Een bedriegelijk masker kom u de maat nemen voor een nieuw pak" zei de kleermaker beleefd. „Wat pak' antwoordde de prins. „Ik heb heel wat anders noodig dan een pak." „Kan ik u misschien helpen?" vroeg de kleermaker, „ik kan wel wat meer dan kleeren maken." „Nee," zei de prins. „Ik zoek een gouden belletje dat ik kwijt ben. En als ik nu maar wist, waar ik het zoeken moest.' De kleermaker verbleekte. Zou hij gestraft worden Maar hij was een eerlijk man en vertelde den prins alles. Ook ,dat hij het voor vijfhonderd gulden aan een geldschieter verkocht had. Maar de prins was reelemaal niet boos. Hij schudde den kleermaker har teUjk de hand en vroeg hem, den geldschieter te gaan halen. De geldschieter vertelde den prins met tranen in zijn stem welk een ongeluk hij met het belletje ge had had en dat hij het aan een huizenbouwer gege ven had. Toen werd de huizenbouwer geroepen. Die wist ook niets dan ongelukken van het belletje „Ik heb het meegegeven aan den kapitein en die heeft het op zee verloren" besloot hij zijn verhaal. Dat was een nog grootere moeilijkheid.' Maar zou de prins het nu opgeven? Hij dacht er niet aan. „Roep den kapitein" beval hij. En toen hij hoorde dat de kapitein in een ver land was, reisde hij er onmiddellijk heen. De kapitein wist alleen dat een visch het had opgeslokt. Nu gaf de prins den moed op. Hij kon toch niet allev isschen ter wereld laten vangen? Hij at niet, hij dronk niet, en sliep niet. Al maar dacht hij met groote droefheid aan de prinses, die hij nu nooit, nooit zien zou. Toen het schip van den prins gereed was om te rug te varen kwam er een kleine boot jongen aan gehold. „De prins, ik moet den prins spreken." Toen hij voor den prins stond kon hij nog maar net vertellen, dat de koning van dit land het belletje aan zijn dochter de prinses gegeven had, en toen viel hij bewusteloos neer. Zoo hard had hij geloopen. „Zorg goed voor den jongen" zei de prins en ging dadelijk naar het koninklijk paleis. De prinses keek juist uit het raam, en zag hem aankomen. Hoe dichter hij bij kwam, des te duidelij ker zag zij dat het haar prins was. Verheudg snelde zij hem tegemoet. En toen de prins haar zag, was het hem net, o fhfj haar zijn heele leven gekend had. Wat waren zij gelukkig. Samen gingen zij naar den koning en toen die het heele verhaal van het gouden belletje gehoord had, was hij bijna net even blij als de prins en de prinses zelf waren. Dadelijk liet hij alles voor de bruiloft in orde maken. Zij vierden vroolijk feest, en in het land staken alle menschen de vlag uit. De prins en de prinses leefden heel gelukkig sa men. Zij beloonden allen die ongelukken geleden had den door het gouden belletje, en lieten een afbeel ding ervan op hun wapenschild maken. Het belletje werd tot nu toe In een kristallen kast door hun nageslacht bewaard. Iedereen, die het zien wil, mag er naar komen kijken. (Nadruk verboden.) P. van Renssen. VOOR LEZERESJES. LIEVE MEISJES, Ik wilde jullie eens vragen of je lust hebt om mee te gaan werken aan handwerkjes, die voortaan in de courant komen en wel om de veertien dagen. We zullen dan beginnen met heel eenvoudige breiwerkjes waar je in de eerste platas natuurlijk zelf mee in de schik zult zijn, maar waar je moeder of oma of de tante's zoon' groot pleizier mee zult doen, omdat het zulke aardige verrassingen zullen zijn Jullie vindt het natuurlijk erg prettig om eens iets te maken, niet? Vooral nu in de maanden waar in het nog zoo FEUILLETON 7). Ebba, de overste een de luitenant lachen onbe daarlijk; de gastvrouw en Mathilde glimlachen; de ritmeester kijkt recht irdnisch; de schilder trommelt op een vensterruit en de ingenieur zit verdrietig in een hoek van het vertrek; Mathilde toont een tamelijk bekommerd gelaat en de graaf - ziet haar en haar alleen. „Het is toch verschrikkelijk dat Ebba over zulk eeen ongeluk lachen kan," sprak Mathilde op onte vreden toon, terwijl iets wat naar een traan geleek in hare groote, schoone oogen glinsterde. „Maar, mijn God, ik kan het toch niet helpen, dat het er alles van had alsof de oude vrouw daar kwam aangevlogen met een paar eiermanden tot vleugels," riep Ebba, „en even weinig behoeft gij er om te schreien, lieve Mathilde." „Maar zij had den hals wel kunnen breken." „Stellig niet, want zij viel precies in de armen van den ingenieur,"zei lachend de overste. „Maar denk eens aan hare schade, - dat aantal gebroken eieren!" „Die schade heeft Karei vor zijne rekening ge nomen," viel Ebba nogmaals in onder een her nieuwd luid gelach. „Hij moet het festijn betalen, daar hij toch zoo in één oogenblik zestig eieren getracteerd werd." De oude vrouw had zich zoo hoog niet moeten wagen, ze zou dan niet hebben behoeven om beneden te komen," voegde de luitenaant er bij. „Wat voor den drommel zou toch het oudje zoo verschrikt hebben, dat zij daar eensklaps het schiet gat kwam uitgestoven?" „Ja, oom, dat moet door nadere ophelderingen verklaard worden," riep Ebba in de handen klap pend. „Ik zou in der daad wel willen weten, waar eigen lijk spraafc van is," viel de vrouw van den overste in. „Gij hebt nu allen al een geruimen tijd gelachen, gejoeld en gejuicht, zonder dat ik in staat was een enkel woord van uw gesnap te begrijpen." „Ik zal u het weinige, dat ik er van weet, eens vertellen," zei de overste. „Och, lieve oom, laat mij dat doen," riep Ebba en sprong dartelend nader. „Dan zal," sprak Mathilde op zachten toon, „tante er toch niet wijs uit worden. Laat mij liever het ge val eens bedaard en verstandig uiteenzetten." „Nu willen allen te gelijk aan 't vertellen gaan, en ik zal op die wijs wel niets hooren, zoo niet onze lui tenant de goedheid wil hebben de taak op zich te nemén," antwoordde glimlachend de gastvrouw. „Komaan dan, heer luitenant, voor den dag met vroeg donker is, en het weer vaak zoo koud en guur is, zoodat je toch niet buiten kunt speeln, vinden jullie het natuurlijk wat knus om wat te handwerken. Zoo echt gezellig bij de schemerlamp of met het groote licht aan. Het eerste wat we gaan breien is een aanvattertje voor de theepot. We nemen daarvoor een paar kleine kluwtjes ze- phirwol»en een paar bijpassende breinaalden. Mis schien heeft moeder nog wel een doosje met restjes wol en dan kan jullie haar meteen vragen of ze wil helpen, aardige keiuren bij elkaar te zoeken, kleuren die niet te vee lafsteken bij de kleuren die in de ka mer zijn. Jelui kunt bv. zwart met oranje nemen, of paars met grijs, maar dan moet jelui zelf maar eens uitzoeken. Alleen zou ik het zoo erg aardig vinden als jelui me eens schreef, hoe het uitgevallen is en wat je er wel mee gedaan hebt. Ziezoo, meisjes, heb je wol en breinaalden bij de hand, dan beginnen we met 24 steken op te zetten. We zullen zeggen van zwarte wol en breien dan 30 naalden recht, zoodat we 15 ribbels krijgen, dus 1 ribbel krijgen we van 1 naald heen en 1 naald terug recht. De laatste steek van elke naald wordt gebreid en de eerste breien we ook. Anders zouden we langs de kantne lange lussen krijgen en dat staat niet mooi. Heb jelui die 30 toeren af? Dan beginnen we met 20 toeren of 10 ribbels oranje en daarna weer 30 toeren of 15 ribbels zwart en kanten dan af. Jelui ziet dan een langwerpige lapje voor je. dat zoo ongeveer 10 cm. breed en 16 cm. lang is. We gaan er als afwerking een randje om haken van losse en vaste steken en vouwen de lange kant in tweeën en wel zoo, dat we de vouw aan onze rech ter hand hebben, dus de oranje ribbels en beginnen in de rechter bovenhoek met de naald in het dubbel gevouwen lapje te steken en van oranje wol 12 lossen te haken om een lusje te vormen, waar we het aan vattertje aan ophangen, we hechten die lossen in hetzelfde gaatje waar we in gestoken hebben met een vaste, verder vier losse en in de vierde steek een halve vaste en ongeveer 1 cm. verder een vaste Zoo gaan we vrder het dubbel gevouwen lapje met picots en vaste te omhaken tot we bij den lin ker bovenhoek zijn en we ongeveer 8 picots hebben en haken dan het lapje in het vierkant om, echter niet meter zooals bij den bovenkant beide helften op elkaar, dat was alleen om het van boven dicht te krijgen. De draden worden nu netjes afgehecht en moeder zal wat blij zijn met het handige aanvatter tje. Nu meisjes doe je best en laat me eens hooren, hoe jelui werk is uitgevallen, en wie jelui er gelukkig mee hebt gemaakt. Met vele groetjes, TANTE GE, b TherèSiastraat 424, Den Haag. VOOR JONGENS VAN JAN DE WIT. ZEILVLIEGEN. „Trek uit" - „loopen* - „los"! zoo klinkt het com mando van den zeilvlieger op de berghelling en dan verheft zich het met gummikabels op- de manier van een katapult afgeschoten zeilvliegtuig als een reuzenvogel geluidloos in de lucht. Als door onzicht bare krachten gedragen zweeft het toestel voort tsijgt omhoog, wendt zich met elegante bochten links en rechts .en vliegt zelfs tegen den wind in - een uur, - twee uur, steeds hoóger, steeds hooger, en steeds verder. Wie eens getuige was van een zeilvliegtocht zal het kunnen begrijpen, dat de zeilvliegers zoo enthousiast zijn over hun sport, waarbij men - volgens hun ver klaringen - alleen het ware gevoel van „vliegen" krijgt, het gevoel van zich losmaken van den grond hetgeen men in een gewoon vliegtuig niet zoo sterk gevoelt. Met het woord sport is het zeilvliegen ei- het verhaal! Wij zijn toehoorders!" en achteloos wierp Ebba zich in een armstoel. Daarna wendde zij zich tot Karei en sprak. „Nu, hoe gaat het u, mijn dappere ridder, na het eierbombardement? Zestig tegen vierentwintig schellingen maakt drie rijks daalders. Maar stil, ik mag thans uw antwoord niet hooren, de luitenant heeft het woord." Met deze woorden schoof zij dieper in haren stoel en zette het gelaat in eene zeer oplettende plooi, ter wijl echter de opgeruimde blik een goed deel terug gehouden vroolijkheid verried. „Toen wij van onze wandeling terugkeerden",, ving de luitenant aan, „gingen wij den stal voorbij. Onze vriend de ingenieur, Karei en mijnheer Wall waren eenige passen vooruit, en juist toen zij zich vlak voor het luik van den hooizolder bevonden, zagen wij daaruit iets te vorschijn vliegen, dat wel op een mensch geleek, mafar twee vleugels had en schreeuwde als een kiezentrekker. Het vliegende phenomeen wierp zich recht in de armen van den ingenieur, en Karei werd op hetzelfde oogenblik overdekt met eene menigte witte kogels, die op zijn hoofd en schouders uiteenspatten en hem met gele verf overstroomden. De heer Wall had een klomp boter op het hoofd gekregen en -" Met één woord," viel de overste in, „ieder kreeg van de zeldzame verschijning zijn bescheiden deel. Dat van den ingenieur zou intusschen het minst te verachten geweest zijn, zoo het uiterlijk der vrouw vijftien in plaats van vijftig jaar had doen gissen." „Och, tante, als gij die drie gelukkige ridders eens gezien hadt!" riep Ebba weder onder luid gelach: „Karei geel als een kanarievogel van de gebroken eieren, mijnheer Wall met zijn smeltende boterkroon, die als des hoogepriesters olie hem langs de slapen neerdroop, en eindelijk den ingenieur met de vliegende dame in zijne armen. Het was een onver gelijkelijke aanblik en het geld waard," besloot ze een barstte weder uit in hartelijk lachen. „Nu, en wat gebeurde er verder?" vroeg de vrouw van den overste, die op haar beurt niet laten kon te lachen. „Ieder ging zijns weegs met wat hij bekomen had," hief de luitenant weder aan. „De oude vrouw, die door den ingenieur in de keuken werd afgeleverd, beweert dat de gevleeschde duivel haar op den hooizolder is verschenen, zoodat zij in haren angst en om zijne nadere kennismaking te ontloopen den eersten weg den besten' had in geslagen, dien zij voor zich zag." „Ik voor mij vind dat het voorval veeleer deel neming dan scherts verdient," merkte Mathilde aan; „want de oude is eene arme hutbewoonster die op weg was naar de stad." „Gij hebt gelijk, genadige vrouw," stemde de graaf haar toe: „en buitendien zou zij zich ligt hebben kunnen bezeeren, zoo -" „Zoo niet de armen des ingenieurs zich voor haar ontsloten hadden," viel de overste in. „De duivel mag mij halen, als niet menig meisje graag in hare genlijk niet genoeg gekenmerkt, want tegenwoordig is men er zich heel goed van bewust dat de tegen woordige luchtvaart veel van te zeilvliegerij kan lee- ren. Niets voor niets.hebben verschillende zeilvliegers met hun toestellen hoogten bereikt van meer dan 3000 meter, terwijl zij afstanden vlogen van ruim '00 kilometer en meer. In vele opzichten vooral wat betreft den uitwendigen vorm, schijnen de zeilvlieg- tuigen als voorbeeld te dienen voor de allermodernste motortoestellen. Natuurlijk is het zonder meer niet j mogelijk een zeilvliegtoestel door het inbouwen van een motor te veranderen in een motorvliegtoestel, j Maar desondanks overdrijft men niet, wanneer men zegt, dat de vlietuigwerven nog veel te danken hebben aan de proefnemingen van de zeilvliegers. Vergeleken bij een zeilvliegtuig moet de doelmatige vorm van een verkeersvliegtuig den leek wel hoogst onvolmaakt schijnen. Doch niets is minder juist, want bij het vliegen legt de vorm betrekkelijk weinig gewicht in de schaal. Er bestaan tegenwoordig in Duitschland 250 ver schillende zeil vlieg vereenigingen. Voor het grootste gedeelte bestaan zij uit betrekkelijk jonge menschen Scholieren, studenten, enz. die hun toestellen dan ook zelf bouwen. Op deze wijze is het mogelijk on danks de beperkte midelen die de zeilvliegerij ter beschikking staan, steeds weer nieuwigheden te be proeven en records te behalen, die de luchtvaart en natuurlijk ook de opleiding van piloten ten goede komen. Er ligt in ons land nog een krachtig arbeidsveld braak voor „jongens van Jan de Wit" die hun krachten op de zeilvliegerij willen probeeren. HET WEEKPRAATJE VAN OOM MAARTEN. Beste neefjes en nichtjes, Daar is Oom eindelijk weer. Ja, Oom heeft Kerst- vacantie gehad, net als jullie. En toen heeft hij lek ker alle briefjes opgespaard tot nu toe. Daarom laat ik mijn praatje hierbij en ga over tot de raadsels. Ik dank jullie allemaal hartelijk voor je Nieuw- jaarswenschen en wensch je allen hetzelfde. LETTER C. 1. De schrikkeldag (29-Februari.) 2. Consul of Sultan. 3. Berg, tafel, koevoet. 4. Een schildwacht. 1. Wat is het verschil tusschen een dubbeltje met de beeltenis va n koningin Wilhelmina en een kwartje met het portret van Willem III? plaats zou geweest zijn." „Maar nu, nadat wij gelachen en pret gehad heb ben, moeten wij er op bedacht zijn om het oudje eene schadevergoeding te bezorgen en uit te vin den, wat het eigenlijk geweest is dat haar zoo deed ontstellen," zei de gastvrouw. „Het eerste moet gij doen, het laatste zal Ik op mij nemen," sprak de overste en verliet lachend het vertrek. Mathilde sloeg voor om een algemeene collecte te houden ten bate van de verongelukte koopvrouw. De graaf was het terstond met haar eens en de andere heeren verklaarden zich natuurlijk ook daar toe gezind. „Neen, lieve Mathilde," riep Ebba, „dat is mij te onrechtvaardig, dat wij voor anderen boter en eieren zouden betalen, terwijl wij er toch niet het geringste van geporfiteerd hebben. Naar mijne opvatting moet Karei de eieren, mijnheer Wall de boter betalen, terwijl mijnheer de ingenieur haar datgene vereert wat haar volgens zijne meéning onder broederen toekomt. Ik geef wis en vast geen dubbeltje. Kom, Maarie, laat ons eens gaan vernemen wat ons toch eigenlijk dit kluchtige luchtverschijnsel bezorgd heeft." Met deze woorden verlieten Ebba en Marie het salon. Ook Mathilde trad met hare tante naar Luiten, nadat zij deze met een paar uitgezochte woorden verzocht had om uit haren naam vijf rijksdaalders aan de oude vrouw ter hand te stellèn. De heeren bleven dus alleen. „Wel, wat zegt ge nu van Mathilde's gedrag? vroeg halfluid de graaf, zich tot den ritmeester wendende. „Dat het mij al te roerend is," antwoordde de aangesprokene op verachtelijken toon. Toen richtte hij zich tot den ingenieur en den artist en zeide: „Volgens de meening van Mevrouw Brandis behoo- ren wij het te zijn die de hemelvaart betalen, niet weer?" „Ja, zoo heet het," antwoordde de schilder en keerde zich lachend tot den ritmeester. „De uit spraak is echter onrechtvaardig, want veeleer be- hooren zij te betalen die al het vermaak gehad en niets van den eier- en boterdoop te proeven ge kregen hebben." „Ja, eerst uitgelachen en dan nog tot eene geld boete gedwongen te worden, dat is wel hard," meen de de ingenieur. „Deze opvatting is voortreffelijk voor wie aan het een en het ander ontkomhen is," verklaarde de luitenant en verliet het gezelschap. Ook degraaf en de ritmeester verwijderden zich. „Gij zult moeten bekennen dat uwe nicht Ebba een lichtzinnig dwaarhoofd is, zonder hart of verstand," begon de graaf toen zij buiten waren. „Dat wil ik toegeven," antwoordde de ritmeester; „maar men wordt door haar toch niet bedrogen zoo als door de beide anderen. „Merktet gij niet op hoe echt vrouwelijk en fljnge- 2. Hoeveel letters zijn er in den Bijbel. 3. Wanneer heeft men zes en ga eenen? 4. Wie kan alle talen spreken? Prijswinnaars van de C-raadsels zijn Primula. Veel geluk nieuw neefje en „Vaders knecht.") Voor den teekenwedstrijd van Sint Nicolaas is de prijs gevallen op „Niadoco. De prijs voor het kleuren en het doolhofraadsel is gevallen voor het kleuren op Nellie den Hartogh en voor het doolhof op „Klaas Vaak.' Allemaal gelukgewenscht hoor. Primula en Klaas Vaak moeten hun prijs maar komen halen op het bureau. Vaders knecht en Nellie den Hartogh krijgen hem toegestuurd, omdat zij zoo ver weg wonen. voelig Mathilde handelde?" vervolgde de graaf. „Hebt gij ooit een rattenval gezien?" vroeg de rit meester. „Een rattenval?" „Ja, een rattenval. Men steekt een stuk geurig lokaas aan den haak, om het kleine, onnoozele dier, dat geenerlei kwaad vermoedt, nader te lokken," zei de ritmeester. „Zoo doet ook Mathilde. Neem 't mij niet kwalijk, vriend, gij zijt op een kostelijken weg om kattenaas te worden. En nu moet ik voort naar de smelterij." De beide heeren namen afscheid. „Mevrouw Remmer is waarachtig goed en teerge voelig, „sprak de ingenieur vol geestdrift tot den schilder. „Zij vermaakte zich niet op onze kosten en was de eerste die de oude vrouw hare schade vergoeden wilde." „Ik heb haar ook steeds bewonderd," antwoordde de schilder. „De kapiteins weduwe daarentegen is altijd de eerste om te lachen over het leed van anderen." HOOFDSTUK. Arm in arm wandelden Ebba en Marie de laan af naar de achtergebouwen waar ook de stal zich bevond. „Nu, wat voor plannen hebt gij?" vroeg Marie. „Den gevleeschden duivel uit te vinden," ant woordde Ebba lachend. „Ik ben van jongs af nieuws gierig geweest om deze notabiliteit te zien." In dit oogenblik hoorden zij de stem van den overste door het luik van den hooizolder. „Welzoo, gij kleine schelm, gij wilt niet voor den dag komen!" riep hij. „Waarschijnlijk zijt'gij hier om hooidieven binnen te laten; maar ik zal u da delijk tot andere gedachten brengen!" „Och, oom, oom! Ik ben het! Sla mij niet," riep nu eene kinderstem. „Edvard!" riepen de overste en de benedenstaande dames als uit één mond. „Arme knaap! Wat kan hij toch daar boven gewild hebben?" riep Ebba ontrust, ijlde den stal binnen, den trap op en stond in het volgende oogenblik op den hooizolder. Marie was blijven staan, maar luis terde oplettend toe. „Wat voor den duivel moet dat beduiden?" hief de overste weder aan. „Gij zijt waarachtig beschil derd en ziet er uit als de levende duivel." Dit zeg gende sleepte hij de knaap tot voor aan het luik. Marie kon hem nu zien. De knaap was omstreeks acht jaar oud, maar vor zijn leeftijd zeer groot. Zijn gezicht was met roode verf beschilderd en op het hoofd droeg hij een paar groote horens. Over zijn kleederen had hij een rood wollen wambuis getrok ken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 6