De Vrouw en de Mode Voor Verstrooiing en Verpoozing DE KOUSEBAND. Er wordt den laatsten tijd weer meer aandacht ge geven aan de kousebanden, die met glanzende zijde zijn overtrokken en letterlijk in alle kleuren en tin ten verkrijgbaar zijn. Wij vragen ons onwillekeurig af, hoe oud de kouseband als toiletonderdeel is en dan blijkt, dat hij pas uit de tweede helft der zes tiende eeuw dateert, omdat men toen eerst de ge breide kous leerde kennen die niet met de broek verbonden was. Dit was nl. wel het geval met de leeren of wollen kousen, die voordien gedragen wer den. Koningin Eilzabeth van Engeland moet de eer ste geweest zijn,die kousen droeg. Al spoedig werd de kouseband rijk versierd. In de achttiende eeuw droegen ook de mannen kouseban den van met goud- en zilverdraad doorweven stof, die met metalen gespen onder de knie werden beves tigd. Gummi was toen nog onbekend en langen tijd hebben de vrouwen gehaakte of gebreide kousen banden gedragen, die soms monsterachtig van leng te waren. Meermaen om het been gewikkeld werden. Een veel voorkomend geschenk waren toen linnen kousebanden met figuren in kruissteek, die voorzien waren van bandjes om ze vast te binden. Arme men schen vergenoegden zich er meestal mee, met een stuk veterband te dragen. De balletdanseressen droe gen daarentegen niet zelden kousebanden van zui ver goud, bezet met edelsteenen. In vele landen speelde de kouseband een rol bij de huwelijksgebruiken en ook in ons land vinden wij dat terug. Zoo moeten te Hoorn de speelgenooten der bruid tijdens het dansen eerst haar en daarna haar bruiedgom ongemerkt laten wegkomen. Wan neer dat gelukt was schonk de bruid hen als beloo ning haar kousebanden en met deze eereteekenen om den arm keerden de speelgenooten dan terug temidden der feestvierende gasten, roepende: „de bruid is in de schuit." Er zijn ook sprookjes over gemaakt, hoewel de kou seband eerst van betrekkelijk jongen datum is. Een ervan vertelt, hoe een Iersche boer op ruwe wijze een kaboutertje dwong, hem den boom aan te wij zen. waaronder zijn schatten verborgen waren. Om den boom later terug te kunnen vinden, bond de boer er zijn rooden kouseband omheen, lite het ka boutertje los en ging naar huis om een spadi te halen. Bij zijn terugkeer waren echter om alle hoo rnen van het bosch roode kousebanden gebonden en van onder den grond hoort hij het spottend gelach van het kaboutertje en zijn vriendjes. Door een toeval heeft de kouseband ook aanlei ding gegeven tot een nieuwe mode. Men vertelt nl dat prinsse de Lamballe (1749-1792) op de jacht haar hoed verloor en toen snel haar blauwzijden kouse- bandlosmaakte en om haar hoofd bond, om te voor komen dat haar haar los zou raken in den hevigen wind. Dit stond haar zoo goed, dat alle dames, die haar zoo zagen, zich haastten, haar na te volgen. Sindsdien is de haarbahd telkens meer in de mode geweest en telkens waren de dames er even enthou siast over. fl fl IE Het is een van de voornaamste vraagstukken der mode wat men bij de lang avondjaponnen zal dra gen en het schijnt dat de korte bontmantels het ter rein veroverd hebben. Het was trouwens wel te ver wachten, dat de couturiers mantels zouden vinden, die bij de lange avondjaponnen passen. Naast de driekwart lange of geheel lange mantels hebben zij daarom de korte bontjasjes gelanceerd die nauw over de heupen sluiten. Daardoor wordt de avondjapon op een bijzonfftere en origineele wijze afgemaakt. De jasjes zelf zijn soms zeer apart en vooral de wijde pagodemouwen zijn karakteristiek. Alle kleuren en soorten van bont zijn ervoor te gebruiken, hoewel ook hierbij de populariteit van zwart en wit opvalt. Wij noemen bv, wit hermelijn bij een. japon van zwaret crepe maracain of Breitschwanz, bij een pompeuse witfluweelen japon. De prijs behoeft voor niemand een bezwaar te zijn want allerlei fantasiebont is sterk in de mode en een mantel van rattenvellen behoeft volstrekt niet minder elegant te zijn dan een van beverbont. En hoewel hermelijn en Breitschwanz dit jaar het al lermeest in de smaak vallen, kan men ook zeer chic zijn met bont van konijnen en eekhoorntjes Op de mooiste en kostbaarste modllen zien wij all fantasie bont ook verwerkt. Het kan in alle tinten geverfd worden, lichtgrijs is het modernste, en staat jeugdig en flatteus. Wij moeten toegeven, dat door deze neiging der mode, de prijs van dit bont ook eenigs- zins gestegen is, doch het prijsverschil met de „edele bontsoorten" is nog altijd belangrijk. Pantasiebont moet echter met discretie gekozen worden, en passen bij de kleur van de japonnen, waarbij het gedragen wordt. Een grooter bezwaar dan de prijs is het feit, dat deze korte jasjes vele vrouwen qiet flatteeren, Men kan ze niet te lang maken en ook de langste bont mantel is nog altijd 15 tot 20 cm. korter dan de japon. Aan dit nieuwe silhouet moeten wij eerst nog wennen en daardoor valt de aandacht bijzonder op het figuur van de draagster. Bovendien wordt de lijn va nhet toilet door zoo'n mantel onderbroken en daardoor wordt het silhouet verkort, zoodat alleen lange en slanke vrouwen deze mode goed staat. STROOKJES EN RUCHES. In de garderobe van een elegante vrouw vindt men dit seizoen altijd een japon met strookjes. Nu wordt de mode door ruches en strookjes ook veel aardiger en afwisselender en men kan er veel fantasie bij ge bruiken. want zij worden op zeer verschillende wij zen aangebracht. Dit wordt in de hand gewerkt door de groote verscheidenheid der nieuwe stoffen, terwijl de luchtigheid van kant, waarvan de ruches gewoonlijk gemaakt worden, een fantasie mogelijk maakt, die onder andere omstandigheden niet meer smaakvol zou worden gevonden. Nu de rokken langer zijn en de taille op d enatuur lijke hoogte gekomen is, zijn de ruches teruggeko- mode uit vroegere tijden doen denken. Strooken men naast zooveel andere dingen, die ons aan de staan het mooist, wanneer zij van lichte stoffen zijn zooals mousseline, crepe georchette en crepe de chine Japonnen van tussot en voile worden bij voorkeur met Valencienneskant gegarneerd en staan voor jonge meisjes aardgi en frisch. Er komen ook veel biero's op voor, die eveneens met fijne, smalle kant versierd zijn. Soms loopen de ruches op korten af stand evenwijdig aan elkaar, zoodat zij doen denken aan een waterval. Verder worden ruches ook veel aangebracht op lin gerie en op kinderkleeding. Het eenige bezwaar is, dat zij spoedig vuil worden en kreukelen en dat het strijken va nhet waschgoed meer werk vereischt. De ruches mogen het silhouet ook niet breed maken en de couturiers, die zich steeds meer tot beeldende knustenaars ontwikkelen, gebruiken al lym talent om het even slank en fijn te houden ondanks alle ruimte in de stof. KOMT DE SLEEP TERUG? De mode vertoont in alle opzichten de neiging, terug te keeren tot de pracht en praal van vroegere eeuwen. Aan den eenen kant juichen wij dit toe, want de rijke variatie, die de mode van dezen win ter vertoont, wordt ongetwijfeld veroorzaakt door het ontleenen van modellen en garneering aan meerdere tijdperken. Wij zien een uitgesproken voorliefde voor tegenstellingen een aapassen van oude modes aan het moderne leven en het gevolg is een meer vrouwe lijke mode, die meer ruimte laat aan de indivi- dueele smaak. Teere kleuren mooie stoffen bnotgar neermg, een kunstige verdeéling va nde ruimte in de stof en een nieuwe wijze van drapeeren, waardoor de slanke lijn in het silhouet bewaard blijft, dat alles juichen wij evenzeer toe als de cape, de normale taillehoogte en de verscheidenheid der halsver- Doch de sleep. Wij zijn in onjs hart blij, dat hij voor dagelijksch gebruik een praktische onmogelijkheid is en de sleepende avondjaponnen worden door me nigeen gevreesd. Hoe zullen wij er ooit mee leeren omgaan? Doch de Parijsche couturiers vertoonen in de modellen van hun avondjaponnen Byzontijnsche neigingen en keeren o.a. terug tot den sleep. De vrouwen zullen deze japonnen toch dragen en dragen ze zeis reads Wij zullen satijn, tulle fluweel en bro- caat weer slangachtgi zien glijden over spiegelglad de parketvloeren en kostbare tapijten en als wij er eenmaal aan gewend zijn, zullen wij ook onder de be koring komen van de gratie, die de sleep ongetwij feld bezit en wij zullen deze mode bewonderen, om dat zij zoowel kleine als lange vrouwen flatteert en omdat deze door het verleden geinspireerde mode ook voor de Joekomst een meer gevarieerde mode belooft die meer vrijheid laat aan den persoonlijken Links een japon van fleschgroene wollen crepe met een eenigszins blousend lijfje over een ceintuur met een gesp van galalith. De rok bestaat uit drie boven elkaar geplaatste volants, waarvan de twee bo venste in het midden een split vertoonen. Japon van glanzende, goudkleurige crepe marocain met twee klokkende volants, Ingezette deelen over de heupen en een iets ruimere blouse met een vest, dat door kleine strookjes is versierd. IB B fl VOOR DE OUDEREN: ALS „VROEGER" EENS GEEN „VROEGER" WAS GEWEEST Palmen langs de oevers van de Waal, Antilope- kudden in onze weilanden en papegaaien en koli- brietjes in de takken van de Veluwsche denne- boschjes. Het beeld is te aanlokkelijk, om niet te trachten het te bereiken. De fantasie laat ons in den steek, maar - de Wetenschap blijft over! Een Wetenschap, die in letterlijken zin des woords de macht heeft, in het „boek der Natuur" te lezen, die uit de lagen van het gesteente, van den grond waarop wij leven, uit karige overblijfselen van wat eens beenderen waren een landschap reconstrueert, dat tegenwoordig Holland, Frankrijk, Duitschland of Engeland heet. Het tropische Nederland. Nemen wij dan eens een kijkje in ons Holland van duizende jaren geledenDan zien wij een wereld, diep op het eerste gezicht niet vreemd aan doet, omdat zij in een gelijksoortige vorm ook tegen woordig te vinden is: het tropische Nederland, met een tropisch klimaat en een tropische dierenwereld. Doch reeds stegen in het Zuiden de seile, massieve Alpen uit de Wereldzee omhoog, die nog groote stukken van het Noordelijke land bedekte. De grooté stroomen zochten daarom allen hun weg naar het Noorden - Rijn en Waal schuurden hun beddingen uit, zij het dan ook langs een eenigszins gewijzig- den weg en zonder productiviteit. En op Ifün oevers stonden kokospalmen en broodboomen, terwijl de zon zjjn gloeiende stralen erover uitgoot en het bontgevederde tropen volk je in de lianen ronddar telde. Papegaaien, apen, olifapten, reuzen-vlinders, alle dieren, die men tegenwoordig in tropische streken nog veel aantreft, waren er vertegenwoor digd. Langs de breede platgetrapte sporen van andere kudden trokken de olifanten door het land en hun gladde, onbehaarde lichamen waren even hoog: als de toppen der massieve boomen. De mam moet van latere tijden is slechts de gedegenereerde zoon van deze dieren en ónze olifant is het scha- mele overblijfsel van de vroegere mastodonten. I In de holen in het kelkgebergte woonden de ho- lenleeuw en de holenbeedi. De jongen van het I laatste dier moeten grooter geweest zijn, dan de vreeselijke grizzly-beer uit de tegenwoordige Cana- deesche wildernis. Als de forsche leider van een kudde Oerossen een schuw gebrul uitstootte door de Wijdgeopende neusgaten, dreunde de grond onder het geweld van duizenden en duizenden vluchtende hoeven. Aan den oever der rivieren, bij de drenk plaatsen, loerde de sabeltand, de groote kat uit den voortijd, de tijger van het verleden, de schrik van het woud. Het enorme reuzenhert, dat een gewei droeg, dat van punt tot punt ruim vier M. lang was, werd dan meestal het slachtoffer van dit bloegie- rige dier, evenals de reuzenantilopen, de wilde paarden en als de honger het dier opdreefzijn zwakkere, doch desnettemin gevaarlijke partner, de holenleeuw, die toch nog twee M. schouderhoogte mat. Zoo is het beeld van Nederland in de tropische pe riode, vele duizenden jaren geleden! Nederland In den tijd van de beste klimaatverhoudingen, Neder land op het oogenblik van de kentering. Toen schreed door het woud, te voorschijn gekomen uit de holen in de bergen een nietig wezen, klein en zwak in tegenstelling met de hem omringende {lie ren, doch moedig en rechtop op beide beenen - de mensch. Waarschijnlijk stamt de mensch uit de secundaire periode, doch zeker is het niet, wel vond men een bijl, gemaakt uit de onderkaak van een „sabeltand". De Mensch was dus reeds in dien tijd gewend, om te denken en te werken, hetgeen wijst op een langere ontwikkelingsperiode. Hij kwam uit de duisternis van den oertijd, en na een tertiaire ontwikkelingsperiode het groote wagen te gaan han- teeren (quartaire periode), dat vor hem was weg gelegd: de Beschaving! Dan komt de Ijstijd! Want - de gelukkige periode van het tropische Nederland nam in de volgende duizenden jaren een einde; geweledige natuurverschijnselen deden zich voor - de ijzige adem van het Noorden vaagde over het landschap en nam de laatste resten van de tropische tooverwereld met zich mede: De Ijstijd brak aan! De Noordelijke gletschers schoven steeds zuidelijker tot aan den voet van de Alpen, vochtige nevels hingen over het land en ijzdge stormen ver nietigden alles, wat zich niet vermocht aan te passen bij de gewijzigde levensomstandigheden. Toen baanden zich nog steeds de afstammeling van de olifanten, de roodbehaarde mammoet een •weg door de steppen - groote kudden rendieren zochten naar voedsel, de mensch verliet zijn holen om den harden strijd om het bestaan te gaan strij den. Toen gloeiden de eerste vuren ln de vlakten op, toen vielen de laatste holen beren onder de slagen van de mannen, die hun vrouwen en kinderen voe den en in dierenhuiden moesten kleeden, om ze te beschermen tegen het ruwe geweld van de winden en stormen. Zelfs de oerkracht van den enormen mammoet moest buigen voor het verstand van den mensch, die uit het brooze vuursteen de eerste wa penen wist te vervaardigen. En hier begint eigenlijk de periode, die langzamerhand uitgroeide tot den tegenowordigen cultuurstaat. Naarmate de gletscher meer en meer zuidelijk afzakten, groeiden ln de Noor delijke streken de bosschen, de oerwouden weer op en bedekten weldra onze streken. En in deze bos schen, over deze gronden heerschte de mensch, de zelfde mensch die door de Germanen werd aangetrof fen, toen zij vanuit het oosten hier aankwamen, om zich hier voorgoed te vestigen. Het Nederland van den Brontesaurus. Maar nog verder dan één tropen-periode dringt onze blik in het verleden door. De tropische dieren- en plantenwereld is nog niet geboren. De Schepping uit zich in allerlei bizarre vormen. De secundaire periode noemt de man van de wetenschap deze periode, toen de Nederlandsche grond dreunde onder het verwoede gevecht van de Brontosaurussen Met een verschroende hitte drongen de zonnestralen door in den dorren bodem. In de dalen van de massieve Alpenmassa's in de vlakten en op de bergen stered een cactus-achtige plantensoort om haar bestaan. In de zeeën, die nog grootendeels het land bedekten leefde een fauna, die nog niet besloten was, of zij het land of het water zou kiezen tot element. Deze dieren hadden de grootte van eep walvisch, het waterdier, terwijl zij de gestalte had den van een landdier. De rijkste fantasie is niet voldoende, om de veelzijdigheid van de soorten en het schrikwekkende uiterlijk van deze dieren te be schrijven. De reusachtige oerkrokodil loerde op het strand op zijn buit. De overgrootvader van het paard, een monster ter grootte van de latere Mammoet, met naar beneden gerichte slagtanden verwoestte in grootte kudden vereenigd het leven op het land. Op de stelle klippen en wanden van de kustrotsen en van de Alpen huisde de vliegende draak de voor vadre van de vogels, half visch, half vleesmuis. In de laagten van de midden-Europeesche landen, waar nu de industriesteden zijn verrezen, drong een eigenaardig wezen door het kreupelhout, een dier van zeven meter hoogte, dat op twee achterpooten voortloopt en een geweldige eendensnavel heeft. Het is overigens een uiterst ongevaarlijk dier, deze „Eendendraak." En tegenover den grootsten verte genwoordiger van hun ras, den „Gogantosaures" die een hoogte van 35 meter bereikt is het nog maar een klein beestje. Op de verschillende kleine eilanden, die toen nog ons land vormden, huisde het zuiverste waterdier, de vischdraak, half haai, half krokodil. En in de Zuidelijker stréken, op de Zuidelijke eilandengroepen was wel het vreeselijkste dier van de Schepping te vinden, de Ichtiosaures, een reuzenhagedis, wiens geweldig gebit het beste bewijs is voor de terreur, die het in de dierenwereld om zich heen veroorzaakte. Door de moerassen van de Oostelijke landen bewoog zich de Brontosaurus, de reusachtige voorlooper van den Neushoorn, be schermd door hoekige schilden en bewapend met een sterke groote hoorn. E. B. Eens zweefde de vliegende draak boven Schiphol. DE MAGNETISCHE OKKERNOOT. Men neemt een gewone okkernoot, neemt deze zoo in de hand ,dat het puntige einde naar boven wijst (tusschen duim en middelvinger) wrijft de noot langs een stuk zacht estof, tegen een mouw bv., en beweert dan dat de noot magnetisch is geworden. Inderdaad blijft de noot aan den wijsvinger hangen Maar niat door magentimes. Bij het langs de mouw wrijven hebben wij op de beide randen van de noot een lichte druk uitgeoefend, zoodat de beide schalen van de noot aan de punt een beetje van elkaar gingen. Nu kan men zonder moeite de huid van den vinger ertusschen klemmen. Bij droge noten gelukt het altijd. Zijn de nooten nat, dan kan men het opengaan bevorderen, door met een mes de naad reeds een weinig te openen. Iemand uit het publiek die tracht de magnetische noot eveneens aan den vinger te laten hangen, zal tot zijn teleurstelling bemerken dat dit niet gaat. HET GOUDEN BELLETJE. (Vervolg en slot.) En de prins? Wat had dat jaar lang voor hem geduurd. Er wou maar geen eind aan komen. En eerder dan de toove- res gezegd had, wilde hij de prinses niet gaan op zoeken. Maar moeilijk was het wel geweest. Op een keer had hij het niet kunnen laten zijn bediende naar het geschenk te vragen. Toen de be diende op zijn roep verscheen, kon hij nog maar net bijtijds een andere boodschap verzinnen, zoodat hij toch niets gevraagd had. Eindelijk was de laatste dag van het jaar verstre ken. Met bevende stem riep hij den bediende, en vroeg hem waar het belletje was. „O," zei deze en krabde zich verlegen achter de ooren. „Ja, ziet p ik ben u nog wel erg dankbaar voer het belletje, het was werkelijk prachtig. Maar het scheen wel dat ik het niet hebben mocht, ik kreeg allerlei ongelukjes sinds ik het in mijn zak had en toen heb ik het maar aan de keukenmied ge geven." „Roep de keukenmied beval de prins. „Ik heb het uit het raam gegooid" bekende de keu kenmeid, „het scheen een ongeluksbelletje voor mij te zijn.' „En waar is het toen gebleven?" „Dat weet ik niet" antwoordde de keukemeid met een armoedig gezicht. De prins keek diepbedroefd. Zou het zoeken nu al moeten opgeevn? Terwijl de prinses misschien op hem wachtte? Daar werd geklopt. Het was de kleermaker. „Ik -

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 5