MIJNH AHOT' Historische overleveringen van Hederlandsche plaatsen '^aar'Bngfeland'-^'órizen' tweeden gfootöti klant exporteerden wij in 1929'voor 27iy?- en in. 1930 voor 25 mrlHoen gulden. De."waarde van onzen uitvoer Haar dit" laiö'schommelt" gedurende dè afgelóopen' 5 ..jaTen tusschen 25 en '28) milltpen per jadr/ docH ook hier: Hoe" lang nog1?'" Voegen wij hieraan toe, dat dfazé" verbon#: ge regeld in omvang: toeneemt en dat ontegenzegge lijk door toedoen, zoowel van particulieren, als van het U.C.B. "(ook de I anibouwuitvoerwet van '29 is daarvoor ingesteld) kwaliteit en ver pakking der uitgevoerde producten, juist de laat ste jaren, zeer zijn verbeterd, dian rijst de ern stige vraag: „"Welken weg moeten wij op?" Aan alle kanten hooren wij, dat alles te wijten is aan de „malaise", een zeer elastisch woord, dat zieh in wezen o'f gevolg bij ons vertoont in de vormen van werkloosheid, mindere koopkracht (tegelijkertijd meer luxe uitgaven), streven naar eigen voedselvoorziening, tariefmuren, enz. den bewijze, dat 'dé laatste niet alleeri hoog. doch soms nu reeds onoverkomelijk zijn, wil ik èenige cijfers aanhalen. In 1930 verhoogde Amerika de invoerrechten op sluitkool tot f 1100 e nop ajuin tot f 1350 per 10 ton. Frankrijk bracht de belasting op aardappelen in Jan. '30 van 3 op 6 francs per 100 Kg. en verhoogde 'die in .Tuli '30 (denzelfden dag, waarop zijn afgevaardigden deelnamen aan de Conferentie om verhoogingen te stoppen) tot 15 francs, zijnde 150 gulden per 10 ton, latei- weer teruggebracht tot 3 francs voor pootaard- appelen. Duitschland mag, wat tuinbouwproduc ten betreft de invoerrechten niet verhoogen vóór 1 Jan. '33 op grond van een in Djec. 1925 metl ons gesloten handelsverdrag, dat natuurlijk' wel tijdig zal worden opgezegd. Jammer, dat aard appelen niet in dat contract zijn opgenomen. De gevolgen daarvan worden thans door Neder land zeer gevoeld. Immers in Aug. 1930 kwam er een invoerrecht op van f 240 per 10 ton, bo vendien zindelijke bediening door 't voorschrift van nieuwe zakken eri bij eventueelwratziekte certificaten, een afstandsberekening, verlengd van 500 tot 2000 meter, bepalingen, die óns geld kosten, dus feitelijk gelijk staan met belasting- verbooging. Daarbij komt, dat thans de Duitsehe Regeering machtiging heeft verkregen om met goedkeuring van den Rijksdag voortaan te allen tijde de invoerrechten te verhoogen. In Engeland zitten de toekomstige invoer-be- lastingen, ook voor óns land- en tuinbouwpro ducten, aan alle kanten in de lucht. En wordt tegen dit alles nu niets gedaan Zeer zeker, d.w.z. er wordt veel gepraat,' gerede neerd, betoogen gehouden en canferentie6 bij de vleet. Het feit, dat daaraan in verschillende functies - - is deelgenomen 'door de knapste men schen uit de gansche wereld, zonder dat eenig lastbaar resultaat werd bereikt, is bewijs ge noeg hoe moeilijk 'n oplossing te vinden is langs de tot nog toe gevolgde wegen. Wie herinnert zich voorts niet de onlangs te. Oenève gehouden invoerrechi-conferentie, waar de voornaamste Nederlander (uit den tegenwoor-y digen tijd) als Voorzitter optrad, doch die ten slotte den hamer neerlegde zonder feitelijk^iets té bereiken, en hij, gelijk de Eugelsche Minister van Handel (ook iemand van gezag in deze),, er- kende. .voprloo.pig geen uitkomst te zien. Te midden van dit alles klinken de schoone Fransclie redevoeringen met „Pan-Europa" in het verschiet. Alle naties staan er, -al$ 't w?re met open mond, naar te luisteren, 'sommige' komen geheel onder de bekoring. Plotseling, zelfs ietwat ruw, volgens enkelen, duiken Duitschland en Oostenrijk samen op en maken aanstalten om den muur, die hen scheidt, geheel af te breken. Daardoor valt dus de eer ste va nde vele afscheidingen, <Re het huis Eu ropa verdeeld houden. Doch ook .Nederland woont in dat pand, voor heen in een mooien tuin, met bijna overal ruim uitzicht, doch thans (als gevolg van ie hooge muren, die onze buren rondom ons hebben ge bouwd, op een soort van binnenplaatsje, van waaruit wij spoedig niet meer zullen weten in welke richting ons te bewegen. Is bet nu zoo onnatuurlijk of onverklaarbaar, indien wij, vanuit onze steeds benauwder wor- dénide positie, de eerste werkelijke sloopers vra gen om ook ons te verlossen, al was het voor- loopig maar van de muren, die ons van hen schei den, mits natuurlijk de condities waarop, voor ons aannemelijk zijD Dat, idee wensch ik hier te lanceeren. Ik ge voel zeer wel, dat het, althans sommigen van u, 'n soort van schok zal géven, doch geloof tevens, dat er nooit een gewichtiger onderwerp aan u is voorgelegd. OOp dit oogenblik wil ik er niet verder op in gaan. Denkt er over na, en weest zoo goed mij later, nadat wij onze agenda van heden hebben afgewerkt, omtrent dit punt Zooveel u wilt en hoe meer hoe liever te vragen, opdat ik dooi de beantwoording ervan in de gelegenheid word gesteld om aan te toonen, dat onze opneming in de Tollinie, zoo niet ide eenige, dan toch de vlugsteverlossing voor ons is uit de toenemende misère. En hiermede verklaar ik deze vergadering; voor geopend. Na afwerking der agenda werden de vólgende vragen gedaan, 'die door den Voorzitter zijn be antwoord, zooals hierna omschreven. Vraag: Heeft Nederland niet reeds onlangs reeds een contract gemaakt met andere landen omtrent invoerrechten Antwoord: In 1930, heeft ons land met de Scandinavische Rijken en België een afspraak gemaakt om gedurende eenige jaren de invoer rechten onderling niet te verhoogen. Deze af spraak 'wordt een verplichting, zoodra die is goedgekeurd door de respectieve Regeeringen, wat tot nog toe nog niet door alle is geschied. Doch zelfs dan is het slechts 'n negatief contract in.a.w. om iets niet te ddoen. Dat is voor mij onvoldoende, want ik wil iets wel doen, n.l. de invoerrechten niet op 't oude laten, doch zooveel mogelijk verminderen. Vraag: Mochten Duitschland en Oostenrijk eigenlijk zelf wel die tolunie oprichten? Autwoord: In 1922 werden Oostenrijks rechten om overeenkomsten met derden aan te gaan, wel iets verkort door regelingen, die het met. zijn sehuldéischers van toen maakte. Ietwat opge wonden en jaloersch? bij het plotseling bekend worden der tolunie, hebben enkelen beweerd, dat Oostenrijk zijn boekje was te buiten gegaan. Dit zal wel'"spoedig blijken" (m.i. van totaal onjuist te zijn. immers er is dadelijk door alle betrokkenen in toegestemd, dat de geldigheid vnn wettelijk standpunt beschouwd-, zal onder zocht 'tv-orden door het' Permanente Hof te Dien Maag. Vraag: Is er reden om te denken, dat Duitsch land en' Oostenrijk het enkel voor zich samen wenschen te houden? Antwoord: Neen, immers zij hebben dadelijk aan tal van Staten, speciaal in Z.-O. Europa, gevraagd of zij wilden meedoen. Vraag: Zou er kans wezen dat Nederland wordt opgenomen? (Wat zou er vóór en tegen kunnen zijn, beiderzijds Antwoord: De eenige manier om dat te weten te komen, schijnt „door het te gaan vragen". Dat Nederland nog niet geïnviteerd is, voor zoo- vefr nyj bekend, is volstrekt geen bewijs van eventueele weigering. Wij moeten ook niet ver geten dat het buitenland ons dikwijls beschouwt als n eigenaardig en trotsch volk, dat buiten gewoon op zijn onafhankelijkheid staat. Een groot (in getal) volk is dan soms huiverig oin daal naar een kleiner land te komen. Doch waar het hier ee nzuivere handelszaak is, zouden trots én dergelijke zeer misplaatst zijn, en moéten wij maar eens gaan informeeren, 'indien men niet bij ons komt. Bovendien vernemen wij daln de con dities .der tolunie, waaromtrent wij nog ietwat In 't duister rondtasten, omdat zij feitelijk nog niet gepubliceerd zijn. Wat er vóór en tegen is, kunnen w ijeerst dan beoorideelen, vragen is riog geen koopen. Ons streven om de tolmuren zooveel mogelijk weg te krijgen, zal speciaal in Duitschland bij de agrariërs wel eenig verzet ontmoeten, doch aan den anderen kant zal zeke rniet uit het oog worden verloren, dat zijn prestige, vooral in Amerika, er niet op achteruit zal gaan, bij wat meer aansluiting met Nederlanid, daargelaten nog zooveel andere faciliteiten, die wij elkaar als buren kunnen verleenen. Vraag: Zou de bepaling van „meest begunstig de natie" in 't gedrang komen? Antwoord: Volgens verklaring van Oostenrijk blijft deze. regeling geheel bestaan, ja wordt zelfs uitgebreid tot andere landen, tot de tolunie be- hoorende. Overigens schijnt 'tmij toe, dlat de gansche clausule door toegepaste spitsvondighe den tegenwoordig weinig meer beteekent. Vraag: Zou ons toetreden het gevolg moeten hebben, dat w!ij (tegenover andere landen het hooge Duitsehe tarief moeten instellen? Antwoord: Tenzij mij dlat door meer bevoegden wordt aangetoond, geloof ik dit niet. Wat zou er voorts overblijven van de onlangs aan idte Duitsehe Regeering verleende machtiging om ta rieven te wijzigen en handelsveitdlragen te ma ken? Indien er compagnons zijn, zullen al 'dieze toch wel 'n stem in den Raaidi hebben. Bovendien!, waar de wetten voor Ndderland nog steeds in Den Haag gemaakt worden, zal idlie bevoegdheid toch wel nooit vrijwillig naar Bterlijn verlegd Iets anders is, dat de compagnons gezamen lijk -tot overleg zullen trachten te komen „ge ven en nemen". Ern mochten wij daarbij iets meel den weg van protectie opgaan, dan komt, 't, mij voor dat zoo iets even goed kan en zdl gebeu ren zonder tolunie, dus alleen staand en zwak ker voor ons wellicht. De stem van de „in hun hart vrijhandelaars"- Nederlanders zal ongetwijfeld goeden invloed heb ben b,ij het eventueel onderling vaststellen indien dut absoluut vereischt is der gemeen schappelijke tolmuren, die, vooral als anderen ons voorbeeld volgen en ook meedoen, er zieker voor iedereen lager door zullen worden. Vraag: Zou bij aansluiting onze onafhanke lijkheid gevaar loopen? Antwoord: In verband hiermede wil ik even aan vroegere tijden herinneren. Ruim 30 jaar ge leden was er ook sprake van een tolunie tusschen Duitschland en Nederland. Tal van personen hier te lande waren er zeer vóór, idie onderhande lingen wwaren bijna voltooid, toen ide Duitsehe Keizer er zich mede ging bemoeien, en "n heel klein beetje controle daarbij wenschte in de ha ven te Rotterdam. Typisch Hollanidsch, maar niettemin 'n feit is liet, dat alle Nederlanders, die eerst erg vóór 'de tolunie waxen, er zich óf tegen keerden, óf het dbod zwegen. De personen, die 'destijds aldus handelden, en evenals ik nog leven, zullen, vertrouw ik, wel niet veranderd zijn, evenmin als ik voor eeni oogenblik aan iemand anlders in dit opzicht, twij fel. Vraag: Zou ooit Eingeland meedoen? Antwoord: Daar geloof ik niets van, al was 't alleen maar, omdat het idoor m.i. zeer gauw te verwachten contracten, het niet zal mogen doen. Engeland heeft, zooals menig particulier, een stelletje ondeugende, ja soms ietwat brutale kin dertjes. Dominions genaamd. Ben ervan gaat zelfs zoover, d$t het zijne verplichte schuld aan zijne Moeder niet wil betalen. Allen samen zijn verleden jaar bij haar op bezoek geweest en dron gen er op aan, dat zij Ide producten van hun lan den, tuin- en landbouwproducten hoofdzakelijk, met preferentie tegenover anderen naar het moe derland zouden mogen uitvoeren. Het is nog wel niet "toegestaan, doch het is duidelijk te voorzien, dat het wel spoedig zal worden toege staan. Voor dat doel echter zal eerst een invoer recht door Eingeland gelegd moeten worden op soortgelijke producten van andere landen (dus ook Nederland, om het er dan weer af te nemen voor de kindertjes (de Dominions). Doch ook juist dan zal Engeland nooit een contract met een Europeesch land kunnen aatigaan om tolmu ren weg te breken, want dat zou neerkomen op contractbreuk' tegenover de Dominions. Uit den Omtrek KOEDIJK, Donderdagavond werd door de Vereeniging „Het ISchoolverbond", onder leiding van dén heer O. Stuffers, hoofd der school, een vergadering gehouden in het lokaal van den heer Groot, waar bij tegenwoordig waren de schoolkinderen, die op 1 April de school hebben verlaten, met hunne ouders, benevens de leerlingen die den geheelen cursus voor vervolgonderwijs hadden afgeloopen. De heer Stuffers heet de aanwezigen hartelijk welkom en zegt 'dat dit de 6e avond van de uit reiking van getuigschriften "is, die. hij meemaakt. Deze avonden zijn allen verschillend, ingedeeld geweest en er is wel eens een tooneelstukje ge daan, Üoch hedenavond -is er een gemengd pro gramma. De leerlingen wilden met alle geweld toe hiets doen en er waren er oók nog enkelen die er niet van waren af te brengen om een too neelstukje te doen. Spr. uit Iden wensch dat de aanwezigen zich zullen amuseeren eh opent hier mede dezen avond. Allereerst wordt door de 2 onderwijzeressen op de piano gespeeld „Röndo militair". Vervol gens eenige leesstukjes t.w. „Toch beetgepomen" J. 'Roon; „Jan Joosten", N. Ridder; „Het kistje sigaren", P. Visser. „De vergissing", Corn. Kos- sen. „De Vuurtoren" en „Zandlooper", Jtn. Ot to"; „Vergolden" P. Oostwouder; „Het bezoek van Phohi" uit het hoofd voorgedragen door G. de [Wit; „Dokters Hendrik", Jo de "Waal^chip- per Barend", gezongen door Fr. Wezel; „Oudé Koos" gelezen door Corn. Rossen. „J,oh. Maijnard", uit het hoofd voorgedragen door Marie Ruis. Tenslotte voor de pauze 3 zangnummertjes door de kinderen gezamenlijk. Na de pauze weder pianospel door de onderwijzeressen. Vervolgens een tooneelstukje door 4 meisjes „Het klaverblad van vier". „Toch uitgekomen" een tooneelspelletje voor 2 jongens .en 2 meisjes. „De poppenkast", voorgedragen door den heer O. Stuffers, en als slot van dezen avonld „Die barbier van Sevilla" een pantomime, gespeeld door het onderwijzend personeel, de heer P. Kok en Jb. Steijn. Dit was zeer zeker een schitterend slot voor deze navond, en werkte zeer op de lachspieren der aanwezigen. Alle voorgelezen stukjes en töo- neelstukjes waren goed ingestudeerd en de aan wezigen lieten door hun aanhoudend applaus wel blijken dat zij genoten. Vervolgens werd overgegaan tot Ide uitreiking- van dc getuigschriften en een boekje „Het le ven in". - Het hoofd der school verklaarde zeer tevre den te zijn over de leerlingen die thans de school verlaten hebben. Verschillenden hunner vervol gen het onderwijs op een andere onderwijsinrich- i ting en anderen gaan het veld in, doch van deze klas heeft hij niet gehoord, dat zij blij zouden zijn als ze van school konden. D'ie leerlingen, die daarvoor in aanmerking komen zal hij van I den herfst gaarne terugzien op de avondschool en .verder zegt hij, dat allen die in hun later leven eens raad noodig hebben, te n&lle ntijde den heer Stuffers bereid zullen vinden om hun te helpen. Na de uitreiking der getuigschriften en boek jes dankt de heer Stuffers de aanwezigen voor hun belangstelling en de medewerkenden voor hun hulp "tot""Kei welslagen' van dezéiTaVohii. Het schoolverbond mag weder op een goed geslaagden avond terugzien. INGEZONDEN Mijnheer.de Redacteur, Schrijver van het „Stemmingsbeeld" bespreekt een door mij geschreven stuk, voorkomende in „De Standaard", en vraagt naar aanleiding daarvan ol ik hem kan toestemmen dat verhoogde invoerrechten voor onzen uitvoer funst zijn.. Ik geloof wel dat wij daarover hetzelfde denken. Zeker is alle verhooging van invoerrecht voor de uitvoer nadeelig en de verhooging kan zoozeer worden opgevoerd dat de van invoerrecht voor den uitvoer nadeelig en de export onmogelijk wordt. Ik wil ter voorkoming van misverstand de reden van mijn schrijven aan „De Standaard"-redactie, waarvoor ik niet eens plaatsing had verzocht, toelichten. De Standaard schreef dat de uitvoer door de tarievenopvoering was gedaald in de Augustus maanden van 22 mil- lioen tot minder dan 2 millioen en nam daarvoor de cijfers van 1928 en 1930. En waar wij zeer goed weten dat het lage cijfer van 1930 een bijoorzaak had (de zware regenval) meende ik, dat het niet goed was omdat cijfer van 1930 te doen dienen om het contrast zoo groot mogelijk te maken en maakte daarom de Standaard-redactie opmerk zaam op de eigenaardigheid om de cijfers van. het Centraal Bureau 1928 en '30 en niet van 1928, '29 en '30 te melden, waarbij ik misschien de schuld wel wat te veel aan het Centraal Bureau toewees. Ik weet ook nog niet wie in dit geval een naar mijn meening ernstiger fout beging. Wel weet ik dat het Centraal Bureau in een ingezonden stuk in de Staandaard de cijfers van 1929 ook heeft gemeld, dus de fout hersteld. Waar het bij mij omging. Dat deze herstelling vergezeld ging van een minder deskundige ver klaring van mijn persoon in deze, och dat neem ik wel op de koop toe. Hoofdoorzaak voor mij is dat de voorlichting nu vollediger, dus juister en meer waaf geworden is, wat ook stemmingsbeeld-schrijver be oogt. Met dank voor plaatsing. J. HOOGLAND. HOOFDPIJN-TABLETTEN 60 et. KIESPIJN-TABLETTEN 60 et. LAXEERTABLETTBN 60 et ZENUW-TABLETTEN 75 et MAAG-TABLETTEN 75 it. Bij Apoth. en drogisten. DE SCHREIERSTOREN TE AMSTERDAM. Amsterdam is men kan het zonder vrees voor de minste tegenspraak zeggen een mooie, een indrukwekkende stad, die den vreemdeling al even zeer als den landgenoot bekoort. Amsterdam is een deel, en zeker niet het minst belangrijke deel, van de geschiedenis van Nederland. Want de Nederlan den zijn groot en machtig geworden dank zij de scheepvaart, die zij onverschrokken op alle zeeën, hun bekend of onbekend, durfden ondernemen, en die scheepvaart ging zeker niet alleen van Amster dam uit, maar toch voor een groot deel vandaar, en maakte de stad aan den Amsteldam reeds in de veertiende en de vijftiende eeuw tot een belangrijke, een bloeiende en een druk bevolkte. Wie heden ten dage in Amsterdam komt, ziet daarvan de overblijf selen in de grachten, die eens de groote pakhuizen bevatten, waarin de overzeesche waren werden op gestapeld. Maar ziet het ook aan den z.g. buitenkant aan dat gedeelte van Amsterdam, dat zich nu in de Prins Hendrikkade voortzet, en, waar admiraal de Ruyter, die het zien van schepen reeds lief had, heeft gewoond. Als men gaat naar de Prins Hen drikkade, komt men, op den hoek van de Geldersche kade, langs den Schreierstoren. Een klein, rond ge bouw, dat nu den havenmeester tot kantoor dient. De Schreierstoren werd in den loop der vijftiende eeuw gebouwd ter verdediging van Amsterdam. Hier was de plaats, waar de vrouwen afscheid na men van haar mannen, die naar zee vertrokken. Hier was de plaats van verdriet en van smart. Hier moet het ook geweest zijn, dat Hugo de Groot in 1629 zijn mislukte eerste overkomst naar Neder land beëindigde en zich inscheepte naar Hamburg om daar het fortuin en den Zweedschen dienst te vinden. Indien de steenen nog dezelfde waren en indien zij spreken konden, zouden zij van verdriet en van niets anders dan verdriet gewagen. Er was een gevelsteen, in 1569 in den Schreiers toren aangebracht, die ons den naam van dezen toren tracht te verklaren. En die daardoor vanzelf vastknoopt aan het verhaal dat omtrent dien Schreierstoren loopt, en dat niet betreft de tallooze schreiende vrouwen, die hij in zijn lange, lange leven heeft gezien, maar een vrouw, die hier iri den loop der eeuwen heet gewaakt te hebben voor de anderen. De hand van Alva drukte zwaar op de Nederlan den. Hij was gekomen om te straffen, en hij strafte. Strafte op de wijze, die in den geest der tijden lag. Maar de Nederlanders kwamen in verzet; zij lieten zich noch hun godsdienstvrijheid ontroooven noch te zware belastingen opleggen. En waar de hiel van den Spaanschen soldaat zwaar drukte op de bevol king van bijna alle steden, waren het vrijbuiters, ontsnapt uit alle oorden des lands, die het eerst den vaan van den opstand verhieven. Geuzen had den Brederode en de zijnen zich genoemd toen zij aan Landvoogdes Margarethe van Parma in 1566 hun smeekschrift aanboden; Geuzen noemden zich de vrijbuiters ter zee, en Watergeuzen werden zij door de verschrikte bevolking geheeten. Zij waren ongetwijfeld geenszins en uitsluitend vrijheidshelden die men in de geschiedboeken wel eens van hen wil maken. Zij waren voor een groot deel verbit terde mannen, die hunne verbittering uiting gaven ook tegenover degenen, die niets aan hunne ver bittering hadden kunnen doen. Zij ontzagen niets en niemand; en zij hielden rekening met vriend noch met vijand. Wie in handen van de Watergeuzen viel het was in Amsterdam bekend gelijk elders had niets meer te hopen. Er was in die verhalen ook weer veel overdrevens, gelijk geruchten, die van mond tot mond gaan, altijd overdreven worden. Maar er was ook veel waars in, want gruwelijk hebben die verbitterde Watergeuzen huisgehouden, en het ging in hun midden, gelijk het altijd gaat met een menigte: dat gedeelte, dat het meest wreedaardig is, vindt het eerst gehoor, omdat de anderen niet goed durven weigeren of zich verzetten. Er was in de eerste jaren van den Spaanschen opstand een jong getrouwd paar in Amsterdam. Hij was zeevaarder. En kort nadat zij elkander huwe lijkstrouw hadden beloofd en deze hadden bezegeld op het stadhuis, moest hij vertrekken. Zij deed hem uitgeleide tot aan den Schreierstoren, die toen nog niet Schreierstoren heette. Innig en lang was hunne omhelzing; het was alsof zij gevoelden, gelijk velen op die plek gedacht moeten hebben, dat het hun laatste was. En bijkans dag in dag uit ging. de jonge vrouw daarheen om te zien of het schip van haar man nog niet terugkwam. Zij zat daar in de verte te turen, hoewel zij in den aanvang kon weten niets te mogen hopen of verwachten. Men eerbiedigde hare gevoelens; het waren kwade £13<fen, waarin met vrees voor de watergeuzen niet te spot ten viel. En toen op een dag het bericht kwam, dat het schip, waarop haar man diende, in de handen der Watergeuzen was gevallen, eerbiedigde men haar smart te meer. Zij werd een figuur, die bij de plek behoorde, waar de Schreierstoren stond. Zij kon haar dag niet doorkómen zonder althans ééns bij den Schreiers toren te zijn geweest. Dan stond zij maar weer te turen, ver voor zich uit, over het wateroppervlak, dat zich veel verder dan thans het geval is, land waarts in uitstrekte: over de Zuiderzee, waarheen de schepen gingen en kwamen, van Oost-Indië en van de Oostzee en van de Middellandsche Zee en van elders. Langzamerhand bijgon zij de juiste om trekken der dingen te verliezen; in haar hoofd moet het zonderling Zijn toegegaan, want zij kende nau welijks menschen en dieren en huizen en wolken meer van elkander. Zij sprak tot de huizen gelijk zij tot de menschen en tot de wolken gelijk, zij tot de dieren had behooren te spreken, en zij merkte de menschen nauwelijks op, en trok zich zoodoende ook niet veel aan van datgene wat om haar heen geschiedde. De Amsterdamsche straatjeugd heeft nooit een vleiende reputatie gehad; zij heeft het er ook niet naar gemaakt. Reeds toen werd haar aandacht naar het zonderlinge spoedig getrokken, en zonderling was ongetwijfeld deze vrouw, die dag in dag uit terugkeerde en steeds met leege handen weer wegging. De jaren verliepen; de Spaansche druk was reeds verdwenen; Amsterdam had de zijde van den Prins gekozen, en ontwikkelde zich steeds meer tot een machtige, groote koopstad, vanwaar de schepèn nu rechtstreeks in de Indiën de zoo gewilde Oostersche waren gingen halen. De vrouw werd oud en grijs, maar zij zelve bemerkte het niet, en bijna niemand ook, die het zag. Totdat op een dag, dat zij ineen gedoken, geleund tegen de muren van den Schreiers toren zat, haar oogen een jonge zeeman zagen, teruggekeerd, met aan zijn arm de vrouw, wie de blijdschap over den terugkeer op het gelaat te lezen stond. Toen was het alsof er een floers voor haar oogen brak. Zij zag het verleden en zij zag het heden; zij zag geheel het ellendige leven, dat zij jaren achtereen geleid had, wetend, steeds wetend dat hij, dien zij wachtte nimmer zou terugkeeren, en toch hopend, hopend op dien terugkeer. Zij zag hoe het had kunnen zijn, als haar man niet in de han den van de Watergeuzen was gevallen. Een traan brak zich baan, en op dien eenen ttraan volgden er meerdere. Kinderen, die in hare nabijheid speelden, zagen haar nieuwsgierig aan; zij begrepen nie, waarom deze oude vrouw huilde. Maar zij huilde door; nu eenmaal het floers van hare oogen was gevallen, vormden die tranen eene verlossing, die haar tot het werkelijke leven terugbrachten. Jarenlang nog heeft de vrouw geleefd, en jaren lang is zij gegaan naar den Schreierstoren. Maar niet meer met vreemd-starenden blik zag zij in de verte. Neen, zij zag rond zich heen; zij zag de vrouwen, die afscheid namen van haar man, dien zij wellicht wie kon het weten? nooit meer zouden terugzien. En telkens was het alsof in haar de behoefte leefde om de reis van deze mannen te zegenen. Het zeevolk, bijgeloovig als het is, behan delde haar met grooten eerbied; een welwillende blik uit haar oogen scheen een goede reis, in ieder geval een behouden terugkomst te verzekeren. Niet gaarne zóu men een tornig oog van haar hebben gezien. En nog tientallen jaren lang, zoolang de plek voor den Schreierstoren de bestemming behield, die zij heeft gehad; zoolang zij was de plaats van uit vaart voor groote, verre en vooral in dien tijd zeker niet ongevaarlijke reizen, heeft, naar men zeide, de schim van deze ongelukkige vrouw die dezen toren maakte tot den Schreierstoren, gedwaald rond de muren, en gezegend de reizen dergenen, die in haar geloofden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Langedijker Courant | 1931 | | pagina 4