Een bedriegeiijk masker ReGhtzaken uw leven ontreddert is. Is het zoo niet geweest, dat de vogels zongen, waar gij uw hoofd maar op mocht heffen, en dat vooral waar uw oog rond keek, gij een schat van bloemen zaagt, en waar uw voet zich ook zette gij zonneschijn en vreugde ont moette. En is het niet zoo geworden dat al uw idealen kapot geslagen zijn, en uw verwachtingen van het leven vernietigd. Eens hebt gij haar gevonden, die uw leven rijker en voller en vreugdiger mmaakte, die alles om u heen en in u deed zingen en blijde zijn. Uw leven ging voort tezamen met haar, rustig en lieflijk, gij dacht dat het niet anders kon, dat niets uw geluk kon verstoren. Totdat er een wolkje kwam, niet grooter dan eens mans hand. „Kijk", zeidet gij tot elkaar, „een wolkje, en gij zaagt het niet meer, lette er niet meer op. Het was alles ook zoo mooi, zoo zonnig, zoo blij. Een ritseling, een suizen van een zacht windje voor door de blaren, gij hieft uw hoofd even op, en luisterde. Toe zeg mij, waar om zijn uw haren zoo grijs, en is uw gang zoo gebo gen? Ja, hierom, dat wolkje werd een dreigende donderkop, dat suizen van dat windje groeide aan tot een loeiende storm. Het onweer is gekomen, de bliksem sloeg in, en het liefste in uw leven is vernield. Uw idealen en verwachtingen, uw leven, gij zelf zijt wrak geslagen, en moeizaam sleept gij uw restje bestaan, achter u aan. Zeg mij, waarom zijn uw haren zoo grijs? Toen, uw schip voer uit, met volle zeilen, en voor wind. Nu, het dobbert stuurloos rond, touwen en takels vernield, vlag en zeilen gescheurd. En de kreet borrelt op uit uw hart. Waarom, God, als ge er zijt, hebt ge mij meteen niet gedood? Antwoordt mij. Zou er wetenschap zijn Arme menscch, in wiens ziel de twijfel woedt, die hem verscheurd en foltert. Arme mensch die de woorden van een Faust op de lippen neemt. „Ver vloekt zij de hoop, vervloekt zij 't geloof, vervloekt het geduld." Betreurenswaardig schepsel die geen uitzicht meer heeft. „En de hemel zoo hoog, en het graf is zoo diep, en of God leeft dat weet er geen een." Na de oorzaken, het karakter van den twijfel. We kennen de plotselinge en de geleidelijke twij fel. In de plotselinge twijfel liggen de hoogste hoogten en de diepste diepte vlak naast elkaar. Vlak bij de Karmelkruin, de jeneverboom bij de geloofsboom, de vermoeidheid. Is er treffender illustratie voor de plotselinge twijfel dan de profeet Elia, van wien we na de overwinning op den Kermel, het zuchten onder de jeneverboom hooren. „Neem nu Heere, mijne ziel." Zooals in den pastorietuin van mijn eerste ge meente aan den zeekant van Groningen, waar we geen enkelen middag buiten konden zitten, om de verradelijken zeedamp, die plotseling opkwam en met zijn kille adem alles overviel, zoo kan op eens dat grijnzende monster u aanzien, en uw lach ver start, uw geloofsmoed is weg. Ik heb een jongeman gekend die belijdenis zou doen in 't midden der gemeente. Kaarsrecht stond hij daar en in zijn oogen glansde de overtuiging zijn God toe te behooren met heel zijn hart. Hij stond op 't punt om uit te spreken, „Ja, mijn Hei land, ja, mijn Heer, U wil 'k volgen, meer en meer." En opeens blikte van achter een pilaar in de kerk dien verstoorder van alle geluk in 't oog, en de vrijmoedige belijdenis bestreft op zijn lippen. Is het u nooit gebeurd dat gij op een Zondag morgen aan den disch des Heeren aanzat, om bij brood en wijn des Heeren dood te gedenken, en op eens de aanklager u in 't oor fluisterde: „Gij hier is dit wel uw plaats, durft gij hier wel aanzitten?" Naast de plotselingen kennen we ook de geleide lijke twijfel. Zij werkt als de zoo gevaarlijke tuber - bacil die de fijnste longweefsels aantast en eerst onzichtbaar, toch doorwerkt, tot de patient ten doode gedoemd is. Zij vreet in als de kanker die onafwendbaar het leven afknaagd en vernietigd. Op een van mijn catechisaties heb ik eens een meisje gehad dat door haar bijzondere aanleg en ijver mijn buitengewone belangstelling had. Steeds ontmoette ik in haar de blijde gezindheid om zich geheel en al de hoogere dingen toe te wijden. Die openhartige geloofsovertuiging, deed mij haar, mijn Jeane d'Arc, noemen. Tot dat stralende en blijde bezit werd aangeknaagd, en er nu niets zichtbaars ,was overgebleven. ftUILLETDM 22.) Wat onze jonge weduwe hierbij dacht weten wij niet, maar hare oogen volgden den vertrekkende met een eigenaardige bekommerde uitdrukking. Toen schudde zij het hoofd met een beweging als wilde zij alle pijnlijke gedachten van zich jagen en stond op om zich naar de woning van den opzichter te begeven. „Zou ik u wel mogen verzoeken mij een paar woor den onder vier oogen toe te staan" smeekte de graaf op onrustigen toon, terwijl hij aan Mathilde's zijde voortwandelde. Maar, graaf" antwoordde zij, zonder zelfs den smeekende met een blik te verwaardigen, „gij ziet immers dat Marie en den luitenant ons op den voet ,,En evenwel moet ik thans met u spreken, zelfs al zou ik gedwongen zijn freule Marie en den luite nant te verzoeken ons alleen te laten" hernam de graaf op vasten toon. Mathilde zag hem aan. Het was een blik die een verscheurend dier zou betooverd hebben. Toen sprak zij met zoete, verleidelijke stem: „Zulk een handelwijze zou mij compromitteeren en ik weet vooruit dat graaf Thorenhjelm veel te ridderlijk van aard is, dan dat hij dat zou willen." „Verhoor dan mijn bede, en wees weder de engel van goedheid die gij zoo vaak voor mij waart," zei de graaf terwijl hij Mathilde biddend aanzag. Binnen een uur vindt gij mij in het paviljoen,' fluisterde Mathilde en keerde zich daarop tot den luitenant, wien zij sedert eenige dagen met in het oog loopende opletendheid vereerd had, en vooral sedert den dag waarop hij zich verstout had te be weren dat hij niet verlangde haar slaaf te worden. Onze luitenant, die in weerwil van zijn vroolijken aard toch te veel een gewoon Adams kind was, ge voelde zich eerst gevleid en liet zich vervolgens on willekeurig lokken binnen den tooverkring der schoone vrouw, zonder den moed of lust te hebben om Ljungstahof te verlaten en het hem dreigende gevaar te ontvlieden. Mathilde, voortdurend beheerscht door die zucht naar vereering, zoo eigen aan alle ij dele en gevoel- looze vrouwen, had zich beleedigd geacht door de woorden van den jongen man en daarom hem tot haar speelpop gekozen, waarbij niets door haar werd berekend dan eenvoudig het vermaak dat zij er in vond, om door hare schoonheid te overwinnen en daarna met ijskouden glimlach en doodende koelheid den opgewonden dwaas terug te wijzen naar de plaats waar hij te voren stond. Dat gruwzame spel met het gevoel van anderen te spelen terwijl zijzelve volstrekt onverschillig bleef, Zeker burgerlijk is ze goed terechtgekomen. In alle eer en deugd getrouwd neemt ze haar plaats in, in haar gezin, maar dat andere, dat is weg, uitge- bluscht als het laatste avondrood en God alleen weet of er misschien nog iets van dat vroegere is overge bleven. Wie kent niet die sprekende figuur van den twij fel uit den Bijbel. Johannes de Dooper, dien gewel dige in zijn prediking, die brulde als een leeuw in de woestijn. Dien harden knoestigen kop kon de ergste tegenstand breken en de meest felle aanval weerstaan. Hij stortte zijn lavawoord uit over fari- zëer en tollenaar, over krijgsknecht en overste. Hij was een man die de waarheid zei, en hij kwam in de gevangenis. In het open veld waar hij, de natuur- mensch, ten volle zijn droomen kon droomen kon uitdroomen, heeft hij ook zijn Messiasdroom gehad. Ja, eens zou Hij komen met de wan in Zijn hand. Hij zou braken oordeel en gericht en zou brengen Zijn volk tot haar oude glorie terug. Hij had er vrede mee toen hij van het tooneel verdwijnen moest. De Andere, Die na hem kwam, moest immers wassen, en hij minder worden. En nu in de gevan genis wacht hij op de vervulling van zijn verwach tingen, en deze blijven uit. Hoe heel andere dingen hoort hij, dan hij eertijds geprofeteerd en gepre dikt heeft. Zijn discipelen komen hem boodschap pen dat de Messias genade brengt inplaats van ge richt en verlossing inplaats van oordeel. De dooven zij kunnen de muziek van den tempel weer hooren. De dooden worden teruggeroepen uit hun verblijf. De kreupele kan weer springen als een hert en de blinde het blinken der tempeltransen aanschouwen. Het is alles heel anders dan hij zich gedacht heeft, en in zijn ziel daalt de twijfel, als de schemer in de kerker, komt het vragen „zou Hij het wel zijn?" Ja, natuurlijk is Hij het. Zelf heeft hij bij de Jordaan, de stem gehoord: „Deze is Mijn geliefde Zoon." Maar toch, moest dan alles niet anders zijn? Hij zendt een boodschap tot Jezus „Zijt Gij Degene, die komen zou, of verwachten wij een andere?" Gelukkig dat hij ermee naar Jezus ging. Hij alleen kan twijfelende zielen genezen. Hij alleen kan de bede uit het oude Psalmboek teruggeven aan het hart: „Heer, ai maak mij uwe wegen, Door uw woorden en Geest bekend; Leer mij hoe die zijn gelegen, En waarheen G'uw treden wendt. Leid mij in uw waarheid; Leer ijvrig mij uw wet betrachten; Want Gij zijt mijn heil, o Heer! 'k Blijf U al den dag verwachten. Gezongen werd Ps. 25 2. (Wordt vervolgd). VOOR DEN KANTONRECHTER TE ALKMAAR. Strafzitting van Vrijdag 6 Maart. De bolvormige driehoeksmeeting moest er haast aan te pas komen. Onder de auspiciën van mr. de Groot, plaats vervangend kantonrechter, die de zaak 14 dagen geleden ook behandeld had, werd voortgezet de aan rijdingskwestie, waarin de heer A. Sn., reiziger te Beemster, de eerste viool had gespeeld. Dit ver- keersdrama had plaats gegrepen te Alkmaar op den beruchten hoek Limmerhoek—Verdronkenoord en den jongen heer Buure, 'n volijverig lyceumist, die per fiets met 'n vaartje tegen de auto van den heer. S. opreed, bekwam alstoen een niet onbelangrijke schade aan zijn rijwiel. Heden werden nog eenige getuigen gehoord waar onder de 52-jarige heer J. Blokker uit Beemster, als getuige a decharge. Deze getuige was een reusachtige kracht in het belang van den verdachte en zal het zeker niet aan Voorts werd er ijverig gepast, gemeten en de situ atie teekening bestudeerd, tot ten slotte de heer ambtenaar het woord verkreeg en zich tevreuen stelde met f 10 boete of 10 dagen te vorderen. De waarnemend kantonrechter wilde er echter den tijd voor nemen om al het gehoorde en geziene nog eens ter dege te verwerken en bepaalde dat schrif telijk vonnis op 20 Maart. De afwezigen hebben gewoonlijk ongelijk. Door den kantonrechter-plaatsvervanger, mr. de Groot, werd voortgezet de behandeling van de voorgezette zaak tegen de heeren J. K. en G. A. te Egmond aan Zee, die zich in de duinen op verboden terrein hadden begeven, terwijl de schop en de hond die zij als toen met zich voerden, geen twijfel over lieten aan hun „booze" bedoelingen. Vreemd ge noeg was thans niemand van de belanghebbenden aanwezig en werd de zaak kort en goed beëindigd en ieder der „onschuldige" duinwandelaars veroor deeld tot f 10 boete of 10 dagen hechtenis. De rillen verwisseld. Mr. de Groot, die even te voren in vol ornaat den kantonrechterszetel had ingenomen, verscheen thans, toen mr. Bastert zijn functie had hervat, als doodeenvoudig getuige om zijn verklaring af te leggen tegen chauffeur P. C. K. uit Zuidscharwoude, welke bestuurder op 24 Januari j.l. te Alkmaar op den hoek Koningstraat en Korte Nieuwsloot het door mr. de Groot zelf bestujirde luxe rijtuig, n Nash, had getorpedeerd en niet alleen beschadigd, maar ook de oorzaak was, dat mr. de Groot een ge kneusde rib bekwam, die hij bij slecht weer nog voelt. De materieele schade wordt vermoedelijka ge regeld door de respectieve verzekeringen en de schuldige chauffeur kwam er af met f8 boete of 8 dagen voor het verkeer van rechts geen voorrang geven en f 4 boete of 4 dagen omdat hij in een verboden straat had gereden. Dat kind had een zachte dood. Voor de derde en laatste maal verscheen als ver dachte den timmerman uit IJmuiden-Oost, de heer L. W. de W., die te Castricum met zijn motor een door 'n verliefd jongeling aan de hand meegevoerd rijwiel had aangereden. Het bleek dat de ambtenaar niet had kunnen slagen het wettig en overtuigend bewijs te leveren en werd verdachte vrijgesproken, terwijl de civiele vordering werd afgewezen. Men behoefde geen profeet te zijn om den eind uitslag te kunnen voorspellen. In de voortgezette zaak contra den heer C. A. B., winkelier te Bergen, die de vrijpostigheid zou heb ben gehad de verordening op de winkelsluiting te overtreden, werd na verhoor van den gem. veld wachter Tamminga, den winkelier door den kanton rechter op de bekende mmotieven ontslagen van alle rechtvervolging. Veel geschreeuw en weinig woL De heer J. H. v. d. B., bloemist te Breezand geni. Anna Paulowna was bij verstek veroordeeld omdat hij te Alkmaar roekeloos en met groote snelheid in de Langestraat had gereden, zoodat een wielrij der bijna het slachtoffer was geworden. De ver oordeelde was in verzet gekomen en verkondigde thans de absoluut onjuiste meening dat het verkeer in een Hoofdweg voorrang had. He tbij verstek ge wezen vonnis f30 boete of 30 dagen werd dan ook bekrachtigd. Officieele aankondigingen beschouwd als closet papiertjes? De niet verschenen heer S. M. J. P., een 23-jarig veehouder te Castricum had volgens dagvaarding op een vroolijken avond officieele aankondigingen geëxposeerd in het gemeentelijk kiekkast je, balda- diglijk afgescheurd en daarbij het veralngen uitge sproken, naar het bezit van eenig closetpapier. Ook de heer Corn. P., de bekende reuzedorpssmid, werd van medeplichtigheid aan deze aardigheid beticht, doch deze beweerde alleen maar het deurtje te hebben dicht gedaan. De kantonrechter evenwel, niet voldaan over de bekomen voorlichting, achtte het gewenscht beide zaken aan te houden tot de volgende zitting. Een autobusbestuurde moet ooren en oogen den kost geven. Een te Alkmaar wonend chauffeur, de heer J. P. B., verzuimde op 5 Jaunari te Heiloo bij het inhalen van een wielrijder en een auto voldoende naar links uit te wijken en stond heden te adier zake terecht. Ter zijner verdediging voerde hij aan, dat de be stuurder van de auto een onjuist verkeersteeken had gegeven, doch daar hij dit verweer niet vol doende kon staven, was het eind waaraan hij trok het kortste en werd veroordeeld tot f20 boete of 20 dagen. was steeds Mathilde's hoofdbezigheid, ja haar le- vensdoel gebleven, zonder dat zij in haar geweten loos egoïsme ooit het lijden had berekend door haar veroorzaakt, of zelfs verder eene enkele ge dachte gewijd aan hare slachtoffers wanneer deze hare ijdelheid niet langer streelden. Een uur later trad Mathilde met een boek in de hand het pavil joen binnen. Zij zette deur en vensters open, en plaatste zich nu zoo dat zij door alle voorbijgangers kon gezien worden Eenige minuten later verscheep, de graaf. „Wel, graaf," riep zij hem mtegen, „wat hebt gij mij dan toch wel te zeggen? Ik heb uwen wensch vervuld op gevaar af van iets onvoegzaams te doen. ,.En ik ben u daarvoor hartelijk dankbaar," ant woordde de graaf. Geheel zijn voorkomen sprak pijnlijke onrust uit, en wijl wij wel, vóór hij verder den mond opent, kunnen berekenen wat hij zeggen wil, gaan wij met stilzwijgen de warme en hartelijke verklaring, waarbij hij hart en hand, naam en toekomst aan Mathilde's voeten nederlegde. Met nadenkend, peinzend oog hoorde Mathilde hem aan, terwijl haar koud berekenend hart zijn rang en zijn vermogen in de weegschaal lei. Het was nu niet eenvoudig een aanbidder, 't was een ernstig minnaar dien zij voor zich had. Het betrof nu niet langer een tijdverdrijf tot streeling van hare ijdelheid, maar een meer schitterende plaats in de wereld werd onder haar bereik gesteld. Haar verstand zei haar dat zij met eigen voordeel niet spelen mocht, schoon zij met dat van anderen zulks voortdurend deed. Haar antwoord was dus zulk een, 't welk „ja" beteekent en door fraaie woorden het geims aan liefde vervangt. De verliefde en betooverde graaf hoorde slechts de woorden zonder er het gemis aan gloed en leven in op te merken. Hetzij uit vrees voor Karei, of wel ingevolge een dier grillen, waaraan vrouwen van Mathilde's karakter steeds onderhevig zijn, en waaraan zij vaak geheel haar levensgeluk ten offer brengen, wilde zij dat er geene openlijke verloving zou plaats hebben en dat niemand iets van hun voorgenomen huwelijk zou weten vóór zij in den herfst Ljungstahof verlaten had. Hoewel ongaarne schikte zich toch de verliefde graaf naar die begeerte zijner beheerscheres, ver goeding en troost vindende in het geluk bemind te worden, en in de hoop weldra deze betooverende vrouw zijn gade te mogen noemen. Toen Mathilde opstond zeide zij met innemendeh glimlach: „Vergeet nu niet, Henning, dat onze verbintenis een geheim is tot den dag waarop ik u vergun er met mijnen vader over te spreken." En zoo sprekende stak zij hare hand toe aan den gelukkigen minnaar, die ze vol verruking aan zijne lippen drukte. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Eene week later, toen op zekeren dag het gansche gezelschap bijeen was in een der benedenvertrekken, daar de regen hun noodzaakte binnenshuis te blij ven, reed een lichte reiswagen het voorplein op en kapitein Stuart liet zich aandienen. Ebba, juist in levendig gesprek met den ritmeester en den luitenant, schrikte onwillekeurig bij het hooren van dien naam en haar gelaat werd met een hoogen blos overtogen. Mathilde verloor hare borduurnaald en bukte zich om die te zoeken. Marie wierp, toen de kapitein het vertrek binnen trad, een angstig vorschenden blik op Ebba. Deze werd al aanstond door den nieuw aange komene begroet met een ernstigen, bijna vragen- den blik; een blik die vervolgens op Mathilda geves tigd bleef, maar nu met de sprekendste uitdrukking van verachting en haat. Gastheer en gastvrouw benevens de baron werden hierop door hem met de hartelijkste ongedwongen- j heid begroet. I Terwijl hij door deze recht gul en vriendelijk werd j verwelkomd en de luitenant Mathilde behulpzaam was in het bijeenzoeken harer over den grond ge- strooide kralen, richtte Karei zich tot Ebba en zei: j „Mag ik uwe waarheidsliefde eens op de proef stellen?" „Zeer gaarne." „Bedenk u echter, vóór gij uwe toestemming geeft. De waarheid is om hare groote veelzijdigheid zeer moeielijk in acht te nemen." Ik daarentegen vind de waarheid zeer eenvoudig en daarom zeer gemakkelijk na te komen. Maar voor den dag met uwe proef, gij eeuwige plaaggeest," besloot Ebba lachend. „Wees op uwe hoede; het zou u kunnen rouwen." „Zooveel te beter; berouw is den mensch nuttig." „Waarom kleurdet gij toen kapitein Stuart werd aangediend, en waarom brengt zijne nabijheid u in zulk eene opgewonden stemming? Kent gij hem?" Wit als sneeuw werd Ebba's gelaat bij die vragen, en het koste haar zichtbaar de geweldigste inspan ning om met hare gewone ongedwongenheid te kun nen antwoorden: „Ik vrees bijna dat mijne belofte mij spijt." ,Dat wist ik wel," sprak de ritmeester, terwijl hij met verachtelijken glimlach in zijn schommelstoel achterover leunde. „Een oogenblik, Karei. Ik zeide bijna en dus zal ik uwe vragen beantwoorden, maar de laatste het eerst." „Met de betuigine voorzeker dat ge hem niet kent. Dat zou eene rechte vrouwen-waarheid zijn." „Vergun mij zelve te antwoorden." „O, volgaarne; ik verheug er mij op een zeer in gewikkeld antwoord te zullen hooren. Dus „Ik ken kapitein Stuart." „Werkelijk! En verder „Niets, lieve neef," antwoordde Ebba terwijl zij hem ernstig aanzag. „Ebba, wat ik u bidden mag, beantwoord ook mijne eerste vraag," zei de ritmeester, terwijl een donkere gloed op zijn voorhoofd brandde. „Neen, Karei, nu niet," sprak Ebba terwijl zij van haren stoel opstond. De ritmeester hield haar terug. „Zoo ik in dien nacht op Skogsborg u gebeden had mij deze vragen te beantwoorden, zoudt gij dan ook Een onbruikbare verkeersweg. De chauffeur en lesgever in« autobsturing J. R. te Alkmaar stond terecht naar aanleiding van het feit, dat hij op 26 Januari in het Payglop aldaar een door een timmermansleerling bestuurde handkar had aangereden iets wat in dat nauwe straatje ook geen verwondering kan baren. De heer R. achtte als chauffeur en instructeur dez ebeschuldiging zijn eer te na en beweerde dat de bestuurder der handkar de" schuld was van de aanrijdingn. Jammer genoeg dacht de kantonrechter er anders over en veroordeelde verdachte tot f20 boete of 20 dagen. Wie zal het spelletje winnen? Een paardenhandelaar uit Amsterdam de heer C. V. had op den Schermerweg gereden in den avond wel te verstaan, met een onverlicht aangespannen voertuig en ten overvloede ook nog aan den verbali sant een valschen naam, of feitelijk 'n echten, maar die de zijne niet was, opgegeven. Deze vlieger ging evenwel niet op, daar de agent hem persoonlijk kende als Corn. V. De heer V. stond alsnu voor twee feiten terecht doch beweerde stoutmoedig een alibi te hebben, daar hij op den bewustendatum in Hilversum was geweest. De verdachte werd alsnu in de gelegenheid gesteld zulks te bewijzen op de zitting van 13 Maart a.s. Al te groote tzakenijver. De heer Corn. H. die te Uitgeest een café exploi teert, had in zijn overigens loffelijken ijver, zooveel mogelijk bedrijfswinst te maken, na het sluitingsuur nog een viertal .beziekers toegelaten, wat hem een uitnoodiging van voor den kantonrechter te ver schijnen bezogrde. De verdachte, beweerde ter zijner verdediging wel vuil water weggeworpen doch geen' bier te hebben getapt. Deze toelichting sorteerde he laas geen effect, en werd de comparant veroordeeld tto f8 boete of 8 dagen. Te weinig verlichtingsmateriaaL Een surveilleerende politieman te Heerhugowaard, merkte op dat een passeerende auto slechts voorzien was van één brandende koplamp en maakte tegen den bestuurder den chauffeur C. J. G. uit Heiloo proces verbaal op wat hem het onvoordeelige resul taat bezorgde dat hij werd veroordeeld tot f 3 boete of 3 dagen. Slecht beloonde moederlijke hartelijkheid. Mej. N. S. een flink geproportionneerde Alkmaarsche moeder met acht bloeiende en blozende spruiten, had haar dochtertje van school thuis gehouden ommdat het kind hardstikke verkouwe was. met welke omstandigheid echter geen rekening werd gehouden en de zorgzame moeder heden wegens overtreding der leerplichtwet tot f2 boete of 2 da gen werd veroordeeld. Het ligt soms aan een kleinigheid. Volgens den heer J. van B., een chauffeur uit Haarlem die te Uitgeest werd bekeurd omdat zijn auto aan de achterzij le niet was verlicht met het gebruikelijke roode lampje, had het lampje wel ge brand maar zat er geen rood glaasje om. En dit roode glaasje scheen toch wel noodzakelijk, daar hij voor het gemis tot f2 boete of 2 dagen werd ver por deeld. Rijdt niet zonder flinke remmen. Een te Helder wonend koopman de heer I. S. de J., was op 24 Februari met zijn „Dodge" op stap ge gaan, zonder zich te overtuigen of zijn remmen wel puik in orde waren. En dit bleek inderdaad niet het geval te zijn, toen hij op den kanaaldijk onder Bergen werd aangehouden en uitgenoodigd tot het nemen van een remproef. Een experiment, dat niet al te best uitviel, zooals uit zijn veroordeeling tot f 20 boete of 20 dagen kon worden geconstateerd Dat zaakje was ook niet seef. De 18-jarige mej. A. M. D. te Egmond Binnen werd in den avond van 24 Februari aangetroffen op een rijwiel zonder licht en zonder rem. De afwezigheid van deze onmisbare vereischten hadden het treurige gevolg dat de jonge dame heden werd veroordeeld tot 2 maal f 1.50 boete of 2 maal 1 dag hechtenis. geweigerd hebben?" riep Karei, en zijne oogen spra ken eene taal die Ebba's hart onrustig deed klop- penl. „Dan zou ik u geantwoord hebben; Deze man her innert mij aan het bitterste lijden mijns levens en daarom doet zijne nabijheid mij pijnlijk aan." „Gij hebt hem dus bemind?" vroeg Karei en zijn oog schoot vlammen. „Geene vragen meer, want het verledene behoort mij alleen." „Gij bemint hem wellicht nag?" „Maar, mijn God, lieve Ebba, is Karei dan uw biechtvader geworden?" dus liet op spottenden toon Mathilde's stem zich achter de sprekenden .hooren. Zij was hun ongemerkt genaderd en had dus Kareis laatste vraag gehoord. Ebba kleurde en wierp Mathilde een veelbeteeke- nenden blik toe terwijl zij met eenige bitterheid haar toevoegde: ?enmi.aa(mmamne,rdorwoindheiheidhdeiupnmomm .Slechts hij, wiens geweten niet zuiver is, heeft behoefte aan eene biecht; het mijne herinnert zich niets wat eene aanklacht mag heeten." Mathilde kleurde en Ebba ging haar voorbij om zich naast Marie neder te zetten. „Dat had er veel van als of Ebba zoo een en ander van uw zondenregister wist, Mathilde," zeide Karei. „Al zou ik toegeven dat ik er dit op nahield, dan bleef het toch te betwijfelen dat Ebba er iets van kon weten;" beet Mathilde hem toe en wilde zich verwijderen. Maar Karei greep hare hand en sprak glim lachend: „Toef nog een oogenblik, Mathilde. Gij zijt zoo schoon dat het een genot is u te aanschouwen. Zet u op Ebba's plaats, want ik zie dat Stuart zijne schreden herwaarts richt om u zijne opwachting te maken. Gun mij 'het genoegen getuige te zijn van j uw gesprek." „Gij wilt misschien mijne gedachten peilen." j „O neen, met onmogelijkheden houd ik mij nim- mer bezig." Mathilde nam plaats. „Herinnert gij u," sprak Zij, „dat ik u eenmaal eene verrassing beloofde?" „Ja wel; en deze zou mij op mijn geboortedag ten I deel vallen." I „Het maakt echter niet veel uit, of ik ze u nu in I plaats van eerst later bezorg?" I „Ik acht het integendeel een voordeel niet langer dan noodzakelijk is een of ander kwaad te moeten I verbeiden." Nu was de kapitein hun genaderd en wisselde met I beiden eenige beleefdheidsphrasen. „Heer kapitein," begon weldra Mathilde op haar luchtigen, vriendelijken toon, „gij moet een twist beslechten dien ik daar juist met mijnen neef had." „En wat betrof die twist?" vroeg de kapitein zien nederzettende. „De echtscheiding." De oogen van den kapitein fonkelden bij dit woord en elke spier van zijn gelaat trilde zichtbaar. De ritmeester dacht: „Wat mag zij nu toch in den zin hebben?" (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 4