Een bedriegeiijk masker
ReGhtzaken
uw leven ontreddert is. Is het zoo niet geweest,
dat de vogels zongen, waar gij uw hoofd maar op
mocht heffen, en dat vooral waar uw oog rond
keek, gij een schat van bloemen zaagt, en waar uw
voet zich ook zette gij zonneschijn en vreugde ont
moette. En is het niet zoo geworden dat al uw
idealen kapot geslagen zijn, en uw verwachtingen
van het leven vernietigd.
Eens hebt gij haar gevonden, die uw leven rijker
en voller en vreugdiger mmaakte, die alles om u
heen en in u deed zingen en blijde zijn. Uw leven
ging voort tezamen met haar, rustig en lieflijk, gij
dacht dat het niet anders kon, dat niets uw geluk
kon verstoren. Totdat er een wolkje kwam, niet
grooter dan eens mans hand. „Kijk", zeidet gij tot
elkaar, „een wolkje, en gij zaagt het niet meer,
lette er niet meer op. Het was alles ook zoo mooi,
zoo zonnig, zoo blij. Een ritseling, een suizen van
een zacht windje voor door de blaren, gij hieft
uw hoofd even op, en luisterde. Toe zeg mij, waar
om zijn uw haren zoo grijs, en is uw gang zoo gebo
gen? Ja, hierom, dat wolkje werd een dreigende
donderkop, dat suizen van dat windje groeide aan
tot een loeiende storm. Het onweer is gekomen, de
bliksem sloeg in, en het liefste in uw leven is
vernield. Uw idealen en verwachtingen, uw leven,
gij zelf zijt wrak geslagen, en moeizaam sleept gij
uw restje bestaan, achter u aan. Zeg mij, waarom
zijn uw haren zoo grijs?
Toen, uw schip voer uit, met volle zeilen, en voor
wind. Nu, het dobbert stuurloos rond, touwen en
takels vernield, vlag en zeilen gescheurd. En de
kreet borrelt op uit uw hart. Waarom, God, als ge
er zijt, hebt ge mij meteen niet gedood? Antwoordt
mij. Zou er wetenschap zijn
Arme menscch, in wiens ziel de twijfel woedt, die
hem verscheurd en foltert. Arme mensch die de
woorden van een Faust op de lippen neemt. „Ver
vloekt zij de hoop, vervloekt zij 't geloof, vervloekt
het geduld." Betreurenswaardig schepsel die geen
uitzicht meer heeft. „En de hemel zoo hoog, en het
graf is zoo diep, en of God leeft dat weet er geen
een."
Na de oorzaken, het karakter van den twijfel.
We kennen de plotselinge en de geleidelijke twij
fel.
In de plotselinge twijfel liggen de hoogste hoogten
en de diepste diepte vlak naast elkaar. Vlak bij de
Karmelkruin, de jeneverboom bij de geloofsboom, de
vermoeidheid. Is er treffender illustratie voor de
plotselinge twijfel dan de profeet Elia, van wien we
na de overwinning op den Kermel, het zuchten
onder de jeneverboom hooren. „Neem nu Heere,
mijne ziel."
Zooals in den pastorietuin van mijn eerste ge
meente aan den zeekant van Groningen, waar we
geen enkelen middag buiten konden zitten, om de
verradelijken zeedamp, die plotseling opkwam en
met zijn kille adem alles overviel, zoo kan op eens
dat grijnzende monster u aanzien, en uw lach ver
start, uw geloofsmoed is weg.
Ik heb een jongeman gekend die belijdenis zou
doen in 't midden der gemeente. Kaarsrecht stond
hij daar en in zijn oogen glansde de overtuiging
zijn God toe te behooren met heel zijn hart. Hij
stond op 't punt om uit te spreken, „Ja, mijn Hei
land, ja, mijn Heer, U wil 'k volgen, meer en meer."
En opeens blikte van achter een pilaar in de kerk
dien verstoorder van alle geluk in 't oog, en de
vrijmoedige belijdenis bestreft op zijn lippen.
Is het u nooit gebeurd dat gij op een Zondag
morgen aan den disch des Heeren aanzat, om bij
brood en wijn des Heeren dood te gedenken, en op
eens de aanklager u in 't oor fluisterde: „Gij hier
is dit wel uw plaats, durft gij hier wel aanzitten?"
Naast de plotselingen kennen we ook de geleide
lijke twijfel. Zij werkt als de zoo gevaarlijke tuber -
bacil die de fijnste longweefsels aantast en eerst
onzichtbaar, toch doorwerkt, tot de patient ten
doode gedoemd is. Zij vreet in als de kanker die
onafwendbaar het leven afknaagd en vernietigd.
Op een van mijn catechisaties heb ik eens een
meisje gehad dat door haar bijzondere aanleg en
ijver mijn buitengewone belangstelling had. Steeds
ontmoette ik in haar de blijde gezindheid om zich
geheel en al de hoogere dingen toe te wijden. Die
openhartige geloofsovertuiging, deed mij haar, mijn
Jeane d'Arc, noemen. Tot dat stralende en blijde
bezit werd aangeknaagd, en er nu niets zichtbaars
,was overgebleven.
ftUILLETDM
22.)
Wat onze jonge weduwe hierbij dacht weten wij
niet, maar hare oogen volgden den vertrekkende
met een eigenaardige bekommerde uitdrukking.
Toen schudde zij het hoofd met een beweging als
wilde zij alle pijnlijke gedachten van zich jagen en
stond op om zich naar de woning van den opzichter
te begeven.
„Zou ik u wel mogen verzoeken mij een paar woor
den onder vier oogen toe te staan" smeekte de graaf
op onrustigen toon, terwijl hij aan Mathilde's zijde
voortwandelde.
Maar, graaf" antwoordde zij, zonder zelfs den
smeekende met een blik te verwaardigen, „gij ziet
immers dat Marie en den luitenant ons op den voet
,,En evenwel moet ik thans met u spreken, zelfs
al zou ik gedwongen zijn freule Marie en den luite
nant te verzoeken ons alleen te laten" hernam
de graaf op vasten toon.
Mathilde zag hem aan. Het was een blik die een
verscheurend dier zou betooverd hebben. Toen sprak
zij met zoete, verleidelijke stem:
„Zulk een handelwijze zou mij compromitteeren
en ik weet vooruit dat graaf Thorenhjelm veel te
ridderlijk van aard is, dan dat hij dat zou willen."
„Verhoor dan mijn bede, en wees weder de engel
van goedheid die gij zoo vaak voor mij waart," zei
de graaf terwijl hij Mathilde biddend aanzag.
Binnen een uur vindt gij mij in het paviljoen,'
fluisterde Mathilde en keerde zich daarop tot den
luitenant, wien zij sedert eenige dagen met in het
oog loopende opletendheid vereerd had, en vooral
sedert den dag waarop hij zich verstout had te be
weren dat hij niet verlangde haar slaaf te worden.
Onze luitenant, die in weerwil van zijn vroolijken
aard toch te veel een gewoon Adams kind was, ge
voelde zich eerst gevleid en liet zich vervolgens on
willekeurig lokken binnen den tooverkring der
schoone vrouw, zonder den moed of lust te hebben
om Ljungstahof te verlaten en het hem dreigende
gevaar te ontvlieden.
Mathilde, voortdurend beheerscht door die zucht
naar vereering, zoo eigen aan alle ij dele en gevoel-
looze vrouwen, had zich beleedigd geacht door de
woorden van den jongen man en daarom hem tot
haar speelpop gekozen, waarbij niets door haar
werd berekend dan eenvoudig het vermaak dat zij
er in vond, om door hare schoonheid te overwinnen
en daarna met ijskouden glimlach en doodende
koelheid den opgewonden dwaas terug te wijzen
naar de plaats waar hij te voren stond.
Dat gruwzame spel met het gevoel van anderen
te spelen terwijl zijzelve volstrekt onverschillig bleef,
Zeker burgerlijk is ze goed terechtgekomen. In
alle eer en deugd getrouwd neemt ze haar plaats in,
in haar gezin, maar dat andere, dat is weg, uitge-
bluscht als het laatste avondrood en God alleen weet
of er misschien nog iets van dat vroegere is overge
bleven.
Wie kent niet die sprekende figuur van den twij
fel uit den Bijbel. Johannes de Dooper, dien gewel
dige in zijn prediking, die brulde als een leeuw in
de woestijn. Dien harden knoestigen kop kon de
ergste tegenstand breken en de meest felle aanval
weerstaan. Hij stortte zijn lavawoord uit over fari-
zëer en tollenaar, over krijgsknecht en overste. Hij
was een man die de waarheid zei, en hij kwam in
de gevangenis. In het open veld waar hij, de natuur-
mensch, ten volle zijn droomen kon droomen kon
uitdroomen, heeft hij ook zijn Messiasdroom gehad.
Ja, eens zou Hij komen met de wan in Zijn hand.
Hij zou braken oordeel en gericht en zou brengen
Zijn volk tot haar oude glorie terug. Hij had er
vrede mee toen hij van het tooneel verdwijnen
moest. De Andere, Die na hem kwam, moest immers
wassen, en hij minder worden. En nu in de gevan
genis wacht hij op de vervulling van zijn verwach
tingen, en deze blijven uit. Hoe heel andere dingen
hoort hij, dan hij eertijds geprofeteerd en gepre
dikt heeft. Zijn discipelen komen hem boodschap
pen dat de Messias genade brengt inplaats van ge
richt en verlossing inplaats van oordeel. De dooven
zij kunnen de muziek van den tempel weer hooren.
De dooden worden teruggeroepen uit hun verblijf.
De kreupele kan weer springen als een hert en de
blinde het blinken der tempeltransen aanschouwen.
Het is alles heel anders dan hij zich gedacht heeft,
en in zijn ziel daalt de twijfel, als de schemer in de
kerker, komt het vragen „zou Hij het wel zijn?" Ja,
natuurlijk is Hij het. Zelf heeft hij bij de Jordaan,
de stem gehoord: „Deze is Mijn geliefde Zoon."
Maar toch, moest dan alles niet anders zijn? Hij
zendt een boodschap tot Jezus „Zijt Gij Degene,
die komen zou, of verwachten wij een andere?"
Gelukkig dat hij ermee naar Jezus ging. Hij alleen
kan twijfelende zielen genezen. Hij alleen kan de
bede uit het oude Psalmboek teruggeven aan het
hart:
„Heer, ai maak mij uwe wegen,
Door uw woorden en Geest bekend;
Leer mij hoe die zijn gelegen,
En waarheen G'uw treden wendt.
Leid mij in uw waarheid;
Leer ijvrig mij uw wet betrachten;
Want Gij zijt mijn heil, o Heer!
'k Blijf U al den dag verwachten.
Gezongen werd Ps. 25 2.
(Wordt vervolgd).
VOOR DEN KANTONRECHTER TE ALKMAAR.
Strafzitting van Vrijdag 6 Maart.
De bolvormige driehoeksmeeting moest er haast
aan te pas komen.
Onder de auspiciën van mr. de Groot, plaats
vervangend kantonrechter, die de zaak 14 dagen
geleden ook behandeld had, werd voortgezet de aan
rijdingskwestie, waarin de heer A. Sn., reiziger te
Beemster, de eerste viool had gespeeld. Dit ver-
keersdrama had plaats gegrepen te Alkmaar op den
beruchten hoek Limmerhoek—Verdronkenoord en
den jongen heer Buure, 'n volijverig lyceumist, die
per fiets met 'n vaartje tegen de auto van den heer.
S. opreed, bekwam alstoen een niet onbelangrijke
schade aan zijn rijwiel.
Heden werden nog eenige getuigen gehoord waar
onder de 52-jarige heer J. Blokker uit Beemster,
als getuige a decharge.
Deze getuige was een reusachtige kracht in het
belang van den verdachte en zal het zeker niet aan
Voorts werd er ijverig gepast, gemeten en de situ
atie teekening bestudeerd, tot ten slotte de heer
ambtenaar het woord verkreeg en zich tevreuen
stelde met f 10 boete of 10 dagen te vorderen. De
waarnemend kantonrechter wilde er echter den
tijd voor nemen om al het gehoorde en geziene nog
eens ter dege te verwerken en bepaalde dat schrif
telijk vonnis op 20 Maart.
De afwezigen hebben gewoonlijk ongelijk.
Door den kantonrechter-plaatsvervanger, mr. de
Groot, werd voortgezet de behandeling van de
voorgezette zaak tegen de heeren J. K. en G. A. te
Egmond aan Zee, die zich in de duinen op verboden
terrein hadden begeven, terwijl de schop en de hond
die zij als toen met zich voerden, geen twijfel over
lieten aan hun „booze" bedoelingen. Vreemd ge
noeg was thans niemand van de belanghebbenden
aanwezig en werd de zaak kort en goed beëindigd
en ieder der „onschuldige" duinwandelaars veroor
deeld tot f 10 boete of 10 dagen hechtenis.
De rillen verwisseld.
Mr. de Groot, die even te voren in vol ornaat den
kantonrechterszetel had ingenomen, verscheen
thans, toen mr. Bastert zijn functie had hervat,
als doodeenvoudig getuige om zijn verklaring af te
leggen tegen chauffeur P. C. K. uit Zuidscharwoude,
welke bestuurder op 24 Januari j.l. te Alkmaar op
den hoek Koningstraat en Korte Nieuwsloot het
door mr. de Groot zelf bestujirde luxe rijtuig, n
Nash, had getorpedeerd en niet alleen beschadigd,
maar ook de oorzaak was, dat mr. de Groot een ge
kneusde rib bekwam, die hij bij slecht weer nog
voelt. De materieele schade wordt vermoedelijka ge
regeld door de respectieve verzekeringen en de
schuldige chauffeur kwam er af met f8 boete of
8 dagen voor het verkeer van rechts geen voorrang
geven en f 4 boete of 4 dagen omdat hij in een
verboden straat had gereden.
Dat kind had een zachte dood.
Voor de derde en laatste maal verscheen als ver
dachte den timmerman uit IJmuiden-Oost, de heer
L. W. de W., die te Castricum met zijn motor een
door 'n verliefd jongeling aan de hand meegevoerd
rijwiel had aangereden. Het bleek dat de ambtenaar
niet had kunnen slagen het wettig en overtuigend
bewijs te leveren en werd verdachte vrijgesproken,
terwijl de civiele vordering werd afgewezen.
Men behoefde geen profeet te zijn om den eind
uitslag te kunnen voorspellen.
In de voortgezette zaak contra den heer C. A. B.,
winkelier te Bergen, die de vrijpostigheid zou heb
ben gehad de verordening op de winkelsluiting te
overtreden, werd na verhoor van den gem. veld
wachter Tamminga, den winkelier door den kanton
rechter op de bekende mmotieven ontslagen van alle
rechtvervolging.
Veel geschreeuw en weinig woL
De heer J. H. v. d. B., bloemist te Breezand geni.
Anna Paulowna was bij verstek veroordeeld omdat
hij te Alkmaar roekeloos en met groote snelheid
in de Langestraat had gereden, zoodat een wielrij
der bijna het slachtoffer was geworden. De ver
oordeelde was in verzet gekomen en verkondigde
thans de absoluut onjuiste meening dat het verkeer
in een Hoofdweg voorrang had. He tbij verstek ge
wezen vonnis f30 boete of 30 dagen werd dan ook
bekrachtigd.
Officieele aankondigingen beschouwd als closet
papiertjes?
De niet verschenen heer S. M. J. P., een 23-jarig
veehouder te Castricum had volgens dagvaarding
op een vroolijken avond officieele aankondigingen
geëxposeerd in het gemeentelijk kiekkast je, balda-
diglijk afgescheurd en daarbij het veralngen uitge
sproken, naar het bezit van eenig closetpapier. Ook
de heer Corn. P., de bekende reuzedorpssmid, werd
van medeplichtigheid aan deze aardigheid beticht,
doch deze beweerde alleen maar het deurtje te
hebben dicht gedaan.
De kantonrechter evenwel, niet voldaan over de
bekomen voorlichting, achtte het gewenscht beide
zaken aan te houden tot de volgende zitting.
Een autobusbestuurde moet ooren en oogen den kost
geven.
Een te Alkmaar wonend chauffeur, de heer J. P.
B., verzuimde op 5 Jaunari te Heiloo bij het inhalen
van een wielrijder en een auto voldoende naar links
uit te wijken en stond heden te adier zake terecht.
Ter zijner verdediging voerde hij aan, dat de be
stuurder van de auto een onjuist verkeersteeken
had gegeven, doch daar hij dit verweer niet vol
doende kon staven, was het eind waaraan hij trok
het kortste en werd veroordeeld tot f20 boete of
20 dagen.
was steeds Mathilde's hoofdbezigheid, ja haar le-
vensdoel gebleven, zonder dat zij in haar geweten
loos egoïsme ooit het lijden had berekend door
haar veroorzaakt, of zelfs verder eene enkele ge
dachte gewijd aan hare slachtoffers wanneer deze
hare ijdelheid niet langer streelden. Een uur later
trad Mathilde met een boek in de hand het pavil
joen binnen. Zij zette deur en vensters open, en
plaatste zich nu zoo dat zij door alle voorbijgangers
kon gezien worden Eenige minuten later verscheep,
de graaf.
„Wel, graaf," riep zij hem mtegen, „wat hebt gij
mij dan toch wel te zeggen? Ik heb uwen wensch
vervuld op gevaar af van iets onvoegzaams te doen.
,.En ik ben u daarvoor hartelijk dankbaar," ant
woordde de graaf. Geheel zijn voorkomen sprak
pijnlijke onrust uit, en wijl wij wel, vóór hij verder
den mond opent, kunnen berekenen wat hij zeggen
wil, gaan wij met stilzwijgen de warme en hartelijke
verklaring, waarbij hij hart en hand, naam en
toekomst aan Mathilde's voeten nederlegde.
Met nadenkend, peinzend oog hoorde Mathilde
hem aan, terwijl haar koud berekenend hart zijn
rang en zijn vermogen in de weegschaal lei.
Het was nu niet eenvoudig een aanbidder, 't was
een ernstig minnaar dien zij voor zich had. Het
betrof nu niet langer een tijdverdrijf tot streeling
van hare ijdelheid, maar een meer schitterende
plaats in de wereld werd onder haar bereik gesteld.
Haar verstand zei haar dat zij met eigen voordeel
niet spelen mocht, schoon zij met dat van anderen
zulks voortdurend deed. Haar antwoord was dus zulk
een, 't welk „ja" beteekent en door fraaie woorden
het geims aan liefde vervangt.
De verliefde en betooverde graaf hoorde slechts
de woorden zonder er het gemis aan gloed en leven
in op te merken. Hetzij uit vrees voor Karei, of wel
ingevolge een dier grillen, waaraan vrouwen van
Mathilde's karakter steeds onderhevig zijn, en
waaraan zij vaak geheel haar levensgeluk ten offer
brengen, wilde zij dat er geene openlijke verloving
zou plaats hebben en dat niemand iets van hun
voorgenomen huwelijk zou weten vóór zij in den
herfst Ljungstahof verlaten had.
Hoewel ongaarne schikte zich toch de verliefde
graaf naar die begeerte zijner beheerscheres, ver
goeding en troost vindende in het geluk bemind te
worden, en in de hoop weldra deze betooverende
vrouw zijn gade te mogen noemen.
Toen Mathilde opstond zeide zij met innemendeh
glimlach:
„Vergeet nu niet, Henning, dat onze verbintenis
een geheim is tot den dag waarop ik u vergun er
met mijnen vader over te spreken."
En zoo sprekende stak zij hare hand toe aan den
gelukkigen minnaar, die ze vol verruking aan zijne
lippen drukte.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Eene week later, toen op zekeren dag het gansche
gezelschap bijeen was in een der benedenvertrekken,
daar de regen hun noodzaakte binnenshuis te blij
ven, reed een lichte reiswagen het voorplein op en
kapitein Stuart liet zich aandienen.
Ebba, juist in levendig gesprek met den ritmeester
en den luitenant, schrikte onwillekeurig bij het
hooren van dien naam en haar gelaat werd met een
hoogen blos overtogen.
Mathilde verloor hare borduurnaald en bukte zich
om die te zoeken.
Marie wierp, toen de kapitein het vertrek binnen
trad, een angstig vorschenden blik op Ebba.
Deze werd al aanstond door den nieuw aange
komene begroet met een ernstigen, bijna vragen-
den blik; een blik die vervolgens op Mathilda geves
tigd bleef, maar nu met de sprekendste uitdrukking
van verachting en haat.
Gastheer en gastvrouw benevens de baron werden
hierop door hem met de hartelijkste ongedwongen- j
heid begroet. I
Terwijl hij door deze recht gul en vriendelijk werd j
verwelkomd en de luitenant Mathilde behulpzaam
was in het bijeenzoeken harer over den grond ge-
strooide kralen, richtte Karei zich tot Ebba en zei: j
„Mag ik uwe waarheidsliefde eens op de proef
stellen?"
„Zeer gaarne."
„Bedenk u echter, vóór gij uwe toestemming geeft.
De waarheid is om hare groote veelzijdigheid zeer
moeielijk in acht te nemen."
Ik daarentegen vind de waarheid zeer eenvoudig
en daarom zeer gemakkelijk na te komen. Maar
voor den dag met uwe proef, gij eeuwige plaaggeest,"
besloot Ebba lachend.
„Wees op uwe hoede; het zou u kunnen rouwen."
„Zooveel te beter; berouw is den mensch nuttig."
„Waarom kleurdet gij toen kapitein Stuart werd
aangediend, en waarom brengt zijne nabijheid u in
zulk eene opgewonden stemming? Kent gij hem?"
Wit als sneeuw werd Ebba's gelaat bij die vragen,
en het koste haar zichtbaar de geweldigste inspan
ning om met hare gewone ongedwongenheid te kun
nen antwoorden:
„Ik vrees bijna dat mijne belofte mij spijt."
,Dat wist ik wel," sprak de ritmeester, terwijl hij
met verachtelijken glimlach in zijn schommelstoel
achterover leunde.
„Een oogenblik, Karei. Ik zeide bijna en dus zal
ik uwe vragen beantwoorden, maar de laatste het
eerst."
„Met de betuigine voorzeker dat ge hem niet kent.
Dat zou eene rechte vrouwen-waarheid zijn."
„Vergun mij zelve te antwoorden."
„O, volgaarne; ik verheug er mij op een zeer in
gewikkeld antwoord te zullen hooren. Dus
„Ik ken kapitein Stuart."
„Werkelijk! En verder
„Niets, lieve neef," antwoordde Ebba terwijl zij
hem ernstig aanzag.
„Ebba, wat ik u bidden mag, beantwoord ook
mijne eerste vraag," zei de ritmeester, terwijl een
donkere gloed op zijn voorhoofd brandde.
„Neen, Karei, nu niet," sprak Ebba terwijl zij
van haren stoel opstond.
De ritmeester hield haar terug.
„Zoo ik in dien nacht op Skogsborg u gebeden had
mij deze vragen te beantwoorden, zoudt gij dan ook
Een onbruikbare verkeersweg.
De chauffeur en lesgever in« autobsturing J. R. te
Alkmaar stond terecht naar aanleiding van het feit,
dat hij op 26 Januari in het Payglop aldaar een
door een timmermansleerling bestuurde handkar
had aangereden iets wat in dat nauwe straatje
ook geen verwondering kan baren.
De heer R. achtte als chauffeur en instructeur
dez ebeschuldiging zijn eer te na en beweerde dat
de bestuurder der handkar de" schuld was van de
aanrijdingn.
Jammer genoeg dacht de kantonrechter er anders
over en veroordeelde verdachte tot f20 boete of
20 dagen.
Wie zal het spelletje winnen?
Een paardenhandelaar uit Amsterdam de heer C.
V. had op den Schermerweg gereden in den avond
wel te verstaan, met een onverlicht aangespannen
voertuig en ten overvloede ook nog aan den verbali
sant een valschen naam, of feitelijk 'n echten,
maar die de zijne niet was, opgegeven. Deze vlieger
ging evenwel niet op, daar de agent hem persoonlijk
kende als Corn. V.
De heer V. stond alsnu voor twee feiten terecht
doch beweerde stoutmoedig een alibi te hebben,
daar hij op den bewustendatum in Hilversum was
geweest. De verdachte werd alsnu in de gelegenheid
gesteld zulks te bewijzen op de zitting van 13
Maart a.s.
Al te groote tzakenijver.
De heer Corn. H. die te Uitgeest een café exploi
teert, had in zijn overigens loffelijken ijver, zooveel
mogelijk bedrijfswinst te maken, na het sluitingsuur
nog een viertal .beziekers toegelaten, wat hem een
uitnoodiging van voor den kantonrechter te ver
schijnen bezogrde. De verdachte, beweerde ter zijner
verdediging wel vuil water weggeworpen doch geen'
bier te hebben getapt. Deze toelichting sorteerde he
laas geen effect, en werd de comparant veroordeeld
tto f8 boete of 8 dagen.
Te weinig verlichtingsmateriaaL
Een surveilleerende politieman te Heerhugowaard,
merkte op dat een passeerende auto slechts voorzien
was van één brandende koplamp en maakte tegen
den bestuurder den chauffeur C. J. G. uit Heiloo
proces verbaal op wat hem het onvoordeelige resul
taat bezorgde dat hij werd veroordeeld tot f 3 boete
of 3 dagen.
Slecht beloonde moederlijke hartelijkheid.
Mej. N. S. een flink geproportionneerde Alkmaarsche
moeder met acht bloeiende en blozende spruiten,
had haar dochtertje van school thuis gehouden
ommdat het kind hardstikke verkouwe was. met
welke omstandigheid echter geen rekening werd
gehouden en de zorgzame moeder heden wegens
overtreding der leerplichtwet tot f2 boete of 2 da
gen werd veroordeeld.
Het ligt soms aan een kleinigheid.
Volgens den heer J. van B., een chauffeur uit
Haarlem die te Uitgeest werd bekeurd omdat zijn
auto aan de achterzij le niet was verlicht met het
gebruikelijke roode lampje, had het lampje wel ge
brand maar zat er geen rood glaasje om. En dit
roode glaasje scheen toch wel noodzakelijk, daar hij
voor het gemis tot f2 boete of 2 dagen werd ver
por deeld.
Rijdt niet zonder flinke remmen.
Een te Helder wonend koopman de heer I. S. de
J., was op 24 Februari met zijn „Dodge" op stap ge
gaan, zonder zich te overtuigen of zijn remmen wel
puik in orde waren. En dit bleek inderdaad niet het
geval te zijn, toen hij op den kanaaldijk onder
Bergen werd aangehouden en uitgenoodigd tot het
nemen van een remproef. Een experiment, dat
niet al te best uitviel, zooals uit zijn veroordeeling
tot f 20 boete of 20 dagen kon worden geconstateerd
Dat zaakje was ook niet seef.
De 18-jarige mej. A. M. D. te Egmond Binnen werd
in den avond van 24 Februari aangetroffen op een
rijwiel zonder licht en zonder rem. De afwezigheid
van deze onmisbare vereischten hadden het treurige
gevolg dat de jonge dame heden werd veroordeeld
tot 2 maal f 1.50 boete of 2 maal 1 dag hechtenis.
geweigerd hebben?" riep Karei, en zijne oogen spra
ken eene taal die Ebba's hart onrustig deed klop-
penl.
„Dan zou ik u geantwoord hebben; Deze man her
innert mij aan het bitterste lijden mijns levens en
daarom doet zijne nabijheid mij pijnlijk aan."
„Gij hebt hem dus bemind?" vroeg Karei en zijn
oog schoot vlammen.
„Geene vragen meer, want het verledene behoort
mij alleen."
„Gij bemint hem wellicht nag?"
„Maar, mijn God, lieve Ebba, is Karei dan uw
biechtvader geworden?" dus liet op spottenden
toon Mathilde's stem zich achter de sprekenden
.hooren. Zij was hun ongemerkt genaderd en had
dus Kareis laatste vraag gehoord.
Ebba kleurde en wierp Mathilde een veelbeteeke-
nenden blik toe terwijl zij met eenige bitterheid
haar toevoegde:
?enmi.aa(mmamne,rdorwoindheiheidhdeiupnmomm
.Slechts hij, wiens geweten niet zuiver is, heeft
behoefte aan eene biecht; het mijne herinnert
zich niets wat eene aanklacht mag heeten."
Mathilde kleurde en Ebba ging haar voorbij om
zich naast Marie neder te zetten.
„Dat had er veel van als of Ebba zoo een en ander
van uw zondenregister wist, Mathilde," zeide Karei.
„Al zou ik toegeven dat ik er dit op nahield, dan
bleef het toch te betwijfelen dat Ebba er iets van
kon weten;" beet Mathilde hem toe en wilde zich
verwijderen.
Maar Karei greep hare hand en sprak glim
lachend:
„Toef nog een oogenblik, Mathilde. Gij zijt zoo
schoon dat het een genot is u te aanschouwen.
Zet u op Ebba's plaats, want ik zie dat Stuart zijne
schreden herwaarts richt om u zijne opwachting te
maken. Gun mij 'het genoegen getuige te zijn van
j uw gesprek."
„Gij wilt misschien mijne gedachten peilen."
j „O neen, met onmogelijkheden houd ik mij nim-
mer bezig."
Mathilde nam plaats.
„Herinnert gij u," sprak Zij, „dat ik u eenmaal
eene verrassing beloofde?"
„Ja wel; en deze zou mij op mijn geboortedag ten
I deel vallen."
I „Het maakt echter niet veel uit, of ik ze u nu in
I plaats van eerst later bezorg?"
I „Ik acht het integendeel een voordeel niet langer
dan noodzakelijk is een of ander kwaad te moeten
I verbeiden."
Nu was de kapitein hun genaderd en wisselde met
I beiden eenige beleefdheidsphrasen.
„Heer kapitein," begon weldra Mathilde op haar
luchtigen, vriendelijken toon, „gij moet een twist
beslechten dien ik daar juist met mijnen neef had."
„En wat betrof die twist?" vroeg de kapitein zien
nederzettende.
„De echtscheiding."
De oogen van den kapitein fonkelden bij dit woord
en elke spier van zijn gelaat trilde zichtbaar.
De ritmeester dacht:
„Wat mag zij nu toch in den zin hebben?"
(Wordt vervolgd).