8® Voor Verstrooiing en Verpoozing men, hij was overspannen, zei men. Veelal overviel houden Probeer het Vaar lens' dm ri t l" ifi bovenkant aan elkander, maar laten hem, als hij midden in zijn preek was, de angst, dat je wakker wordt iezeïf Tf tP vr "S' do?£ fdi"ct als ®ei? kleine opening waar het kwastje, waarmee we hij niet verder kon, en juist die angst bemoeilijkte k nu Ge zult dan waarsnïïfJfnïl' droomde het afmaken nog door gehaald kan worden en aan hem het preeken dan zoo, dat hij doodelijk vermoeid 1 de eeêst eieenlïlk ÏÏhm h«£uï F 41bemerken dat den binnenkant afgehecht wordt. Voor het kwastje was als de kerkdienst aieeloonen was nf man {JJVJ"of iemanddiehoogeSortoênheef^klaa t n6em 3e een reeD]e karton van onMvppr 3 pm veel over dat hij zoo vaak droomt1 B^zocffemand is de geest in het waakleven scherper ingesteld op datgene wat haar sluimerend bezig houdt Het minste wat ons in ons leven overkomt wordt bewaard en opgeborgen in de ziel en het zal daar kerkdienst algeloopen was. Of men hem al zei, „je hebt toch nooit geen last gehad, dat je niet verder kon, je hebt altijd toch goed kunnen preeken," het baatte niets, steeds weer kwam die angst, en het werd zoo erg, dat hij gedwongèn was rust te nemen. Zijn vrouw vertelde mij dat hij ook vaak zulke nare droomen had, meestal Maandags of als hij een drukke catechisatiedag had gehad. Zoo had hij eens gedroomd dat hij zijn laatste examen deed. Nu had hij daar bijzonder veel moeite mee gehad, en dit had daarom een sterke indruk ta zijn leven achtergelaten. Het gebeurd wel meer, dat iets wat bijzonder sterk op iemands leven heeft ingewerkt, later in zijn droomen terugkeert. Hij is (in zijn drom) erg ongelukkig en voelt dat hij er niet door zal komen. Hij ziet echter op een tafel de formulieren liggen, die, ingevuld, aan de geslaagde candidaten zullen worden uitgereikt als de „bul" die hen de bevoegdheid geeft om te pree ken. De heeren laten hem weten dat hij gezakt is, doch hij heeft zulk een formulier gestolen en vult dit, thuisgekomen in, vervalscht de handteekeningen laatje bewijs'eens Daa^ stalt^hii 'n^met mensHch *e?«en dat ook de ziel des menschen niet Een examen beteekend vaak in droomen het sprak over de zg wekdroZen vertclriP hif^, Oordeel Gods. Nu was deze dominé een strikt eerlijk van een zekere de Morieeen FTanschmfnui den s Kn^htte,mhettZ^hZelf naUW nam' Hij d« Fransche Revolut^ welke me^ ee^vriend samen bracht echter wel het Evangelie in zijn gemeente, woonde. Op zekeren morgen gebeurde het dat ziin doch bezat zelf de geloofservaring niet. Nu stond vriend opstond en hij noï hij wekelijks op de kansel met liet gevoel dat hij de beerde te slapen Geen twefminutendaarna "viel lp™™* waar hij zelf niets van de roe van hetgordyn naar Yeneden er^trofde eens uit te voorschijn moeten komen. Het bijbel woord: „Want wij allen moeten geopenbaard wor den voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam ge schied, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad." wordt door sommigen voor onmogelijk ge houden, omdat het zoo moeilijk is te gelooven dat alle dingen eens weer in het licht zullen komen. Het droomleven bewijst echter dat diepverborgen kleinigheden toch weer kunnen oprijzen uit de ziel. Terwijl het lichaam slaapt, werkt de ziel verder De ziel kan niet slapen. Eens zal het lichaam ook den doodslaap ingaan, doch de ziel zal blijven leven, ze zal uit het lichaam uitgaan naar haar eigen wereld. Ze keert tot God die haar geschapen heetf j De ziel kan niet sterven. Hier zit een geweldige ernstige gedachte in, die de mensch als 't ware het bewijs van het voortbestaan der ziel geeft. je een reepje karton van ongeveer 3 cm. breed en windt daar bv. 15 of 20 maal de gele wol om schuift het van het karton af, terwijl je den onder kant nog eens een keer of 6 omwindt en de boven kant van de draadjes doorknipt en wat uithaalt en gelijk afknipt. Nu de onderkant: Hiervoor gebrui ken we een niet te fijne haaknaald; nemen witte wol en hechten aan, maken een vaste daarna 5 losse, een halven vasten en den 2en lossen steek en 1 cm. van waar we begonnen zijn weer een vasten, 5 losse, m de 2e, een halven vaste 1 cm. verder een vaste, zoo gaan we verder tot de geheele onderkant omgehaakt is en het door de grove picots als een ge- schulpt onderkantje uitziet. Ziezoo, nu de draadjes afhechten en onze eierwarmer is klaar. Vindt jullie niet dat het er aardig uitziet? Ik weet zeker, dat jelui er nu weer meer gaan maken en dat de koffie tafel met Paschen versierd wordt met jelui zelf ge maakte eierwarmers. Nu meisjes, flink aan het werk! Ik hoor zeker wel hoe jelui werk is uitgevallen' Veel groetjes en veel liefs, Tante Gé, Theresiastraat 424, Den Haag, geloofde. Dit drukte hem zoo, dat die angst hem telkens weer overviel, midden onder de preek, en ook hieruit was din droom voortgekomen. De man is door middel van deze droom en de rust die hij genomen heeft, met zichzelf tot klaarheid gekomen, en nu mag hij blijmoedig zijn ambtswerk weer ver richten en een gemeente ergens in ons vaderland en vol overtuiging het Evangelie verkondigen. Een droom kan zoo ook iemands overladen ge- dachtenleven ontlasten, zooals iemand van het plat- "iet onder de wetten van den tijd is gebonden Ook Morie in den hals, waardoor hij wakker schrikte. Op dat zelfde momeVit dat de gordijnroe zijn hals trof droomde hij dat hij gevangengenomen werd, voor de rechtbank werd geleid, ter dood werd ver oordeeld, door de stad naar het schavot werd ge voerd en het mes van de guilliotine in zijn hals voelde. In dat tijdsbestek van een oogenblik dat de roe zijn hals trof was het dus mogelijk dat hij iets doormaakte dat minstens urentijds in beslag zou nemen. De drom zegt dat de ziel eeuwig is. dat zij thuisgekomen, eerst al die drukke geluiden eens in zfjn hoofd moet laten uitrazen. „Tot zichzelf ko men", noemen wij het wel. Er zijn veel menschen die zeggen dat ze nooit droomen. Dit is echter heel moeilijk vast te stellen. Sommige geleerden beweren dat we altijd droomen. Meestal kan de geest in wakenden toestand, de in de wereld der moderne geleerden komt de droom als prediker van de eeuwigheid. Iemand heeft ge- PROBLEMEN VOOR SCHERPZINNIGEN: Oplossing: Lord Listig bij den kleermaker. Hoe had Lord Listig ontdekt, dat Boran von Ha- benichts de oplichter was? Wel - heel eenvoudig. De detective zocht een costuum, een rokcostuum om zelf tijdelijk te kunnen gebruiken. Daar de nieuwe rok voor den baron hem wonderwel beviel, bekeek hij de rok nauwkeurig en het viel hem daarbij op, dat de rok hem waarschijnlijk goed zou staan, daar de baron klaarblijkelijk slank was en hijzelf ook lang en slank was. Toen nu de piccolo van het hotel de andere kleeren bracht om op te persen, ontdekte de detec tive bij een nadere beschouwing, dat deze kleeren waren gedragen door een persoon, die verre van mager was, integendeel ieman die een gezet postuur had. deze nieuwe rok kon dus niet voor den bestel ler zijn. Deze had het costuum wel besteld maar niet betaald, terwijl er bovendien groote haast "bij was. De conclusie ligt nu voor de hand! (Nadruk verboden). WIE KAN GOED REKENEN? Oom Jan is een goede rekenaar. Alles weat hij je in een oogenblik uit het hoofd te vertellen. Hij heeft dat zoo de slaap het beeld is van den dood, de er 00k altÜd schik in, om zijn neafjes allerlei reken droom het beeld is van de eeuwigheid, en hier schuilt een ernstige en diepe waarheid in. De lezing werd gesloten met het zingen van Ps 119 88 en dankgebed van Ds. Vunderink. VOOR ONZE LEZERESJES! BESTE MEISJES, Wat heb jullie je dapjper geweerd met het breien van het aanvattertje, dat ik jullie de vorige maal heb opgegeven. Hoe ik dat weet? Wel uit de vele briefjes die ik in de afgeloopen week ontving en waarin mij geschreven werd, dat verschillende meisjes het zoo prettig vinden, om aan de handwerkjes mee te wer ken. Ik schrijf ditmaal aan allemaal tegelijk, een volgende keer beantwoord ik de schrijfsters zelf. Ook de grootere meisjes, die mij vroegen of de hand werkrubriek alleen voor de kleintjes bestemd is, zijn van harte welkom hoor. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Wat hebben jelui een mooie kleuren bij elkander gezocht, deed jullie dat zjlf of hielpen moeder of de groote zuster mee? Zeg ijverig meiske, dat schreef al twee aanvattertjes gemaakt te hebben flink hoor, ik kan me best begrijpen, dat tante Nel er ook graag een wilde hebben, toen ze dat van moe- fier zag. Nu ga ik deze week een aardige eierwarmer met jullie breien. Je kunt weer twee kluwens wol gebrui ken, maar ik vind het heel mooi, om bv. wit en oraAi jeachtig geel te nemen. Dat doet je zoo denken aan het eiwit en het geel van'het ei, dat er ónder komt, vindt j,e niet? Jelui hebt dus witte wol en oran je en bijpassende naalden. Mooi, we beginnen dan met 20 steken op te zetten met witte wol en breien H II: gen en het geel staat bol, doordat het alle averecht sche steken zijn op een goeden kant. We breien nu steeds met twee kluwen aan het werk, omdat we an ders allemaal knoopen zouden krijgen van het tel kens aan hechten, bij het vérwisselen der kleuren kunstjes te laten oplossen. Enkele dagen geleden zei hij tegen zijn jongste neefje Harry: Gisteren heb ik de kinderen van mijn buurman een cadeautje gege ven. Dat wil zeggen, ik heb Sjoerd 23 cent gegeven, zijn broertje Max kreeg 17 cent en Ellie zijn kleine zusje heb ik 11 cent gegeven. Deze getallen staan nu onderling in dezelfde verhouding als de ouder dom van de drie kinderen. Een van hen is precies een jaar en een maand ouder dan de ander. Kun je me ook zeggen hoe oud die kinderen zijn? Uit het hoofd was de opRave te moeilijk voor Harry maar met een papiertje en een potlood gelukte het hem toch. Zijn jullie ook zoo knap? Oplossingen bij Oom Maarten (Redactie Corant). Ouderdom, woonplaats en naam voluit (Nadruk verboden.) DE VLIJTIGE BIJTJES. De vier bijen op ons plaatje willen zooveel moge lijk honing verzamelen. Zoek nu maar twee van de diertjes uit en laat je vriendje de twee andere voor zijn rekening nemen. Dan volg je elk met een pot lood de wegen door den doolhof, net zoolang tot je bij een nummertje komt. Dat getal mag je dan op schrijven en nu is de beurt aan je vriedje. Zoo schrijf je om de beurt een getal op; als de "bij op 12 gekomen is, mag hij niet verder vliegen. Dan heb je nog altijd de andere bij en zoo gaat het door, tot een van beiden zijn twee bijen verloren heeft. Wie dan de meeste punten heeft, wint het spel. Ie toer recht, tweede toer averecht, 3e toer recht, 4e toer averecht. Nu knoopen we de gele wol aan de witte draad. Vlak bij het werk en breien verder, 5e toer (geel) recht, öe toer recht. 7e toer averecht We gaan verder tot we 9 strepen wit en 9 strepen en 8e reent. De 9e toer als de eerste, de 10e ais de 2e geel hebben en kanten daarna af Nu naaien we het enz. We zien dan, dat we streepjes wit en geel krij- dicht. (De opzet steken tegen de afkantsteken) en ha „Dat geloof ik ook niet." „Ik bnjf borg voor de waarheid van wat Fries gezegd heeft," voegde de ritmeester er bij. „Uw borgschap is in myn oog niet geldig," zei Ebba, „want gij hebt met den luitenant gemeene zaak gemaakt. Ik neem ze dan ook niet aan." den, heer luitenant?" vroeg Ebba. „God beware mij, neen." „Maar Kerel raapt den handschoen op, niet waar?" vroeg Ebba weder en wierp een kleinen, geelen handschoen op de tafel die vóór de bank stond. „Dat doe ik werkelijk met groot genoegen en be- „Wacnt toch, mijn beminnelijke nicht. Ik stond er loof als vijand toch alle wetten der ridderlijkheid alleen voor in, dat *ries zeide wat hij dacht; op mij- zeiven had het geen betrekking." „Voortreffelijk; gij bekent dus dat uwe woorden in tegenspraak waren met uwe werkelijke gedachten." „En als dit zoo ware?" „Dan zoudt gij valsch zijn, gelogen en alzoo een der tien geboden overtreden hebben, 't welk ge straft moet worden." „Op welke wijs?" „Daarmede dat gij een vrouw tot vijandin krijgt. Ik verklaar mij bij deze tot de uwe: het zal een strijd zijn op leven of dood." „En dat met welk doel?" vroeg de ritmeester, ter wijl hij zich bukte om te beter Ebba's levendig, be koorlijk gelaat te kunnen zien. „Natuurlijk om u te verbeteren. Ik zal u vervolgen gij geleerd hebt slechts te spreken zooals gij denkt." „Maar gij vrouwen kunt' gewoonlijk de waarheid niet best hooren." „Als dat zoo is, dan komt het daarvan dat men ons niet gewend heeft ze te hooren. Gijlieden hebt te zullen nakomen," sprak de ritmeester, terwijl hij met een eigenaardigen glimlach den handschoen aan zijne lipj/jn bracht. „Gij moogt u waarlijk gelukkig achten, Ebba, want van ons vrouwen hier, zijt gij de eenige die zich verblijden mag in Kareis ridderlijkheid," viel Marie in. „Gij wilt mij misschien ook den oorlog verkla ren?" vrooeg de ritmeester. „Dat is wel niet meer noodig," antwoordde Marie, „want een volkomen vrede heeft er nooit tusschen ons geheerscht." „Bravo! Kerel is alzoo in vijandschap met beide dames," zeide de luitenant. „Er ontbreekt nog maar aan, dat ook mevrouw de baronnes Remmer u den oorlog aandoet; gij komt dan in dezelfde positie als Rusland, - de dames vertegenwoordigen de westelijke mogendheden." „En gij de Scandinavische onzijdigheid," vervolgde de ritmeester lachend. „Uwe vergelijking gaat ei)'iter mank - ik heb geen Turkije willen veroveren en -" Wacht eens even, lieve neef," viel Ebba hem in VOOR DE JEUGD. DE BOSCHNEGERS. Door BART IN 'T HOUT. Zoo lang als Jantje nu al in de groote Villa van Oom Kees, die temidden van een groot bosch stond logeerde, had hij nog geen enkele maal verlof ge kregen om alleen een heel klein eindje het bosch in te loopen. Oh ja, met Oom en Tante samen had hij wel groote wandelingen gemaakt, maar dat was niet zoo fijn als dat je alleen door het kreupelhout kon kruipen en loopen waar je wou. Met om mocht dat niet. Oom was niet zoo jong meer en Jantje was gedwongen om heel zoet naast hem'te blijven ziten. Een enkele keer had hij een heel boos plan netje gehad. Na een flinke wandeling was oom in slaap gevallen en Jantje trachtte zich te vermaken met sprietjes uit den grond te trekken. Dit spelletje begon hem natuurlijk al heel gouw te vervelen en plotseling dacht hijAls ik nu eens opstond en hard wij hebben vergeten dat gij dit toch eigenlijk ook want even als hij hebt gij u gewaagd op een grond- het bosch inliep Alleen in het groote bosch met het waarheled spreken tegenover ons opgegeven, en de rede. „Gij hebt in waarheid veel van den Czaar, wel kunt." „Als men zich met u in een woordenstrijd inlaat, genadige dame, dan is men vérloren," viel de luite nant in. „Gij hebt alzoo geen lust om mijn vijand te wor- gebied dat onschendbaar geacht wordt.' „Waarmede?" (Wordt vervolgd). zijn groote boomen en zijn vogels. Misschien vind ik dan wel het meertje, waar 's nachts de elfjes dan sen. Maar het volgend oogenblik had hij al spijt van zijn booze gedachten en toen oom wakker werd, biechte hij eerlijk op, wat voor booze plannen hij had gekoesterd. Oom had hem heel ernstig aange keken en gezegd, dat het maar goed was geweest, dat hij dat niet gedaan had. Want in het bosch woonden heel booze geesten, die zoo'n klein jongetje oppakten en naar heel verre streken meenamen Maar nu zou het groote plan toch ten uitvoer worden gebracht. Wat was er gebeurd? Wim het zoontje van Oom Kees, die twee jaar ouder' was den Jantje (Jantje was zeven) was met vacantle van zijn kostschool thuis gekomen. Vanaf het eerste oogenblik, dat Jantje Wim ontmoette, voelde hij reeds een groot respect voor den neef, die al heele- maal alleen in de wereld stonden zijn bewon dering groeide gestadig, toen Wim van alle avon turen ging vertellen, die hij op de kostschool had beleefd. Sjonge, als je dat allemaal zoo hoorde dan moest je wel, of je wou of niet, ervan overtuigd raken, dat die Wim een kraan van een kerel was, die letterlijk voor niets stond. En Jantje raakte daar zoo zeer van overtuigd, dat hij op een goeden avond zijn heimelijk verlangen aan Wim vertelde.... Nu zullen jullie denken, dat zoo'n kraan van een kerel als die Wim onmiddellijk van zijn vader toe stemming had gekregen, om alleen het bosch In te trekken. Maar nee, hoor. Oom Kees was heelemaal niet van de flinkheid van zijn zoon overtuigd en verbood ook dezen om uit de buurt van het huis weg te gaan. Op dit punt voelde Wim zich dus wel een beetje gekrenkt. Toen Jantje hem van zijn verlangen vertelde sloeg hij dezen op den schouder en zei, dat zij dat den volgenden avond eens eventjes klaar zouden spelen. Nu was het groote oogenblik, waar Jantje nu al dagén lang naar had verlangd, daar. Tante had nauwelijks de slaapkamer achter zich dichtgetrok ken of Wim sprong zijn bed uit en begon zich in allerijl aan te kleeden. Jantje volgde, alnoewel wat schuchter, het voorbeeld, en binnen een paar minu ten stonden zij gekleed en wel voor het venster, dat aan den achterkant van het huis gelegen was. Langs het venster liep een regenpijp en daarlangs lieten zij zich behoedzaam naar beneden glijden. Overdag hadden zij zich hierin al een beetje geoefend en zonder kleerscheuren wisten zij den, regenton te bereiken, die wegens de langdurige droogte geheel leeg was. Zij stonden een seconde roerloos en luister den naar de vage stemmen van oom en tante, die in den voortuin nog een avondluchtje schepte en geen onraad vermoedde. „Kom", fluisterde Wim. Voorover gebogen slopen zij het kleine laantje uit, staken het bleekveld je van tante over en stonden in het bosch. Nog heel even dacht Jantje in de slaap kamer eraan, hoe zij weer thuis zouden moeten komen, maardaar zou Wim wel voor zorgen. Nu waren zij alleen in het bosch, het groote geheimzin nige bosch en voelden zich even vrij als een late vogel, die klapwiekend zijn weg naar het nest zocht. Door de takken heen zagen zij, dat de onder gaande zon den hemel al purper had gekleurd, door de bladeren, die zachtkens op en njer deinden, ruischte de avondwind een liedje, een heel teer liedje, dat klonk als het gemurmel van een koel stroomend beekje. In het bosch was nu het uur aan gebroken, dat het mooiste was van den heelen dag. Op dit uur zouden de elfjes ontwaken en wanneer de laatste zonnestralen achter den heuvelkam waren verdwenen, de aarde zich langzaam met het kleed van den nacht bedekte en als de maan groot en glanzend haar plaats boven de toppen der boomen innam, zouden de elfjes gaan dansen om 't meertje, datals een zilveren plaat tusschen de bosch - schaduwen lag verborgen. Zacht vertelde Jantje aan Wim, dat zij het meertje moesten gaan zoeken. Wim knikte ernstig, zonder te praten liepen zij hand in hand door de stille lanen. Toen zij een eindje hadden geloopen, stond Wim plotseling stil en terwijl hij de hand uitstrekte riep hij: „Kijk, een hert, een hert. Een oogenblik zagen zij een gele vlek op het groen rusten, daarna was het verdwenen. „Kom! schreeuwde Wim en holde vooruit. Jantje volgde en daar ging het voorwaarts. Langs boomen en strui ken, door laantjes en zij laantjes, door kreupelhout, al maar voorwaats. Op den top van een heuvel stonden zij hijgend en snakkend naar adem stil. Hun harten klopten in hun kelen, zij wreven het zweet van het voorhoofd. Zij speurden naar links en naar rechts. Geen hert was te zien, alleen boo men, die spottend op hen neer schenen te kijken. Zij stonden roerloos, hand in hand. De hemel boven hen, was van purper in een wazig zacht-blauw vervloeid. „Zullen wij nog verder gaan?" vroeg Jantje, die beklemd door de ademlooze stilte plotseling een hunkerend verlangen naar zijn veilig bedje kreeg en schuw dacht aan de verhalen van oom Kees. „Dat is goed," zei Wim onverschillig, maar wie in zijn hart had kunnen lezen zou daar een heel klein beetje angst bespeurd hebben Op den terugweg verdwaalden zij. Zij liepen, zij liepen, laan in, laan uit, en zij werden zoo moe. De schemering was nu reeds begonnen haar web te spannen en de boomen leken op koude pilaren, die hen van alle kanten schenen te bedreigen. Met moeite beklommen zij weer een top van een heuvel en keken in het rond. Een onafgebroken veld van wiegelende boomtoppen, heel ver aan den hemel blonk reeds de avondster. Bij Jantje kwamen plot seling de waterlanders te voorschijn. Twee kleine schuldbewuste joongetjes liepen den heuvel af Bij een grooten eik stonden zij stil. Laten wij even uitrusten", stelde Jantje voor met een benepen stemmetje. Zij deden zoo en nu voelden zij pas, hoe moe zij waren. Als zij eventjes gingen liggen Met de armen om elkaar heen geslagen sliepen twee kleine jongetjes onder de beschermende takken van een groote eik in. Plotseling schrok Jantje wakker. Wat was dat? De grond onder hem trilde en schudde, alsof er een aardbeving op komst was. Hij wilde opstaan en hard wegloopen, maar nauwelijks was de gedachte bij hem opgekomen, of hij voelde hoe de grond onder hem weggleed. Hij sloot de oogenmaar viel niet. Toen hij de oogen weër opende, bemerkte hij, dat hij op een groote hand lag, met vingers zoo groot als takken en naast hem Lag Wim, die hem toe lachte. „Fijn hè?" zei Wim. Maar het gekste was, dat de hand langzaam omhoog rees. Toen hij langs de vingers naar omlaag keek, zag hij een groote dik-behaarde arm, die als een bomstam uit den grond oprees, al maar hooger, al maar hooger, tot aan de toppen der der boomen. Daar hield de arm op met groeien. Toen hij schuw om zich heen keek, scheenen de boomen hem bemoedigend toe te knik ken. Plotseling begon zich de boomtoppen naar el kaar toe. Heel in de verte doken witte schimmige gestalten op, die snel en onhoorbaar naderbij zweef den. Zij kwamen al dichter en dichter en Jantje werd heel bang. Dat waren de boschgeesten, die bij het vallen van den avond hun tocht door het woud begonnen op zoek naar kleine jongetjes. Hij wilde schreeuwen, maar kon niet, hij kon zelfs niet eens huilen. Met brandende oogen keek hij naar de lange, witte gestalten, die nu naderbij waren geko men en in een kring om hen heen begonnen te zweven. Wat zagen ze er vreemd uit! Je zag alleen maar een lang, wit kleed en zij hadden noch hoofd, noch armen en beenen en zij dansten, zij dansten. Jantje keek naar Wim, maar die leek heelemaal niet bang. Met het hoofd op de armen gesteund keek hij naar de rondedans en hij had er zelfs schik in. Jantje werd nu een klein beetje gerustgesteld. Dade lijk zouden de geesten weer weggaan. Maar wat was dat nou? Toen hij omhoog naar de sterren keek, zag hij,dat op de stralen van de maan, die groot en glanzend aan den hemel stond, een vreemde wagen naar beneden gleed en vlak voor hem stilhield. Bijna

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 5