i 1.
Voor Verstrooiing e" Verpoozing
■- a ii i6—-= LI
VOOR DE OUDEREN:
DE GEHEIMEN VAN EEN WATERDRUPPEL.
Bent U wel eens met een boot over een spiegel
glad wateroppervlak gevaren? En is het U daarbij
dan niet opgevallen, hoe anders, hoe geheel ver
schillend de Natuur er uit ziet, als men den eenen
dag vergelijkt met den anderen? Zelfs terwijl de
temperatuur der verschillende dagen niet zoo sterk
afwijkt. Reeds bij 15 of 17 graden en wat betee-
kenen tenslotte 15 graden verschil, kan men een
dergelijk verschijnsel waarnemen. Maar waarschijn
lijk hebt ge bij Uw waarnemingen niet gedacht aan
het verband, dat zelfs bij de geringe afwy king
van 15 graden bestaat tusschen temperatuui en
voorkomen der Natuur; dat deze temperatuurs
wisseling zelfs vast in vloeibaar en vloeibaar in
vast kunnen veranderen en dat vloeistoffen erdoor
in gassen dus in niets! kunnen worden veran
derd?
Wij weten wat „vast" is en wij weten wat „vloei
baar" is. Maar wie zegt ons, of er geen fijne over
gangstoestanden bestaan, waarvan het bestaan ons
alsnog onbekend is? Wis en zeker zullen er zulke
toestanden zijn, maar wij hebben daarop nog geen
acht geslagen, evenals wij over het algemeen reeds
te weinig aandacht schenken aan het verband
tusschen natuur en temperatuursschommelingen.
Daar hebben we b.v. waterEen vloeibare stof,
nietwaar! Maar als wij met onze boot langs de
stille oevers glijden, heel voorzichtig, om de water
oppervlakte niet te veel in beroering te brengen,
dan zien wij oneindig veel kleine diertjes, die op
het water heen en weer loopen. Met bliksemsnelle,
plotselinge rukken schieten zij voort, houden stil,
rusten even uit en schieten weer een andere richting
uit. En dit kleine diertje zinkt slechts een uiterst
gering deel van een millimeter in de wateropper
vlakte weg. De lange dunne pooten glijden steeds
over de oppervlakte, zonder ook maar eenigszins nat
te worden. En tóch zou water vloeibaar zijnJa
en neen. De oppervlakte van iedere vloeistof ver
toont, tengevolge van de onderlinge aantrekkings
kracht der waterdeeltjes dezelfde eigenschappen als
een elastisch vlies, d.w.z. de deeltjes komen daar erg
dicht bij alkaar en klemmen zich aan elkaar vast,
zoodat een soort huidje ontstaat, dat vast is! Dat
huidje aan de oppervlakte van een vloeistof (waarbij
het geen verschil uitmaakt of het water of benzine
is) heeft de neiging zich zoodanig samen te trekken,
dat er een bolvorm ontstaat. In een meer is dit
natuurlijk niet mogelijk, maar een enkele droppel
neemt en dat weten wij allen direct een bol
vorm aan. Op een meer ontstaat dus slechts een
eenigermate vast huidje aan de oppervlakte, dat
sterk genoeg is, om de bovengenoemde insecten, de
„waterloopers" te kunnen dragen. Bij kwikzilver kan
men deze druppel-vorming nog beter waarnemen.
Kwikzilver is namelijk ook een vloeistof, zij het
dan ook een zware. De droppels van het kwikzilver
kunnen slechts met de grootste moeite gesplitst
worden in kleinere droppels, zóó sterk is de door
oppervlaktespanning ontstane huid. Een dergelijke
proef, waarbij de neiging om dit oppervlaktehuidje
te vormen, nog veel duidelijker uitkomt, is de vol
gende: Men laat in een mengsel van alcohol en
water een oliedruppel vallen. Deze druppel zal, als
het mengsel dezelfde dichtheid heeft als de olie, in
deze vloeistof blijven zweven, zonder uiteen te
vallen.
Datgene, wat wij vloeibaar noemen, is dus in
zekeren zin toch wel vast, d.w.z.: alle deeltjes vor
men voor zich een gesloten geheel, dat onder alle
omstandigheden tracht bijeen te blijven: dus vast
heid tot op zekere hoogte. Wordt een groot aantal
van zulke deeltjes met een bepaalde snelheid be
wogen, dan kan men het meestal direct reeds weer
uiteengevallen geheel, wat betreft de deeltjes zelf,
nog „vaster" maken.
Als voorbeeld diene hier een proef met een ketting,
die wij toch niet als „een vast geheel" kunnen be
schouwen. De aan elkaar bevestigde schakels zijn
zoo licht beweegbaar, dat zij, zoodra wij ze loslaten,
weer tot een verwarde hoop deeltjes ineen vallen.
Brengen wij echter de ketting in een snelle draaien
de beweging, die zelfs een vrij stevigen slag kan
weerstaan en rechtstandig zal blijven staan, als
hij overeind wordt gezet, (waarbij de ring tengevolge
van de roteerende beweging natuurlijk wegrolt).
„Vast", „star", „vloeibaar", „taai" of „gasvormig"
zijn dus begrippen die door temperatuur, snelheid
of door andere invloeden tot op zekere hoogte
onjuist zijn. Het zijn zeer relatieve begrippen. Deels
is dit wel te wijten aan de eigenschap van alle
lichamen, om elkaar aan te trekken, deels ook
denk aan de ketting aan de centrifugaalkracht,
de draaiingssnelheid.
Vast is dus dikwijls niet werkelijk vast, en vloei
baar is niet altijd wérkelijk vloeibaar. Maar wel zien
wij dat de scheiding van deze beide toestanden
aggregaatstoestanden noemt men ze afhankelijk
is van verschillende omstandigheden. Verdwijnen
deze bijzondere ommstandigheden, of zijn er tegen
overgestelde invloeden aan het werk, dan verdwijnt
daarmede tevens het verschil tusschen vast en
vloeibaar, in schijn en zelfs in vele gevallen inder
daad!
(Nadruk Verboden).
HET WONDERWIEL.
Het wiel, dat wij hieronder beschrijven, verdient
daarom de naam „wonderwiel" omdat het gaat
draaien, zonder dat een zichtbare kracht erop in
werkt.
Wij nemen in de eerste plaats een flesch en vul
len deze voor de helft met water en zand, zoodat
de flesch stevig blijft staan. Dan sluiten wij ze met
een kurk en steken in de kurk loodrecht overeind
een gewone naald. Nu snijden wij uit een anderen
kurk een kleine, ronde schijf, welke niet te dun
mag zijn, want wij moeten op gelijke afstanden
vier evenlange koperdraden in de rand van deze
schijf kunnen steken. Zoo hebben wij dus de as en
de spaken van ons „wonderwiel" gemaakt. Het wiel
zelf draaien wij uit een stuk ijzerdraad en bevesti
gen het aan de spaken, door deze om het ijzerdraad
heen te draaien. Nu is het wiel klaar en kunnen
wij het op de punt van de naald in evenwicht zetten,
waarbij wij het zoo moeten uitbalanceeren, dat het
heel gemakkelijk draait.
Dan stellen wij onder den rand van het wiel een
kleine spirituslamp op, zóódanig, dat de vlam tegen
het ijzerdraad speelt. Ook een andere lamp kan
men nemen, mits de vlam geen roet afgeeft. Nu
nemen wij een kartonnen doosje en zetten dit
(met een paar boeken eronder b.v.) op gelijke hoogte
als het wonderwiel. In de doos leggen wij een ge
wone hoefijzermagneet en wel zoodanig, dat zich
de eene pool tegenover de spiritusvlam bevindt. Öp
onze afbeelding zien wij bij A de kartonnen doos,
waarin het hoefijzermagneetje ligt. Steken wij nu de
lamp aan, dan zal het wiel na enkele seconden be
ginnen rond te draaien.
De verklaring voor dit verschijnsel is de volgende
De magneet trekt de ijzeren ring aan, doch slechts
de koude plekken van het ijzer en niet die plekken,
die door de vlam zijn verhit. Op het oogenblik, waar
op deze aantrekking plaats vindt, is het wiel ach
ter een klein stukje gedraaid en heeft een nieuwe
aantrekking plaats, daar het andere stuk intusschen
door de vlam verhit is en geen reactie op de aantrek
king meer vertoont.
Daar de toeschouwers de magneet die immers
in de kartonnen doos ligt niet kunnen zien, staan
zij zeer verbaasd als het wonderwiel opeens begint
te draaien.
Nadruk verboden.
HET VERDWAALDE ELFJE.
Een sprookje van P. van Renssen.
„Binnen" riep een stem. Ze deed de deur open
en stond tegenover een oud en leelijk vrouwtje.
„Zoo meisje" zei het vrouwtje. „Wat kom je zoo
DE BEHEKSTE RING.
Zoo eenvoudig dit kunststuk in werkelijkheid is,
toch zal het den toeschouwer als iets ongelooflijks
voorkomen.
Men vraagt aan het publiek een ring te leen,
schuift deze aan een koord (A) en laat het einde
hiervan door iemand van de toeschouwers vasthou
den. Daarop noodigt men nog iemand uit ook het
andere einde vast te houden. Nu kan de ring niet
van het koord. Een vierde toeschouwer werpt nu
op Uw verzoek een zakdoek over uw hand en
eenige oogenblikken later trekt men de hand te
voorschijn ende ring is los, hoewel de beide
einden van het koord nog steeds werden vastgehou
den (B).
Dit kunststuk wordt op de volgende wijze uitge
voerd: Behalve het lange koord, waaraan de ring
blijkbaar geschoven werd, heeft men nog een klein
stukje van dezelfde soort koord noodig, waaraan
men in werkelijkheid de ring schuift. Met duim en
v/ijsvinger houdt men de beide koorden zoo tezamen,
dat het lijkt, alsof men slechts één koord vasthield.
In werkelijkheid verbergt men de oplossing van het
raadsel tusschen de beide genoemde vingers (zie
afb. C gestippeld). Nadat de zakdoek over de
hand werd geworpen, behoeft men slechts het lange
koord los te laten om de ring te bevrijden. Het kleine
stukje koord moffelt men handig weg. Onze afbeel
dingen geven duidelijk aan, hoe de truc moet worden
uitgevoerd.
vroeg in den morgen doen? De zon is nog niet eens
op."
„Ik ben verdwaald" zei het elfje „en ik heb den
heelen nacht geloopen en nu ben ik zoo moe."
„Nou, je kunt hier wel zoo lang blijven, maar van
uitrusten kan niets komen, hoor. Ik houd niet van
luilakken. Je kunt brood en melk van me krijgen,
maar dan moet je ook wat doen." En de oude slofte
naar de kast, haalde er een paar boterhammen uit
en zette die met een beker melk voor het elfje neer.
Toen het elfje het eten zag, voelde ze ineeus, dat
ze honger had. Dat was een onbekend gevoel voor
haar want elfjes eten of drinken nooit. Maar nu
was ze een mensch geworden. En in een kwartier
was het brood en de melk in haar maag verdwenen
„Kom!' zei de oude vrouw, „is het op? Dan niet
zitten suffen. Alsjeblieft, hier staat een emmer.
Boen die eens goed schoon. Als je dat gedaan hebt
moet je de vloer dweilen en dan de glazenwasschen
en dan hout sprokkelen en dan zullen we verder
zien. Hoe heet je?"
Het elfje dacht na. Wat moest ze zeggen? Ze had
i immers geen naam.
„Nou, antwoord je niet? Dan zal ik je wel zeggen
i hoe je heet. Je heet Grietje, en als ik Grietje roep,
kun je naar me toe komen, verstaan? En nu vooruit
I aan het werk.'
't was geen prettig werk, wat Grietje, (want zoo
heette ze nu immers) doen moest. Nog nooit had ze
zooiets gedaan en haar handen en haar schortje
werden vuilt. Maar ze deed haar best, alles zoo goed
mogelijk te doen en de oude vrouw was tevreden
Grietje werkte den geheelen dag. Ze werd wel
erg moe, maar de oude liet haar niet met rust.
Ze verzon telkens nieuwe karweitjes.
Toen ze hout sprokkelde in het bosch, zag ze op
een tak den nachtegaal. Die keek haar droevig
aan en zei: „Je hebt het geloof ik niet goed ge
troffen, elfje?"
„O" zei ze, „ik moet hard werken, en de oude
vrouw is niets vriendelijk, maar vanavond wordt ik
toch weer een elfje en kan ik weer op de maan
stralen dansen gaan."
Het werd avond. Grietje stond op van haar avond
eten en zei: Nu moet ik gaan."
„Wat gaan?" bromde de oude vrouw verbaasd
„Er valt niets te gaan. Jij blijft hier, versta je dat'
Ik kan je veel te goed gebruiken.'
En of Grietje al schreide, het hielp niets. „Je bent
hier en blijft hier" zei de vrouw, „en daarmede
is het uit." Ze wees Grietje een plaats aan op de
vliering en zei: „Daar moet je slapen. Wel te rus
ten, morgen vroeg moet je weer op tijd aan het werk
Daar lag Grietje op het harde stroo. In het don
ker. Vlak boven haar hoofd was een dakraampje.
De maan kwam op en scheen er door naar binnen.
Wat was Grietje nu graag tusschen de elfje geweest
orn met hen te dansen en te spelen in het zilveren
licht. Maar zewas nu een menschenkind en ze kon
niet eens naar de uil loopen om haar vleugeltjes
terug te vragen. Wie weet, moest ze nu misschien
altijd een mensch bljjven. En werken voor die
oude brommerige vrouw. Schreiend viel ze eindelijk
in slaap. v
De eene dag verging na den anderen en nog al
tijd bleef Grietje een mensch. De oude vrouw liet
haar den heelen dag hard werken en zorgde wel,
dat ze des avonds niet kon wegkomen. En stiekum
overdag wegloopen wilde ze niet. Ze dacht: dan kan
ik vast en zeekr niet mijn vleugeltjes niet meer
terug krijgen, want de uil heeft gezegd dat ik goed
moest zijn.'
Maar weet je waarom Grietje eigenlijk goed wilde
zijn? Omdat ze zoo een goed hartje had. Ze kon niet
anders dan goed zijn. Daarom bleef de nachtegaal
altijd even vriendeijlk voor haar en maakte dikwijls
een praatje met haar om haar te troosten.
„Houd maar goeden moed, Grietje' zei hij. „Wie weet
wat er nog gebeurt."
De dagen werden weken, de weken maanden, de
maanden jaren, en nog was Grietje bij de oude
vrouw, die hoe langer hoe brommeriger werd en lee-
lijker en ouder. Maar Grietje wer hoe langer hoe
mooier. Dat kon de vrouw niet uitstaan, daarom was
ze dikwijls ruw tegen haar.
Op een goeden dag, dat Grietje hout sprokkelde
m het bosch, was ze boo moe geworden, dat ze in
slaap viel. Toen ze wakker werd kon ze haar oogen
niet gelooven. Droomde ze soms? Ze zag een mooie
jongeman voor zich staan, die glimlachend naar
haar keek.
Ze ging overeind zitten en wreef haar oogen uit
Maar ze was wakker, en het was werkelijk waar-
die aardige jonge man was geen droom, maar wer
kelijkheid en hij zei: „Neem me niet kwalijk, als
ik je soms wakker gemaakt heb, maar toen ik je
zag slapen vond ik je zoo lief, dat ik niet kon weg
komen. En nu je je oogen open. hebt vind ik je nog
mooier en nog liever.'
Grietje wist niet goed, wat ze moest zeggen.
Verlegen stond ze op en wilde weg gaan. Ze nam
den zwaren takkebos die ze verzameld had op. Maar
de jonge man hield haar hand tegen. „Laat mij dat
voor je dragen. Het is veel te zwaar voor je Waar
woon je?'
Bij een oude vrouw in dit bosch, zei Grietje en ze
keek hem dankbaar aan. Onderweg vertelde de jonge
man dat hij een prins was, en voor zijn pleizier wat
was gaan wandelen in het bosch. Toen vertelde
Grietje hem hoe ze bij de oude vrouw leefde, en de
prins had diep medelijden met haar. Maar dat
ze eigenlijk een elfje was, dat zei ze niet aan den
prins.
Bij het huisje nam de prins afscheid en beloofde
spoedig eens terug te korden. Dat vond Grietje pret
tig. Nog nooit was een mensch vriendelijk tegen
haar geweest. Ja, ze hield veel van den jongen prins.
Wordt vervolgd.
Uit de dierenwereld.
EEN GELUKKIGE POES.
Mitzi, de 18-jarige lievelingspoes van de onlangs
gestorven mevrouw Maude Ide uit Los Angelos in
Cahfornié, heeft een aardig erfehisje van haar gekre
gen, een erfenisje, waarop menig familielid niet ten
onrechte jaloersch zou zijn. Mevrouw Ide had voor
Mitzi een fonds van 15000 dollar gesticht, en bepaal
de dat uit de opbrengst hiervan, haar trouwe huis
houdster Mitzi's verplegingskosten zou bestrijden.
Bovendien ha dzij als wensch te kennen gegeven,
dat haar op 15.000 dollar geschatte woning zoolang
in denzelfden toestand moest blijven als Mitzi in
leven was, zoodat zij steeds een tehuis zou hebben.
De gestorvene die onder den aangenomen naam
van dr. Maude Cain een drukke dokterspraktijk
had, het een vermogen na van 500.000 dollar.
DE TROUWE HOND.
In het Montblancgebied werd de zich op de gem-
zenjacht bevindende bekende Italiaansche berggids
Caesar Oilier door vallend gesteente getroffen en
gedood. Zijn hond waakte den geheelen nacht bij
zijn lijk en wilde hem niet verlaten, toen later
eenige andere gidsen hem vonden en hem naar
beneden brachten. Dat is hondentrouw.
Raadseloom aan het woord.
Lieve neefjes en nichtjes,
Jullie zijn al geen snuggerds hoor. Denk eens aan
niemand heeft goed geraden hoe Oom wel heet.
Een van mijn neefjes dacht, dat ik oom Daan heet
te. Het was wel aardig gevonden, evenals het Oom
Jan zou zijn, maar die hebben wel niet erg goed
nagedacht. Denk eens aanJan, dat is een naam
die zoo makkelijk is, dat ik jullie niet behoef te
laten raden. Neen, mijn naam is geen Jan, geen
Herman en geen Daan. Het is tóch wel een Hol-
landsche naam; Er was geen enkele inzending bij
die juist was. Wat nu te doen. Daar zit ik met de
gebakken peren
Maar ik weet er al wat op. Ik zal mijn neefjes
en nichtjes, die mij voor Jan, Herman of Daan
uitmaakten, maar vergeven en nog eens een kleine
termijn aan dezen wedstrijd aanknoopen.
Hoe heet Raadsel-Oom?
Hij heet niet Jan!
Hij heet niet Daan!
Hij heet niet Herman!
Inzendingen vóór 12 December aan de Redactie
van de Courant! Denk er aanhet eindigt met
een n! Nu maar eens goed geraden. Diegenen, die
mis geraden hebben, mogen nóg eens raden.
Ieder mag twee verschillende namen noemen! De
prijs wordt onder de goede inzenders verloot.
Heeft niemand de naam op 12 December gevon-
deen, dan zal Oom verklappen, hoe hij heet. En
dan krijgt Oom zelf de prijs! Dus nu nog maar
eens dapper aan slag.
Zoo geweldig veel Hollandsche namen, die op een
n eindigen, zijn er niet!
Van verschilende nichtjes kreeg ik klachten, dat
de raadsels zoo moeilijk waren en dat er iederen
keer zoo veel werden opgegeven, dus dat ze daardoor
zooveel werk ermee hadden. Ik heb ze daarom dezen
keer maar héél gemakkelijk gemaakt en er ook
wat minder opgegeven. En nu krijg ik zeker een
heele stapel goede oplossingen, die er een beetje op
leken. De prijswinner is „pruimendiefje". Heel goed
kindje, je doet pas mee en nu al een prijs. Wat
zullen mijn oudere neefjes en nichtjes jaloersch op
je zijn! Niet waar? Je prijs wordt je, ommdat je
zoo ver buiten de stad woont, door de redactie toe
gezonden, hoor. En nu de nieuwe raadsels. Daarbij
heb ik echter nog een opmerking: Daar ik zoo lang
zamerhand zoo heel veel neefjes en nichtjes krijg,
en sommige van hen wel eens een beetje laat inzen
den, ga ik, om het me een beetje gemakkelijker
te maken, de antwoorden om de twee weken bekend
maken. Daarom zal ik elke groep nieuwe raadsels
een letter geven. Die letter moet je dan maar uit
knippen en op je briefjes plakken, waarop de op
lossingen staan.
LETTER A. 1. Mijn geheel is iets, wat alle jongens
en meisjes erg leuk vinden.
4, 5, 8, 6 is een heerlijke vrucht.
8, 12, 11, 5, 10 is iets, dat bij warmte
welkom is.
1, 9, 3, is een viervoetig dier of de
naam van een pruik.
10, 4, 3,12, 13 is een gevreesde ziekte,
die gelukkig niet zoo heel erg veel
meer voorkomt.
(Ingez. door „Broertje").
2. Mijn geheel bestaat uit 15 letters en
is een mooi plaatsje in de Provincie
Noord-Holland.
3, 13, 5 is niet jong meer.
Een 9, 4, ziet men in den winter op
straat.
14, 2, 15, 6, is een hondennaam.
10, 12, 1, 5 zijn haast alle geldstuk
ken.
Een 15, 7, 8. 2 roept alles terug.
Bij 10, 13, 11, 15 gebruikt men gly
cerine.
(Ingez. door Trix).
3. Amsterdam, die groote stad;
Met hoeveel letters schrijft men
dat?
4. Op mijn geheel lêeft mensch en
dier.
Geef mij een andere kop en ik
geef warmte;
Geef mij weer een andere kop en
ik wordt door sommige mannen ge
dragen;
Geef mij nog eens een ander hoofd
en ik ben de eigenaar van een in
richting, waar veel menschen komen
Wie ben ik?
(Ingez. door Aleida Saager).
Nu hebben we vast en zeker allemaal kans op een
prijs. Ik heb mijn voorraad prijzen nagekeken en
er kan best nog wat af. Het zou wel leuk zijn, zoo
tegen St. Nicolaas nog een prijsje erbij te winnen,
als St.-Nicolaascadeautje! En nu de briefjes:
Aurora: Het spijt me kindjeje moet nog tot
12 December wachten. Trouwens ik heb nog niet
eens je portretje gekregen! Graag een langere brief.
Toch was ik heel erg blij met deze. Ik vind je
briefjes altijd zoo leuk; ik weet zeker, dat je een
heel lief nichtje zal zijn. Daarom heb ik ook zoo
graag een foto van je. Zie je dat ik aan je verzoek
om minder raadsels gevolg heb gegeven?
De Ster: Wel: beste jongen, je was er dicht bij
met je raadsels. Een kreeft wordt als hij gekookt
wordt (dus na zijn dood) heelemaal rod. En wat
wordt jij, als je je heel erg scchaamt? Dan bloos
je, hè? Zie je nu de overeenkomst? Schrijf me nog
maar eens gauw een aardig briefje. Wat ben je voor
een ster, een filmster, een werk-ster, of een sterre
tje aan den hemel?
Het drietal: Nee kinderen al kent moeder alle
menschen in je woonplaats, mij kent ze lekker niet.
Om de heel eenvoudige reden, dat Oom in een heel
andere plaats woont. Leuk, dat jullie met zijn drieën
zijn. Schrijf me eens wat over jullie. Hoeveel broer
tjes en hoeveel zusjes? Oom komt in Februari waar
schijnlijk jpullie kant uit. Misschien komt hij dan
wel eens in het Café om zijn dorst te lessen. Maar
misschien, zeg ik. Nu nog maar eens raden naar
mijn naam. Jan is niet goed. Beb dankt jullie vrien
delijk voor de groeten; ze zal de volgende keer, als
er wat meer plaatsruimte is, ook eens schcrijven.
Winterbloempje: Alweer een lief nichtje erbij. Best
hoor; doe jij maar gauw mee. Op hoeveel Decemeber
ben je jarig? Zal je ook nog eens overraden naar
mijn naam? Je raadsels waren bijna goed. Alleen no.
5 moest „kreeft" zijn. Maar je hebt wel raadsel-
aanleg. En misschien weet je ook nog niet, dat Oom
dol is op portretjes van neefjes en nichtjes. De
oplossingen van de vorige raadsels komen in het
volgend nummer. Een pretige St. Nicolaas, hoor!
Heb je al wat in je schoentjes gehad? Of geeft de
Sint je alles tegelijk op 5 December. En je schrijft
zoo mooi. Zeker een goed cijfer ervoor op school.
Boertje: Leuk, dat die plant zoo gaat bloeien. Je
schijnt nogal een bloemenliefhebbertje te zijn. Dat
is best. Dieren- en bloemvrienden worden de beste
menschen. Een aardig idee om de kater Vosje te
doopen. Zoo krijgen we een heele familie van dieren
die de namen uit de kinderrubriek hebben.
Je raadsels waren goed. Maar „Pruimenduifje"
was met loten gelukkiger.
Wim Jense: Waar is je schuilnaam, neefje? Je
kunt goed oplossen, hoor. Maar nu ook eens ge
lukkig worden met loten. Doe je voortaan geregeld
mee.
R. Beekman: Wel, nichtje (of neefje, wat ben je?)
waar is je schuilnaam? Eerst een schuilnaam opge
ven hoor, anders kijk ik lekker niet naar je oplos
singen. En schrijf oom dan maar tegelijkertijd eens
een vette brief. Doe je het? Als je hier zag, wat
ik een lange, mooie brieven kreeg, zou je je scha
men.
A-vanVALKENBURG'S-
•jLEVERTR
- LEEUWARDEN