Stemmingsbeeld Groentenland Een bedriegelijk masker Wanneer men zich eens bezig houdt met het napluizen van de oorzaken, die tot een bepaald gebeuren leidden, ziet de onderzoeker ras, dat het meestal vele factoren zijn, die op dat gebeuren in vloed uitoefenden. Dikwijls ziet men factoren over 't hoofd, en komt te goeder trouw tot verkeerde gevolgtrekkingen. Of ook - en dat is een leelijk ding, maar al te vaak voorkomend - staat al van te voren het resul taat vast en worden de factoren zóó gegroepeerd, dat de min-kundige hoorder of lezer tot de conclusie komt: inderdaad zoo heeft het geval zich toegedra gen. Dit laatste komt maar al te vaak voor in de poli tiek en 't is wel hierom, dat meenig ernstige man en vrouw van geen politiek willen weten. Nu zit ik al in de politiek en vraag mijn lezer bij voorbaat excuus. Min of meer word ik in dien hoek gedrongen en ben wel verplicht te reageeren op het stuk. dat het Staten lid. de heer P. Zeeman van Zuidscharwoude in ons blad heeft doen plaatsen. 't Is echter mijn ernstig voornemen, mij van partij-politieke beschouwingen te onthouden, in te genstelling met genoemden inzender, die blijk gaf dat niet te hebben gewild. Leerzame lectuur bood het laatste nummer van de Haagsche Post, speciaal in het artikel, geschreven door niemand minder dan den Oud-Minister van financiën. Z.E. Treub. Deze auteur van groot gezag verhaalt in de Haagsche Post, hoe moeilijk zijn positie was in de bewogen dagen van Juli en Augustus 1914. Hij geeft een kijkje achter de schermen, en laat zien, waarom de Amsterdamsche beurs werd gesloten en wie daarop de grootste invloed hebben uitgeoefend. Een politicus zou er licht toe geneigd zijn, den invloed van de volksvertegenwoordiging in die da gen breed uit te meten en op haar verdiensten te wijzen. Anders ZJE. Treub. De meeste menschen waren hun hoofd (over drachtelijk - hoor!) geheel kwijt, ook de andere nog al bezadigde financiers. In zulke dagen komt het uit, wie iets beteekent en 't is met groote waar deering, dat Oud-Minister Treub gewaagd van den bijzondere verdiensten in die dagen hem en den lande bewezen, door een staatsman of finan- cieële specialiteit in een der beide Kamers? Neen, 't was de President-Directeur van de Ne- derlandsche Handels Mij., Dr. v. Aalst, die zijn dien sten aanbood, waarvan een dankbaar gebruik werd gemaakt. Wie zich voorstelt, dat plitici alléén geschiedenis maken, of op het gebeuren uitsluitend invloed uit oefenen, vergist zich deerlijk. Wie de zaken zóó voorstelt, kijkt of niet goed, of heeft met zijn voorstelling bepaalde bedoelingen. Uit deze ietwat uitvoerige inleiding zal de goed willende lezer reeds kunnen opmaken, hoe mijn betoog verder zal loopen. Laat de lezer nu eens nalezen het betoog van den heer Zeeman. Hij releveert de gehouden ver gaderingen te Koedijk, Zuidscharwoude en Alkmaar, de besprekingen, die de Sociaal Democratische Staten-leden, woonachtig in dezen omtrek onderling hielden en gewaagt van de activiteit, door deze heeren ontwikkeld. De fractie, waartoe inzender behoort, weerde zich en diende een voorstel in. De naam van den heer Kostelijk werd even genoemd, doch de lezers moeten tot deze conclusie komen: van ons, S.D.A.P.'ers is de actie uitgegaan, wij zijn de menschen, die alléén een open oog en een warm kloppend hart hebben voor noodlijdend Groenten- land. Wat zou er van terecht zijn gekomen, als wij er ons niet voorgespannen hadden. Dank vragen we niet, we deden niets meer dan onze plicht. Doch raat het volk zelf, op grond van zijn gegevens, uitmaken, wie zijn ware vrienden zijn. Beter dan de eigen tuinbouworganisatie, zorgen wij S.D.A.P.-Statenleden voor de belangen van de in nood verkeerende tuinbouwers. Zoo teekent de politicus Zeeman de situatie. De grove fout, door den heer Zeeman gemaakt bij de weergave van zijn kijk op het geval, is hier mee eigenlijk al aangegeven. Hij heeft geen oog gehad, of niet willen hebben, voor de andere fac toren, die in het spel waren. Ik ben zoo vrij te wijzen op de regeertaak, die op het college van Gedeputeerde Staten onder pre sidium van den Commissaris der Koningin rust. De heer Zeeman is toch waarlijk niet van oordeel, dat H. H. Gedeputeerden zonder meer uitvoerders zijn van de door de Provinciale Staten goedgekeur de besluiten? Of ook, dat de stuwkracht eenig en alleen te danken is aan het initiatief der Staten leden S.D.A.P.-'ers? Indien dit het geval mocht wezen, dan mag hij wel eens terdege studie maken van het vraagstuk van de verhouding tusschen de Provinciale regee ring én de Provinciale Volksvertegenwoordiging. Voorhands neem ik aan, dat deze zaken den geachten inzender zelfs beter bekend zijn dan mij. Hij is immers lid van de Staten Provinciaal. En dan zal hij mij wel willen toegeven, dat het initiatief in den regel van de Regeering, in casu van Gedeputeerde Staten uitgaat, waaruit volgt, dat genoemd college ook zelfstandig zijn houding be paalt, informatiën inwint enz. En hier ben ik gekomen op 't punt, waar ik wezen wil. Het is geheel en al met de feiten in strijd, het voor te stellen, alsof het aanvaarde voorstel tot crediet verleening eenig en alleen een gevolg is van de actie van de S.D.A.P. Statenfractie. Gedeputeerde Staten waren geheel op de hoogte met den gang van zaken in Groentenland, dank zij het voortdurend contact met de tuinbouworganisatie. 't Is verre van mij, de verdiensten der Staten leden te willen verdoezelen, integendeel. Zij waren bij de Provinciale Regeering de bepleiters van het belang der tuinders en vertolkten, wat er onder 't volk om ging Er was eenstemmigheid bij het Bestuur en de volksvertegenwoordiging en zoo kwam een goed re sultaat tot stand. En wie mocht twijfelen aan de juistheid van deze lezing, die poogt recht te doen aan alle meewerkende factoren, leze de regelen voor de credietverleening door de Staten op voorstel van Gedeputeerde vast gelegd. Aan de tuinbouworganisaties, die voortdurend om advies is gevraagd, is een belangrijke taak opgelegd. De zaak van de credietverleening aan den tuin- bouw is geen politiek succesje van de S.D.A.P. Statenleden. Als de heer Zeeman deze zoo treurige zaak probeert te exploiteeren voor zijn partij, dan kom ik daar met kracht en klem tegen op. Het jaar 1931 zal ons ook brengen verkiezingen voor de Provinciale Staten, over enkele maanden 1 worden zij gehouden Ik zie verband tusschen de in April te houden verkiezingen en het ingezonden stuk van den heer j Zeeman. En waar ik de zaak van de tuinbouworganisatie zoo graag los wil zien van de politiek, meen ik goed te doen, op dit stuk wat uitvoerig in te gaan. De druk der tijden leere ons toenadering, bevor- dere de eensgezindheid. Men schare zich nu vooral j om zijn organisatie, die dan alleen in staat zal zijn, iets te bereiken, als alle tuinbouwers, welke politieke j Voor de bezoekers richting Alkmaar zal na iedere voorstelling een extra-autodienst rijden van de Fa. Kok en Tuinman. Zie verder de advertentie in dit blad. Uit den Omtrek richting zij ook zijn toegedaan, als vakgenooten el kaar met raad en daad bijstaan. Plaatselijk Nieuws NOORDSCHARWOUDE. De revue zal ook aan den Langendijk haar intrede doen. De wensch, door velen meerdere malen geuit, om aan den Langendijk de revue ingang te doen i vinden, heeft weerklank gevonden in de gelederen van de bekende Tooneelvereeniging „Het Kleine Tooneel" en gesteund door enkele vooraanstaande personen op 't gebied van de revue, werd op haar j initiatief het Eerste Langedijker Revue-Gezelschap I opgericht. De meest geschikte personen op gebied j van muziek, zang, tooneel, gymnastiek etc., zijn uit j diverse vereenigingen gerequireerd en vormt het E. L. R. G. een prima vereeniging, waaraan niet minder dan 70 personen medewerken. Zoo zal dan de eerste Revue op 8, 11 en 15 Februari a.s. in „Concordia" te Noordscharwoude worden opgevoerd. De revue, die met het zoo populair gezegde ,,'t Zal i wel Gaan" is gedoopt bestaat uit een proloog en drie bedrijven en is geschreven door den bekenden revue- 1 schrijver Ridderikhoff van Hoorn. De coupletten zijn geschreven door de heeren P. Deutekom en Ridderikhoff. De musicale leiding be- rust in handen van den heer H. J. Zaal, de balletten I zijn vervaardigt en ingestudeerd door den bekenden turner, den heer K. Boot. Een uitstekend koor van pl.m. 30 personen, gesteund door een prima orkest van 14 personen zorgt voor de uitvoering van het instrumentaal en vocaal gedeelte. Commerre is Mevr. Deutekom-Wit, de komieken zijn de heeren P. Deu tekom en Jac. Prijs, declamator de heer H. Slikker. Een twaalftal-girls verzorgen de balletten met als solo-danspaar Mej. M. Seepers en de heer KI. Boot. De decors, requisieten, schijnwerpers etc. komen uit de magazijnen van de Fa. Deijnum te Amster dam, costumes van de Fa. Ridderikhoff te Hoorn. Als tooneelleider treedt op de heer G. Deutekom, requisiteur de heer D. Dirkmaat terwijl de verzor ging der verlichting is toevertrouwd aan den heer W. Tuin. De belangstelling voor deze- eerste Revue zal niet alleen aan den Langendijk, doch ook van andere plaatsen wel zeer groot zijn en reeds vanaf Zondag 25 Januari a.s. zullen plaatskaarten aan de zaal, te lefoon 73, verkrijgbaar gesteld worden. SINT MAARTEN. Eindelijk was dan de al lang verbeide dag aange broken dat onze Symphonie „Ons Genoegen" in samenwerking met de zangvereen., haar aangekon digde revue zou opvoeren ter herdenking van haar 10-jarig bestaan. De zaal was bij aanvang stamp vol belangstellenden, welke allen val verwachting het moment afwachten waarbij het scherm op zou gaan en een begin zou worden gemaakt. Nu, de inzet was al heel goed gekozen en de heeren Schuit en L. de Pee Hz., wjblke beiden, zooals dit bij een revue gewoonte is, het publiek voor de aanvang van elk bedrijf op de kmende gebeurtenissen voorberei den, wisten het publiek met hun uitbeelding „hen gelsport" te doen schateren van de lach. Het js dan ook geen wonder, dat bij zoo'n begin de lach steeds schalde en bij elk der 16 tafereelen de komi sche en grappige wijze van inleiders ons bijwijlen de tranen uit de oogen persten. De uitbeelding in deze tafereelen gegeven waren in gevallen schitterend en hierbij hulde aan hen die dit heeft of hebben uitgedacht en voor elkaar gezet. Wanneer wij aan ons oog de verschillende tooneel- decors laten voorbij trekken en daarbij weten dat dit alles door eigen kracht is gewrocht (behalve de verlichting) dan geeft dat ons een denkbeeld van het vele werk en de hoofdbrekens hieraan verbonden en doet het ons dubbel goed dat dit vele werk enz. dien avond voor hun een groot succes is geweest. Van de mooie uitbeeldings en uitvoerings kan niet elk afzonderlijk worden behandeld maar over decors der ijsbaan, de uitbeelding der kaasfabriek en de brand was keurig mooi en de finale was-in een woord schitterend en deed ons aan een sprookjes land denken. Ook het werk onzer commère, Mej. v. d. Pee, was veel en goed, vooral de proloog, bij het Ned. Staats pensioen was goed voorgedragen. En dan, iets wat heel veel ten gede bijdraagt, is de verlichting. Deze in handen gesteld van den heer de Graaf, electriciën te Alkmaar, was boven aller verwachting en al was het op ons kleine dorpje dat het plaats vond, in een stad als Alkmaar ziet men het niet mooier. Na afloop was het de voorz. van Syphonie die de directeur, de heer Schut, complimenteerde met de goede afloop qn hem een krans aanbood. De Burgemeester van St. Maarten complimen teerde den directeur en vereeniging eveneens en dacht wel uit naam aller aanwezigen te spreken met directie en vereen, te danken voor al het mooie ons geboden. Ook de heer Zwakman Jr. voerde het woord en gaf uit naam zijner ouders devereen.eenigemuziekles- senaars cadeau terwijl de heer de Graaf den heer P. Appel een cadeautje aanbood en hem dank bracht voor het onnoemelijk vele dat deze 72-jarige man voor deze revue heeft gedaan. Rest nog mede te deelen dat de grimage aan den heer Loevens was opgedragen en deze dit op keurige wijze had uitge voerd, dan stappen wij van dit verslag af en hopen dat a.s. Woensdag de vereen, wederom zoo'n succes avond mag hebben. FEUILLETON 8) „Waarom hebt ge u zoo toegetakeld?" schreeuwde de overste. Maar Marie zag wel dat hij slechts schijnbaar toornig was om den knaap vrees aan te Jagen. „Als gij mij loslaat, oom, zal ik antwoorden," zeide knaap, zonder in het minst te schrikken. „U behoeft niet bang te zijn, oom, dat ik door het luik naar buiten spring, zooals die oude, domme vrouw deed." „Hoe, bengel, gij waagt het nog te willen gek- scheeren? Ik had grooten lust u denzenfden weg te laten uitvliegen als de oude vrouw, die gij zoo doodelljk hebt ontsteld." Bij deze woorden greep de overste den knaap in den kraag, maar had den tijd niet hem van den grond te lichten, daar op hetzelfde oogenblik Ebba vlak naast hem stond. „Als gij sinjeur Beëlzebub naar beneden gooit, oom, dan vlieg ik hem na!" riep zij „En ik vang hem op in mijn armen," zeide Marie lachend. „Laat hem dus langs den trap naar be neden komen, dan zal en moet hij biechten." De overste liet den knaap los en sprak schertsend: „Dat vrouwen volk heeft al van af het paradijs een zwak voor den satan gehad. Neemt hem dan mede; alleen ik behoud mij voor bij de biecht tegenwoordig te zijn." Eenige oogenblikken later stonden de overste, Ebba en de sluwe vogel Edvard naast Marie. „Wel, gij schelm, welke deugnietenstreken hadt gij nu weder in den zin?" begon de overste. „In 't geheel geene," antwoordde de knaap lachend. „.Anders beweerde, dat de duivel de paarden plaagt, en toen wilde ik Anders doen schrikken als hij hooi kwam halen. Terwijl ik daar nu onder het hooi ver scholen lag en op Anders wachtte, kwam er iets zwaars aangedraafd en had mij bijna platgedrukt. Ik sprong dus op, en de oude Stina van Eknas stortte, mij ziende, luid gillend het luik uit." De knaap lachte bij dit verhaal dat hem de tranen in de oogen kwamen. „Hierop keerde ik," voer hij voort, „in mijn schuilplaats terug en heb er gelegen tot oom kwam en mij voor een hooidief aanzag." „Maar Edvard, uw kinderlijke grap had de oude vrouw het leven kunnen kosten en gij hebt haar in elk geval een groot verlies berokkend," zeide Marie ernstig. „Och neen, lieve tante. Ik ben al zoo dikwijls het luik uitgesprongen. Het is zoo erg hoog niet," ant woordde Edvard op luchtigen toon. „Ja voor u, gij wildzang, is het misschien een klei nigheid, maar niet voor een ude vrouw," sprak de overste en kneep den knaap in het oor. „Ga nu, wasch u die duivelskleur van 't gezigt en kom dan met ons mede." ZEVENDE HOOFDSTUK. Eenige dagen later, zeer vroeg in den ochtend, sloegen vier personen, elk afzonderlijk, den weg in die van Ljungstahof naar de kleine bezitting Eknas voert. De eerste die Ljungstahof verliet was de kleine Edvard, de pleegzoon van den overste en de rust verstoorder van den hooizolder. Hij stak het park over en nam zijnen weg recht door het bosch, terwijl hij onder zijn buisje iets verscholen hield. Eenige oogenblikken later huppelde Ebba de trap pen van het hoofdgebouw af en sloeg denzelfden weg als Edvard in. Bijna gelijktijdig opende Marie eene deur van den linkervleugel en ging een ander voetpad op dat evenzeer naar Eknas voerde. Een kwartjeruurs later galopeerde de ritmeester den straatweg over in dezelfde richting. Wij snellen ons viertal vooruit, dat door eene zelfde gedachte gedreven schijnt of misschien afge sproken heeft daar bijeen te komen. Eknas was eene kleine, armoedige bezitting en werd bestuurd door een jongen boer, den zoon der oude Stina. Zijne vrouw was gestorven, en de we duwnaar, weleer een vlijtig, werkzaam man, had zich nu aan den drank verslaafd. Zijne oude moeder was eigenlijk de persoon, die, ofschoon diep armoe dig, de zes kinderen verzorgde. De overste had veel voor hen gedaan; maar de nog telkens toenemende losbandigheid van den huisvader deed er de ellende dagelijks grooter wor den. Op den dag, toen haar het bewuste ongeluk over kwam, was de oude op weg gegaan naar de stad om daar hare eieren en boter te verkoopen: natuurlijk had zij met ruime vergoeding voor het geleden ver lies het heerenhuis verlaten. Nu was zij bezig aan de rond haar staande kin deren hun ontbijt uit te deelen. Op het bed lag haar zoon en sliep weder een roes uit. Juist toen zij het laatste kind een stuk brood gaf, vloog de deur open en Edvard het vertrek binnen, warm en frisch als de morgenstond daar buiten. „Goeden morgen, moeder Stina," riep hij, „hoe gaat het?" „Och, goede hemelsche Vader, daar is waarlijk onze jongeheer! Vlug, een stoel!" Zoo sprekende veegde Stina haastig een harer oude wrakke stoelen af en zette dien voor Edvard neder. „Neen, dankje, moeder," antwoordde deze. „Ik kwam maar eens kijken of u niets scheelde, want gij moet weten dat ik het was, die u zoo deel schrikken." En Edvard haalde van onder zijn buis een zakje met beschuit te voorschijn, dat hij nu goedhartig onder de kinderen verdeelde. „Mijn hemel, zoudt gij dat geweest zijn, jonge heer!" riep de oude en sloeg verbaasd de handen ineen. „Ja, ik was het," antwoordde Edvard lachend. „Maar wees er niet boos om op mij, en neem dit aan. Meer heb ik niet." Dit zeggende stak de knaap haar een rijksdaal der toe. Daar zweefde iets voorbij het venster en Edvard riep: „Daar komt tante Ebba! Die mag mij niet zien!" Hij senlde naar het venster en sprong er uit juist op het oogenblik dat Ebba de deur binnentrad. Uitvoerig te vertellen wat nu Ebba zeide zou over tollig mogen heeten. De slotsom was, dat zij de ver zorging van het oudste meisje op zich nam en be loofde haar binnenkort naar school te zullen zen den. Toen zij weder zou heengaan, sprak zij nog: „Het is niet noodig, moeder, aan iemand ter wereld te zeggen, dat ik het ben, die voor het meisje zorgen wil. Beloof mij dit geheim te houden." „God zegene u, mijn goede, genadige dame," zei moeder Stina; „als gij dat zoo wilt zal ik zwijgen." Weder werd de deur geopend en Marie trad bin nen. „Hoe, Ebba, gij hier!" riep zij verbaasd. „Ja, lieve vriendin, ik liep Edvard na, dien ik den weg naar hier zag inslaan; ik hoopte dat hij mij wellicht door eene nieuwe kluccht amuseeren zou. Maar toen ik hier binnentrad sprong hij het venster uit." Nadat Marie aan de oude vrouw eenige kleeding- stukken voor de kinderen gegeven en beloofd had, om volgens hare gewoonte den volgenden dag terug te komen en een uur met hen te lezen, wilde zij zich met Ebba verwijderen. Maar de dag scheen nu eenmaal voor ontmoetin gen bestemd te zijn, en juist toen zij de huisdeur uittraden sprong de ritmeester van zijn paard. „Wel, kijk hier! De dames hebben een pelgrims tocht naar hier gemaakt!" riep hij, Ebba en Marie begroetend. „Ja, juist zoo als gij," antwoordde Ebba lachend; „maar waarschijnlijk piet een geheel ander doel. Gij zijt gekomen om eene schuld te vereffenen, ik alleen om nog eens te lachen en Marie om mij gezelschap te houden." Nadat Ebba dit gezegd had verwijderden zich de belde jonge dames. „Wat voor den drommel kan Ebba hier te doen gehad hebben?" prevelde de ritmeester. „De andere was zeker weer gekomen om de barmhartige uit te hangen; Ebba evenwel is niet gewoon de moeite te nemen om zich met een heiligen-aureool te tooien, en 't is misschien juist daarom dat ik haar voor beter houd dan de andere." Zoo sprekende trad hij het huis binnen, i Het bezoek van den ritmeester had ten gevolge dat moeder Stina's halfbeschonken zoon heensuk- kelde. Karei nam op zich voor hem te zorgen en te beproeven of hij van zijn ongelukkigen hartstocht zou te genezen zijn. Reeds den volgenden dag zou Anders het dorp verlaten en naar de hoofdstad gezonden worden, om er onder de verzorging en het toezicht te komen van een geneesheer, die de dron- kenschap genas door de zoogenaamde brandewijn- kuur. Toen de ritmeester op het punt stond heen I te gaan, vroeg hij nog: i „Wat moesten toch die dames hier?" „Wel, juffrouw Marie komt eiken morgen en leest I Gods Woord met de kinderen, zooals zij dat bij ver- 1 scheidenen meer in het dorp doet," antwoordde de oude vrouw. „En de kapiteinsweduwe?" Moeder Stina werd verlegen en stamelde: „Zij kwam maar eens mede." „Nu spreekt gij de waarheid niet, oudje!" riep de ritmeester en hief dreigend den vinger omhoog. „Wel, als u het stil wilt houden, genadige heer ritmeester, „dan zal ik u de waarheid zeggen," ant woordde moeder Stina. „De genadige mevrouw wil voor dat meisjï daar zorgen, en haar naar de stad zenden en laten school gaan; maar zij wil niet dat iemand daarvan spreekt. Zij doet alleen in stilte Toen de ritmeester naar huis reed dacht hij: „Wat gaat het mij aan, hoe Ebba is? Zij is toch, als geheel haar geslacht, een zamenweefsel van huichelarij. En echter ligt er in geheel haar persoon, in al hare daden iets waars en een hooghartig stre ven om nooit de algemeene opmerkzaamheid op zich te vestigen door zoagenaamde goede daden. Maar ook dit kan bedrog zijn, ofschoon ik in haar nog niets bespeurd heb wat aanleiding kon geven tot dit vermoeden, 't Is toch een duivelsch werk, dat ik nooit kan nalaten aan de vrouwen te denken, terwijl ik toch uij eigen ondervinding, zoowel als door het ongelukkige lot vdn den armen Max be hoorde te weten dat vrouwendeugd volstrekt geen waarde heeft." En vol ergernis gaf hij zijn ijjtard de sporen en spoedde zich naar huis. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 4