E
3D 21 It. 1931
OP SCHOOLGEBIED
De Crisis en de Lend- en Tuinbouw
Wat vormen zich toch gemakkelijk allerlei le
genden. Vooral, waar het zaken betreft, die druk
besproken worden! Vandaag is het de predikant en
de catechisatie, morgen de onderwijzer en het on
derwijs, die het moeten ontgelden! En 't is geen
wonder, dat deze zaken de aandacht trekken! Ze
vallen eenigermate binnen den gezichtssfeer der
massa, en nu acht ieder zich geroepen daarover zijn
meening te uiten. Erj men meent daarvoor ook
capabel te zijn!
Neem nu eens de school!
Wel, zelf was men eens leerling; over wat men
daar in zijn jeugd leerde, wat men daar ondervond
of deed, heeft men in later tijd allerlei fantastische
voorstellingen gevormd; zóó fantastisch, dat als de
onderwijzer, die in de heele zaak welbewust de
hoofdrol speelde alles tot de ware proportiën her
leidt, 't geval de moeite van het onthouden feitelijk
niet waard is.
De school is een instelling, waarover ieder meent
te kunnen meepraten. Ieder meent er verstand van
te hebben, en weet precies te zeggen, hoe het moet,
of liever, hoe het niet moet.
Dit gaat gewoonlijk zóó.
In een courant geeft de eene of andere schrijver
zijn zelfzuchtige wenschen te kennen. En - 't is
alsof aan vele lezers een openbaring gedaan wordt!
De gemaakte aanmerkingen zijn hem uit het hart
gegrepen; de geuitte wenschen zijn ook de hunne.
Of dit nu strookt met rede en recht, daar wordt
veelal niet naar gevraagd: zoo als 't hier staat, zóó
moest het zijn; het bestaande is niet zoo, dus -
weg er mee! En een stroom van kritiek wordt uitge
goten over personen, die trouw hun plicht vervul
len, die, menschelijkerwij s gesproken, in hun arbeid
onaantastbaar zijn, maar die de wenschen der cri-
ticie, in den weg staan. -
,,'t Staat toch in de courant, 't staat er"; dit is dan
het eenige, dat tot verdediging van den laster wordt
gezegd.
Vooral ook courantenschrijvers hebben al een
zeer verantwoordelijk werk: eenvoudige menschen
nemen vaak gretig alles wat gedrukt staat, als
volle waarheid aan. De krantenman, die weet het
wel!
En dan de „sprekers!" Sprekers, die zelf alle origi-
neele gedachten missen; wat ze voor een vergadering
uitstallen is alleen geleend goed, waaraan ze zelf
de kwaliteit niet eens kennen. Ze praten maar
wat!
Maar ze stichten kwaad, veel kwaad; vrij zeker
geheel te góéder trouw en onopzettelijk, maar daar
om ook geheel onschuldig? Is het niet veel beter te
zwijgen dan te spreken, wanneer we van het onder
havige onderwerp niets weten?
Wie menschenkennis heeft, weet wel dat zelfcor
rectie ook in dezen een dringende eisch is.
Met een paar voorbeelden willen we een en ander
toelichten.
We nemen eerst het rapport der Commissie-
Eutgers over de Lager Onderwijswet van 1920.
Aan deze commissie was opgedragen te onder
zoeken welke wijzigingen in de Lagere Onderwijs
wet konden worden aangebracht om aan de ge-
uitte klachten tegemoet te komen. De gestelde voor
waarde was: aan de rechtsgelijkheid, de grondslag
der aangenomen Pacificatie, mag niet geraakt wor
den; overigens ad libitum.
De Commissie had dus in zeker opzicht vrij man
daat.
Wat zijn er in den loop der voorbije tien jaren een
aanmerkingen gemaakt! Inzonderheid over het be
ginsel der Wet! Óver de vrijheidsbeperking der
ouders, enbestuurders! De Wet-De Visser was
een onding! Dat stond vast!
En of nu de onderwijzers der bijzondere scholen
al zeiden: „practisch hebben wij van beperking
geen last; integendeel de gewraakte wet voldoet ons
voor ons schoolleven heel goed, en het onderwijs is
er mee gebaat; wij zijn er nog steeds dankbaar
voor", 't baatte niet. De schoolwet van 1920 was en
bleef in den ban.
En nu? Wat is het oordeel der Commissie, waar
van mannen als Mr. Rutgers, oud-Minister van
Onderwijs en de heer Th. Ketelaar, erkende onder-
wijsspecialiteiten, leden zijn? Het eenparig oordeel
is, dat aan het beginsel der Wet niets verandert
behoort te worden, voor de gelijkstelling kent de
Commissie geen andere oplossing dan Dr. de Visser
en zijn raadslieden vonden! Stille hulde aan den
Minister en zijn mannen, die om dg Wet verguisd
en gesmaad zijn!
Laten alle knabbelaars nu maar amende hono
rable doen, en dan verder zwijgen. Als bekwame
mannen van erkende reputatie na ernstig onder
zoek tot zoo'n conclusie komen, dan houden wij ons
voortaan stil, en dan erkennen we, dat we vaak
praatten over een zaak, die ons véél te hoog ging.
Want zóó is 't toch!
Laten we niet vergeten: deze wet heeft een
vóórhistorie. De wet Mackay van 1889, waarbij aan
de bijzondere scholen, ondere zekere voorwaarden,
subsidie 'werd toegekend, is de eerste stap geweest
op dit legislatief terrein. De historie gaat door; al
het heden bergt de toekomst in zich.
We denken nu aan de Leerplichtwet.
Wie zou er verlangen naar een wettelijke rege
ling die in zoo heel nauw verband staat met de
natuurlijke rechten en plichten der ouders? Vandaar
dan ook zoo ernstig verzet toen het wetsontwerp op
den Leerplicht aan de kwam. Een veelszins princi-
pieële worsteling.
Welk Ministerie heeft het na dien evenwel aange
durfd de wettelijke bepalingen dezer wet eeniger
mate te verzachten?
Niet één; de achtereenvolgende ministerie's zijn
bijna allen met voorgestelde wijzigingen tot de
Volksvertegenwoordiging gekomen; doch deze wij
zigingen bevatten voorstellen tot vereenvoudiging
der administratie voor schoolautorlteiten of zelfs
verscherping der bepalingen, rakende het school
verzuim.
Den moed om de Leerplichtwet in te trekken, had
niemand; zelfs aan meer soepelheid in de essen-
tleëele bepalingen der wet deed geen enkel Ministerie
Iets.
Dit is niet te ontkennen!
De macht der wet, werd onder het vorige Mini
sterie zelf nog uitgebreid: het gehate zevende leer
jaar kwam.
Zoolang het er nog niet was, konden we tegen
sputteren; dit had toen zin! Niettegenstaande alle
er tegen gevoerde actie, is het er met vlag en wim
pel gekomen.
Werd ons geweten werkelijk in gemoede door de
Leerplichtwet bezwaard, dan moeten wij ons blij
ven verzetten, omdat heilige beginselen in 't ge
drang kwamen.
Van zulke ernstige gemoedsbezwaarden merkten
we meer zelden iets.
WU kwam het meerdere malen voor, dat ouders
zeiden door hun consciëntie gedwongen te zijn tot
verzet, maar de practijk toonde dan al spoedig, dat
de motieven toch zóó hoog niet lagen.
Och neen, onze woorden zijn wel eens grooter
dan onze principes; dan gaan onze beginselen er
onder schuil.
Dat het zevende leerjaar geen favorietje der
plattelandsbevolking is, valt niet te ontkennen.
Vooral in een jaar als dit, waarin alle zeilen bij
den mast moeten om het scheepje der huishouding
nog eenigermate recht te houden.
En dan komt er nog practisch voor enkelen het
achtste leerjaar bij: wie vóór den aanvang van den
leercursus, op veel scholen 1 April, nog geen 13
jaar is, mag, al heeft hij ook de zeven klassen door-
loopen, de school niet verlaten; voor dezen leerling
eindigt de leerplichting dus nog een jaar later.
Het is ons recht in den weg van orde tegen dezen
wetsinterpretatie te protesteeren, en, op grond van
afwijkende kantonrechterlijke uitspraken, bij den
Minister van onderwijs aan te dringen op de meest
soepele uitlegging!
Maar het is niet recht op een wijze, die in den
volksmond „kankeren" heet, het zevende leerjaar
in het debat te betrekken, en daarmede dan per
sonen in hun ambt te krenken, die aan de tot stan-
koming der wet part nog deel hebben, doch die niets
anders zijn dan dienaren der wet.
We denken hierbij allereerst aan de Hoofden der
j Scholen.
De bevolking in onze naaste omgeving, en we
durven met dit te zeggen ook nog wel even over de
grenzen onzer eigen gemeente zien, is al zeer be
voorrecht. Voor zoover ons bekend nemen de hoof
den der scholen tegenover de ouders der school-
gaande kinderen, inzake de Leerplichtwet, al een
zeer conciliante houding aan, zelfs buitengewoon
toegeeflijk.
Dat niet ieder ouder zijn zin krijgt is alleszins be
grijpelijk. Dan zou er spoedig tuchtloosheid en
i bandeloosheid zijn, en, ook op school heerschen een
principiëele revolutie. - Schuldige wetteloosneid
I Dat we daarvoor, spijt allen en alles, toch be-
I waard blijven! Orde en regel moet er blijven! En
wie zich daaraan niet wel of kan onderwerpen,
herzie zich zeiven!
Wij zijn er van overtuigd, dat op de scholen, die
wij kennen van alle billijke wenschen der ouders
inzake verlof, zooveel als maar eenigszins mogelijk
is, wordt voldaan.
Bij „ernstige omstandigheden" geeft de wet aan
het Hoofd der School bevoegdheid verlof te ver-
leenen, voor een bepaald aantal schooltijden.
Voor zoover wij bij de Leerplichtwet betrokken
zijn, constateeren wij met alle vrijmoedigheid, dat de
ons bekende Hoofden de „ernstige omstandigheden"
zoo ruim mogelijk nemen. Inzonderheid, waar het
't zevende leerjaar betreft. Dan is de toepassing
al zoo soepel mogelijk!
Dus is er voor de ouders reden tot groote dank
baarheid!
En toch erkentelijkheid voor het ter wille zijn,
en het ernstig hulpbetoon!
Als de belangen van het onderwijs er niet al te
zeer door worden geschaad, wordt er met de ernstige
moeilijkheden in 't gezins- en bedrijfsleven reke
ning gehouden! Wie zou in ernst nu nog meer
willen?
We meenen goed te doen ook eens op de wordende
legende te wijzen als zouden sommige hoofden van
scholen die wetkloppers zijn; ambtenaren, die de
ouders er in laten loopen!
Eén ding moeten we nooit vergeten; de school is
er voor het onderwijs, en daar gaat niets van af!
Verder mag het wel tot ons aller bewustzijn door
dringen, dat de Leerplichtwet eischt, dat er verlof
„gevraagd" wordt; weigering is mogelijk. „Geno
men" mag het niet worden; daar staat straf op.
Ons dunkt het een eisch van goed fatsoen, dat
wanneer b.v. ziekte een leereling verhindert de ca
techisatie of de school te bezoeken, de ouders den
predikant of den onderwijzer er van verwittigen.
Bij verzuim geeft de catechisatie geen straf; dit
kan ze niet, de leerplichtwet heeft haar strafbe
palingen, om den nalatigen er aan te herinneren,
dat hij zijn plicht verzuimde. Wij vinden dit uit
nemend.
Dan is er nog een derde legende: Het onderwijs
in het zevende leerjaar beteekent niets.
Voelt men niet, hoeveel smaad men daarmee
werpt op de school, en de betrokken onderwijzers;
hoe men zich schuldig maakt aan vuigen laster?
Zijn die onderwijzers luiaards of ledigloopers?
Wie beoordeelt, of de kinderen in het zevende
leerjaar „wat leeren?"
Zijn de leerlingen daartoe bevoegd? De leerlingen,
die dag aan dag 't hooren, dat 't een groote onge
rechtigheid en een aanranding der vrijheid van de
ouders is, dat ze nu nog naar school moeten? Die
er in worden opgevoed, dat ze toch eigenlijk te groot
zijn, om nu nog te moeten leeren? Die het nu echter
eenmaal maar moeten lijden dit leed, doch die den
tijd zullen zegenen, waarop ze uit de boeien der sla
vernij zullen verlost worden? En voor vader mogen
werken, en voor moeder mogen arbeiden, als er aan
deze vrijheidsberooving een eind komt?
Leeren? Waarom zouden ze leeren? Ze kennen
genoeg. Vader heeft tot zijn 11de jaar naar school
gegaan, en grootvader tot zijn 10de. En dezen heb
ben zich altijd gered, en goed ook!
Leeren? Als ze wilden, dan konden ze later nog
naar de avondschool of naar een tuinbouwcursus,
maar 't is niet noodig; ze weten genoeg; meer dan
genoeg!
Een tuinbouwcursus kan dan ook feitelijk niet
bestaan en een avondschool loont voor menige
groote school de moeite niet.
Of kunnen de ouders 't beoordeelen?
Ja, zij wel, zij hebben althans hun plaatsvervan
gers; bij 't openbaar onderwijs, den gemeenteraad,
plaatselijke schoolcommissle's, inspecteurs; en bij 't
bijzonder onderwijs de bestuursleden der vereeni-
ging, waarvan de school uitgaat, en Inspecteurs
van allerhande bevoegdheid en mentaliteit.
En als het oordeel dezer heeren zonder onder
scheid over het onderwijs in het zevende leerjaar
gunstig is, wat dan?
Laat men de ernstige beschuldigingen eens uit
spreken in 't bijzijn van bestuursleden der school,
als het de bijzondere school aangaat! De beschul
diger zou op gevoelige wijze op zijn nummer worden
gezet! Daar kunnen ze op aan!
En bovendien!
Als op de Ouderavonden het onderwijs in zijn
geheel door de ouders wordt geprezen? Is dat dan
alles lak? En goochelen met woorden, christenen
onwaardig? En schandelijke huichelarij?
Een vierde legende.
De resultaten van het onderwijs over het alge
meen zouden slecht zijn.
Hieraan hechten we ook al heel weinig waarde.
Er zijn scholen, waar 't zeker met het onderwijs niet
in orde is, maar dit is geen norm.
Als regel is het goed. Natuurlijk kan men aan de
school wel zulke eischen stellen, waaraan ze niet
voldoen kan. Doch 't Lager Onderwijs staat bij ons
op goed peil; dat bewijzen wel de verslagen der
schoolinspectie's.
Klagen is o zoo gemakkelijk; de school verachten
is niet moeilijk!
Maar wij hebben een hoogere taak! Dat is die vaü
dankbare waardeering voor 't vele goede dat God
ons in onze scholen schonk. En ook in dagen, als
't ons niet naar den vleesche gaat, kleingevoelende
te zijn en te vreezen.
We moeten bouwen en bewaren, niet afbreken en
verderven!
(Chr. Nwsbl.).
Woensdagavond werd in „Concordia" te Noord-
scharwoude de uitgeschreven vergadering gehouden
door de V. D. Kiesvereenigingen van Heerhugowaara,
Noordscharwoude en Oudkarspel, waar als sprekers
optraden de heeren Mr. Oud en Ebels, Tweede
Kamerleden.
De vergadering werd geleid door den heer P. Kos
telijk van Heerhugowaard, lid van Prov. Staten.
Jammer genoeg was het aantal aanwezigen niet
bijster groot.
De heer Kostelijk opent de vergadering met na
mens de uitschrijvende af deelingen de aanwezigen
welkom te heeten, en niet in het minst de sprekers,
die hedenavond in ons midden willen vertoeven. En
dat is zeker een woord van dank waard.
Spreker vervolgt met te zeggen, dat wij als tuin
ders in ons bedrijfsyleven meermalen den drang
gevoelen dichter bij de regeering te staan. Maar
zoo vaak geeft de regeering niet thuis en kunnen
wij haar niet vinden. Daarom is het zoo goed dat
er eens een paar Parlementsvertegenwoordigers in
ons midden zijn.
Ook een hartelijk welkom aan de Pers. zy toch is
altyd by ons op haar post. En wy weten het ook te
waardeeren wanneer de Pers in ons midden is. zy
toch heeft altyd naast en in onze organisatie ge
staan.
Onwillekeurig zal men zich nu de vraag stellen of
de belangstelling in de politiek nu wel van dien
aard is, dat net noodig is om 2 vertegenwoordigers
hier te hebben.
In de laatste federatievergadering te Alkmaar
gehouden, kwam ik met de practische bedrijfspoli-
tiek naar voren en heb hierover met Mr. Oud van
gedachten gewisseld, hetgeen tot resultaat heeft ge
had, dat besloten werd in de tuinbouwstreek eens
een propaganda-avond te houden.
Maar wanneer het de politiek betreft, staat men
er zoo lauw en laksch tegenover. En wij betreuren
het dat er zoo weinig opkomst is.
Zeer op prys stellen wy het in ons midden te
hebben onzen landbouwvertegenwoordiger, den heer
Ebels.
En waarom hebben wy juist een landbouwverte
genwoordiger uitgenoodigd?
Ik sprak over
De practische bedryfspolitiek.
Ons worden zoo vele moeiiykheden in den weg
gelegd, en daarom zou ik inzonderheid willen wyzen
op onze handelspolitiek, waar wy als tuinders zoo
j nauw mee samen hangen.
I Wy verbouwen hier een exporteerend product.
Aan de hand van de vele grensbelemmeringen voe
len we een groote storing in ons bedryf en daarom
zouden wy dit onderwerp hier eens willen bespre
ken.
Toen de federatfevergadering werd gehouden was
er nog niets bekend van de activiteit die door onzen
Prov. Organisatie aan den dag werd gelegd voor
onzen handelspolitiek.
Door den heer Valstar werd daarover een rede
gehouden, waarby hy de tuinbouwende bevolking
opwekte zich te scharen achter de vereeniging voor
actieve handelspolitiek.
Aan den eenen kant voelen we de belemmeringen
door de tarieven, terwyi aan den anderen kant de
vry handel wordt uitgeschakeld door de trust- en
kartelvorming.
En wanneer wy belemmeringen ondervinden, dan
gevoelen wy wel eens behoefte om onzen gal uit
te spuwen.
Een ander vraagstuk is
de Sociale verzekering.
Niet onderschattende de groote voordeelen van de
Soc. verzekering, kunnen wy die als tuinbouwers
zoo maar niet klakkeloos op ons dak laten schui
ven.
De sociale lasten moeten weer worden verhaald op
de verbruikers van de bedryven op welke de Soc.
verzekeringen van toepassing zyn en daar moeten
wy als land- en tuinbouwers ook aan mee betalen."
Met inkomens van f 1200 en daar beneden moeten
we die lasten op ons nemen.
Wanneer we in onze bedryven verlies hebben
moeten we de soc. lasten evengoed dragen.
Nog een andere kwestie is
het distributiestelsel van onze producten.
Daar hapert iets aan.
We hebben hier een productie centra en daarnaast
hébben we een consumptie centra. Wanneer hier
de producten waardeloos zyn, vraag dan eens aan
Amsterdammer wat hy er voor moet betalen.
Hier is Overheidszorg noodig. En zooals u mis
schien bekend is, is voor het onderzoek van dit
vraagstuk de Staatscommissie-Ebels samengesteld.
Tenslotte zou ik willen wyzen op
de spoorvrachtverlaging.
Door de tuinbouworganisaties is aangedrongen op
vrachtverlaging.
Dit punt heeft een onderwerp van bespreking uit
gemaakt by de behandeling van de begrooting in de
Tweede Kamer. Maar we weten dat er geen meerder
heid voor te vinden was. En ook weten we dat er
een commissie is samengesteld om dit te onder
zoeken.
Een dusdanige staatscommissie wordt ook wel eens
genoemd een kapstok, maar van harte hopen we dat
deze commissie vruchtbaar werk mag verrichten.
Misschien - zoo eindigde spr. - kunnen de door
my genoemde onderwerpen een leidraad zyn voor de
sprekers van dezen avond.
Hierna wordt het woord gegeven aan den heer
Ebels voor het uitspreken van zyn rede.
De heer Ebels begint met te zeggen, dat in het
openingswoord van den voorzitter tot uiting is ge
komen dat men in land- en tuinbouw het gevoel
heeft, dat de practische bedryfspolitiek niet altyd
gedekt wordt door het beleid van de regeering en
volksvertegenwoordiging.
Maar wanneer wy hedenavond de moeiiykheden
in het land- en tuinbouwbedryf bespreken ïykt het
my niet ondienstig de moeiiykheden na te gaan die
worden ondervonden.
Er zyn oorzaken van algemeenen aard die de
economische wereld-crisis veroorzaken. Deze zullen
wy echter niet bespreken.
Onderscheid zal men echter moeten maken tus-
schen de oorzaken die de moeiiykheden veroorzaken
in de akkerbouw- en die in de tuinbouwbedryven.
Voor den akkerbouw moeten deze gezocht worden
in overproductie.
De rationalisatie van de bedryven speelt hier een
groote rol.
Voor de suiker denken wy aan Cuba.
Voor het groan aan Amerika, Argentinië en Rus
land.
Door een betere cultuur is de opbrengst opgevoerd.
Door de motorkracht is de graanbouw uitgebreid
en zyn de productiekosten verlaagd.
Daardoor heeft men zoo'n grooten voorraad ge
kregen, dat de prijzen zyn gedaald.
By het tuinbouw- en veehoudersbedryf is echter
van overproductie geen sprake.
Daar zyn andere oorzaken-van invloed op den
gang van zaken.
Daar heeft men het te zoeken in de verminderde
koopkracht van de afzetgebieden. En in de belem-
mereringen by den uitvoer, daar door het buiten
land steeds meer protectionistische maatregelen
worden genomen.
Men heeft hier dus met twee groepen van ver-
schynselen te doen.
En wanneer daarvoor verschillende oorzaken zijn
aan te wyzen, dan zal ook de oplossing daarvoor
verschillend moeten zyn.
Wat den akkerbouw betreft zyn door onze regee
ring verschillende maatregelen genomen, en dan
noem ik de invoering van de tarwe-wet, de crediet-
verleening aan den veenkolonialen aardappelver-
bouw en de in uitzicht gestelde productiepremie voor
den verbouw van beetwortels.
De regeering meent daarmede de moeiiykheden
in de akkerbouwstreeken te boven te kunnen komen.
Wanneer daar door de regeering niet wordt inge
grepen zal men den economischen noodtoestand
niet wel te boven kunnen komen.
Waar we hier echter niet in een akkerbouwstreek
zyn, zal ik my thans meer bepalen tot een be
spreking van
de moeiUjkehden in het tuinbouw- en vee-
houdersbedrijf
dus by een afzet van de veredelde producten.
Daar zyn ook meerdere donkere punten aan te
wyzen, zooals in de bedryven van de grovere tuin
bouwproducten.
Maar er zyn ook lichtpunten. Zoo is de bollcn-
cultuur nog niet een noodiydend bedryf te noemen.
De veehouderij is nog niet aangeland op een peil
dat van een noodtoestand kan worden gesproken.
Wel heeft dit bedrijf te ïyden onder lage pry zen
voor zyn producten, maar door de lage graanprij-
zen wordt het weer van goedkoope grondstoffen
voorzien. Hier zou men dus kunnen spreken van een
evenwichts toestand.
Wy staan op het oogenblik voor een merkwaardig
verschil met de crisis in het laatst van de vorige
eeuw.
In de 80er jaren, toen de crisis uitbrak, was het
met de welvaart te plattelande geheel gedaan. In
dien tyd ontwikkelde zich een stryd tusschen de
landbouwers. Er kwamen twee richtingen. De eene
richting meende dat er steun verleend moest worden,
de andere strooming was van gedachte, dat men het
bedryf moest brengen in een richting van verbarid
van graanproducten, veehoudery en tuinbouw.
En de laatste richting heeft het toen gewonnen.
De akkerbouw is teruggedrongen en heeft plaats
gemaakt voor veehoudery en tuinbouw.
En wat kan nu gedaan worden ten opzichte
van de moeiiykheden in het tuinbouwbedrijf?
Op dit punt zyn de mogeiykheden nog niet uitge
put.
De onderlinge concurrentie van de Nederlandsche
exporteurs van zuivelproducten, vooral van gecon
denseerde melk, was voor eenige jaren van dien
aard, dat men in Engeland meende met dumping
van Nederlandsche zyde te doen te hebben. Zoo laag
waren de pryzen.
En dit geldt ook ten opzichte van de boter
Wat kan nu van regeeringswege worden gedaan
om de veehoudery en den tuinbouw te helpen?
En velen beantwoorden die vraag met de weder
vraag of het dan niet noodig is over te gaan tot een
andere handelspolitiek en wel een protectionistische
politiek.
Maar voor de veehoudery en voor den tuinbouw
wil ik reeds vaststellen dat dit funest in zyn ge
volgen zou zyn.
In hoeverre protectionisme voor den akkerbouw
van beteekenis zou kunnen zyn, wil ik nog daarlaten,
hoewel ik er geen voorstander van ben.
Ik kan my voorstellen dat dit ten voordeele zou
kunnen zyn van den beetwortelverbouw, wanneer
men den invoer van suiker ging belasten.
En ook voor het graan, omdat dan meer inlandsch
graan zou worden verbruikt, en daardoor de pryzen
zouden gaan sty gen.
Maar wanneer men dit zou verkrygen, zou men
andere bedryven door de hoogere pryzen zwaarder
gaan belasten.
En Is de mogeiykheid van protectionisme ook
aanwezig voor veehoudery en tuinbouw?
Die mogeiykheid is niet aanwezig, omdat de pro
ducten moeten worden uitgevoerd.
Wanneer we den invoer van granen gaan belasten
dan komt de veehoudery op hoogere kosten. Gaan
we hier de protectionistische politiek invoeren dan
zouden we dit als systeem krygen, en zouden daar
door de bestaansvoorwaarden van alle bedryven
worden verzwaard.
By een protectionistische politiek vindt men alleen
geen baat, doch men zou een toestand krygen, min
der dan zij thans reeds is.
Een andere vorm van steun ziet men in de actieve
handelspolitiek.
Men hoopt hierdoor het buitenland tot een mildere
gedragsiyn voor ons land te brengen. Men wenscht
dit door invoering van een onderhandelingstarief.
Maar dan wil ik u op een anderen toestand wyzen.
Met het buitenland, o. a. Duitschland, leven wy
onder de meest begunstigingsclausule.
Nu is van deze clausule wel eens een gebruik ge
maakt, die niet in overeenstemming is te brengen
met den geest van deze bepaling.
Met Duitschland hebben wU ten dien aanzien
meermalen moeiiykheden ondervonden.
De bloemkool b.v. werd den eenen tyd van het
jaar zwaarder belast dan den andere.
Dat heeft in ons land een tegenzin gewekt en de
waarde van de meestbegunstiging verkleind.
En wanneer wy nu zouden beginnen met een
vechttarief dan is het zeer de vraag of we daarmede
verder komen.
wy hebben in ons land maar één tarief, waarby
alle ingevoerde artikelen met 8 pCt. worden belast.