8®
Voor Verstrooiing en Verpoozing
men, hij was overspannen, zei men. Veelal overviel houden Probeer het Vaar lens' dm ri t l" ifi bovenkant aan elkander, maar laten
hem, als hij midden in zijn preek was, de angst, dat je wakker wordt iezeïf Tf tP vr "S' do?£ fdi"ct als ®ei? kleine opening waar het kwastje, waarmee we
hij niet verder kon, en juist die angst bemoeilijkte k nu Ge zult dan waarsnïïfJfnïl' droomde het afmaken nog door gehaald kan worden en aan
hem het preeken dan zoo, dat hij doodelijk vermoeid 1 de eeêst eieenlïlk ÏÏhm h«£uï F 41bemerken dat den binnenkant afgehecht wordt. Voor het kwastje
was als de kerkdienst aieeloonen was nf man {JJVJ"of iemanddiehoogeSortoênheef^klaa t n6em 3e een reeD]e karton van onMvppr 3 pm
veel over dat hij zoo vaak droomt1 B^zocffemand
is de geest in het waakleven scherper ingesteld op
datgene wat haar sluimerend bezig houdt
Het minste wat ons in ons leven overkomt wordt
bewaard en opgeborgen in de ziel en het zal daar
kerkdienst algeloopen was. Of men hem
al zei, „je hebt toch nooit geen last gehad, dat je
niet verder kon, je hebt altijd toch goed kunnen
preeken," het baatte niets, steeds weer kwam die
angst, en het werd zoo erg, dat hij gedwongèn was
rust te nemen. Zijn vrouw vertelde mij dat hij ook
vaak zulke nare droomen had, meestal Maandags of
als hij een drukke catechisatiedag had gehad.
Zoo had hij eens gedroomd dat hij zijn laatste
examen deed. Nu had hij daar bijzonder veel moeite
mee gehad, en dit had daarom een sterke indruk
ta zijn leven achtergelaten. Het gebeurd wel meer,
dat iets wat bijzonder sterk op iemands leven heeft
ingewerkt, later in zijn droomen terugkeert.
Hij is (in zijn drom) erg ongelukkig en voelt dat
hij er niet door zal komen. Hij ziet echter op een
tafel de formulieren liggen, die, ingevuld, aan de
geslaagde candidaten zullen worden uitgereikt als
de „bul" die hen de bevoegdheid geeft om te pree
ken. De heeren laten hem weten dat hij gezakt is,
doch hij heeft zulk een formulier gestolen en vult
dit, thuisgekomen in, vervalscht de handteekeningen
laatje bewijs'eens Daa^ stalt^hii 'n^met mensHch *e?«en dat ook de ziel des menschen niet
Een examen beteekend vaak in droomen het sprak over de zg wekdroZen vertclriP hif^,
Oordeel Gods. Nu was deze dominé een strikt eerlijk van een zekere de Morieeen FTanschmfnui den s
Kn^htte,mhettZ^hZelf naUW nam' Hij d« Fransche Revolut^ welke me^ ee^vriend samen
bracht echter wel het Evangelie in zijn gemeente, woonde. Op zekeren morgen gebeurde het dat ziin
doch bezat zelf de geloofservaring niet. Nu stond vriend opstond en hij noï
hij wekelijks op de kansel met liet gevoel dat hij de beerde te slapen Geen twefminutendaarna "viel
lp™™* waar hij zelf niets van de roe van hetgordyn naar Yeneden er^trofde
eens uit te voorschijn moeten komen. Het bijbel
woord: „Want wij allen moeten geopenbaard wor
den voor de rechterstoel van Christus, opdat een
iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam ge
schied, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij
kwaad." wordt door sommigen voor onmogelijk ge
houden, omdat het zoo moeilijk is te gelooven dat
alle dingen eens weer in het licht zullen komen.
Het droomleven bewijst echter dat diepverborgen
kleinigheden toch weer kunnen oprijzen uit de ziel.
Terwijl het lichaam slaapt, werkt de ziel verder De
ziel kan niet slapen. Eens zal het lichaam ook den
doodslaap ingaan, doch de ziel zal blijven leven,
ze zal uit het lichaam uitgaan naar haar eigen
wereld. Ze keert tot God die haar geschapen heetf j
De ziel kan niet sterven. Hier zit een geweldige
ernstige gedachte in, die de mensch als 't ware
het bewijs van het voortbestaan der ziel geeft.
je een reepje karton van ongeveer 3 cm. breed
en windt daar bv. 15 of 20 maal de gele wol om
schuift het van het karton af, terwijl je den onder
kant nog eens een keer of 6 omwindt en de boven
kant van de draadjes doorknipt en wat uithaalt en
gelijk afknipt. Nu de onderkant: Hiervoor gebrui
ken we een niet te fijne haaknaald; nemen witte
wol en hechten aan, maken een vaste daarna 5
losse, een halven vasten en den 2en lossen steek en
1 cm. van waar we begonnen zijn weer een vasten,
5 losse, m de 2e, een halven vaste 1 cm. verder een
vaste, zoo gaan we verder tot de geheele onderkant
omgehaakt is en het door de grove picots als een ge-
schulpt onderkantje uitziet. Ziezoo, nu de draadjes
afhechten en onze eierwarmer is klaar. Vindt jullie
niet dat het er aardig uitziet? Ik weet zeker, dat
jelui er nu weer meer gaan maken en dat de koffie
tafel met Paschen versierd wordt met jelui zelf ge
maakte eierwarmers. Nu meisjes, flink aan het werk!
Ik hoor zeker wel hoe jelui werk is uitgevallen'
Veel groetjes en veel liefs,
Tante Gé,
Theresiastraat 424, Den Haag,
geloofde. Dit drukte hem zoo, dat die angst hem
telkens weer overviel, midden onder de preek, en
ook hieruit was din droom voortgekomen. De man
is door middel van deze droom en de rust die hij
genomen heeft, met zichzelf tot klaarheid gekomen,
en nu mag hij blijmoedig zijn ambtswerk weer ver
richten en een gemeente ergens in ons vaderland
en vol overtuiging het Evangelie verkondigen.
Een droom kan zoo ook iemands overladen ge-
dachtenleven ontlasten, zooals iemand van het plat-
"iet onder de wetten van den tijd is gebonden Ook
Morie in den hals, waardoor hij wakker schrikte.
Op dat zelfde momeVit dat de gordijnroe zijn hals
trof droomde hij dat hij gevangengenomen werd,
voor de rechtbank werd geleid, ter dood werd ver
oordeeld, door de stad naar het schavot werd ge
voerd en het mes van de guilliotine in zijn hals
voelde. In dat tijdsbestek van een oogenblik dat de
roe zijn hals trof was het dus mogelijk dat hij iets
doormaakte dat minstens urentijds in beslag zou
nemen. De drom zegt dat de ziel eeuwig is. dat zij
thuisgekomen, eerst al die drukke geluiden eens in
zfjn hoofd moet laten uitrazen. „Tot zichzelf ko
men", noemen wij het wel.
Er zijn veel menschen die zeggen dat ze nooit
droomen. Dit is echter heel moeilijk vast te stellen.
Sommige geleerden beweren dat we altijd droomen.
Meestal kan de geest in wakenden toestand, de
in de wereld der moderne geleerden komt de droom
als prediker van de eeuwigheid. Iemand heeft ge-
PROBLEMEN VOOR SCHERPZINNIGEN:
Oplossing: Lord Listig bij den kleermaker.
Hoe had Lord Listig ontdekt, dat Boran von Ha-
benichts de oplichter was? Wel - heel eenvoudig.
De detective zocht een costuum, een rokcostuum om
zelf tijdelijk te kunnen gebruiken. Daar de nieuwe
rok voor den baron hem wonderwel beviel, bekeek
hij de rok nauwkeurig en het viel hem daarbij op,
dat de rok hem waarschijnlijk goed zou staan, daar
de baron klaarblijkelijk slank was en hijzelf ook
lang en slank was.
Toen nu de piccolo van het hotel de andere
kleeren bracht om op te persen, ontdekte de detec
tive bij een nadere beschouwing, dat deze kleeren
waren gedragen door een persoon, die verre van
mager was, integendeel ieman die een gezet postuur
had. deze nieuwe rok kon dus niet voor den bestel
ler zijn. Deze had het costuum wel besteld maar niet
betaald, terwijl er bovendien groote haast "bij was.
De conclusie ligt nu voor de hand!
(Nadruk verboden).
WIE KAN GOED REKENEN?
Oom Jan is een goede rekenaar. Alles weat hij je
in een oogenblik uit het hoofd te vertellen. Hij heeft
dat zoo de slaap het beeld is van den dood, de er 00k altÜd schik in, om zijn neafjes allerlei reken
droom het beeld is van de eeuwigheid, en hier schuilt
een ernstige en diepe waarheid in.
De lezing werd gesloten met het zingen van Ps
119 88 en dankgebed van Ds. Vunderink.
VOOR ONZE LEZERESJES!
BESTE MEISJES,
Wat heb jullie je dapjper geweerd met het breien
van het aanvattertje, dat ik jullie de vorige maal heb
opgegeven. Hoe ik dat weet? Wel uit de vele briefjes
die ik in de afgeloopen week ontving en waarin mij
geschreven werd, dat verschillende meisjes het zoo
prettig vinden, om aan de handwerkjes mee te wer
ken. Ik schrijf ditmaal aan allemaal tegelijk, een
volgende keer beantwoord ik de schrijfsters zelf.
Ook de grootere meisjes, die mij vroegen of de hand
werkrubriek alleen voor de kleintjes bestemd is, zijn
van harte welkom hoor. Hoe meer zielen, hoe meer
vreugd. Wat hebben jelui een mooie kleuren bij
elkander gezocht, deed jullie dat zjlf of hielpen
moeder of de groote zuster mee? Zeg ijverig meiske,
dat schreef al twee aanvattertjes gemaakt te hebben
flink hoor, ik kan me best begrijpen, dat tante Nel
er ook graag een wilde hebben, toen ze dat van moe-
fier zag.
Nu ga ik deze week een aardige eierwarmer met
jullie breien. Je kunt weer twee kluwens wol gebrui
ken, maar ik vind het heel mooi, om bv. wit en oraAi
jeachtig geel te nemen. Dat doet je zoo denken
aan het eiwit en het geel van'het ei, dat er ónder
komt, vindt j,e niet? Jelui hebt dus witte wol en oran
je en bijpassende naalden. Mooi, we beginnen dan
met 20 steken op te zetten met witte wol en breien
H II:
gen en het geel staat bol, doordat het alle averecht
sche steken zijn op een goeden kant. We breien nu
steeds met twee kluwen aan het werk, omdat we an
ders allemaal knoopen zouden krijgen van het tel
kens aan hechten, bij het vérwisselen der kleuren
kunstjes te laten oplossen. Enkele dagen geleden
zei hij tegen zijn jongste neefje Harry: Gisteren heb
ik de kinderen van mijn buurman een cadeautje gege
ven. Dat wil zeggen, ik heb Sjoerd 23 cent gegeven,
zijn broertje Max kreeg 17 cent en Ellie zijn kleine
zusje heb ik 11 cent gegeven. Deze getallen staan
nu onderling in dezelfde verhouding als de ouder
dom van de drie kinderen. Een van hen is precies
een jaar en een maand ouder dan de ander. Kun je
me ook zeggen hoe oud die kinderen zijn?
Uit het hoofd was de opRave te moeilijk voor Harry
maar met een papiertje en een potlood gelukte het
hem toch.
Zijn jullie ook zoo knap? Oplossingen bij Oom
Maarten (Redactie Corant). Ouderdom, woonplaats
en naam voluit (Nadruk verboden.)
DE VLIJTIGE BIJTJES.
De vier bijen op ons plaatje willen zooveel moge
lijk honing verzamelen. Zoek nu maar twee van de
diertjes uit en laat je vriendje de twee andere voor
zijn rekening nemen. Dan volg je elk met een pot
lood de wegen door den doolhof, net zoolang tot je
bij een nummertje komt. Dat getal mag je dan op
schrijven en nu is de beurt aan je vriedje. Zoo
schrijf je om de beurt een getal op; als de "bij op
12 gekomen is, mag hij niet verder vliegen. Dan heb
je nog altijd de andere bij en zoo gaat het door,
tot een van beiden zijn twee bijen verloren heeft.
Wie dan de meeste punten heeft, wint het spel.
Ie toer recht, tweede toer averecht, 3e toer recht,
4e toer averecht. Nu knoopen we de gele wol aan de
witte draad. Vlak bij het werk en breien verder,
5e toer (geel) recht, öe toer recht. 7e toer averecht We gaan verder tot we 9 strepen wit en 9 strepen
en 8e reent. De 9e toer als de eerste, de 10e ais de 2e geel hebben en kanten daarna af Nu naaien we het
enz. We zien dan, dat we streepjes wit en geel krij- dicht. (De opzet steken tegen de afkantsteken) en ha
„Dat geloof ik ook niet."
„Ik bnjf borg voor de waarheid van wat Fries
gezegd heeft," voegde de ritmeester er bij.
„Uw borgschap is in myn oog niet geldig," zei
Ebba, „want gij hebt met den luitenant gemeene
zaak gemaakt. Ik neem ze dan ook niet aan."
den, heer luitenant?" vroeg Ebba.
„God beware mij, neen."
„Maar Kerel raapt den handschoen op, niet waar?"
vroeg Ebba weder en wierp een kleinen, geelen
handschoen op de tafel die vóór de bank stond.
„Dat doe ik werkelijk met groot genoegen en be-
„Wacnt toch, mijn beminnelijke nicht. Ik stond er loof als vijand toch alle wetten der ridderlijkheid
alleen voor in, dat *ries zeide wat hij dacht; op mij-
zeiven had het geen betrekking."
„Voortreffelijk; gij bekent dus dat uwe woorden in
tegenspraak waren met uwe werkelijke gedachten."
„En als dit zoo ware?"
„Dan zoudt gij valsch zijn, gelogen en alzoo een
der tien geboden overtreden hebben, 't welk ge
straft moet worden."
„Op welke wijs?"
„Daarmede dat gij een vrouw tot vijandin krijgt.
Ik verklaar mij bij deze tot de uwe: het zal een
strijd zijn op leven of dood."
„En dat met welk doel?" vroeg de ritmeester, ter
wijl hij zich bukte om te beter Ebba's levendig, be
koorlijk gelaat te kunnen zien.
„Natuurlijk om u te verbeteren. Ik zal u vervolgen
gij geleerd hebt slechts te spreken zooals gij
denkt."
„Maar gij vrouwen kunt' gewoonlijk de waarheid
niet best hooren."
„Als dat zoo is, dan komt het daarvan dat men
ons niet gewend heeft ze te hooren. Gijlieden hebt
te zullen nakomen," sprak de ritmeester, terwijl hij
met een eigenaardigen glimlach den handschoen
aan zijne lipj/jn bracht.
„Gij moogt u waarlijk gelukkig achten, Ebba, want
van ons vrouwen hier, zijt gij de eenige die zich
verblijden mag in Kareis ridderlijkheid," viel Marie
in.
„Gij wilt mij misschien ook den oorlog verkla
ren?" vrooeg de ritmeester.
„Dat is wel niet meer noodig," antwoordde Marie,
„want een volkomen vrede heeft er nooit tusschen
ons geheerscht."
„Bravo! Kerel is alzoo in vijandschap met beide
dames," zeide de luitenant. „Er ontbreekt nog maar
aan, dat ook mevrouw de baronnes Remmer u den
oorlog aandoet; gij komt dan in dezelfde positie als
Rusland, - de dames vertegenwoordigen de westelijke
mogendheden."
„En gij de Scandinavische onzijdigheid," vervolgde
de ritmeester lachend. „Uwe vergelijking gaat ei)'iter
mank - ik heb geen Turkije willen veroveren en -"
Wacht eens even, lieve neef," viel Ebba hem in
VOOR DE JEUGD.
DE BOSCHNEGERS.
Door BART IN 'T HOUT.
Zoo lang als Jantje nu al in de groote Villa van
Oom Kees, die temidden van een groot bosch stond
logeerde, had hij nog geen enkele maal verlof ge
kregen om alleen een heel klein eindje het bosch
in te loopen. Oh ja, met Oom en Tante samen had
hij wel groote wandelingen gemaakt, maar dat was
niet zoo fijn als dat je alleen door het kreupelhout
kon kruipen en loopen waar je wou. Met om mocht
dat niet. Oom was niet zoo jong meer en Jantje
was gedwongen om heel zoet naast hem'te blijven
ziten. Een enkele keer had hij een heel boos plan
netje gehad. Na een flinke wandeling was oom in
slaap gevallen en Jantje trachtte zich te vermaken
met sprietjes uit den grond te trekken. Dit spelletje
begon hem natuurlijk al heel gouw te vervelen en
plotseling dacht hijAls ik nu eens opstond en hard
wij hebben vergeten dat gij dit toch eigenlijk ook want even als hij hebt gij u gewaagd op een grond- het bosch inliep Alleen in het groote bosch met
het waarheled spreken tegenover ons opgegeven, en de rede. „Gij hebt in waarheid veel van den Czaar,
wel kunt."
„Als men zich met u in een woordenstrijd inlaat,
genadige dame, dan is men vérloren," viel de luite
nant in.
„Gij hebt alzoo geen lust om mijn vijand te wor-
gebied dat onschendbaar geacht wordt.'
„Waarmede?"
(Wordt vervolgd).
zijn groote boomen en zijn vogels. Misschien vind
ik dan wel het meertje, waar 's nachts de elfjes dan
sen. Maar het volgend oogenblik had hij al spijt
van zijn booze gedachten en toen oom wakker werd,
biechte hij eerlijk op, wat voor booze plannen hij
had gekoesterd. Oom had hem heel ernstig aange
keken en gezegd, dat het maar goed was geweest,
dat hij dat niet gedaan had. Want in het bosch
woonden heel booze geesten, die zoo'n klein jongetje
oppakten en naar heel verre streken meenamen
Maar nu zou het groote plan toch ten uitvoer
worden gebracht. Wat was er gebeurd? Wim het
zoontje van Oom Kees, die twee jaar ouder' was
den Jantje (Jantje was zeven) was met vacantle
van zijn kostschool thuis gekomen. Vanaf het eerste
oogenblik, dat Jantje Wim ontmoette, voelde hij
reeds een groot respect voor den neef, die al heele-
maal alleen in de wereld stonden zijn bewon
dering groeide gestadig, toen Wim van alle avon
turen ging vertellen, die hij op de kostschool had
beleefd. Sjonge, als je dat allemaal zoo hoorde dan
moest je wel, of je wou of niet, ervan overtuigd
raken, dat die Wim een kraan van een kerel was, die
letterlijk voor niets stond. En Jantje raakte daar zoo
zeer van overtuigd, dat hij op een goeden avond
zijn heimelijk verlangen aan Wim vertelde....
Nu zullen jullie denken, dat zoo'n kraan van een
kerel als die Wim onmiddellijk van zijn vader toe
stemming had gekregen, om alleen het bosch In te
trekken. Maar nee, hoor. Oom Kees was heelemaal
niet van de flinkheid van zijn zoon overtuigd en
verbood ook dezen om uit de buurt van het huis
weg te gaan. Op dit punt voelde Wim zich dus wel
een beetje gekrenkt. Toen Jantje hem van zijn
verlangen vertelde sloeg hij dezen op den schouder
en zei, dat zij dat den volgenden avond eens eventjes
klaar zouden spelen.
Nu was het groote oogenblik, waar Jantje nu al
dagén lang naar had verlangd, daar. Tante had
nauwelijks de slaapkamer achter zich dichtgetrok
ken of Wim sprong zijn bed uit en begon zich in
allerijl aan te kleeden. Jantje volgde, alnoewel wat
schuchter, het voorbeeld, en binnen een paar minu
ten stonden zij gekleed en wel voor het venster, dat
aan den achterkant van het huis gelegen was. Langs
het venster liep een regenpijp en daarlangs lieten
zij zich behoedzaam naar beneden glijden. Overdag
hadden zij zich hierin al een beetje geoefend en
zonder kleerscheuren wisten zij den, regenton te
bereiken, die wegens de langdurige droogte geheel
leeg was. Zij stonden een seconde roerloos en luister
den naar de vage stemmen van oom en tante, die
in den voortuin nog een avondluchtje schepte en
geen onraad vermoedde.
„Kom", fluisterde Wim.
Voorover gebogen slopen zij het kleine laantje uit,
staken het bleekveld je van tante over en stonden in
het bosch. Nog heel even dacht Jantje in de slaap
kamer eraan, hoe zij weer thuis zouden moeten
komen, maardaar zou Wim wel voor zorgen. Nu
waren zij alleen in het bosch, het groote geheimzin
nige bosch en voelden zich even vrij als een late
vogel, die klapwiekend zijn weg naar het nest
zocht. Door de takken heen zagen zij, dat de onder
gaande zon den hemel al purper had gekleurd, door
de bladeren, die zachtkens op en njer deinden,
ruischte de avondwind een liedje, een heel teer
liedje, dat klonk als het gemurmel van een koel
stroomend beekje. In het bosch was nu het uur aan
gebroken, dat het mooiste was van den heelen dag.
Op dit uur zouden de elfjes ontwaken en wanneer
de laatste zonnestralen achter den heuvelkam waren
verdwenen, de aarde zich langzaam met het kleed
van den nacht bedekte en als de maan groot en
glanzend haar plaats boven de toppen der boomen
innam, zouden de elfjes gaan dansen om 't meertje,
datals een zilveren plaat tusschen de bosch -
schaduwen lag verborgen. Zacht vertelde Jantje aan
Wim, dat zij het meertje moesten gaan zoeken. Wim
knikte ernstig, zonder te praten liepen zij hand in
hand door de stille lanen. Toen zij een eindje hadden
geloopen, stond Wim plotseling stil en terwijl hij de
hand uitstrekte riep hij:
„Kijk, een hert, een hert.
Een oogenblik zagen zij een gele vlek op het groen
rusten, daarna was het verdwenen. „Kom!
schreeuwde Wim en holde vooruit. Jantje volgde en
daar ging het voorwaarts. Langs boomen en strui
ken, door laantjes en zij laantjes, door kreupelhout,
al maar voorwaats. Op den top van een heuvel
stonden zij hijgend en snakkend naar adem stil.
Hun harten klopten in hun kelen, zij wreven het
zweet van het voorhoofd. Zij speurden naar links
en naar rechts. Geen hert was te zien, alleen boo
men, die spottend op hen neer schenen te kijken.
Zij stonden roerloos, hand in hand.
De hemel boven hen, was van purper in een wazig
zacht-blauw vervloeid.
„Zullen wij nog verder gaan?" vroeg Jantje, die
beklemd door de ademlooze stilte plotseling een
hunkerend verlangen naar zijn veilig bedje kreeg en
schuw dacht aan de verhalen van oom Kees.
„Dat is goed," zei Wim onverschillig, maar wie in
zijn hart had kunnen lezen zou daar een heel klein
beetje angst bespeurd hebben
Op den terugweg verdwaalden zij. Zij liepen, zij
liepen, laan in, laan uit, en zij werden zoo moe. De
schemering was nu reeds begonnen haar web te
spannen en de boomen leken op koude pilaren, die
hen van alle kanten schenen te bedreigen. Met
moeite beklommen zij weer een top van een heuvel
en keken in het rond. Een onafgebroken veld van
wiegelende boomtoppen, heel ver aan den hemel
blonk reeds de avondster. Bij Jantje kwamen plot
seling de waterlanders te voorschijn. Twee kleine
schuldbewuste joongetjes liepen den heuvel af
Bij een grooten eik stonden zij stil. Laten wij even
uitrusten", stelde Jantje voor met een benepen
stemmetje. Zij deden zoo en nu voelden zij pas,
hoe moe zij waren. Als zij eventjes gingen liggen
Met de armen om elkaar heen geslagen sliepen twee
kleine jongetjes onder de beschermende takken van
een groote eik in.
Plotseling schrok Jantje wakker. Wat was dat? De
grond onder hem trilde en schudde, alsof er een
aardbeving op komst was. Hij wilde opstaan en hard
wegloopen, maar nauwelijks was de gedachte bij
hem opgekomen, of hij voelde hoe de grond onder
hem weggleed. Hij sloot de oogenmaar viel niet.
Toen hij de oogen weër opende, bemerkte hij, dat
hij op een groote hand lag, met vingers zoo groot
als takken en naast hem Lag Wim, die hem toe
lachte. „Fijn hè?" zei Wim. Maar het gekste was,
dat de hand langzaam omhoog rees. Toen hij langs
de vingers naar omlaag keek, zag hij een groote
dik-behaarde arm, die als een bomstam uit den
grond oprees, al maar hooger, al maar hooger, tot
aan de toppen der der boomen. Daar hield de arm
op met groeien. Toen hij schuw om zich heen keek,
scheenen de boomen hem bemoedigend toe te knik
ken. Plotseling begon zich de boomtoppen naar el
kaar toe. Heel in de verte doken witte schimmige
gestalten op, die snel en onhoorbaar naderbij zweef
den. Zij kwamen al dichter en dichter en Jantje
werd heel bang. Dat waren de boschgeesten, die
bij het vallen van den avond hun tocht door het
woud begonnen op zoek naar kleine jongetjes. Hij
wilde schreeuwen, maar kon niet, hij kon zelfs niet
eens huilen. Met brandende oogen keek hij naar de
lange, witte gestalten, die nu naderbij waren geko
men en in een kring om hen heen begonnen te
zweven. Wat zagen ze er vreemd uit! Je zag alleen
maar een lang, wit kleed en zij hadden noch hoofd,
noch armen en beenen en zij dansten, zij dansten.
Jantje keek naar Wim, maar die leek heelemaal niet
bang. Met het hoofd op de armen gesteund keek
hij naar de rondedans en hij had er zelfs schik in.
Jantje werd nu een klein beetje gerustgesteld. Dade
lijk zouden de geesten weer weggaan. Maar wat was
dat nou? Toen hij omhoog naar de sterren keek,
zag hij,dat op de stralen van de maan, die groot en
glanzend aan den hemel stond, een vreemde wagen
naar beneden gleed en vlak voor hem stilhield. Bijna