i 1. Voor Verstrooiing e" Verpoozing ■- a ii i6—-= LI VOOR DE OUDEREN: DE GEHEIMEN VAN EEN WATERDRUPPEL. Bent U wel eens met een boot over een spiegel glad wateroppervlak gevaren? En is het U daarbij dan niet opgevallen, hoe anders, hoe geheel ver schillend de Natuur er uit ziet, als men den eenen dag vergelijkt met den anderen? Zelfs terwijl de temperatuur der verschillende dagen niet zoo sterk afwijkt. Reeds bij 15 of 17 graden en wat betee- kenen tenslotte 15 graden verschil, kan men een dergelijk verschijnsel waarnemen. Maar waarschijn lijk hebt ge bij Uw waarnemingen niet gedacht aan het verband, dat zelfs bij de geringe afwy king van 15 graden bestaat tusschen temperatuui en voorkomen der Natuur; dat deze temperatuurs wisseling zelfs vast in vloeibaar en vloeibaar in vast kunnen veranderen en dat vloeistoffen erdoor in gassen dus in niets! kunnen worden veran derd? Wij weten wat „vast" is en wij weten wat „vloei baar" is. Maar wie zegt ons, of er geen fijne over gangstoestanden bestaan, waarvan het bestaan ons alsnog onbekend is? Wis en zeker zullen er zulke toestanden zijn, maar wij hebben daarop nog geen acht geslagen, evenals wij over het algemeen reeds te weinig aandacht schenken aan het verband tusschen natuur en temperatuursschommelingen. Daar hebben we b.v. waterEen vloeibare stof, nietwaar! Maar als wij met onze boot langs de stille oevers glijden, heel voorzichtig, om de water oppervlakte niet te veel in beroering te brengen, dan zien wij oneindig veel kleine diertjes, die op het water heen en weer loopen. Met bliksemsnelle, plotselinge rukken schieten zij voort, houden stil, rusten even uit en schieten weer een andere richting uit. En dit kleine diertje zinkt slechts een uiterst gering deel van een millimeter in de wateropper vlakte weg. De lange dunne pooten glijden steeds over de oppervlakte, zonder ook maar eenigszins nat te worden. En tóch zou water vloeibaar zijnJa en neen. De oppervlakte van iedere vloeistof ver toont, tengevolge van de onderlinge aantrekkings kracht der waterdeeltjes dezelfde eigenschappen als een elastisch vlies, d.w.z. de deeltjes komen daar erg dicht bij alkaar en klemmen zich aan elkaar vast, zoodat een soort huidje ontstaat, dat vast is! Dat huidje aan de oppervlakte van een vloeistof (waarbij het geen verschil uitmaakt of het water of benzine is) heeft de neiging zich zoodanig samen te trekken, dat er een bolvorm ontstaat. In een meer is dit natuurlijk niet mogelijk, maar een enkele droppel neemt en dat weten wij allen direct een bol vorm aan. Op een meer ontstaat dus slechts een eenigermate vast huidje aan de oppervlakte, dat sterk genoeg is, om de bovengenoemde insecten, de „waterloopers" te kunnen dragen. Bij kwikzilver kan men deze druppel-vorming nog beter waarnemen. Kwikzilver is namelijk ook een vloeistof, zij het dan ook een zware. De droppels van het kwikzilver kunnen slechts met de grootste moeite gesplitst worden in kleinere droppels, zóó sterk is de door oppervlaktespanning ontstane huid. Een dergelijke proef, waarbij de neiging om dit oppervlaktehuidje te vormen, nog veel duidelijker uitkomt, is de vol gende: Men laat in een mengsel van alcohol en water een oliedruppel vallen. Deze druppel zal, als het mengsel dezelfde dichtheid heeft als de olie, in deze vloeistof blijven zweven, zonder uiteen te vallen. Datgene, wat wij vloeibaar noemen, is dus in zekeren zin toch wel vast, d.w.z.: alle deeltjes vor men voor zich een gesloten geheel, dat onder alle omstandigheden tracht bijeen te blijven: dus vast heid tot op zekere hoogte. Wordt een groot aantal van zulke deeltjes met een bepaalde snelheid be wogen, dan kan men het meestal direct reeds weer uiteengevallen geheel, wat betreft de deeltjes zelf, nog „vaster" maken. Als voorbeeld diene hier een proef met een ketting, die wij toch niet als „een vast geheel" kunnen be schouwen. De aan elkaar bevestigde schakels zijn zoo licht beweegbaar, dat zij, zoodra wij ze loslaten, weer tot een verwarde hoop deeltjes ineen vallen. Brengen wij echter de ketting in een snelle draaien de beweging, die zelfs een vrij stevigen slag kan weerstaan en rechtstandig zal blijven staan, als hij overeind wordt gezet, (waarbij de ring tengevolge van de roteerende beweging natuurlijk wegrolt). „Vast", „star", „vloeibaar", „taai" of „gasvormig" zijn dus begrippen die door temperatuur, snelheid of door andere invloeden tot op zekere hoogte onjuist zijn. Het zijn zeer relatieve begrippen. Deels is dit wel te wijten aan de eigenschap van alle lichamen, om elkaar aan te trekken, deels ook denk aan de ketting aan de centrifugaalkracht, de draaiingssnelheid. Vast is dus dikwijls niet werkelijk vast, en vloei baar is niet altijd wérkelijk vloeibaar. Maar wel zien wij dat de scheiding van deze beide toestanden aggregaatstoestanden noemt men ze afhankelijk is van verschillende omstandigheden. Verdwijnen deze bijzondere ommstandigheden, of zijn er tegen overgestelde invloeden aan het werk, dan verdwijnt daarmede tevens het verschil tusschen vast en vloeibaar, in schijn en zelfs in vele gevallen inder daad! (Nadruk Verboden). HET WONDERWIEL. Het wiel, dat wij hieronder beschrijven, verdient daarom de naam „wonderwiel" omdat het gaat draaien, zonder dat een zichtbare kracht erop in werkt. Wij nemen in de eerste plaats een flesch en vul len deze voor de helft met water en zand, zoodat de flesch stevig blijft staan. Dan sluiten wij ze met een kurk en steken in de kurk loodrecht overeind een gewone naald. Nu snijden wij uit een anderen kurk een kleine, ronde schijf, welke niet te dun mag zijn, want wij moeten op gelijke afstanden vier evenlange koperdraden in de rand van deze schijf kunnen steken. Zoo hebben wij dus de as en de spaken van ons „wonderwiel" gemaakt. Het wiel zelf draaien wij uit een stuk ijzerdraad en bevesti gen het aan de spaken, door deze om het ijzerdraad heen te draaien. Nu is het wiel klaar en kunnen wij het op de punt van de naald in evenwicht zetten, waarbij wij het zoo moeten uitbalanceeren, dat het heel gemakkelijk draait. Dan stellen wij onder den rand van het wiel een kleine spirituslamp op, zóódanig, dat de vlam tegen het ijzerdraad speelt. Ook een andere lamp kan men nemen, mits de vlam geen roet afgeeft. Nu nemen wij een kartonnen doosje en zetten dit (met een paar boeken eronder b.v.) op gelijke hoogte als het wonderwiel. In de doos leggen wij een ge wone hoefijzermagneet en wel zoodanig, dat zich de eene pool tegenover de spiritusvlam bevindt. Öp onze afbeelding zien wij bij A de kartonnen doos, waarin het hoefijzermagneetje ligt. Steken wij nu de lamp aan, dan zal het wiel na enkele seconden be ginnen rond te draaien. De verklaring voor dit verschijnsel is de volgende De magneet trekt de ijzeren ring aan, doch slechts de koude plekken van het ijzer en niet die plekken, die door de vlam zijn verhit. Op het oogenblik, waar op deze aantrekking plaats vindt, is het wiel ach ter een klein stukje gedraaid en heeft een nieuwe aantrekking plaats, daar het andere stuk intusschen door de vlam verhit is en geen reactie op de aantrek king meer vertoont. Daar de toeschouwers de magneet die immers in de kartonnen doos ligt niet kunnen zien, staan zij zeer verbaasd als het wonderwiel opeens begint te draaien. Nadruk verboden. HET VERDWAALDE ELFJE. Een sprookje van P. van Renssen. „Binnen" riep een stem. Ze deed de deur open en stond tegenover een oud en leelijk vrouwtje. „Zoo meisje" zei het vrouwtje. „Wat kom je zoo DE BEHEKSTE RING. Zoo eenvoudig dit kunststuk in werkelijkheid is, toch zal het den toeschouwer als iets ongelooflijks voorkomen. Men vraagt aan het publiek een ring te leen, schuift deze aan een koord (A) en laat het einde hiervan door iemand van de toeschouwers vasthou den. Daarop noodigt men nog iemand uit ook het andere einde vast te houden. Nu kan de ring niet van het koord. Een vierde toeschouwer werpt nu op Uw verzoek een zakdoek over uw hand en eenige oogenblikken later trekt men de hand te voorschijn ende ring is los, hoewel de beide einden van het koord nog steeds werden vastgehou den (B). Dit kunststuk wordt op de volgende wijze uitge voerd: Behalve het lange koord, waaraan de ring blijkbaar geschoven werd, heeft men nog een klein stukje van dezelfde soort koord noodig, waaraan men in werkelijkheid de ring schuift. Met duim en v/ijsvinger houdt men de beide koorden zoo tezamen, dat het lijkt, alsof men slechts één koord vasthield. In werkelijkheid verbergt men de oplossing van het raadsel tusschen de beide genoemde vingers (zie afb. C gestippeld). Nadat de zakdoek over de hand werd geworpen, behoeft men slechts het lange koord los te laten om de ring te bevrijden. Het kleine stukje koord moffelt men handig weg. Onze afbeel dingen geven duidelijk aan, hoe de truc moet worden uitgevoerd. vroeg in den morgen doen? De zon is nog niet eens op." „Ik ben verdwaald" zei het elfje „en ik heb den heelen nacht geloopen en nu ben ik zoo moe." „Nou, je kunt hier wel zoo lang blijven, maar van uitrusten kan niets komen, hoor. Ik houd niet van luilakken. Je kunt brood en melk van me krijgen, maar dan moet je ook wat doen." En de oude slofte naar de kast, haalde er een paar boterhammen uit en zette die met een beker melk voor het elfje neer. Toen het elfje het eten zag, voelde ze ineeus, dat ze honger had. Dat was een onbekend gevoel voor haar want elfjes eten of drinken nooit. Maar nu was ze een mensch geworden. En in een kwartier was het brood en de melk in haar maag verdwenen „Kom!' zei de oude vrouw, „is het op? Dan niet zitten suffen. Alsjeblieft, hier staat een emmer. Boen die eens goed schoon. Als je dat gedaan hebt moet je de vloer dweilen en dan de glazenwasschen en dan hout sprokkelen en dan zullen we verder zien. Hoe heet je?" Het elfje dacht na. Wat moest ze zeggen? Ze had i immers geen naam. „Nou, antwoord je niet? Dan zal ik je wel zeggen i hoe je heet. Je heet Grietje, en als ik Grietje roep, kun je naar me toe komen, verstaan? En nu vooruit I aan het werk.' 't was geen prettig werk, wat Grietje, (want zoo heette ze nu immers) doen moest. Nog nooit had ze zooiets gedaan en haar handen en haar schortje werden vuilt. Maar ze deed haar best, alles zoo goed mogelijk te doen en de oude vrouw was tevreden Grietje werkte den geheelen dag. Ze werd wel erg moe, maar de oude liet haar niet met rust. Ze verzon telkens nieuwe karweitjes. Toen ze hout sprokkelde in het bosch, zag ze op een tak den nachtegaal. Die keek haar droevig aan en zei: „Je hebt het geloof ik niet goed ge troffen, elfje?" „O" zei ze, „ik moet hard werken, en de oude vrouw is niets vriendelijk, maar vanavond wordt ik toch weer een elfje en kan ik weer op de maan stralen dansen gaan." Het werd avond. Grietje stond op van haar avond eten en zei: Nu moet ik gaan." „Wat gaan?" bromde de oude vrouw verbaasd „Er valt niets te gaan. Jij blijft hier, versta je dat' Ik kan je veel te goed gebruiken.' En of Grietje al schreide, het hielp niets. „Je bent hier en blijft hier" zei de vrouw, „en daarmede is het uit." Ze wees Grietje een plaats aan op de vliering en zei: „Daar moet je slapen. Wel te rus ten, morgen vroeg moet je weer op tijd aan het werk Daar lag Grietje op het harde stroo. In het don ker. Vlak boven haar hoofd was een dakraampje. De maan kwam op en scheen er door naar binnen. Wat was Grietje nu graag tusschen de elfje geweest orn met hen te dansen en te spelen in het zilveren licht. Maar zewas nu een menschenkind en ze kon niet eens naar de uil loopen om haar vleugeltjes terug te vragen. Wie weet, moest ze nu misschien altijd een mensch bljjven. En werken voor die oude brommerige vrouw. Schreiend viel ze eindelijk in slaap. v De eene dag verging na den anderen en nog al tijd bleef Grietje een mensch. De oude vrouw liet haar den heelen dag hard werken en zorgde wel, dat ze des avonds niet kon wegkomen. En stiekum overdag wegloopen wilde ze niet. Ze dacht: dan kan ik vast en zeekr niet mijn vleugeltjes niet meer terug krijgen, want de uil heeft gezegd dat ik goed moest zijn.' Maar weet je waarom Grietje eigenlijk goed wilde zijn? Omdat ze zoo een goed hartje had. Ze kon niet anders dan goed zijn. Daarom bleef de nachtegaal altijd even vriendeijlk voor haar en maakte dikwijls een praatje met haar om haar te troosten. „Houd maar goeden moed, Grietje' zei hij. „Wie weet wat er nog gebeurt." De dagen werden weken, de weken maanden, de maanden jaren, en nog was Grietje bij de oude vrouw, die hoe langer hoe brommeriger werd en lee- lijker en ouder. Maar Grietje wer hoe langer hoe mooier. Dat kon de vrouw niet uitstaan, daarom was ze dikwijls ruw tegen haar. Op een goeden dag, dat Grietje hout sprokkelde m het bosch, was ze boo moe geworden, dat ze in slaap viel. Toen ze wakker werd kon ze haar oogen niet gelooven. Droomde ze soms? Ze zag een mooie jongeman voor zich staan, die glimlachend naar haar keek. Ze ging overeind zitten en wreef haar oogen uit Maar ze was wakker, en het was werkelijk waar- die aardige jonge man was geen droom, maar wer kelijkheid en hij zei: „Neem me niet kwalijk, als ik je soms wakker gemaakt heb, maar toen ik je zag slapen vond ik je zoo lief, dat ik niet kon weg komen. En nu je je oogen open. hebt vind ik je nog mooier en nog liever.' Grietje wist niet goed, wat ze moest zeggen. Verlegen stond ze op en wilde weg gaan. Ze nam den zwaren takkebos die ze verzameld had op. Maar de jonge man hield haar hand tegen. „Laat mij dat voor je dragen. Het is veel te zwaar voor je Waar woon je?' Bij een oude vrouw in dit bosch, zei Grietje en ze keek hem dankbaar aan. Onderweg vertelde de jonge man dat hij een prins was, en voor zijn pleizier wat was gaan wandelen in het bosch. Toen vertelde Grietje hem hoe ze bij de oude vrouw leefde, en de prins had diep medelijden met haar. Maar dat ze eigenlijk een elfje was, dat zei ze niet aan den prins. Bij het huisje nam de prins afscheid en beloofde spoedig eens terug te korden. Dat vond Grietje pret tig. Nog nooit was een mensch vriendelijk tegen haar geweest. Ja, ze hield veel van den jongen prins. Wordt vervolgd. Uit de dierenwereld. EEN GELUKKIGE POES. Mitzi, de 18-jarige lievelingspoes van de onlangs gestorven mevrouw Maude Ide uit Los Angelos in Cahfornié, heeft een aardig erfehisje van haar gekre gen, een erfenisje, waarop menig familielid niet ten onrechte jaloersch zou zijn. Mevrouw Ide had voor Mitzi een fonds van 15000 dollar gesticht, en bepaal de dat uit de opbrengst hiervan, haar trouwe huis houdster Mitzi's verplegingskosten zou bestrijden. Bovendien ha dzij als wensch te kennen gegeven, dat haar op 15.000 dollar geschatte woning zoolang in denzelfden toestand moest blijven als Mitzi in leven was, zoodat zij steeds een tehuis zou hebben. De gestorvene die onder den aangenomen naam van dr. Maude Cain een drukke dokterspraktijk had, het een vermogen na van 500.000 dollar. DE TROUWE HOND. In het Montblancgebied werd de zich op de gem- zenjacht bevindende bekende Italiaansche berggids Caesar Oilier door vallend gesteente getroffen en gedood. Zijn hond waakte den geheelen nacht bij zijn lijk en wilde hem niet verlaten, toen later eenige andere gidsen hem vonden en hem naar beneden brachten. Dat is hondentrouw. Raadseloom aan het woord. Lieve neefjes en nichtjes, Jullie zijn al geen snuggerds hoor. Denk eens aan niemand heeft goed geraden hoe Oom wel heet. Een van mijn neefjes dacht, dat ik oom Daan heet te. Het was wel aardig gevonden, evenals het Oom Jan zou zijn, maar die hebben wel niet erg goed nagedacht. Denk eens aanJan, dat is een naam die zoo makkelijk is, dat ik jullie niet behoef te laten raden. Neen, mijn naam is geen Jan, geen Herman en geen Daan. Het is tóch wel een Hol- landsche naam; Er was geen enkele inzending bij die juist was. Wat nu te doen. Daar zit ik met de gebakken peren Maar ik weet er al wat op. Ik zal mijn neefjes en nichtjes, die mij voor Jan, Herman of Daan uitmaakten, maar vergeven en nog eens een kleine termijn aan dezen wedstrijd aanknoopen. Hoe heet Raadsel-Oom? Hij heet niet Jan! Hij heet niet Daan! Hij heet niet Herman! Inzendingen vóór 12 December aan de Redactie van de Courant! Denk er aanhet eindigt met een n! Nu maar eens goed geraden. Diegenen, die mis geraden hebben, mogen nóg eens raden. Ieder mag twee verschillende namen noemen! De prijs wordt onder de goede inzenders verloot. Heeft niemand de naam op 12 December gevon- deen, dan zal Oom verklappen, hoe hij heet. En dan krijgt Oom zelf de prijs! Dus nu nog maar eens dapper aan slag. Zoo geweldig veel Hollandsche namen, die op een n eindigen, zijn er niet! Van verschilende nichtjes kreeg ik klachten, dat de raadsels zoo moeilijk waren en dat er iederen keer zoo veel werden opgegeven, dus dat ze daardoor zooveel werk ermee hadden. Ik heb ze daarom dezen keer maar héél gemakkelijk gemaakt en er ook wat minder opgegeven. En nu krijg ik zeker een heele stapel goede oplossingen, die er een beetje op leken. De prijswinner is „pruimendiefje". Heel goed kindje, je doet pas mee en nu al een prijs. Wat zullen mijn oudere neefjes en nichtjes jaloersch op je zijn! Niet waar? Je prijs wordt je, ommdat je zoo ver buiten de stad woont, door de redactie toe gezonden, hoor. En nu de nieuwe raadsels. Daarbij heb ik echter nog een opmerking: Daar ik zoo lang zamerhand zoo heel veel neefjes en nichtjes krijg, en sommige van hen wel eens een beetje laat inzen den, ga ik, om het me een beetje gemakkelijker te maken, de antwoorden om de twee weken bekend maken. Daarom zal ik elke groep nieuwe raadsels een letter geven. Die letter moet je dan maar uit knippen en op je briefjes plakken, waarop de op lossingen staan. LETTER A. 1. Mijn geheel is iets, wat alle jongens en meisjes erg leuk vinden. 4, 5, 8, 6 is een heerlijke vrucht. 8, 12, 11, 5, 10 is iets, dat bij warmte welkom is. 1, 9, 3, is een viervoetig dier of de naam van een pruik. 10, 4, 3,12, 13 is een gevreesde ziekte, die gelukkig niet zoo heel erg veel meer voorkomt. (Ingez. door „Broertje"). 2. Mijn geheel bestaat uit 15 letters en is een mooi plaatsje in de Provincie Noord-Holland. 3, 13, 5 is niet jong meer. Een 9, 4, ziet men in den winter op straat. 14, 2, 15, 6, is een hondennaam. 10, 12, 1, 5 zijn haast alle geldstuk ken. Een 15, 7, 8. 2 roept alles terug. Bij 10, 13, 11, 15 gebruikt men gly cerine. (Ingez. door Trix). 3. Amsterdam, die groote stad; Met hoeveel letters schrijft men dat? 4. Op mijn geheel lêeft mensch en dier. Geef mij een andere kop en ik geef warmte; Geef mij weer een andere kop en ik wordt door sommige mannen ge dragen; Geef mij nog eens een ander hoofd en ik ben de eigenaar van een in richting, waar veel menschen komen Wie ben ik? (Ingez. door Aleida Saager). Nu hebben we vast en zeker allemaal kans op een prijs. Ik heb mijn voorraad prijzen nagekeken en er kan best nog wat af. Het zou wel leuk zijn, zoo tegen St. Nicolaas nog een prijsje erbij te winnen, als St.-Nicolaascadeautje! En nu de briefjes: Aurora: Het spijt me kindjeje moet nog tot 12 December wachten. Trouwens ik heb nog niet eens je portretje gekregen! Graag een langere brief. Toch was ik heel erg blij met deze. Ik vind je briefjes altijd zoo leuk; ik weet zeker, dat je een heel lief nichtje zal zijn. Daarom heb ik ook zoo graag een foto van je. Zie je dat ik aan je verzoek om minder raadsels gevolg heb gegeven? De Ster: Wel: beste jongen, je was er dicht bij met je raadsels. Een kreeft wordt als hij gekookt wordt (dus na zijn dood) heelemaal rod. En wat wordt jij, als je je heel erg scchaamt? Dan bloos je, hè? Zie je nu de overeenkomst? Schrijf me nog maar eens gauw een aardig briefje. Wat ben je voor een ster, een filmster, een werk-ster, of een sterre tje aan den hemel? Het drietal: Nee kinderen al kent moeder alle menschen in je woonplaats, mij kent ze lekker niet. Om de heel eenvoudige reden, dat Oom in een heel andere plaats woont. Leuk, dat jullie met zijn drieën zijn. Schrijf me eens wat over jullie. Hoeveel broer tjes en hoeveel zusjes? Oom komt in Februari waar schijnlijk jpullie kant uit. Misschien komt hij dan wel eens in het Café om zijn dorst te lessen. Maar misschien, zeg ik. Nu nog maar eens raden naar mijn naam. Jan is niet goed. Beb dankt jullie vrien delijk voor de groeten; ze zal de volgende keer, als er wat meer plaatsruimte is, ook eens schcrijven. Winterbloempje: Alweer een lief nichtje erbij. Best hoor; doe jij maar gauw mee. Op hoeveel Decemeber ben je jarig? Zal je ook nog eens overraden naar mijn naam? Je raadsels waren bijna goed. Alleen no. 5 moest „kreeft" zijn. Maar je hebt wel raadsel- aanleg. En misschien weet je ook nog niet, dat Oom dol is op portretjes van neefjes en nichtjes. De oplossingen van de vorige raadsels komen in het volgend nummer. Een pretige St. Nicolaas, hoor! Heb je al wat in je schoentjes gehad? Of geeft de Sint je alles tegelijk op 5 December. En je schrijft zoo mooi. Zeker een goed cijfer ervoor op school. Boertje: Leuk, dat die plant zoo gaat bloeien. Je schijnt nogal een bloemenliefhebbertje te zijn. Dat is best. Dieren- en bloemvrienden worden de beste menschen. Een aardig idee om de kater Vosje te doopen. Zoo krijgen we een heele familie van dieren die de namen uit de kinderrubriek hebben. Je raadsels waren goed. Maar „Pruimenduifje" was met loten gelukkiger. Wim Jense: Waar is je schuilnaam, neefje? Je kunt goed oplossen, hoor. Maar nu ook eens ge lukkig worden met loten. Doe je voortaan geregeld mee. R. Beekman: Wel, nichtje (of neefje, wat ben je?) waar is je schuilnaam? Eerst een schuilnaam opge ven hoor, anders kijk ik lekker niet naar je oplos singen. En schrijf oom dan maar tegelijkertijd eens een vette brief. Doe je het? Als je hier zag, wat ik een lange, mooie brieven kreeg, zou je je scha men. A-vanVALKENBURG'S- •jLEVERTR - LEEUWARDEN

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1930 | | pagina 3