S19 Mr. 1931 Rechtzaken FEUILLETON Een bedriegelijk masker Rubriek van den Arbeid VOOR DEN POLITIERECHTER TE ALKMAAR. Zitting van Maandag 17 Februari. ARRONDÜsSElVlENTS RECHTBANK TE ALKMAAR. i«u.f.»yuuuilir. siUAtaAMtiU. Zn uiig van ismsciag 11 F ebruari. Willem O., wielingen, overtreding wapenwet. Hoo- Liuspraaen vorige zuung. ger beroep zaak. vonmus oevesiiga, doch geen uit levering aer wuiuDuks. Germ D., Wielingen, overtreding leerplichtwet. Hooger beroep zaak. uagen aangenouaen. aan it.., wleringen, ais voren. roem. Fieter V., xexei, ais voren. Idem. Adi'ianus o., xexel. 'toebrengen van zwaar licha melijk leisel ooor scnuid t luu ooete of 50 dagen en inaanuen ontzegging rijbewijs. Antn. rranciscus u., üovencarspel. Dood door schuld. 3 maanden hecntenis voorw. met 3 proef jaren. i zuu ooete en ontzegging 1 jaar. jacob v. d. K., Heiuer.uedetineerd. Overtreding Art. zoroi sWetb. van Strarrecnt. Nader onderzoek op Dinsoag 24 Februari. Een geheele serie leerplichtovertredingen in Hooger beroep. De zitting stond heoen in 't teeken der leerplicht wet. Niet minoer dan 7 overtredingen, waarvan Hooger beroep was ingesteld waren heden aan de orde. Om te beginnen mej. Neeltje B., hulsvrouw Pieter B., te Helder, die in eerste instantie had terecht gestaan omdat zij er niet behoorlijk voor had ge zorgd, dat haar onder de leerplicht vallend doch tertje Martha, de school geregeld had bezocht. De heer Dun, inspecteur van het lager onderwijs in het district Helder,-had proces-verbaal opgemaakt en werd nu als getuige genoord, benevens den heer Klap, agent van politie, die de aanzegging had uit gereikt. Gevorderd werd vernietiging van het vrijgespro ken vonnis en veroordeeling tot f20 boete of 20 dagen hechtenis. De zaak scheen echter juridisch wat in den knoop te zitten, daar ook mr. Tack, amtenaar van het O. M. als getuige moest worden gehoord met be trekking tot de geldigheid der aanzegging aan het echtpaar BI. Na dat verhoor wijzigde de officier zijn opinie en requireerde thans vrijspraak, hoewel op andere gronden. Vervolgens kwam a-n de beurt de heer Wabe Jacob S. te Helder ter zake een dergelijk feit en evenmin als vorige verdachte verschenen. Gehoord werd ook in deze en al de volgende zaken Inspecteur van het lager onderwijs, Dn. Het betrof hier een bijzonder hardnekkig geval van ouders onwil. Ook deze verdachte was door den kantonrechter te Helder op grond van een informaliteit in de De heer officier kon zich met deze beslissing niet vergenoegen en vorderde f 25 boete of 25 dagen. Daarna werd behandeld een dergelijke zaak contra den heer W. de B., eveneens te Helder en niet verschenen. Eisch vernietiging gewezen vonnis en veroordeeling tot f 10 boete of 10 dagen. De heer P. Gr. te Texel, huisvader, die eveneens niet voldoende had medegewerkt tot geregeld school bezoek door zijn stamhouder, had eveneens van geen interesse blijk gegeven. Overlegd was door de ouders een prachtvol getuigschrift, waaruit kon blijken dat het nijvere knaapje volledig in maat schappelijke deugden was afgericht. Het scheen echter dat de afschrijving ten onrechte had plaats gehad. Zoodat dit mooie testimonium ook al niet kon helpen daar het ventje op 1 April 1930 nog geen 13 jaar was. De kantonrechter had in casu geen straf opgelegd, doch de officier toonde zich minder mild, hièld scherpe critiek op de onverstandige ouders en vor derde f 10 boete of 10 dagen. Daarop volgde de heer P. Gr., nogmaals met betrekking tot het zelfde kind. De officier vorderde vernietiging en veroordeeling tot f 10 boete of 10 dagen. Hierop verscheen als eersteling de heer Jacob W., landarbeider te Texel, die verzuimd had dat zijn zoontje, Arianus Abraham, geregeld de lagere school had bezocht. Verdachte gaf te kennen, dat zijn zoon het 7e leerjaar had doorloopen, wat hem voldoende toescheen, 'n meening die absoluut niet overeen kwam met de opvatting van den inspecteur bij het 15:) Noch de kapitein, nóch Ebba vermoedden hoe uit den tegenover gelegen vleugel van* het gebouw, waar de jonge heeren ghuisvest waren, een paar oogen hen gezien en alles bespied hadden, zonder ecter hun woorden te hooren, en minder nog wist Ebba dat deze oogen die des ritmeesters waren. Nadat de kapitein was heengegaan en Ebba zich teruggetrokken had begon Karei met rassche schre den zijn kamer op en neer te loopen. In zijn hart Woelden gewaarwordingen, die groote overeenkomst met ijverzucht hadden, hoewel hij zulks aanhoudend in zijn gedachten bestreed, en zichzelven wilde wijs maken, dat het hem in het minst niet schelen kon of Ebba den kapitein of iemand anders beminde. Zij was immers een vrouw en dienvolgens niet waard dat men een enkele gedachte aan haar verspilde. Ja, zelfs nam hij zich voor in het gehéel niet meer aan haar te denken, en toch in spijt daarvan keer den telkens zijn gedachten terug naar het gesprek tusschen Ebba en den kapitein en daarbij joeg hem het bloed steeds sneller en ontstuimiger door de aderen. DERTIENDE HOOFDSTUK. Zeer vroeg in den volgenden morgen huppelde Ebba frisch en bloeiend de trappen af. Geen schaduw Van zwaarmoedigheid of lijden verduisterde den helderen, levendigen blik. Zij toefde een oogenblik bij den balkontrap en scheen met volle teugen de frissche, geurige morgenlucht in te ademen. Daarna riep zij een jongen bediende en beval hem het boek dat zij in den hand hield aan kapitein Stuart te gaan brengen. In het boek lag een papier, beschreven met de volgende Engelsche woorden: „Ik zal trachten de gewichtige papieren aan Tom te bezorgen, zonder dat het noodig zij daartoe de aan mijn oom oom toevertrouwde sleutels te gebruiken. EBBA. Toen de knaap zich had verwijderd wilde Ebba L. O., den heer Dun. Integendeel had het jonge mensch nog veei van dit nemaaiae ïe leerjaar Kun nen proinceren. Wat zyn overige kinderen betrof, had de vader steeas meae gewerkt en trof nem dienaangaande geen blaam. Eisen oevestiging van het vonnis kantonrechter, die i u.5u ooete oi 1 aag naa opgeiega, aoeh met uitzondering van de strai, die de oniwer verzwaard wensen te te zien tot f JU Doe te of so uagen. waarop veroaente repneeeroe, oat nij zoon som van zyn weKeiijKscne inKomsten, oeoragenoe Iz a 13 guiuen en oif voor onuernoud van een huisgezin met 5 kinderen, met kon Detaien. De neer W. kon daarop zijn relaties met de meer voudige strafkamer nog niet verDreken, aangezien hij voor een dergelijke zaak nog eëns moent te recht staan. Uerequireerd werd vernietiging en veroordeeling tot f lu boete of 1U dagen neentenis. Tenslotte werd behanoeid een dergelijke zaak con tra oen 4U-jarigen lanooouwer C. a. w. te Texel, wiens dochtertje, Divera Eupnemia gedurenoe net laatste leerjaar de K. K. lagere scnooi niet geregeld had bezocht. De heer W. beweerde in zijn gezin met 10 kinderen en geen dienstbode het meisje noooig te neooen voor net verrichten van huisnouoenjxe bezigneoen. Het was absoluut niet zijn beooenng het kind net i onderwijs te ontnouoen, uoch dit gescniedoe nood gedwongen. Hjj wist wei dat nij ïliet wettig handelde maar had geen andere keus. De heer Dun voerde hiertegen aan, dat de wet in zulke gevallen soepel wordt toegepast, indien de ouders de moeite nemen, de zaak eens minnelijk te bespreken. Verdachte antwoordde dat het hem speet maar dat hij zulks niet had geweten, i Gevorderd werd in dit geval vernietiging en op- legging van f 25 boete of 25 dagen. I Hiermmede hadden de schooi-zaken de revue ge- I passeerd en werd de uitspraak bepaald op a.s. week. Zwijntjesjager in Krentebollenstad. 1 De 29-jarige „koopman", Jb. B., geboren te Alk maar en wonende te Hoorn, momenteel loge van het huis van bewaring, gesierd met een respectabele lef- j kuif, stond terecht ter zake het feit, dat op 22 Nov. te Hoorn zich wederrechtelijk had toegeeigend een rijwiel, eigendom van den getuige M. Heines, die zijn karretje had geplaatst tegen een sigarenwinkel terwijl hij zelf insiag deed van het geurig nicotaan- sche kruid. Verdachte erkende den diefstal te heb ben gepleegd. Hij had vergeefs getracht de fiets te verkoopen aan zekeren Heer Erkamp. Deze ver trouwde de affaire niet en wees het aanbod, het karretje voor f30 te kunnen koopen, voorzichtig heidshalve van de hand. Het schijnt dat bij ver dachte een flinke som, f 300 in beslag werd genomen. Toevallig was terzelfde tijd bij een ingezetene te Castricum een dergelijk sommetje in bankpapier vermist. De president wilde echter over deze toeval ligheid verder maar niet spreken. De offici r wist te weinig van het leven van ver dachte om iets anders te vorderen dan 6 maanden gevangenisstraf. Verde diger, mr. Belonje, releveerde dat verdachte had erkend en de feiten vaststonden, doch vestigde de aandacht op het lange voorarrest, die hij gaarne zag afgetrokken. De officier repliceerde, dat dit lange voorarrest verband hield met een gerezen verdenking wegens inbraak te Castricum, welke verdenking verder niet tot eenig effect had geleid. De namiddagzitting bleef voor onbevoegden gesloten. De zitting na de pauze was geheel gewijd aan een zedezaak betreffende den persoon van Jb. van D., thans gedetineerd als verdacht zich te H. H. Waard te hebben schuldig gemaakt aan niet nader te quali- ficeeren handelingen, strafbaar gesteld bij artikel 249 wetb. van Strafrecht, welke zaak, in verband met het zedekwetsende, buiten tegenwoordigheid van publiek werd behandeld. In deze zaak opponeerde mr. A. Prins Jr. als ambtshalve toegevoegd raadsman en verdediger, omdat het ons bekend is, dat strafkamer en officier van justitie ongaarne zien, dat bijzonderheden uit een dergelijke met gesloten deuren behandelde straf zaak worden gepubliceerd, willen wij afzien van me- dedeelingen, die ons misschien langs anderen weg dan de officieele bekend konden zijn en volstaan wij met te melden, dat de uitspraak in de verschillende zaken is bepaald op a.s. week Dinsdag. verder gaan, toén eensklaps een geduchte slag, ver oorzaakt door het breken van eenig voorwerp, haar oor trof en op hetzelfde oogenblik in het salon een kinderstem uitriep: „Ach, God, ik ongelukkige." Daarna volgde een hevig snikken. Met een paar vlugge sprongen was Ebba de trap weder opgesneld en stond voor de deur achter welke het geraas en de angstkreet zich hadden doen hoo ren. Zij vond ook Marie reeds daar. „Edvard heeft iets gebroken,' zei Marie. „Maar wat kan het zijn? Hoor hoe hij weent." „Als het Gustaf Wasa maar niet is," riep Marie ontsteld want dan zal oom verschrikkelijk boos zijn. Zonder te antwoorden draaide Ebba snel den sleu tel om en toen de deur open ging vertoonde zich een droevig schouwspel aan den blik van de jonge da me. Een borstbeeld van kolossale grootte, Gustaf Wasa voorstellend, dat op een voetstuk voor den trumeau in de groote gezelschapszaal had geprijkt, was van zijn verheven standplaats afgestort en lag aan stuk ken over den grond. Midden tusschen dien puinhoop lag de keline Edvard weenend en handen wringend op zijn knieën. „Mijn Gdo, Edvard, wat hebt gij gedaan?" riep Marie. „O, tante Marie, tante Marie" snikte de knaap, „ik ben ongelukkig, Ik heb het fraaie borstbeeld gebroken. „Hoe is dat gebeurd,?" vroeg Ebba. „Ik wilde naar boven klauteren om op de schou ders van het beeld te rijden en toen stiet ik er zoo tegenaan, dat - dat - „Het omver viel. Wat zal oom verschrikkelijk boos zijn!" sprak Marie. „Ach, beste tante, dat is het juist wat mij zoo on gelukkig maakt, want ik weet hoezeer hij gesteld was op het fraaie beeld", snikte Edvard, de handen wringend en in nog luider gesnik losbarstend. Daar liet de stem van den overste zich hooren. „Goeden morgen, Marie, goeden morgen Ebba" riep hij. „Wat voert ge hier toch uit, dat het als een donderslag door het heele huis dreunt." De overste had den tijd niet meer te zeggen, want hij was nu de deur genaderd, en zag het werk der verwoesting voor zich. Een oogenblik stond hij surakeloos daar, toen trad hij op Edvard toe, greep dezen in den kraag en riep: „Knaap, wat voor den duivel hebt gij daar ge daan?" Gelijktijdig hief hij zijn stok op om zijn woorden door een geduchte kastijdng te doen volgen. Maar Wederspanningheid op Sa Nicolaasdag. I De heer Pieter D„ koopman in geregelde en onge- regelde goederen, die de hierboven aangegeven na- tionalen feestdag had uitgekozen om wat meer te I drinken dan nuttig voor hem was en zich alstoen i te Alkmaar aan wederspannigheid had schuldig ge maakt, stond op lö Februari j.l. daarvoor terecht en werd deze zaak aangehouden ten einde een re- classeeringsonderzoek in te stellen. De behandeling werd dan heden voortgezet, om bijzondere redenen nogwel gedeeltelijk met gesloten deuren. Na her opening werd verdachte volgens eisch tot f 15 boete of 15 dagen veroordeeld en deed afstand van hoo ger beroep. Het. woord „bloedzuiger" niet vrij van beleediging. De heer Hendrik G., een ingezetene uit Hoorn was op 8 December voor den politierechter geroe pen om terecht te staan wegens beleediging van den radio-distributeur Schepel, welken heer hij het éemgszins ruw klinkend woord „bloedzuiger" had toegevoegd, welk feit was gepleegd op 14 October en verband hield met een door den heer Schepel aangelegde distributieleiding. De heer G. was des tijds absent wegens ziekte en thans weer hersteld aanwezig om mede te deelen, dat hij het woord „bloedzuiger" beslist niet had gebezigd. De officier vroeg vrijspraak. Vonnis conform. Mishandeling gepleegd in slachtmaand 1930. De 19-jarige landbouwer, Nlc. G. te Bovencarspel, had op 12 Januari terecht gestaan wegens mishan deling van den getuige M. Out, blijkbaar een reuze minnaar van tabakspruimen, zoodat deze heer zelfs met een dergelijke vermakelijkheidje achter de kie zen voor den politierechter verscheen, doch was deze zaak aangehouden tot nader onderzoek. Dit onder zoek was thans beëindigd en kregen wij het ver volg te hooren. Verdachte ontkende den heer Out, die inmiddels op verzoek van den politierechter zijn pruimpje in den gang had gedeponeerd, een slag op den schouder te hebben toegebracht. Maar aan den veldwachter Laagland had verdachte persoonlijk gezegd dat hij Out had geslagen uit wraak, omdat deze zijn zuster had mishandeld. Bovendien hadden twee andere getuigen, de heeren Pot en Piet ver dachte met Out zien vechten. Dientengevolge trekt verdachte vermoedelijk aan het kortste eindje. Maar hij krijgt nog een kans daar de zaak weer werd aangehouden, teneinde den thans zieken rijksveld wachter Laagland te hooren. Op 16 Maart voort zetting. De andere getuigen mogen thuis blijven. Mishandeling met een zweep. Den niet verschenen heer Willem K., uit Enk huizen, was ten laste gelegd dat hij aldaar op 10 Januari den 8-jarigen Akke Bijl met een zweep had mishandeld. De kleine meid gaf den politierech ter op zijn verzoek eerst een handje en vertelde toen dat verdachte, omdat zij achter zijn voertuig aanliep haar met een zweep had geslagen en haar toen op het oortje had geraakt. Eisch f 10 boete subs. 10 dagen. Vonnis conform. Het lag niet in de bedoe ling van den man het kind op een dergelijke wijze te raken. Een vaarboom geannexeerd. Een arbeider uit Bovencarspel, de 24-jarige Reinier Sn., overkwam op 6 Januari het ongeluk, dat zijn vaarboom brak, doch hij wist zich te behelpen en zette zijn reis voort met gebruikmaking van een gloednieuwe kloet, die het eigendom was van ze keren heer G. Bruin, landbouwer aldaar. Jammer echter, wachtte hij met de teruggave, tot de diender aan de deur kwam en toen werd het voor hem misère, daar hij nu ter zake diefstal terecht stond. Zijn pogingen om de zaak hier te draaien faalden en werd gevorderd niet minder dan f 25 boete of 25 dagen. Uitspraak f 10 boete of 10 dagen. Dit kwam niet te pas. De 21-jarige loonslager, Lambertus van L. uit Am sterdam stond terecht op grond van het feit dat hij op 18 Januari in de deuropening van het politie bureau te Alkmaar den heer Mors Zoll, inspecteur van den Alkmaarsche Scotland yard een tamelijk beleedigend woord had toegevoegd. De heer Lam bertus v. L. meende te moeten getuigen ter gelegen heid van een relletje nabij het politiebureau, welke heldendaad hem thans slecht dreigde te bekomen, daar de officier f 20 boete of 20 dagen vorderde. De politierechter hield echter rekening met de werkloosheid, waarmemde ook deze loslippiigen loon slager was aangetast en legde f 10 boete of 10 dagen op. Een prima amateurs knockout. De heer Joh. Alb. R., wonende te Enkhuizen had op 18 Januari j.l. in het café van Roozendaal in het Verlaat zijn boomlangen tegenstander F. A. v. Galen 'n mep toegediend dat hij direct tegen den grond smakte, doch hij was niet aanwezig om dit feit nader toe te lichten. Aangezien echter 2 getuigen, Dekker en Imming eveneens goed hadden gevonden niet te verschijnen, werd de verdere behandeling I uitgesteld tot a.s. week. de opgeheven hand werd door vier vrouwenhanden omklemd en vier schoone lippen riepen uit: „Lieve oom, hoor ons aan. Edvard is niet alleen de schuldige." De overste liep den arm zakken en zag de beide vrouwen met fonkelend oog aan terwijl hij op stren gen toon vroeg: „Heeft hij dan niet -" „Het beeld gebroken?" viel Ebba in. „Ja dat wel, maar hij kan het niet helpen, de schuld was -" „Geheel alleen de mijne" sprak de knaap met vaste stem, die echter van het schreien nog eenigszins onduidelijk was. „Ik heb klappen verdiend, oom maar ik kan toch niet weer hrestellen wat gebeurd is en dat maakt mij zoo ongelukkig." En opnieuw barstte hij uit in luid gesnik. „Kom mede." Dit waren de eenige woorden van den overste toen hij den knaap bij de hand greep en zich wilde verwijderen. „Oom" riep Marie, terwijl zij de andere hand van den overste vatte en hem smeekend aanzag. „Laat mij sprak de oude man en verliet met Ed vard. het vertrek. Aan de deur ontmoette hij den graaf, Mathilde en den ritmeester, die ook allen op het rumoer waren afgekomen. Maar zonder een woord te zeggen trad de overste hen voorbij. Bij deze vermeerdering van toeschouwers trachtte Ebba haar bedaardheid te hernemen en zei: „Edvard heeft een ongeluk gehad met het fraaie borstbeeld. Het is een onherstelbaar verlies." „Dat gij door een onwaarheid wilde verontschul digen" viel de ritmeester haar glimlachend in de rede. „Doch de knaap was te fier om zich door een leugen van de straf vrij te koopen, al werd ook die oswaarheid uitgesproken door zoo schoone lippen als de uwe." „En daar deed hij braaf aan" antwoordde Ebba met wat hoogeren blos dan gewoonlijk. „Bij rijper nadenken vind ik zijn misslag te groot om ongestraft te kunnen blijven, en ik veroordeel mij zelve daar ik hem aan de straf wilde onttrekken." Zoo sprekende ging Ebba den trap af naar den tuin en de ritmeester volgde haar. „Uw zoo vlug bedachte onwaarheid was dus slechts een gevolg van gewoonte en niet van medelijden?" vroeg hij. „Wat gelooft gij zelf daarvan?" „Wanneer degewoonte en natuur gemeene zaak ma ken om de waarheid te bestrijden, dan is het wel aan geen twijfel onderhevig dat deze ook werkelijk de vlucht heeft genomen." DE UITKEERING DER WERKLOOZENKASSEN. De arbeiders, die zich hebben aangesloten bij een werkloozenkas, krijgen onder zekere voorwaarden bij werkloosheid een uitkeering, welke al naar ge lang van het loon, dat zij in den regel verdienen, wordt bepaald. In normale tijden is deze periode (ongeveer zes weken per jaar) meestal voldoende om de werkloosheid op te vangen en zullen er slechts betrekkelijk weinig arbeiders zijn,, die z.g. uitge trokken raken. Door de huidige crisis zijn niet alleen veel meer arbeiders werkloos geworden, doch is het voor oe werkloozen ook veel moeilijker wederom werk te vinden, zoodat de duur der werkloosheid in vele ge vallen het maximum aantal dagen, dat uitkeering kan worden verkregen, gaat overtreffen. Teneinde nu te voorkomen dat de werklooze, die in deze omstandigheden verkeert al te spoedig zou zijn uitgetrokken, heeft de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid een regeling getroffen, waardoor de maximum uitkeeringsauur kan worden verlengd voor de werkioozenkassen van die bedrijfstakken, waarin in 1931 van crisiswerkloosheid kan worden gespro- 1 ken. Blijkens nadere mededeeiingen van den Minis- 1 ter is deze aanvankelijk van meening dat thans reeds crisiswerkloosheid bestaat voor de landarbei ders, metaalbewerkers, textielarbeiders, verschillen de transportarbeiders, sigarenmakers en arbeiders in de gias- en aaraewerxindustrie. Overwogen zal worden of meerdere bedrijven eventueel er voor in aanmerking komen. Is nu voor een bedrijfstak door den Minister be paald, dat daarin van crisiswerkloosheid kan worden gesproken, dan kunnen de Besturen van de werk ioozenkassen in die bedrijfstakken aan den Minister een voorstel doen om den uitkeeringsduur netzij voor alle leden die reglementair reent op uitkee ring hebben, hetzij voor oepaalde groepen daarvan, met ten hoogste zes weken en tot een dooi den Minister te bepalen datum van het jaar 1931 te verlengen. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke verlenging heel wat meerdere kosten aan uitkeering zal mede brengen en de Minister is dan ook bereid de werk ioozenkassen tegemoet te komen. De werkioozen kassen moeten aan het einde van den termijn, waar- Voor de venengmgde uitkeeringsduur kan worden toegepast nagaan of de middelen, waarover de werk loozenkas dan nog kan beschikken, geringer zijn dan de helft van het bedrag dat op het einde van 1930 in de werkloozenkas aanwezig was. Zijn deze middelen inderdaad geringer dan de helft van dit bedrag, dan zal de Overheid het verschil bijpassen. Tegen deze regeling hebben de verschillende werk ioozenkassen ernstige bezwaren gemaakt. Er wordt zelfs gesproken van een aanslag en een ondermij ning van de werkioozenkassen. Aan den anderen kant kan men echter de houding van den Overheid zeer goed begrijpen. Immers, zij heeft van het be drag, dat op het einde van 1930 in de werkloozenkas was, reeds de helft betaald door het subsidie dat zij ook in normale tijden krachtens het Werkloosheids besluit 1917 aan de kassen verstrekt. Het is dus zeer wel te begrijpen, dat de Overheid zich, alvorens nieuwe subsidie te geven, op het standpunt stelt, dat eerst het aandeel, dat zij vroeger reeds had ver strekt, moet zijn opgebruikt. In elk geval is het zeer onbillijk en getuigt het van weinig dankbaarheid bij de werkioozenkassen, dat deze het thans doen voorkomen alsof de Overheid, door de verlenging der uitkeering toe te staan „riemen van andermans leer zou willen gaan snijden." De Overheid doet niets anders dan het geld gebruiken dat zij indertijd be schikbaar had gesteld en laat de premies, die door de arbeiders zelf zijn opgebracht, geheel onaange roerd. Dit laatste heeft tevens het voordeel, dat daardoor de zekerheid blijft bestaan, dat de werk ioozenkassen door deze verlenging der uitkeering niet uitgeput raken. „Gij hebt omtrent ons geslacht zeer eigendommelij ke begrippen, maar gij herinnert u toch nog wel dat ik uw tegenstandster ben en de verdedigster van de zaak der deugd." „Hoe zou ik dat kunnen vergeten, daar ik nog gisteren avond of juister dezen nacht, hieraan zoo heel duidelijk herinnerd werd." „Waarschijnlijk door het verhaal van mijn oom." „Neen, door u zelve." „Inderdaad daar weet ik niets van." ,Ik ben dan ook ten volle overtuigd, dat gij mijn nabij niet hebt vermoed," antwoordde de ritmeester met zijn eigenaardigen glimlach. Juist nu trad kapitein Stuart het kleine voorplein over. Op zachter toon vervolgde Karei: „Ik moet u nu wel verlaten, watn misschien hebt gij den kapitein nog iets te zeggen, wat gij nog ver zuimde hem den vorigen nacht door het venster, mede te deelen." Ebba bloosde en een bijna verechtelijke glimlach vergezelde Kareis woorden toen hij er bij voegde: „Gij hebt mij nu een goed wapen tegen u en uw geslacht in de hand gegeven." Ebba zag Karei aan. En in haar blik lag een uit drukking van diepen ernst, kalme waardigheid en ware reinheid toen zij antwoordde: „Neen, Karei, gij behoeft niet voort te gaan. Wat kapitein Stuart en ik elkander te zeggen hebben is alles gisteren avond gezegd, en wat betreft het wa pen, dat gij meent door mijzelve u te zijn aangebo den, zie, ik daag u uit, om mij daarmede te be wijzen dat de deugd in onzen mond een schoone maar holle klank is, zonder eenige beteekenis, of wel een bedriegelijk masker waarachter wij geheel andere gevoelens en eigenschappen verbergen." Trotsch wierp zij het schoone hoofd achterover en verwijderde zich zonder haar neef tijd tot ant woorden te laten. Terwijl de ritmeester nu den kapitein tegemoet ging dacht hij „Ieder ander buiten mij zou zich laten mislei den door dien reinen blik. Mij kan zij echter niet zoo licht bedriegen. Ik zag haar keiuren en het bloed is beter te vertrouwen dan de lippen. En toch, hoe treurig is het te weten, dat die uiterlijke adel niets meer is dan een goed bestudeerde rol. Deze overtui ging zal mij thans kracht geven om Ebba's beeld uit mijn hart te rukken al zou dit ook daarbij doode lijk gewond Worden." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 3