachten voor den kater verstaan
baar moest maken. Dat was een moeilijk geval.
Daar kreeg hij een idee! Al kon hij niet praten
hij kon nog wel schrijven. Dat hij daar niet eerder
aan gedacht had!
Hij nam een scherpe steen in zijn snavel en
schreef op den grond:
Geef me mijn tong terug!
De kater zag wel, dat geen uitvluchten zouden
helpen en hoe jammer hij het vond den papegaai
weer te laten spreken, hoe moest wel gehoorzamen,
wilde hij het leven er niet bij inschieten. Maar'
toch wou hij een kans wagen. Hij zei:
„Bijt de punt van mijn staart,
Die is erg veel waard:
Gooi hem in de beek
Die loop door deze streek,
Duik er zevenmaal in onder,
Dan geschiedt het groote wonder,
Je kunt weer spreken naar hartelust,
Maar laat mij, kater, dan tot dank met rust!"
ZKegaj ha«^ roan tien zoenen, vlak boven zijn
gelen baard, vijf op eiken wang.
(Nadruk verboten). P. VAN RENSSEN.
DE WIJZE PAPEGAAI EN DE BRUTALE ROOVER.
Het dier wist zelf ook heel goed,, dat er bij de
misdaad tooverij moest wezen, 't Had immers nie
mand gezien, die hem de tong afsneed! 't Had
alleen t mes gezien, maar de hand, die hem vast-
hield, had de papegaai alleen gevoeld.
Dadelijk had Lorre aan de kraai gedacht. Onder
de dieren, die kunnen tooveren, was dat z'n ergste
vijand Hij vloog dan ook regelrecht naar het bosch.
Maar de kraai was slim. Hij voelde zich niets op zijn
gemak en vóór hij uitvloog keek hij terdege rond
of er geen gevaar dreigde. Op een morgen zag hij
den papegaai in den boom zitten. „Een knappe
jongen, als hij mij krijgt", dacht het booze dier en
bleef den heelen dag in zijn nest. Inplaats van
overdag, ging hij nu 's nachts z'n voedsel zoeken.
Toen de papegaai de kraai niet zag verschijnen,
kreeg hij argwaan. Zeker had de kraai hem ge
zien en bleef overdag binnen! Nu zocht hij een
spin op, zette die voor het gat van het kraaiennest
en daar spon de spin een mooi web. Toen de pape
den volgenden morgen ging kijken, was het web
kapot. Nu wist hij, dat de kraai thuis was. En des
avonds zette hij zich neer, vlak voor het kraalengat
't Werd donker. „Nu kan ik wel naar buiten gaan,"
dacht de kraai. Maar toen hij uit zijn nest wou
vliegen, kwam hij regelrecht in den grooten scher-
•pen snavel van den papegaai te land. Hij kroop
gauw terug, maar hij had één van z'n oogen
verloren
Nu zat de kraai leelijk in de knel. Als 'em dat
nog één keer overkwam, was hij blind. Er schoot dus
niets anders over dan nederig aan de papegaai de
waarheid te vertellen.
dacht de kater, „verdrinkt hij wil in
de beek en dan zijn wij hem voorgoed kwijt."
De papegaai daad wat hem gezegd was, maar
tot straf beet hij den kater inplaats van het puntje,
de heele staart af. O, wat had die kater een pijn,
hij was juist altijd zoo trotsch op zijn staart geweest
De papegaai was den kater echter te slim af.
Hij zocht een plaatsje in de beek op, dat heel
ondiep was, zoodat hij onmogelijk verdrinken kon.
Toen liet hij den staart in het water vallen, en
dook zeven maal onder. Na eiken keer, dat hij
ondergedoken was, kreeg hij een stukje van zijn
tong terug en na de zevende maal was zijn tong
weer net zoo lang als hij geweest was.
Wat was hij blij! Wel stonden z'n mooie veeren
akelig door de was en was hij kletsnat, maar dit
zou wel in orde komen. Hij kon in elk geval weer
praten en maakte er een goed gebruik van, door
naar den kater en de kraai toe te gaan en hen
eens duchtig de les te lezen, „Voor ditmaal komen
jullie er genadig af," zei hij, „maar pas op dat jullie
niet weer met je tooverkunsten begint. Hoor ik dat,
dan pik ik ook jullie laatste oog uit en laat jullie
in een kooi verhongeren, zoodat jullie eindelijk
elkaar opeet. Nu, 'k heb je gewaarschuwd!"
Hij vloog zoo snel als hij kon naar het paleis
terug, waar ieder verbaasd was, dat hij z'n stem
had teruggekregen. Daar vertelde hij den koning,
wat hem overkomen was. De koning schreide van
geluk en liet direct door een omroeper het blijde
nieuws in de stad bekend maken. Uit alle huizen
werd de vlag gesetoken, de kinderen staken vuur
werk af en de groote menschen aten op kosten
van den koning een week lange de lekkerste dingen.
Maar de roover werd gauw door de soldaten op
gezocht. De betoo: vering was van hem geweken
en hij liep als een gewoon zichtbaar mensch weg,
zoo hard hij kon. 't Hielp hem natuurlijk niets. De
soldaten hadden hem spoedig te pakken en voer
den hem voor den koning. Iedereen mocht hem
een draai om zijn ooren geven. Toen alle menschen
in het paleis hem een klap gegeven hadden, werd
hij in de stad gestuurd, waar hij van eiken burger
ook een klap ontving. Op het laatste zat z'n hoofd
zoo los, dat er een houten steunsel op zijn schouder
gezet moest worden om zijn hoofd op z'n plaats
te houden.
Zoo bleef hij zijn heele leven rondloopen, tot
waarschuwing voor alle roovers en geweldenaren.
Maar de papegaai werd bemind en geëerd als
nooit tevoren en voor het paleis werd op een hoog
voetstuk een groote gouden tong neergezet, als
gedenkteeken. Iedereen mag er naar kijken.
P. VAN RENSSEN.
STELTENLOOPEN.
Een tijdlang is het steltenloopen uit de mode ge
weest. Nu ziet men echter weer overal stelten te
voorschijn halen. Het is zeer goed te verklaren
Steltenloopen is een heerlijke bezigheid. Hoewel het
in den beginne niet meevalt. Maar alle begin
is moeilijk. Vanzelfsprekend moeten beginnelingen
niet direct in hoogere luchtlagen willen stijgen,
maar oefenen met heel lage stelten. Daarom is het
gemakkelijk om verstelbare stelten te hebben. Zel
den zijn deze echter in den handel. Daarenboven
zijn eigengeknutselde stlten veel leuker! Hieronder
geven wij een korte beschrijving hoe men dit moet
doen. Met een beetje handigheid wordt elke moei
lijkheid overwonnen.
Eerst neemt men twee stokken, die even lang
moeten zijn en natuurdijk van heel hard hout.
Aan de boveneinden kan men deze stokken een
beetje afronden. Met schuurpapier worden zij nu
glad gescheurd, zoodat er geen splinters meer uit
steken. Dan boort men op regelmatige afstanden
van elkaar, b.v. 10 c.M. gaten in de stokken van
1 tot V/s c.M. doorsnede. Het eerste gat moet dan
30 c.M. boven den grond worden aangebracht. Bij
een smid laat men nu twee ijzeren beugels vervaar
digen in den vorm van een „U".
De beugels moeten dan 10 centimeter hoog
zijn, evenals de afstand der gaten. De beide einden
moeten van een schroefdraad worden voorzien. Nu
kan men deze beugels door middel van een tweetal
moeren op iederen willekeurigen plaats van de
stelten aanbrengen. Het is aanbevelenswaardig óm
de beugels met een stuk gummislang, waarin men
een weinig speksteenpoeder heeft gestrooid voor het
betere schuiven, te overtrekken; daardoor heeft de
voet een beteren steun.
(Nadruk verboden.)
De verliefde kruideniersbediende maakt een
paar pakjes klaar voor het meisje zijner
üroomen.