S19 Mr. 1931
Rechtzaken
FEUILLETON
Een bedriegelijk masker
Rubriek
van den Arbeid
VOOR DEN POLITIERECHTER TE ALKMAAR.
Zitting van Maandag 17 Februari.
ARRONDÜsSElVlENTS RECHTBANK TE ALKMAAR.
i«u.f.»yuuuilir. siUAtaAMtiU.
Zn uiig van ismsciag 11 F ebruari.
Willem O., wielingen, overtreding wapenwet. Hoo-
Liuspraaen vorige zuung.
ger beroep zaak. vonmus oevesiiga, doch geen uit
levering aer wuiuDuks.
Germ D., Wielingen, overtreding leerplichtwet.
Hooger beroep zaak. uagen aangenouaen.
aan it.., wleringen, ais voren. roem.
Fieter V., xexei, ais voren. Idem.
Adi'ianus o., xexel. 'toebrengen van zwaar licha
melijk leisel ooor scnuid t luu ooete of 50 dagen en
inaanuen ontzegging rijbewijs.
Antn. rranciscus u., üovencarspel. Dood door
schuld. 3 maanden hecntenis voorw. met 3 proef
jaren. i zuu ooete en ontzegging 1 jaar.
jacob v. d. K., Heiuer.uedetineerd. Overtreding
Art. zoroi sWetb. van Strarrecnt. Nader onderzoek op
Dinsoag 24 Februari.
Een geheele serie leerplichtovertredingen in
Hooger beroep.
De zitting stond heoen in 't teeken der leerplicht
wet. Niet minoer dan 7 overtredingen, waarvan
Hooger beroep was ingesteld waren heden aan de
orde.
Om te beginnen mej. Neeltje B., hulsvrouw Pieter
B., te Helder, die in eerste instantie had terecht
gestaan omdat zij er niet behoorlijk voor had ge
zorgd, dat haar onder de leerplicht vallend doch
tertje Martha, de school geregeld had bezocht.
De heer Dun, inspecteur van het lager onderwijs
in het district Helder,-had proces-verbaal opgemaakt
en werd nu als getuige genoord, benevens den heer
Klap, agent van politie, die de aanzegging had uit
gereikt.
Gevorderd werd vernietiging van het vrijgespro
ken vonnis en veroordeeling tot f20 boete of 20
dagen hechtenis.
De zaak scheen echter juridisch wat in den knoop
te zitten, daar ook mr. Tack, amtenaar van het
O. M. als getuige moest worden gehoord met be
trekking tot de geldigheid der aanzegging aan het
echtpaar BI.
Na dat verhoor wijzigde de officier zijn opinie en
requireerde thans vrijspraak, hoewel op andere
gronden.
Vervolgens kwam a-n de beurt de heer Wabe
Jacob S. te Helder ter zake een dergelijk feit en
evenmin als vorige verdachte verschenen. Gehoord
werd ook in deze en al de volgende zaken Inspecteur
van het lager onderwijs, Dn. Het betrof hier een
bijzonder hardnekkig geval van ouders onwil.
Ook deze verdachte was door den kantonrechter
te Helder op grond van een informaliteit in de
De heer officier kon zich met deze beslissing niet
vergenoegen en vorderde f 25 boete of 25 dagen.
Daarna werd behandeld een dergelijke zaak contra
den heer W. de B., eveneens te Helder en niet
verschenen.
Eisch vernietiging gewezen vonnis en veroordeeling
tot f 10 boete of 10 dagen.
De heer P. Gr. te Texel, huisvader, die eveneens
niet voldoende had medegewerkt tot geregeld school
bezoek door zijn stamhouder, had eveneens van
geen interesse blijk gegeven. Overlegd was door de
ouders een prachtvol getuigschrift, waaruit kon
blijken dat het nijvere knaapje volledig in maat
schappelijke deugden was afgericht.
Het scheen echter dat de afschrijving ten onrechte
had plaats gehad. Zoodat dit mooie testimonium ook
al niet kon helpen daar het ventje op 1 April 1930
nog geen 13 jaar was.
De kantonrechter had in casu geen straf opgelegd,
doch de officier toonde zich minder mild, hièld
scherpe critiek op de onverstandige ouders en vor
derde f 10 boete of 10 dagen.
Daarop volgde de heer P. Gr., nogmaals met
betrekking tot het zelfde kind.
De officier vorderde vernietiging en veroordeeling
tot f 10 boete of 10 dagen.
Hierop verscheen als eersteling de heer Jacob W.,
landarbeider te Texel, die verzuimd had dat zijn
zoontje, Arianus Abraham, geregeld de lagere school
had bezocht. Verdachte gaf te kennen, dat zijn zoon
het 7e leerjaar had doorloopen, wat hem voldoende
toescheen, 'n meening die absoluut niet overeen
kwam met de opvatting van den inspecteur bij het
15:)
Noch de kapitein, nóch Ebba vermoedden hoe uit
den tegenover gelegen vleugel van* het gebouw,
waar de jonge heeren ghuisvest waren, een paar
oogen hen gezien en alles bespied hadden, zonder
ecter hun woorden te hooren, en minder nog wist
Ebba dat deze oogen die des ritmeesters waren.
Nadat de kapitein was heengegaan en Ebba zich
teruggetrokken had begon Karei met rassche schre
den zijn kamer op en neer te loopen. In zijn hart
Woelden gewaarwordingen, die groote overeenkomst
met ijverzucht hadden, hoewel hij zulks aanhoudend
in zijn gedachten bestreed, en zichzelven wilde wijs
maken, dat het hem in het minst niet schelen kon
of Ebba den kapitein of iemand anders beminde.
Zij was immers een vrouw en dienvolgens niet waard
dat men een enkele gedachte aan haar verspilde.
Ja, zelfs nam hij zich voor in het gehéel niet meer
aan haar te denken, en toch in spijt daarvan keer
den telkens zijn gedachten terug naar het gesprek
tusschen Ebba en den kapitein en daarbij joeg hem
het bloed steeds sneller en ontstuimiger door de
aderen.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Zeer vroeg in den volgenden morgen huppelde Ebba
frisch en bloeiend de trappen af. Geen schaduw
Van zwaarmoedigheid of lijden verduisterde den
helderen, levendigen blik. Zij toefde een oogenblik
bij den balkontrap en scheen met volle teugen de
frissche, geurige morgenlucht in te ademen. Daarna
riep zij een jongen bediende en beval hem het boek
dat zij in den hand hield aan kapitein Stuart te
gaan brengen. In het boek lag een papier, beschreven
met de volgende Engelsche woorden:
„Ik zal trachten de gewichtige papieren aan
Tom te bezorgen, zonder dat het noodig zij daartoe
de aan mijn oom oom toevertrouwde sleutels te
gebruiken. EBBA.
Toen de knaap zich had verwijderd wilde Ebba
L. O., den heer Dun. Integendeel had het jonge
mensch nog veei van dit nemaaiae ïe leerjaar Kun
nen proinceren.
Wat zyn overige kinderen betrof, had de vader
steeas meae gewerkt en trof nem dienaangaande
geen blaam.
Eisen oevestiging van het vonnis kantonrechter,
die i u.5u ooete oi 1 aag naa opgeiega, aoeh met
uitzondering van de strai, die de oniwer verzwaard
wensen te te zien tot f JU Doe te of so uagen. waarop
veroaente repneeeroe, oat nij zoon som van zyn
weKeiijKscne inKomsten, oeoragenoe Iz a 13 guiuen
en oif voor onuernoud van een huisgezin met 5
kinderen, met kon Detaien.
De neer W. kon daarop zijn relaties met de meer
voudige strafkamer nog niet verDreken, aangezien
hij voor een dergelijke zaak nog eëns moent te
recht staan.
Uerequireerd werd vernietiging en veroordeeling
tot f lu boete of 1U dagen neentenis.
Tenslotte werd behanoeid een dergelijke zaak con
tra oen 4U-jarigen lanooouwer C. a. w. te Texel,
wiens dochtertje, Divera Eupnemia gedurenoe net
laatste leerjaar de K. K. lagere scnooi niet geregeld
had bezocht.
De heer W. beweerde in zijn gezin met 10 kinderen
en geen dienstbode het meisje noooig te neooen
voor net verrichten van huisnouoenjxe bezigneoen.
Het was absoluut niet zijn beooenng het kind net
i onderwijs te ontnouoen, uoch dit gescniedoe nood
gedwongen. Hjj wist wei dat nij ïliet wettig handelde
maar had geen andere keus.
De heer Dun voerde hiertegen aan, dat de wet
in zulke gevallen soepel wordt toegepast, indien de
ouders de moeite nemen, de zaak eens minnelijk te
bespreken. Verdachte antwoordde dat het hem speet
maar dat hij zulks niet had geweten,
i Gevorderd werd in dit geval vernietiging en op-
legging van f 25 boete of 25 dagen.
I Hiermmede hadden de schooi-zaken de revue ge-
I passeerd en werd de uitspraak bepaald op a.s. week.
Zwijntjesjager in Krentebollenstad.
1 De 29-jarige „koopman", Jb. B., geboren te Alk
maar en wonende te Hoorn, momenteel loge van het
huis van bewaring, gesierd met een respectabele lef-
j kuif, stond terecht ter zake het feit, dat op 22 Nov.
te Hoorn zich wederrechtelijk had toegeeigend een
rijwiel, eigendom van den getuige M. Heines, die
zijn karretje had geplaatst tegen een sigarenwinkel
terwijl hij zelf insiag deed van het geurig nicotaan-
sche kruid. Verdachte erkende den diefstal te heb
ben gepleegd. Hij had vergeefs getracht de fiets te
verkoopen aan zekeren Heer Erkamp. Deze ver
trouwde de affaire niet en wees het aanbod, het
karretje voor f30 te kunnen koopen, voorzichtig
heidshalve van de hand. Het schijnt dat bij ver
dachte een flinke som, f 300 in beslag werd genomen.
Toevallig was terzelfde tijd bij een ingezetene te
Castricum een dergelijk sommetje in bankpapier
vermist. De president wilde echter over deze toeval
ligheid verder maar niet spreken.
De offici r wist te weinig van het leven van ver
dachte om iets anders te vorderen dan 6 maanden
gevangenisstraf.
Verde diger, mr. Belonje, releveerde dat verdachte
had erkend en de feiten vaststonden, doch vestigde
de aandacht op het lange voorarrest, die hij gaarne
zag afgetrokken.
De officier repliceerde, dat dit lange voorarrest
verband hield met een gerezen verdenking wegens
inbraak te Castricum, welke verdenking verder niet
tot eenig effect had geleid.
De namiddagzitting bleef voor onbevoegden
gesloten.
De zitting na de pauze was geheel gewijd aan een
zedezaak betreffende den persoon van Jb. van D.,
thans gedetineerd als verdacht zich te H. H. Waard
te hebben schuldig gemaakt aan niet nader te quali-
ficeeren handelingen, strafbaar gesteld bij artikel
249 wetb. van Strafrecht, welke zaak, in verband
met het zedekwetsende, buiten tegenwoordigheid van
publiek werd behandeld.
In deze zaak opponeerde mr. A. Prins Jr. als
ambtshalve toegevoegd raadsman en verdediger,
omdat het ons bekend is, dat strafkamer en officier
van justitie ongaarne zien, dat bijzonderheden uit
een dergelijke met gesloten deuren behandelde straf
zaak worden gepubliceerd, willen wij afzien van me-
dedeelingen, die ons misschien langs anderen weg
dan de officieele bekend konden zijn en volstaan wij
met te melden, dat de uitspraak in de verschillende
zaken is bepaald op a.s. week Dinsdag.
verder gaan, toén eensklaps een geduchte slag, ver
oorzaakt door het breken van eenig voorwerp, haar
oor trof en op hetzelfde oogenblik in het salon een
kinderstem uitriep:
„Ach, God, ik ongelukkige."
Daarna volgde een hevig snikken.
Met een paar vlugge sprongen was Ebba de trap
weder opgesneld en stond voor de deur achter welke
het geraas en de angstkreet zich hadden doen hoo
ren. Zij vond ook Marie reeds daar.
„Edvard heeft iets gebroken,' zei Marie.
„Maar wat kan het zijn? Hoor hoe hij weent."
„Als het Gustaf Wasa maar niet is," riep Marie
ontsteld want dan zal oom verschrikkelijk boos zijn.
Zonder te antwoorden draaide Ebba snel den sleu
tel om en toen de deur open ging vertoonde zich een
droevig schouwspel aan den blik van de jonge da
me.
Een borstbeeld van kolossale grootte, Gustaf Wasa
voorstellend, dat op een voetstuk voor den trumeau
in de groote gezelschapszaal had geprijkt, was van
zijn verheven standplaats afgestort en lag aan stuk
ken over den grond. Midden tusschen dien puinhoop
lag de keline Edvard weenend en handen wringend
op zijn knieën.
„Mijn Gdo, Edvard, wat hebt gij gedaan?" riep
Marie.
„O, tante Marie, tante Marie" snikte de knaap,
„ik ben ongelukkig, Ik heb het fraaie borstbeeld
gebroken.
„Hoe is dat gebeurd,?" vroeg Ebba.
„Ik wilde naar boven klauteren om op de schou
ders van het beeld te rijden en toen stiet ik er zoo
tegenaan, dat - dat -
„Het omver viel. Wat zal oom verschrikkelijk boos
zijn!" sprak Marie.
„Ach, beste tante, dat is het juist wat mij zoo on
gelukkig maakt, want ik weet hoezeer hij gesteld
was op het fraaie beeld", snikte Edvard, de handen
wringend en in nog luider gesnik losbarstend.
Daar liet de stem van den overste zich hooren.
„Goeden morgen, Marie, goeden morgen Ebba"
riep hij. „Wat voert ge hier toch uit, dat het als
een donderslag door het heele huis dreunt."
De overste had den tijd niet meer te zeggen, want
hij was nu de deur genaderd, en zag het werk
der verwoesting voor zich. Een oogenblik stond hij
surakeloos daar, toen trad hij op Edvard toe, greep
dezen in den kraag en riep:
„Knaap, wat voor den duivel hebt gij daar ge
daan?"
Gelijktijdig hief hij zijn stok op om zijn woorden
door een geduchte kastijdng te doen volgen. Maar
Wederspanningheid op Sa Nicolaasdag.
I De heer Pieter D„ koopman in geregelde en onge-
regelde goederen, die de hierboven aangegeven na-
tionalen feestdag had uitgekozen om wat meer te
I drinken dan nuttig voor hem was en zich alstoen
i te Alkmaar aan wederspannigheid had schuldig ge
maakt, stond op lö Februari j.l. daarvoor terecht
en werd deze zaak aangehouden ten einde een re-
classeeringsonderzoek in te stellen. De behandeling
werd dan heden voortgezet, om bijzondere redenen
nogwel gedeeltelijk met gesloten deuren. Na her
opening werd verdachte volgens eisch tot f 15 boete
of 15 dagen veroordeeld en deed afstand van hoo
ger beroep.
Het. woord „bloedzuiger" niet vrij van beleediging.
De heer Hendrik G., een ingezetene uit Hoorn
was op 8 December voor den politierechter geroe
pen om terecht te staan wegens beleediging van den
radio-distributeur Schepel, welken heer hij het
éemgszins ruw klinkend woord „bloedzuiger" had
toegevoegd, welk feit was gepleegd op 14 October
en verband hield met een door den heer Schepel
aangelegde distributieleiding. De heer G. was des
tijds absent wegens ziekte en thans weer hersteld
aanwezig om mede te deelen, dat hij het woord
„bloedzuiger" beslist niet had gebezigd. De officier
vroeg vrijspraak. Vonnis conform.
Mishandeling gepleegd in slachtmaand 1930.
De 19-jarige landbouwer, Nlc. G. te Bovencarspel,
had op 12 Januari terecht gestaan wegens mishan
deling van den getuige M. Out, blijkbaar een reuze
minnaar van tabakspruimen, zoodat deze heer zelfs
met een dergelijke vermakelijkheidje achter de kie
zen voor den politierechter verscheen, doch was deze
zaak aangehouden tot nader onderzoek. Dit onder
zoek was thans beëindigd en kregen wij het ver
volg te hooren. Verdachte ontkende den heer Out,
die inmiddels op verzoek van den politierechter zijn
pruimpje in den gang had gedeponeerd, een slag op
den schouder te hebben toegebracht. Maar aan den
veldwachter Laagland had verdachte persoonlijk
gezegd dat hij Out had geslagen uit wraak, omdat
deze zijn zuster had mishandeld. Bovendien hadden
twee andere getuigen, de heeren Pot en Piet ver
dachte met Out zien vechten. Dientengevolge trekt
verdachte vermoedelijk aan het kortste eindje. Maar
hij krijgt nog een kans daar de zaak weer werd
aangehouden, teneinde den thans zieken rijksveld
wachter Laagland te hooren. Op 16 Maart voort
zetting. De andere getuigen mogen thuis blijven.
Mishandeling met een zweep.
Den niet verschenen heer Willem K., uit Enk
huizen, was ten laste gelegd dat hij aldaar op 10
Januari den 8-jarigen Akke Bijl met een zweep
had mishandeld. De kleine meid gaf den politierech
ter op zijn verzoek eerst een handje en vertelde toen
dat verdachte, omdat zij achter zijn voertuig aanliep
haar met een zweep had geslagen en haar toen
op het oortje had geraakt. Eisch f 10 boete subs. 10
dagen. Vonnis conform. Het lag niet in de bedoe
ling van den man het kind op een dergelijke wijze
te raken.
Een vaarboom geannexeerd.
Een arbeider uit Bovencarspel, de 24-jarige Reinier
Sn., overkwam op 6 Januari het ongeluk, dat zijn
vaarboom brak, doch hij wist zich te behelpen en
zette zijn reis voort met gebruikmaking van een
gloednieuwe kloet, die het eigendom was van ze
keren heer G. Bruin, landbouwer aldaar.
Jammer echter, wachtte hij met de teruggave,
tot de diender aan de deur kwam en toen werd het
voor hem misère, daar hij nu ter zake diefstal
terecht stond. Zijn pogingen om de zaak hier te
draaien faalden en werd gevorderd niet minder dan
f 25 boete of 25 dagen. Uitspraak f 10 boete of 10
dagen.
Dit kwam niet te pas.
De 21-jarige loonslager, Lambertus van L. uit Am
sterdam stond terecht op grond van het feit dat hij
op 18 Januari in de deuropening van het politie
bureau te Alkmaar den heer Mors Zoll, inspecteur
van den Alkmaarsche Scotland yard een tamelijk
beleedigend woord had toegevoegd. De heer Lam
bertus v. L. meende te moeten getuigen ter gelegen
heid van een relletje nabij het politiebureau, welke
heldendaad hem thans slecht dreigde te bekomen,
daar de officier f 20 boete of 20 dagen vorderde.
De politierechter hield echter rekening met de
werkloosheid, waarmemde ook deze loslippiigen loon
slager was aangetast en legde f 10 boete of 10 dagen
op.
Een prima amateurs knockout.
De heer Joh. Alb. R., wonende te Enkhuizen had op
18 Januari j.l. in het café van Roozendaal in het
Verlaat zijn boomlangen tegenstander F. A. v. Galen
'n mep toegediend dat hij direct tegen den grond
smakte, doch hij was niet aanwezig om dit feit
nader toe te lichten. Aangezien echter 2 getuigen,
Dekker en Imming eveneens goed hadden gevonden
niet te verschijnen, werd de verdere behandeling
I uitgesteld tot a.s. week.
de opgeheven hand werd door vier vrouwenhanden
omklemd en vier schoone lippen riepen uit:
„Lieve oom, hoor ons aan. Edvard is niet alleen
de schuldige."
De overste liep den arm zakken en zag de beide
vrouwen met fonkelend oog aan terwijl hij op stren
gen toon vroeg:
„Heeft hij dan niet -"
„Het beeld gebroken?" viel Ebba in. „Ja dat wel,
maar hij kan het niet helpen, de schuld was -"
„Geheel alleen de mijne" sprak de knaap met vaste
stem, die echter van het schreien nog eenigszins
onduidelijk was. „Ik heb klappen verdiend, oom maar
ik kan toch niet weer hrestellen wat gebeurd is en
dat maakt mij zoo ongelukkig."
En opnieuw barstte hij uit in luid gesnik.
„Kom mede."
Dit waren de eenige woorden van den overste toen
hij den knaap bij de hand greep en zich wilde
verwijderen.
„Oom" riep Marie, terwijl zij de andere hand
van den overste vatte en hem smeekend aanzag.
„Laat mij sprak de oude man en verliet met Ed
vard. het vertrek.
Aan de deur ontmoette hij den graaf, Mathilde en
den ritmeester, die ook allen op het rumoer waren
afgekomen. Maar zonder een woord te zeggen trad
de overste hen voorbij. Bij deze vermeerdering van
toeschouwers trachtte Ebba haar bedaardheid te
hernemen en zei:
„Edvard heeft een ongeluk gehad met het fraaie
borstbeeld. Het is een onherstelbaar verlies."
„Dat gij door een onwaarheid wilde verontschul
digen" viel de ritmeester haar glimlachend in de
rede. „Doch de knaap was te fier om zich door een
leugen van de straf vrij te koopen, al werd ook
die oswaarheid uitgesproken door zoo schoone lippen
als de uwe."
„En daar deed hij braaf aan" antwoordde Ebba
met wat hoogeren blos dan gewoonlijk. „Bij rijper
nadenken vind ik zijn misslag te groot om ongestraft
te kunnen blijven, en ik veroordeel mij zelve daar ik
hem aan de straf wilde onttrekken."
Zoo sprekende ging Ebba den trap af naar den
tuin en de ritmeester volgde haar.
„Uw zoo vlug bedachte onwaarheid was dus slechts
een gevolg van gewoonte en niet van medelijden?"
vroeg hij.
„Wat gelooft gij zelf daarvan?"
„Wanneer degewoonte en natuur gemeene zaak ma
ken om de waarheid te bestrijden, dan is het wel
aan geen twijfel onderhevig dat deze ook werkelijk
de vlucht heeft genomen."
DE UITKEERING DER WERKLOOZENKASSEN.
De arbeiders, die zich hebben aangesloten bij een
werkloozenkas, krijgen onder zekere voorwaarden
bij werkloosheid een uitkeering, welke al naar ge
lang van het loon, dat zij in den regel verdienen,
wordt bepaald. In normale tijden is deze periode
(ongeveer zes weken per jaar) meestal voldoende
om de werkloosheid op te vangen en zullen er slechts
betrekkelijk weinig arbeiders zijn,, die z.g. uitge
trokken raken.
Door de huidige crisis zijn niet alleen veel meer
arbeiders werkloos geworden, doch is het voor oe
werkloozen ook veel moeilijker wederom werk te
vinden, zoodat de duur der werkloosheid in vele ge
vallen het maximum aantal dagen, dat uitkeering
kan worden verkregen, gaat overtreffen.
Teneinde nu te voorkomen dat de werklooze, die in
deze omstandigheden verkeert al te spoedig zou zijn
uitgetrokken, heeft de Minister van Arbeid, Handel
en Nijverheid een regeling getroffen, waardoor de
maximum uitkeeringsauur kan worden verlengd voor
de werkioozenkassen van die bedrijfstakken, waarin
in 1931 van crisiswerkloosheid kan worden gespro-
1 ken. Blijkens nadere mededeeiingen van den Minis-
1 ter is deze aanvankelijk van meening dat thans
reeds crisiswerkloosheid bestaat voor de landarbei
ders, metaalbewerkers, textielarbeiders, verschillen
de transportarbeiders, sigarenmakers en arbeiders
in de gias- en aaraewerxindustrie. Overwogen zal
worden of meerdere bedrijven eventueel er voor in
aanmerking komen.
Is nu voor een bedrijfstak door den Minister be
paald, dat daarin van crisiswerkloosheid kan worden
gesproken, dan kunnen de Besturen van de werk
ioozenkassen in die bedrijfstakken aan den Minister
een voorstel doen om den uitkeeringsduur netzij
voor alle leden die reglementair reent op uitkee
ring hebben, hetzij voor oepaalde groepen daarvan,
met ten hoogste zes weken en tot een dooi den
Minister te bepalen datum van het jaar 1931 te
verlengen.
Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke verlenging
heel wat meerdere kosten aan uitkeering zal mede
brengen en de Minister is dan ook bereid de werk
ioozenkassen tegemoet te komen. De werkioozen
kassen moeten aan het einde van den termijn, waar-
Voor de venengmgde uitkeeringsduur kan worden
toegepast nagaan of de middelen, waarover de werk
loozenkas dan nog kan beschikken, geringer zijn
dan de helft van het bedrag dat op het einde van
1930 in de werkloozenkas aanwezig was. Zijn deze
middelen inderdaad geringer dan de helft van dit
bedrag, dan zal de Overheid het verschil bijpassen.
Tegen deze regeling hebben de verschillende werk
ioozenkassen ernstige bezwaren gemaakt. Er wordt
zelfs gesproken van een aanslag en een ondermij
ning van de werkioozenkassen. Aan den anderen
kant kan men echter de houding van den Overheid
zeer goed begrijpen. Immers, zij heeft van het be
drag, dat op het einde van 1930 in de werkloozenkas
was, reeds de helft betaald door het subsidie dat zij
ook in normale tijden krachtens het Werkloosheids
besluit 1917 aan de kassen verstrekt. Het is dus zeer
wel te begrijpen, dat de Overheid zich, alvorens
nieuwe subsidie te geven, op het standpunt stelt,
dat eerst het aandeel, dat zij vroeger reeds had ver
strekt, moet zijn opgebruikt. In elk geval is het zeer
onbillijk en getuigt het van weinig dankbaarheid
bij de werkioozenkassen, dat deze het thans doen
voorkomen alsof de Overheid, door de verlenging der
uitkeering toe te staan „riemen van andermans leer
zou willen gaan snijden." De Overheid doet niets
anders dan het geld gebruiken dat zij indertijd be
schikbaar had gesteld en laat de premies, die door
de arbeiders zelf zijn opgebracht, geheel onaange
roerd. Dit laatste heeft tevens het voordeel, dat
daardoor de zekerheid blijft bestaan, dat de werk
ioozenkassen door deze verlenging der uitkeering
niet uitgeput raken.
„Gij hebt omtrent ons geslacht zeer eigendommelij
ke begrippen, maar gij herinnert u toch nog wel
dat ik uw tegenstandster ben en de verdedigster van
de zaak der deugd."
„Hoe zou ik dat kunnen vergeten, daar ik nog
gisteren avond of juister dezen nacht, hieraan zoo
heel duidelijk herinnerd werd."
„Waarschijnlijk door het verhaal van mijn oom."
„Neen, door u zelve."
„Inderdaad daar weet ik niets van."
,Ik ben dan ook ten volle overtuigd, dat gij mijn
nabij niet hebt vermoed," antwoordde de ritmeester
met zijn eigenaardigen glimlach.
Juist nu trad kapitein Stuart het kleine voorplein
over.
Op zachter toon vervolgde Karei:
„Ik moet u nu wel verlaten, watn misschien hebt
gij den kapitein nog iets te zeggen, wat gij nog ver
zuimde hem den vorigen nacht door het venster,
mede te deelen."
Ebba bloosde en een bijna verechtelijke glimlach
vergezelde Kareis woorden toen hij er bij voegde:
„Gij hebt mij nu een goed wapen tegen u en uw
geslacht in de hand gegeven."
Ebba zag Karei aan. En in haar blik lag een uit
drukking van diepen ernst, kalme waardigheid en
ware reinheid toen zij antwoordde:
„Neen, Karei, gij behoeft niet voort te gaan. Wat
kapitein Stuart en ik elkander te zeggen hebben is
alles gisteren avond gezegd, en wat betreft het wa
pen, dat gij meent door mijzelve u te zijn aangebo
den, zie, ik daag u uit, om mij daarmede te be
wijzen dat de deugd in onzen mond een schoone
maar holle klank is, zonder eenige beteekenis, of
wel een bedriegelijk masker waarachter wij geheel
andere gevoelens en eigenschappen verbergen."
Trotsch wierp zij het schoone hoofd achterover
en verwijderde zich zonder haar neef tijd tot ant
woorden te laten.
Terwijl de ritmeester nu den kapitein tegemoet ging
dacht hij
„Ieder ander buiten mij zou zich laten mislei
den door dien reinen blik. Mij kan zij echter niet
zoo licht bedriegen. Ik zag haar keiuren en het bloed
is beter te vertrouwen dan de lippen. En toch, hoe
treurig is het te weten, dat die uiterlijke adel niets
meer is dan een goed bestudeerde rol. Deze overtui
ging zal mij thans kracht geven om Ebba's beeld
uit mijn hart te rukken al zou dit ook daarbij doode
lijk gewond Worden."
(Wordt vervolgd.)