E 3D 21 It. 1931 OP SCHOOLGEBIED De Crisis en de Lend- en Tuinbouw Wat vormen zich toch gemakkelijk allerlei le genden. Vooral, waar het zaken betreft, die druk besproken worden! Vandaag is het de predikant en de catechisatie, morgen de onderwijzer en het on derwijs, die het moeten ontgelden! En 't is geen wonder, dat deze zaken de aandacht trekken! Ze vallen eenigermate binnen den gezichtssfeer der massa, en nu acht ieder zich geroepen daarover zijn meening te uiten. Erj men meent daarvoor ook capabel te zijn! Neem nu eens de school! Wel, zelf was men eens leerling; over wat men daar in zijn jeugd leerde, wat men daar ondervond of deed, heeft men in later tijd allerlei fantastische voorstellingen gevormd; zóó fantastisch, dat als de onderwijzer, die in de heele zaak welbewust de hoofdrol speelde alles tot de ware proportiën her leidt, 't geval de moeite van het onthouden feitelijk niet waard is. De school is een instelling, waarover ieder meent te kunnen meepraten. Ieder meent er verstand van te hebben, en weet precies te zeggen, hoe het moet, of liever, hoe het niet moet. Dit gaat gewoonlijk zóó. In een courant geeft de eene of andere schrijver zijn zelfzuchtige wenschen te kennen. En - 't is alsof aan vele lezers een openbaring gedaan wordt! De gemaakte aanmerkingen zijn hem uit het hart gegrepen; de geuitte wenschen zijn ook de hunne. Of dit nu strookt met rede en recht, daar wordt veelal niet naar gevraagd: zoo als 't hier staat, zóó moest het zijn; het bestaande is niet zoo, dus - weg er mee! En een stroom van kritiek wordt uitge goten over personen, die trouw hun plicht vervul len, die, menschelijkerwij s gesproken, in hun arbeid onaantastbaar zijn, maar die de wenschen der cri- ticie, in den weg staan. - ,,'t Staat toch in de courant, 't staat er"; dit is dan het eenige, dat tot verdediging van den laster wordt gezegd. Vooral ook courantenschrijvers hebben al een zeer verantwoordelijk werk: eenvoudige menschen nemen vaak gretig alles wat gedrukt staat, als volle waarheid aan. De krantenman, die weet het wel! En dan de „sprekers!" Sprekers, die zelf alle origi- neele gedachten missen; wat ze voor een vergadering uitstallen is alleen geleend goed, waaraan ze zelf de kwaliteit niet eens kennen. Ze praten maar wat! Maar ze stichten kwaad, veel kwaad; vrij zeker geheel te góéder trouw en onopzettelijk, maar daar om ook geheel onschuldig? Is het niet veel beter te zwijgen dan te spreken, wanneer we van het onder havige onderwerp niets weten? Wie menschenkennis heeft, weet wel dat zelfcor rectie ook in dezen een dringende eisch is. Met een paar voorbeelden willen we een en ander toelichten. We nemen eerst het rapport der Commissie- Eutgers over de Lager Onderwijswet van 1920. Aan deze commissie was opgedragen te onder zoeken welke wijzigingen in de Lagere Onderwijs wet konden worden aangebracht om aan de ge- uitte klachten tegemoet te komen. De gestelde voor waarde was: aan de rechtsgelijkheid, de grondslag der aangenomen Pacificatie, mag niet geraakt wor den; overigens ad libitum. De Commissie had dus in zeker opzicht vrij man daat. Wat zijn er in den loop der voorbije tien jaren een aanmerkingen gemaakt! Inzonderheid over het be ginsel der Wet! Óver de vrijheidsbeperking der ouders, enbestuurders! De Wet-De Visser was een onding! Dat stond vast! En of nu de onderwijzers der bijzondere scholen al zeiden: „practisch hebben wij van beperking geen last; integendeel de gewraakte wet voldoet ons voor ons schoolleven heel goed, en het onderwijs is er mee gebaat; wij zijn er nog steeds dankbaar voor", 't baatte niet. De schoolwet van 1920 was en bleef in den ban. En nu? Wat is het oordeel der Commissie, waar van mannen als Mr. Rutgers, oud-Minister van Onderwijs en de heer Th. Ketelaar, erkende onder- wijsspecialiteiten, leden zijn? Het eenparig oordeel is, dat aan het beginsel der Wet niets verandert behoort te worden, voor de gelijkstelling kent de Commissie geen andere oplossing dan Dr. de Visser en zijn raadslieden vonden! Stille hulde aan den Minister en zijn mannen, die om dg Wet verguisd en gesmaad zijn! Laten alle knabbelaars nu maar amende hono rable doen, en dan verder zwijgen. Als bekwame mannen van erkende reputatie na ernstig onder zoek tot zoo'n conclusie komen, dan houden wij ons voortaan stil, en dan erkennen we, dat we vaak praatten over een zaak, die ons véél te hoog ging. Want zóó is 't toch! Laten we niet vergeten: deze wet heeft een vóórhistorie. De wet Mackay van 1889, waarbij aan de bijzondere scholen, ondere zekere voorwaarden, subsidie 'werd toegekend, is de eerste stap geweest op dit legislatief terrein. De historie gaat door; al het heden bergt de toekomst in zich. We denken nu aan de Leerplichtwet. Wie zou er verlangen naar een wettelijke rege ling die in zoo heel nauw verband staat met de natuurlijke rechten en plichten der ouders? Vandaar dan ook zoo ernstig verzet toen het wetsontwerp op den Leerplicht aan de kwam. Een veelszins princi- pieële worsteling. Welk Ministerie heeft het na dien evenwel aange durfd de wettelijke bepalingen dezer wet eeniger mate te verzachten? Niet één; de achtereenvolgende ministerie's zijn bijna allen met voorgestelde wijzigingen tot de Volksvertegenwoordiging gekomen; doch deze wij zigingen bevatten voorstellen tot vereenvoudiging der administratie voor schoolautorlteiten of zelfs verscherping der bepalingen, rakende het school verzuim. Den moed om de Leerplichtwet in te trekken, had niemand; zelfs aan meer soepelheid in de essen- tleëele bepalingen der wet deed geen enkel Ministerie Iets. Dit is niet te ontkennen! De macht der wet, werd onder het vorige Mini sterie zelf nog uitgebreid: het gehate zevende leer jaar kwam. Zoolang het er nog niet was, konden we tegen sputteren; dit had toen zin! Niettegenstaande alle er tegen gevoerde actie, is het er met vlag en wim pel gekomen. Werd ons geweten werkelijk in gemoede door de Leerplichtwet bezwaard, dan moeten wij ons blij ven verzetten, omdat heilige beginselen in 't ge drang kwamen. Van zulke ernstige gemoedsbezwaarden merkten we meer zelden iets. WU kwam het meerdere malen voor, dat ouders zeiden door hun consciëntie gedwongen te zijn tot verzet, maar de practijk toonde dan al spoedig, dat de motieven toch zóó hoog niet lagen. Och neen, onze woorden zijn wel eens grooter dan onze principes; dan gaan onze beginselen er onder schuil. Dat het zevende leerjaar geen favorietje der plattelandsbevolking is, valt niet te ontkennen. Vooral in een jaar als dit, waarin alle zeilen bij den mast moeten om het scheepje der huishouding nog eenigermate recht te houden. En dan komt er nog practisch voor enkelen het achtste leerjaar bij: wie vóór den aanvang van den leercursus, op veel scholen 1 April, nog geen 13 jaar is, mag, al heeft hij ook de zeven klassen door- loopen, de school niet verlaten; voor dezen leerling eindigt de leerplichting dus nog een jaar later. Het is ons recht in den weg van orde tegen dezen wetsinterpretatie te protesteeren, en, op grond van afwijkende kantonrechterlijke uitspraken, bij den Minister van onderwijs aan te dringen op de meest soepele uitlegging! Maar het is niet recht op een wijze, die in den volksmond „kankeren" heet, het zevende leerjaar in het debat te betrekken, en daarmede dan per sonen in hun ambt te krenken, die aan de tot stan- koming der wet part nog deel hebben, doch die niets anders zijn dan dienaren der wet. We denken hierbij allereerst aan de Hoofden der j Scholen. De bevolking in onze naaste omgeving, en we durven met dit te zeggen ook nog wel even over de grenzen onzer eigen gemeente zien, is al zeer be voorrecht. Voor zoover ons bekend nemen de hoof den der scholen tegenover de ouders der school- gaande kinderen, inzake de Leerplichtwet, al een zeer conciliante houding aan, zelfs buitengewoon toegeeflijk. Dat niet ieder ouder zijn zin krijgt is alleszins be grijpelijk. Dan zou er spoedig tuchtloosheid en i bandeloosheid zijn, en, ook op school heerschen een principiëele revolutie. - Schuldige wetteloosneid I Dat we daarvoor, spijt allen en alles, toch be- I waard blijven! Orde en regel moet er blijven! En wie zich daaraan niet wel of kan onderwerpen, herzie zich zeiven! Wij zijn er van overtuigd, dat op de scholen, die wij kennen van alle billijke wenschen der ouders inzake verlof, zooveel als maar eenigszins mogelijk is, wordt voldaan. Bij „ernstige omstandigheden" geeft de wet aan het Hoofd der School bevoegdheid verlof te ver- leenen, voor een bepaald aantal schooltijden. Voor zoover wij bij de Leerplichtwet betrokken zijn, constateeren wij met alle vrijmoedigheid, dat de ons bekende Hoofden de „ernstige omstandigheden" zoo ruim mogelijk nemen. Inzonderheid, waar het 't zevende leerjaar betreft. Dan is de toepassing al zoo soepel mogelijk! Dus is er voor de ouders reden tot groote dank baarheid! En toch erkentelijkheid voor het ter wille zijn, en het ernstig hulpbetoon! Als de belangen van het onderwijs er niet al te zeer door worden geschaad, wordt er met de ernstige moeilijkheden in 't gezins- en bedrijfsleven reke ning gehouden! Wie zou in ernst nu nog meer willen? We meenen goed te doen ook eens op de wordende legende te wijzen als zouden sommige hoofden van scholen die wetkloppers zijn; ambtenaren, die de ouders er in laten loopen! Eén ding moeten we nooit vergeten; de school is er voor het onderwijs, en daar gaat niets van af! Verder mag het wel tot ons aller bewustzijn door dringen, dat de Leerplichtwet eischt, dat er verlof „gevraagd" wordt; weigering is mogelijk. „Geno men" mag het niet worden; daar staat straf op. Ons dunkt het een eisch van goed fatsoen, dat wanneer b.v. ziekte een leereling verhindert de ca techisatie of de school te bezoeken, de ouders den predikant of den onderwijzer er van verwittigen. Bij verzuim geeft de catechisatie geen straf; dit kan ze niet, de leerplichtwet heeft haar strafbe palingen, om den nalatigen er aan te herinneren, dat hij zijn plicht verzuimde. Wij vinden dit uit nemend. Dan is er nog een derde legende: Het onderwijs in het zevende leerjaar beteekent niets. Voelt men niet, hoeveel smaad men daarmee werpt op de school, en de betrokken onderwijzers; hoe men zich schuldig maakt aan vuigen laster? Zijn die onderwijzers luiaards of ledigloopers? Wie beoordeelt, of de kinderen in het zevende leerjaar „wat leeren?" Zijn de leerlingen daartoe bevoegd? De leerlingen, die dag aan dag 't hooren, dat 't een groote onge rechtigheid en een aanranding der vrijheid van de ouders is, dat ze nu nog naar school moeten? Die er in worden opgevoed, dat ze toch eigenlijk te groot zijn, om nu nog te moeten leeren? Die het nu echter eenmaal maar moeten lijden dit leed, doch die den tijd zullen zegenen, waarop ze uit de boeien der sla vernij zullen verlost worden? En voor vader mogen werken, en voor moeder mogen arbeiden, als er aan deze vrijheidsberooving een eind komt? Leeren? Waarom zouden ze leeren? Ze kennen genoeg. Vader heeft tot zijn 11de jaar naar school gegaan, en grootvader tot zijn 10de. En dezen heb ben zich altijd gered, en goed ook! Leeren? Als ze wilden, dan konden ze later nog naar de avondschool of naar een tuinbouwcursus, maar 't is niet noodig; ze weten genoeg; meer dan genoeg! Een tuinbouwcursus kan dan ook feitelijk niet bestaan en een avondschool loont voor menige groote school de moeite niet. Of kunnen de ouders 't beoordeelen? Ja, zij wel, zij hebben althans hun plaatsvervan gers; bij 't openbaar onderwijs, den gemeenteraad, plaatselijke schoolcommissle's, inspecteurs; en bij 't bijzonder onderwijs de bestuursleden der vereeni- ging, waarvan de school uitgaat, en Inspecteurs van allerhande bevoegdheid en mentaliteit. En als het oordeel dezer heeren zonder onder scheid over het onderwijs in het zevende leerjaar gunstig is, wat dan? Laat men de ernstige beschuldigingen eens uit spreken in 't bijzijn van bestuursleden der school, als het de bijzondere school aangaat! De beschul diger zou op gevoelige wijze op zijn nummer worden gezet! Daar kunnen ze op aan! En bovendien! Als op de Ouderavonden het onderwijs in zijn geheel door de ouders wordt geprezen? Is dat dan alles lak? En goochelen met woorden, christenen onwaardig? En schandelijke huichelarij? Een vierde legende. De resultaten van het onderwijs over het alge meen zouden slecht zijn. Hieraan hechten we ook al heel weinig waarde. Er zijn scholen, waar 't zeker met het onderwijs niet in orde is, maar dit is geen norm. Als regel is het goed. Natuurlijk kan men aan de school wel zulke eischen stellen, waaraan ze niet voldoen kan. Doch 't Lager Onderwijs staat bij ons op goed peil; dat bewijzen wel de verslagen der schoolinspectie's. Klagen is o zoo gemakkelijk; de school verachten is niet moeilijk! Maar wij hebben een hoogere taak! Dat is die vaü dankbare waardeering voor 't vele goede dat God ons in onze scholen schonk. En ook in dagen, als 't ons niet naar den vleesche gaat, kleingevoelende te zijn en te vreezen. We moeten bouwen en bewaren, niet afbreken en verderven! (Chr. Nwsbl.). Woensdagavond werd in „Concordia" te Noord- scharwoude de uitgeschreven vergadering gehouden door de V. D. Kiesvereenigingen van Heerhugowaara, Noordscharwoude en Oudkarspel, waar als sprekers optraden de heeren Mr. Oud en Ebels, Tweede Kamerleden. De vergadering werd geleid door den heer P. Kos telijk van Heerhugowaard, lid van Prov. Staten. Jammer genoeg was het aantal aanwezigen niet bijster groot. De heer Kostelijk opent de vergadering met na mens de uitschrijvende af deelingen de aanwezigen welkom te heeten, en niet in het minst de sprekers, die hedenavond in ons midden willen vertoeven. En dat is zeker een woord van dank waard. Spreker vervolgt met te zeggen, dat wij als tuin ders in ons bedrijfsyleven meermalen den drang gevoelen dichter bij de regeering te staan. Maar zoo vaak geeft de regeering niet thuis en kunnen wij haar niet vinden. Daarom is het zoo goed dat er eens een paar Parlementsvertegenwoordigers in ons midden zijn. Ook een hartelijk welkom aan de Pers. zy toch is altyd by ons op haar post. En wy weten het ook te waardeeren wanneer de Pers in ons midden is. zy toch heeft altyd naast en in onze organisatie ge staan. Onwillekeurig zal men zich nu de vraag stellen of de belangstelling in de politiek nu wel van dien aard is, dat net noodig is om 2 vertegenwoordigers hier te hebben. In de laatste federatievergadering te Alkmaar gehouden, kwam ik met de practische bedrijfspoli- tiek naar voren en heb hierover met Mr. Oud van gedachten gewisseld, hetgeen tot resultaat heeft ge had, dat besloten werd in de tuinbouwstreek eens een propaganda-avond te houden. Maar wanneer het de politiek betreft, staat men er zoo lauw en laksch tegenover. En wij betreuren het dat er zoo weinig opkomst is. Zeer op prys stellen wy het in ons midden te hebben onzen landbouwvertegenwoordiger, den heer Ebels. En waarom hebben wy juist een landbouwverte genwoordiger uitgenoodigd? Ik sprak over De practische bedryfspolitiek. Ons worden zoo vele moeiiykheden in den weg gelegd, en daarom zou ik inzonderheid willen wyzen op onze handelspolitiek, waar wy als tuinders zoo j nauw mee samen hangen. I Wy verbouwen hier een exporteerend product. Aan de hand van de vele grensbelemmeringen voe len we een groote storing in ons bedryf en daarom zouden wy dit onderwerp hier eens willen bespre ken. Toen de federatfevergadering werd gehouden was er nog niets bekend van de activiteit die door onzen Prov. Organisatie aan den dag werd gelegd voor onzen handelspolitiek. Door den heer Valstar werd daarover een rede gehouden, waarby hy de tuinbouwende bevolking opwekte zich te scharen achter de vereeniging voor actieve handelspolitiek. Aan den eenen kant voelen we de belemmeringen door de tarieven, terwyi aan den anderen kant de vry handel wordt uitgeschakeld door de trust- en kartelvorming. En wanneer wy belemmeringen ondervinden, dan gevoelen wy wel eens behoefte om onzen gal uit te spuwen. Een ander vraagstuk is de Sociale verzekering. Niet onderschattende de groote voordeelen van de Soc. verzekering, kunnen wy die als tuinbouwers zoo maar niet klakkeloos op ons dak laten schui ven. De sociale lasten moeten weer worden verhaald op de verbruikers van de bedryven op welke de Soc. verzekeringen van toepassing zyn en daar moeten wy als land- en tuinbouwers ook aan mee betalen." Met inkomens van f 1200 en daar beneden moeten we die lasten op ons nemen. Wanneer we in onze bedryven verlies hebben moeten we de soc. lasten evengoed dragen. Nog een andere kwestie is het distributiestelsel van onze producten. Daar hapert iets aan. We hebben hier een productie centra en daarnaast hébben we een consumptie centra. Wanneer hier de producten waardeloos zyn, vraag dan eens aan Amsterdammer wat hy er voor moet betalen. Hier is Overheidszorg noodig. En zooals u mis schien bekend is, is voor het onderzoek van dit vraagstuk de Staatscommissie-Ebels samengesteld. Tenslotte zou ik willen wyzen op de spoorvrachtverlaging. Door de tuinbouworganisaties is aangedrongen op vrachtverlaging. Dit punt heeft een onderwerp van bespreking uit gemaakt by de behandeling van de begrooting in de Tweede Kamer. Maar we weten dat er geen meerder heid voor te vinden was. En ook weten we dat er een commissie is samengesteld om dit te onder zoeken. Een dusdanige staatscommissie wordt ook wel eens genoemd een kapstok, maar van harte hopen we dat deze commissie vruchtbaar werk mag verrichten. Misschien - zoo eindigde spr. - kunnen de door my genoemde onderwerpen een leidraad zyn voor de sprekers van dezen avond. Hierna wordt het woord gegeven aan den heer Ebels voor het uitspreken van zyn rede. De heer Ebels begint met te zeggen, dat in het openingswoord van den voorzitter tot uiting is ge komen dat men in land- en tuinbouw het gevoel heeft, dat de practische bedryfspolitiek niet altyd gedekt wordt door het beleid van de regeering en volksvertegenwoordiging. Maar wanneer wy hedenavond de moeiiykheden in het land- en tuinbouwbedryf bespreken ïykt het my niet ondienstig de moeiiykheden na te gaan die worden ondervonden. Er zyn oorzaken van algemeenen aard die de economische wereld-crisis veroorzaken. Deze zullen wy echter niet bespreken. Onderscheid zal men echter moeten maken tus- schen de oorzaken die de moeiiykheden veroorzaken in de akkerbouw- en die in de tuinbouwbedryven. Voor den akkerbouw moeten deze gezocht worden in overproductie. De rationalisatie van de bedryven speelt hier een groote rol. Voor de suiker denken wy aan Cuba. Voor het groan aan Amerika, Argentinië en Rus land. Door een betere cultuur is de opbrengst opgevoerd. Door de motorkracht is de graanbouw uitgebreid en zyn de productiekosten verlaagd. Daardoor heeft men zoo'n grooten voorraad ge kregen, dat de prijzen zyn gedaald. By het tuinbouw- en veehoudersbedryf is echter van overproductie geen sprake. Daar zyn andere oorzaken-van invloed op den gang van zaken. Daar heeft men het te zoeken in de verminderde koopkracht van de afzetgebieden. En in de belem- mereringen by den uitvoer, daar door het buiten land steeds meer protectionistische maatregelen worden genomen. Men heeft hier dus met twee groepen van ver- schynselen te doen. En wanneer daarvoor verschillende oorzaken zijn aan te wyzen, dan zal ook de oplossing daarvoor verschillend moeten zyn. Wat den akkerbouw betreft zyn door onze regee ring verschillende maatregelen genomen, en dan noem ik de invoering van de tarwe-wet, de crediet- verleening aan den veenkolonialen aardappelver- bouw en de in uitzicht gestelde productiepremie voor den verbouw van beetwortels. De regeering meent daarmede de moeiiykheden in de akkerbouwstreeken te boven te kunnen komen. Wanneer daar door de regeering niet wordt inge grepen zal men den economischen noodtoestand niet wel te boven kunnen komen. Waar we hier echter niet in een akkerbouwstreek zyn, zal ik my thans meer bepalen tot een be spreking van de moeiUjkehden in het tuinbouw- en vee- houdersbedrijf dus by een afzet van de veredelde producten. Daar zyn ook meerdere donkere punten aan te wyzen, zooals in de bedryven van de grovere tuin bouwproducten. Maar er zyn ook lichtpunten. Zoo is de bollcn- cultuur nog niet een noodiydend bedryf te noemen. De veehouderij is nog niet aangeland op een peil dat van een noodtoestand kan worden gesproken. Wel heeft dit bedrijf te ïyden onder lage pry zen voor zyn producten, maar door de lage graanprij- zen wordt het weer van goedkoope grondstoffen voorzien. Hier zou men dus kunnen spreken van een evenwichts toestand. Wy staan op het oogenblik voor een merkwaardig verschil met de crisis in het laatst van de vorige eeuw. In de 80er jaren, toen de crisis uitbrak, was het met de welvaart te plattelande geheel gedaan. In dien tyd ontwikkelde zich een stryd tusschen de landbouwers. Er kwamen twee richtingen. De eene richting meende dat er steun verleend moest worden, de andere strooming was van gedachte, dat men het bedryf moest brengen in een richting van verbarid van graanproducten, veehoudery en tuinbouw. En de laatste richting heeft het toen gewonnen. De akkerbouw is teruggedrongen en heeft plaats gemaakt voor veehoudery en tuinbouw. En wat kan nu gedaan worden ten opzichte van de moeiiykheden in het tuinbouwbedrijf? Op dit punt zyn de mogeiykheden nog niet uitge put. De onderlinge concurrentie van de Nederlandsche exporteurs van zuivelproducten, vooral van gecon denseerde melk, was voor eenige jaren van dien aard, dat men in Engeland meende met dumping van Nederlandsche zyde te doen te hebben. Zoo laag waren de pryzen. En dit geldt ook ten opzichte van de boter Wat kan nu van regeeringswege worden gedaan om de veehoudery en den tuinbouw te helpen? En velen beantwoorden die vraag met de weder vraag of het dan niet noodig is over te gaan tot een andere handelspolitiek en wel een protectionistische politiek. Maar voor de veehoudery en voor den tuinbouw wil ik reeds vaststellen dat dit funest in zyn ge volgen zou zyn. In hoeverre protectionisme voor den akkerbouw van beteekenis zou kunnen zyn, wil ik nog daarlaten, hoewel ik er geen voorstander van ben. Ik kan my voorstellen dat dit ten voordeele zou kunnen zyn van den beetwortelverbouw, wanneer men den invoer van suiker ging belasten. En ook voor het graan, omdat dan meer inlandsch graan zou worden verbruikt, en daardoor de pryzen zouden gaan sty gen. Maar wanneer men dit zou verkrygen, zou men andere bedryven door de hoogere pryzen zwaarder gaan belasten. En Is de mogeiykheid van protectionisme ook aanwezig voor veehoudery en tuinbouw? Die mogeiykheid is niet aanwezig, omdat de pro ducten moeten worden uitgevoerd. Wanneer we den invoer van granen gaan belasten dan komt de veehoudery op hoogere kosten. Gaan we hier de protectionistische politiek invoeren dan zouden we dit als systeem krygen, en zouden daar door de bestaansvoorwaarden van alle bedryven worden verzwaard. By een protectionistische politiek vindt men alleen geen baat, doch men zou een toestand krygen, min der dan zij thans reeds is. Een andere vorm van steun ziet men in de actieve handelspolitiek. Men hoopt hierdoor het buitenland tot een mildere gedragsiyn voor ons land te brengen. Men wenscht dit door invoering van een onderhandelingstarief. Maar dan wil ik u op een anderen toestand wyzen. Met het buitenland, o. a. Duitschland, leven wy onder de meest begunstigingsclausule. Nu is van deze clausule wel eens een gebruik ge maakt, die niet in overeenstemming is te brengen met den geest van deze bepaling. Met Duitschland hebben wU ten dien aanzien meermalen moeiiykheden ondervonden. De bloemkool b.v. werd den eenen tyd van het jaar zwaarder belast dan den andere. Dat heeft in ons land een tegenzin gewekt en de waarde van de meestbegunstiging verkleind. En wanneer wy nu zouden beginnen met een vechttarief dan is het zeer de vraag of we daarmede verder komen. wy hebben in ons land maar één tarief, waarby alle ingevoerde artikelen met 8 pCt. worden belast.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 3